BE1023374B1

BE1023374B1 - Werkwijze en inrichting voor het op een onderdeel van een recipiënt aanbrengen van een gasfilter

Info

Publication number: BE1023374B1
Application number: BE2015/5523A
Authority: BE
Inventors: De Heyning Roel Luc Van
Original assignee: Sac O2 Nv
Priority date: 2015-08-24
Filing date: 2015-08-24
Publication date: 2017-02-24
Also published as: DK3341108T3; ES2787851T3; US10632407B2; BE1023374A1; HUE049628T2; CN108290101A; WO2017031557A1; EP3341108A1; EP3341108B1; CN108290101B; US20180229168A1; PL3341108T3

Abstract

Werkwijze voor het op een onderdeel van een recipiënt aanbrengen van een gasfilter die een filterlaag uit filtermateriaal en een afdeklaag uit afdekmateriaal omvat. De werkwijze omvat het verschaffen van een onderdeel van een recipiënt met een uitsparing, het afdekken van de uitsparing met de filterlaag en de afdeklaag, waarbij de filterlaag zich tussen het onderdeel van de recipiënt en de afdeklaag bevindt. De werkwijze omvat verder het lassen van de filterlaag en de afdeklaag op het onderdeel van de recipiënt door het aanbrengen van lassen zodanig dat er, tussen de lassen, met filtermateriaal gevulde tunnels worden gevormd, die bedoeld zijn om gasuitwisseling tussen het inwendige van de recipiënt en een externe omgeving van de recipiënt mogelijk te maken.

Description

Werkwijze en inrichting voor het op een onderdeel van een recipiënt aanbrengen van een gasfilter

VAKGEBIED VAN DE UITVINDING

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en een inrichting voor het op een onderdeel van een recipiënt aanbrengen van een gasfilter. Meer in het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze en een inrichting voor het op een onderdeel van een recipiënt aanbrengen van een gasfilter die een filterlaag uit filtermateriaal en een afdeklaag uit afdekmateriaal omvat.

ACHTERGROND VAN DE UITVINDING

Volgens de stand der techniek bestaat het proces voor het aanbrengen van soortgelijke gasfilters op recipiënten uit twee afzonderlijke fasen. In een eerste fase worden de gasfilters op zich geproduceerd en in een tweede fase wordt de geproduceerde gasfilter dan aangebracht op een recipiënt.

Door het gebruik van twee verschillende productielijnen en machines voor enerzijds het vervaardigen van de filters en anderzijds het plaatsen van de filters wordt het proces van het aanbrengen van een dergelijke gasfilter op een recipiënt ingewikkeld en omslachtig. US 4,318,406 openbaart een verluchtingsfilter voor stomazakken. De verluchtingsfilter bestaat uit drie lagen, waarbij de middelste laag een koolstofdoek omvat, die zich tussen twee luchtdoorlatende materiaallagen bevindt. De drie lagen worden door middel van een cirkelvormige las aan elkaar bevestigd. Verder worden twee verschillende uitvoeringsvormen beschreven waarbij de drielagige filter door middel van een vierde laag aan de stomazak wordt bevestigd. Volgende de eerste uitvoeringsvorm is de vierde laag een materiaallaag met een grotere omtrek dan de omtrek van de drielagige filter, waarbij de vierde laag over de drielagige filter heen tegen de stomazak wordt bevestigd door middel van een lijmlaag of las bij de omtrek van de vierde laag. Volgens de tweede uitvoeringsvorm is de vierde laag een kleeflaag die zich tussen de stomazak en de drielagige filter bevindt. De werking van de drielagige filter berust op de aanwezigheid van geactiveerde koolstof in het koolstofdoek. US 4,120,715 openbaart een werkwijze voor het vervaardigen van de in US 4,318,406 beschreven verluchtingsfilters.

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING

Het doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een verbeterde werkwijze voor het op een onderdeel van een recipiënt aanbrengen van een gasfilter en het verschaffen van een inrichting die de onderhavige werkwijze uitvoert. Een verder doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een vereenvoudigde, efficiëntere en goedkopere werkwijze voor het op een onderdeel van een recipiënt aanbrengen van een gasfilter.

Volgens een aspect van de uitvinding wordt een werkwijze verschaft voor het op een onderdeel van een recipiënt aanbrengen van een gasfilter die een filterlaag uit filtermateriaal en een afdeklaag uit afdekmateriaal omvat. De werkwijze omvat het verschaffen van een onderdeel van een recipiënt met een uitsparing, het afdekken van de uitsparing met de filterlaag en de afdeklaag, waarbij de filterlaag zich tussen het onderdeel van de recipiënt en de afdeklaag bevindt. De werkwijze omvat verder het lassen van de filterlaag en de afdeklaag op het onderdeel van de recipiënt door het aanbrengen van lassen zodanig dat er, tussen de lassen, met filtermateriaal gevulde tunnels worden gevormd, die bedoeld zijn om gasuitwisseling tussen het inwendige van de recipiënt en een externe omgeving van de recipiënt mogelijk te maken.

Uitvoeringsvormen van de uitvinding zijn inter alia gebaseerd op het inzicht dat door het lassen van de filterlaag en afdeklaag rechtstreeks op het onderdeel van de recipiënt er binnen één productielijn een gasfilter kan worden aangebracht op de recipiënt. Mede door het aanbrengen van lassen die zowel de filterlaag en afdeklaag aan het onderdeel van de recipiënt vastmaken, en die zich over de uitsparing uitstrekken zodanig dat er, tussen de lassen, met filtermateriaal gevulde tunnels worden gevormd, worden de twee fasen uit de stand der techniek teruggebracht tot één fase. Bijgevolg kan er bespaard worden op kosten met betrekking tot het in stand houden van twee afzonderlijke productielijnen, het onderhouden van twee verschillende machines, etc. Bovendien laat de werkwijze volgens de onderhavige uitvinding toe dat dat gasfilters sneller en doeltreffender worden aangebracht op recipiënten in vergelijking met werkwijzen uit de stand der techniek.

De vakman begrijpt dat de stap van het verschaffen van onderdeel van een recipiënt met een uitsparing op verschillende manieren kan worden uitgevoerd. Ofwel kan een recipiënt of onderdeel van een recipiënt, bijvoorbeeld een deksel, worden aangevoerd waarbij de recipiënt of het onderdeel van de recipiënt reeds is voorzien van een uitsparing. Ofwel kan een recipiënt of onderdeel van een recipiënt worden aangevoerd waarbij de recipiënt of het onderdeel van de recipiënt niet is voorzien van een uitsparing en waarbij de stap van het verschaffen van een recipiënt met een uitsparing het voorzien van een uitsparing omvat in de recipiënt of in het onderdeel van de recipiënt. Een recipiënt bestaat typisch uit verschillende onderdelen zoals een bodemwand, meerdere zijwanden en een afneembaar deksel. Een recipiënt kan echter ook een, al dan niet hersluitbare, zak zijn die één of meerdere zakwanden omvat.

Het is duidelijk voor de vakman dat een gasfilter kan worden aangebracht op een recipiënt door de gasfilter aan te brengen op een losmaakbaar of afneembaar onderdeel van de recipiënt zoals een deksel of op een vast onderdeel van de recipiënt zoals een bodem-, zij - of zakwand. Eveneens is het duidelijk voor de vakman dat een recipiënt kan worden voorzien van een uitsparing door het voorzien van een uitsparing in een losmaakbaar of afneembaar onderdeel van de recipiënt zoals een deksel of in een vast onderdeel van de recipiënt zoals een bodem-, zij - of zakwand.

De filterlaag kan een filterstrook, -patch, -plak, -stuk, -lip of filterlap zijn. De afdeklaag kan een afdekstrook, -patch, -plak, -stuk, -lip of afdeklap zijn.

In een voorbeelduitvoeringsvorm is de gasfilter een luchtfilter. Een voorbeeld van een luchtfilter is een High Efficiency Particulate Air (HEPA) filter. Het is echter duidelijk voor de vakman dat de principes van de onderhavige uitvinding toepasbaar zijn op allerhande types van gasfilters.

In een voorbeelduitvoeringsvorm omvat het lassen van de filterlaag en de afdeklaag op het onderdeel van de recipiënt het aanbrengen van lassen die zich over de uitsparing uitstrekken.

In een voorkeursuitvoeringsvorm bedekken, tijdens het afdekken van de uitsparing, zowel de filterlaag als de afdeklaag de uitsparing ten minste volledig. Hierdoor wordt verzekerd dat er geen gasuitwisseling kan ontstaan door de uitsparing, anders dan diegene die plaats vindt doorheen de met filtermateriaal gevulde tunnels. Bovendien wordt er op deze manier verzekerd dat de hoeveelheid filtermateriaal en afdekmateriaal op ideale wijze wordt benut. Wanneer de uitsparing smal wordt gehouden, hoeft het onderdeel van de recipiënt en bij uitbreiding de recipiënt, welke vaak bestaat uit een hardere kunststof niet in te boeten aan stevigheid. De gasfilters uit de stand der techniek worden daarentegen vaak in grotere uitsparingen geplaatst, waarbij de verschilruimte tussen de uitsparing en de filter wordt ingenomen door soepele kunststof, waardoor de recipiënt mogelijk aan stevigheid verliest.

In een voorbeelduitvoeringsvorm strekken zowel de filterlaag als de afdeklaag zich ten minste tot een afstand van 1mm over een rand van de gehele uitsparing uit. De afstand tot waar de filterlaag en afdeklaag uitstrekken over de rand bepaalt de lengte van de gevormde tunnels of buisjes. Zo zullen aan weerszijden van de uitsparing tunnels ontstaan, waardoor gasuitwisseling tussen de binnenkant van de recipiënt en de omgeving buiten de recipiënt mogelijk is.

In een voorkeursuitvoeringsvorm worden de lassen zodanig aangebracht dat gasuitwisseling tussen een inhoud van de recipiënt en de omgeving van de recipiënt enkel mogelijk is via de met filtermateriaal gevulde tunnels. In een uitvoeringsvorm kan dit worden bekomen door de lassen niet enkel overheen de uitsparing aan te brengen, maar door aan weerszijden van de uitsparing, in hoofdzaak evenwijdig met de over de uitsparing aangebrachte lassen, een las aan te brengen over de gehele breedte van de afdeklaag en de filterlaag waardoor beide lagen op een sluitende manier met de recipiënt verbonden zijn.

In een voorbeelduitvoeringsvorm omvat het lassen van de filterlaag en afdeklaag op de recipiënt het lassen met behulp van een geribd laslichaam, waarbij het onderdeel van de recipiënt in een vlak van de uitsparing wordt ondersteund door een steunelement. Volgens de uitvoeringsvorm waar op de kant van de afdeklaag wordt geduwd met een geribd of getand laslichaam terwijl het onderdeel van de recipiënt door een steunelement wordt ondersteund, is het mogelijk om lassen aan te brengen volgens de ribben of tanden van het laslichaam. Bij uitvoeringsvormen uit de stand der techniek is het noodzakelijk om de filters te produceren door ze op soepele filmstroken te lassen, waartussen het filtermateriaal dan gevangen wordt in een tunnel of buisje. Dit zorgt echter voor complicaties bij de productie omdat de soepele stroken de neiging hebben om onderling te verschuiven. De onderhavige uitvinding laat echter toe om een soepele afdeklaag te gebruiken en een stijvere ondergrond (onderdeel van recipiënt) waardoor het probleem van onderlinge verschuivingen kan worden opgelost.

In een voorbeelduitvoeringsvorm is het steunelement vlak.

In een alternatieve uitvoeringsvorm is het steunelement geribd, zodanig dat de ribben overeenkomen met de ribben van het geribde laslichaam. In deze uitvoeringsvorm omvat het lassen van de filterlaag en afdeklaag op het onderdeel van de recipiënt het lassen met behulp van het geribd laslichaam, waarbij het onderdeel van de recipiënt in het vlak van de uitsparing wordt ondersteund door de ribben van het geribde steunelement. Tijdens het lassen worden het geribde steunelement en het geribde laslichaam zodanig gepositioneerd dat een rib van het geribde steunelement zich tegenover een overeenkomstige rib van het geribde laslichaam bevindt. Bij voorkeur bevindt elke rib van het geribde laslichaam zich in hoofdzaak recht tegenover een overeenkomstige rib van het geribde steunelement.

In een voorkeursuitvoeringsvorm is het geribde laslichaam een geribde sonotrode en is het steunelement een vlak aambeeld.

In een voorbeelduitvoeringsvorm omvat de werkwijze volgens de uitvinding het met elkaar verbinden van de filterlaag en afdeklaag alvorens het afdekken van de uitsparing. Hier kan het bijvoorbeeld om een elektrostatische verbinding gaan of om een verbinding door middel van lijmen. Hierdoor wordt het positioneren van de filterlaag en de afdeklaag vereenvoudigd. In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn de filterlaag en de afdeklaag in hoofdzaak even breed.

In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de werkwijze volgens de uitvinding het tijdens het afdekken van de uitsparing fixeren van de filterlaag en afdeklaag alvorens het lassen. Hierdoor kan de positionering van de filterlaag en afdeklaag worden verbeterd en kan de positionering zeer nauwkeurig gebeuren voordat het definitieve lassen plaatsvindt. In een uitvoeringsvorm worden de filterlaag en afdeklaag gefixeerd door middel van puntlassen of puntsolderingen.

De maatregelen en voordelen behorende bij de hierboven beschreven uitvoeringsvormen van de werkwijze voor het aanbrengen van een gasfilter op een onderdeel van recipiënt volgens het eerste aspect van de uitvinding zijn eveneens van toepassing voor een recipiënt met een op dergelijke wijze aangebrachte gasfilter, een onderdeel van een recipiënt met een aangebrachte gasfilter en uitvoeringsvormen van een inrichting voor het aanbrengen van een gasfilter op een onderdeel van een recipiënt volgens een tweede, derde en respectievelijk vierde aspect van de uitvinding.

Volgens een tweede aspect van de uitvinding wordt een recipiënt verschaft met een volgens de werkwijze van één der conclusies 1 tot 8 aangebrachte gasfilter.

Volgens een derde aspect van de uitvinding wordt een onderdeel van een recipiënt met een uitsparing verschaft, waarbij een gasfilter omvattende een filterlaag uit filtermateriaal en een afdeklaag uit afdekmateriaal is aangebracht over de uitsparing in het onderdeel van de recipiënt,

De uitsparing is afgedekt met de filterlaag en de filterlaag bevindt zich tussen het onderdeel van de recipiënt en de afdeklaag. Er zijn lassen aangebracht zodanig dat er, tussen de lassen, met filtermateriaal gevulde tunnels zijn gevormd, welke tunnels bedoeld zijn om gasuitwisseling tussen het inwendige van de recipiënt en een externe omgeving van de recipiënt mogelijk te maken.

Volgens een voorbeelduitvoeringsvorm van het onderdeel van de recipiënt bedekken de filterlaag en de afdeklaag de uitsparing ten minste volledig.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm strekken de filterlaag en de afdeklaag zich ten minste tot een afstand van 1mm over een rand van de gehele uitsparing uit.

Volgens een voorbeelduitvoeringsvorm is het onderdeel van de recipiënt ten minste één onderdeel van de groep onderdelen omvattende een deksel, een zijwand, een bodem van een recipiënt en een zak.

Volgens een vierde aspect van de uitvinding wordt een inrichting verschaft voor het op een onderdeel van een recipiënt aanbrengen van een gasfilter die een filterlaag uit filtermateriaal en een afdeklaag uit afdekmateriaal omvat. De inrichting omvat uitsparingsmiddelen die zijn ingericht voor het verschaffen van een onderdeel van een recipiënt met een uitsparing, positioneringsmiddelen die zijn ingericht voor het positioneren van de filterlaag en de afdeklaag zodanig dat de uitsparing in het onderdeel van de recipiënt wordt afgedekt door de filterlaag en de afdeklaag, waarbij de filterlaag zich tussen het onderdeel van de recipiënt en de afdeklaag bevindt. De inrichting omvat verder lasmiddelen voor het lassen van de filterlaag en de afdeklaag op het onderdeel van de recipiënt, welke lasmiddelen zijn ingericht voor het aanbrengen van lassen zodanig dat er, tussen de lassen, met filtermateriaal gevulde tunnels worden gevormd, die bedoeld zijn om gasuitwisseling tussen het inwendige van de recipiënt en een externe omgeving van de recipiënt mogelijk te maken.

In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn de lasmiddelen ingericht voor het aanbrengen van lassen die zich over de uitsparing uitstrekken.

In een voorbeelduitvoeringsvorm zijn de positioneringsmiddelen ingericht voor het zodanig positioneren van de filterlaag en de afdeklaag dat zowel de filterlaag als de afdeklaag de uitsparing ten minste volledig bedekken.

In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn de positioneringsmiddelen ingericht voor het zodanig positioneren van de filterlaag en de afdeklaag dat zowel de filterlaag als de afdeklaag zich ten minste tot een afstand van 1mm over een rand van de gehele uitsparing uitstrekken.

In een voorbeelduitvoeringsvorm zijn de lasmiddelen ingericht voor het zodanig aanbrengen van de lassen dat gasuitwisseling tussen een inhoud van de recipiënt en de omgeving van de recipiënt enkel mogelijk is via de met filtermateriaal gevulde tunnels.

In een voorkeursuitvoeringsvorm omvatten de lasmiddelen een geribd laslichaam en een steunelement, en is het geribd laslichaam ingericht om de filterlaag en afdeklaag op het onderdeel van de recipiënt te lassen, waarbij de recipiënt in een vlak van de uitsparing wordt ondersteund door het steunelement.

In een voorbeelduitvoeringsvorm is het steunelement vlak.

In een voorbeelduitvoeringsvorm is het geribde laslichaam een geribde sonotrode en is het steunelement een vlak aambeeld.

In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de inrichting volgens de onderhavige uitvinding verbindingsmiddelen voor het met elkaar verbinden van de filterlaag en afdeklaag.

In een voorbeelduitvoeringsvorm omvat de inrichting volgens de onderhavige uitvinding fixatiemiddelen voor het fixeren van de filterlaag en afdeklaag op de recipiënt voordat de lasmiddelen de filterlaag en afdeklaag op de recipiënt lassen.

KORTE OMSCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN

De voordelen van de uitvinding zullen blijken na het lezen van de volgende gedetailleerde beschrijving van niet-beperkende voorbeelduitvoeringsvormen van de uitvinding, in het bijzonder wanneer deze gelezen wordt in samenhang met de tekeningen in de bijlage, waarin: FIG. 1A - 1E schematisch de stappen weergeven van een uitvoeringsvorm van een werkwijze volgens de uitvinding voor het aanbrengen van een gasfilter op een onderdeel van een recipiënt; FIG. 2 schematisch een inrichting voor het aanbrengen van een gasfilter op een onderdeel van een recipiënt weergeeft; en FIG. 3 een mogelijke voorbeelduitvoering weergeeft van een volgens een voorbeelduitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding aangebrachte gasfilter; en FIG. 4 een bovenaanzicht toont van een voorbeelduitvoeringsvorm van een inrichting voor het aanbrengen van een gasfilter op een recipiënt. GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE UITVOERINGSVORMEN De tekeningen zijn slechts schematisch en zijn niet-beperkend. In de tekeningen kan de afmeting van enkele elementen vergroot zijn, en kunnen bepaalde elementen niet op schaal getekend zijn voor illustratieve doeleinden.

De verwijzingstekens in de conclusies beperken de beschermingsomvang niet. In de tekeningen verwijzen dezelfde verwijzingstekens naar dezelfde of analoge elementen.

Figuren 1A-1E tonen schematische de verschillende stappen van een werkwijze voor het op een onderdeel van een recipiënt 100 aanbrengen van een gasfilter die een filterstrook 120 uit filtermateriaal en een afdekstrook 130 uit afdekmateriaal omvat. De werkwijze omvat het verschaffen van een onderdeel van een recipiënt 100 met een uitsparing 110, het afdekken van de uitsparing 110 met de filterstrook 120 en de afdekstrook 130, waarbij de filterstrook 120 zich tussen het onderdeel van de recipiënt 100 en de afdekstrook 130 bevindt. De werkwijze omvat verder het lassen van de filterstrook 120 en de afdekstrook 130 op het onderdeel van de recipiënt 100 door het aanbrengen van lassen 140 zodanig dat er, tussen de lassen 140, met filtermateriaal gevulde tunnels 150 worden gevormd, die de uitsparing 110 van het onderdeel van de recipiënt 100 verbinden met een omgeving van de recipiënt. Het lassen kan ofwel ultrasoon gebeuren ofwel door middel van warmtelassen. Het verschaffen van een onderdeel van een recipiënt 100 met een uitsparing 110 kan enerzijds gebeuren bij het vormen van de recipiënt. Het onderdeel van de recipiënt 100 wordt dus tijdens de productie ervan reeds voorzien van een uitsparing 110. Anderzijds kan het verschaffen van een onderdeel van een recipiënt 100 met een uitsparing 110 gebeuren door het maken van een uitsparing 110 door middel van stansen of laseren.

Figuur 1A toont een rechthoekig onderdeel van een recipiënt 100 in boven- of zijaanzicht, welke een rechthoekige uitsparing 110 heeft. Het onderdeel van de recipiënt 100 en uitsparing 110 zijn voor de duidelijkheid als rechthoeken weergegeven, maar de vakman begrijpt dat de kenmerken van de onderhavige uitvinding even goed toepasbaar zijn op recipiënten, onderdelen van recipiënten en uitsparingen met andere vormen zoals cirkelvormen of veelhoekige vormen en dergelijke. De vakman begrijpt ook dat de gevormde tunnels niet noodzakelijk evenwijdig zijn, maar bijvoorbeeld ook in andere vormen kunnen worden aangebracht zoals bijvoorbeeld in de vorm van een trapezium. Bovendien begrijpt de vakman dat de principes van de onderhavige uitvinding toepasbaar zijn op een vaste bovenwand of zijwand van een recipiënt of op een los te maken deksel van de recipiënt. In een voorkeursuitvoeringsvorm is de recipiënt een hermetisch af te sluiten doosje uit polypropyleen waarbij in het deksel een gasfilter is aangebracht volgens de werkwijze van de onderhavige uitvinding. De recipiënt kan bijvoorbeeld vervaardigd zijn uit heldere polypropyleen, waardoor een makkelijke controle van de inhoud mogelijk is.

Figuur 1B toont een filterstrook 120 uit filtermateriaal en een afdekstrook 130 uit afdekmateriaal. Het filtermateriaal is typisch een non-woven materiaal en het afdekmateriaal is typisch een materiaal dat ondoorlaatbaar is voor gas zoals bijvoorbeeld polypropyleen of andere gelijkaardige kunststoffen. De warrige vezels van het non-woven materiaal werken als een High Efficiency Particulate Air (HEPA) filter en houden zo goed als alle stofdeeltjes groter dan 0,5 micron tegen. Het is duidelijk voor de vakman dat andere materialen welke gelijkaardige eigenschappen vertonen als de bovenvermelde materialen kunnen gebruikt worden om de principes van de onderhavige uitvinding toe te passen.

Figuur 1C toont het onderdeel van de recipiënt 100, waarbij de filterstrook 120 zodanig is geplaatst dat deze de uitsparing afdekt.

Figuur 1D toont de situatie waarbij de afdekstrook 130 op de filterstrook 120 en over de uitsparing 110 is geplaatst.

Figuur 1E toont de situatie na het lassen van de filterstrook 120 en de afdekstrook 130 op het onderdeel van de recipiënt 100 door het aanbrengen van lassen 140 die zich over de uitsparing 110 uitstrekken zodanig dat er, tussen de lassen 140, met filtermateriaal gevulde tunnels 150 worden gevormd, die de uitsparing 110 van het onderdeel van de recipiënt 100 verbinden met een omgeving van de recipiënt. De lassen 140 zijn voorgesteld als de witte strookjes aangezien op de plaatsen waar de las is uitgevoerd het filtermateriaal en afdekmateriaal zijn samengesmolten met het materiaal waaruit het onderdeel van de recipiënt 100 is vervaardigd. Het is duidelijk voor de vakman dat de gebruikte materialen dan ook compatibele materialen zijn die met elkaar versmelten tijdens het lassen. Hoewel de lassen bij voorkeur worden aangebracht door een getand of geribd laslichaam zoals bijvoorbeeld een getande sonotrode, lijken de lassen 140 in figuur 1E niet door te lopen over de uitsparing 110. Voor de duidelijkheid wordt hier opgemerkt dat dit te wijten is aan het feit dat binnen het oppervlak van de uitsparing 110, geen recipiëntmateriaal aanwezig is waar de filterstrook 120 en afdekstrook 130 op kunnen worden vast gelast en dat de gevormde tunnels 150 bijgevolg als het ware uitmonden in de uitsparing 110.

In een alternatieve uitvoeringsvorm worden de lassen in meerdere keren aangebracht, vanaf verschillende zijden van de uitsparing. Zo kunnen bijvoorbeeld eerst de lassen bij de linkerzijde van de uitsparing worden aangebracht en vervolgens pas de lassen aan de rechterzijde. Hierbij is het van belang dat de lassen het filtermateriaal en afdekmateriaal doen versmelten met het onderdeel van de recipiënt en dat de lassen ten minste tot net voorbij de rand overlappen met de uitsparing zodat de resulterende tunnels zowel in contact staan met de binnenruimte van de recipiënt als met de omgeving van de recipënt. De lassen aan weerszijden van de uitsparing kunnen achtereenvolgend worden aangebracht met eenzelfde laslichaam of met verschillende laslichamen. Als meerdere laslichamen worden gebruikt, kunnen de lassen aan weerszijden ook tegelijk worden aangebracht. Bij een cirkelvormige of veelhoekige uitsparing kunnen de lassen in verschillende stappen worden aangebracht.

Het principe van de uitvinding is gebaseerd op dieptefiltratie van gassen doorheen de kleine met filtermateriaal gevulde tunnels 150. Deze dieptefiltratie zorgt er enerzijds voor dat contaminatie geen kans krijgt, en anderzijds dat er geen overmatige dampdoorlaatbaarheid is. Afhankelijk van de gewenste mate van gasuitwisseling kunnen met filtermateriaal gevulde tunnels 150 met verschillende lengtes worden gevormd. Het is duidelijk voor de vakman dat naarmate de tunnels 150 korter zijn, er meer gasuitwisseling mogelijk is tussen de recipiënt en een omgeving daarvan. De filtering zelf ondervindt eveneens invloed van de lengte van de tunnels 150 in zoverre dat de lengte in relatie staat tot de effectiviteit van de filtering waarbij een langere lengte een betere filtering waarborgt.

In een voorkeursuitvoeringsvorm bedekken, tijdens het afdekken van de uitsparing 110, zowel de filterlaag 120 als de afdeklaag 130 de uitsparing 110 ten minste volledig. Hierdoor wordt verzekerd dat er geen gasuitwisseling kan ontstaan door de uitsparing 110, anders dan diegene die plaats vindt doorheen de met filtermateriaal gevulde tunnels 150.

In een voorbeelduitvoeringsvorm strekken zowel de filterlaag 120 als de afdeklaag 130 zich ten minste tot een afstand van 1mm over een rand van de gehele uitsparing 110 uit. De afstand tot waar de filterlaag 120 en afdeklaag 130 uitstrekken over de rand bepaalt de lengte van de gevormde tunnels 150 of buisjes.

In een voorkeursuitvoeringsvorm worden de lassen 140 zodanig aangebracht dat gasuitwisseling tussen een inhoud van de recipiënt 100 en de omgeving van de recipiënt 100 enkel mogelijk is via de met filtermateriaal gevulde tunnels 150. In een uitvoeringsvorm kan dit worden bekomen door de lassen niet enkel overheen de uitsparing 110 aan te brengen zoals de vier meest centrale lassen 140 in figuur 1E, maar door aan weerszijden van de uitsparing, in hoofdzaak evenwijdig met de over de uitsparing aangebrachte lassen 140, een las aan te brengen over de gehele breedte van de afdeklaag 130 en de filterlaag 120, zoals de bovenste en onderste las 140 in figuur 1E, waardoor beide lagen 120, 130 op een sluitende manier met het onderdeel van de recipiënt 100 verbonden zijn.

In een alternatieve uitvoeringvorm wordt een afdeklaag uit poreus afdekmateriaal gebruikt dat ten minste gedeeltelijk doorlaatbaar is voor gas. De afdeklaag kan bijvoorbeeld beschikken over poriën, perforaties of microperforaties waardoor naast een dieptefiltratie doorheen de tunnels ook een oppervlaktefiltratie kan plaatsvinden.

In een voorbeelduitvoeringsvorm omvat het lassen van de filterlaag 120 en afdeklaag 130 op het onderdeel van de recipiënt 100 het met behulp van een geribd laslichaam lassen, waarbij het onderdeel van de recipiënt 100 in een vlak van de uitsparing 110 wordt ondersteund door een steunelement.

In een voorbeelduitvoeringsvorm is het steunelement vlak.

In een alternatieve uitvoeringsvorm is het steunelement geribd, zodanig dat de ribben overeenkomen met de ribben van het geribde laslichaam. In deze uitvoeringsvorm omvat het lassen van de filterlaag en afdeklaag op de recipiënt het lassen met behulp van het geribd laslichaam, waarbij het onderdeel van de recipiënt in het vlak van de uitsparing wordt ondersteund door de ribben van het geribde steunelement. Tijdens het lassen worden het geribde steunelement en het geribde laslichaam zodanig gepositioneerd dat een rib van het geribde steunelement zich tegenover een overeenkomstige rib van het geribde laslichaam bevindt. Bij voorkeur bevindt elke rib van het geribde laslichaam zich in hoofdzaak recht tegenover een overeenkomstige rib van het geribde steunelement.

In een voorbeelduitvoeringsvorm omvat de werkwijze volgens de uitvinding het met elkaar verbinden van de filterlaag 120 en afdeklaag 130 alvorens het afdekken van de uitsparing 110. Hier kan het bijvoorbeeld om een elektrostatische verbinding gaan of kunnen de filterlaag 120 en afdeklaag 130 aan elkaar worden gelijmd.

In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de werkwijze volgens de uitvinding het tijdens het afdekken van de uitsparing 110 fixeren van de filterlaag 120 en afdeklaag 130 alvorens het lassen.

Figuur 2 toont schematisch een inrichting 200 voor het op een onderdeel van een recipiënt aanbrengen van een gasfilter die een filterlaag uit filtermateriaal en een afdeklaag uit afdekmateriaal omvat. De inrichting 200 omvat uitsparingsmiddelen 210 die zijn ingericht voor het verschaffen van een onderdeel van een recipiënt met een uitsparing, positioneringsmiddelen 220 die zijn ingericht voor het positioneren van de filterlaag en de afdeklaag zodanig dat de uitsparing in het onderdeel van de recipiënt wordt afgedekt door de filterlaag en de afdeklaag, waarbij de filterlaag zich tussen het onderdeel van de recipiënt en de afdeklaag bevindt. De inrichting omvat verder lasmiddelen 230 voor het lassen van de filterlaag en de afdeklaag op het onderdeel van de recipiënt, welke lasmiddelen 230 zijn ingericht voor het aanbrengen van lassen zodanig dat er, tussen de lassen, met filtermateriaal gevulde tunnels worden gevormd, die bedoeld zijn om gasuitwisseling tussen het inwendige van de recipiënt en een externe omgeving van de recipiënt mogelijk te maken.

In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn de lasmiddelen 230 ingericht voor het aanbrengen van lassen die zich over de uitsparing uitstrekken.

In een voorbeelduitvoeringsvorm zijn de positioneringsmiddelen 220 ingericht voor het zodanig positioneren van de filterlaag en de afdeklaag dat zowel de filterlaag als de afdeklaag de uitsparing ten minste volledig bedekken.

In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn de positioneringsmiddelen 220 ingericht voor het zodanig positioneren van de filterlaag en de afdeklaag dat zowel de filterlaag als de afdeklaag zich ten minste tot een afstand van 1mm over een rand van de gehele uitsparing uitstrekken.

In een voorbeelduitvoeringsvorm zijn de lasmiddelen 230 ingericht voor het zodanig aanbrengen van de lassen dat gasuitwisseling tussen een inhoud van de recipiënt en de omgeving van de recipiënt enkel mogelijk is via de met filtermateriaal gevulde tunnels.

In een voorkeursuitvoeringsvorm omvatten de lasmiddelen 230 een geribd laslichaam en een steunelement, en is het geribd laslichaam ingericht om de filterlaag en afdeklaag op het onderdeel van de recipiënt te lassen, waarbij het onderdeel van de recipiënt in een vlak van de uitsparing wordt ondersteund door het steunelement.

In een voorbeelduitvoeringsvorm is het steunelement vlak.

In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de inrichting 200 volgens de onderhavige uitvinding verbindingsmiddelen voor het met elkaar verbinden van de filterlaag en afdeklaag.

In een voorbeelduitvoeringsvorm omvat de inrichting 200 volgens de onderhavige uitvinding fixatiemiddelen voor het fixeren van de filterlaag en afdeklaag op het onderdeel van de recipiënt voordat de lasmiddelen de filterlaag en afdeklaag op het onderdeel van de recipiënt lassen.

Waar in figuur 1 de principes van de uitvinding worden getoond in het licht van een rechthoekige uitsparing 110 waarbij de lassen 140 zich in de breedterichting over de uitsparing 110 uitstrekken, is het duidelijk voor de vakman dat de principes van de uitvinding ook toepasbaar zijn voor een andere oriëntatie van de lassen (bijvoorbeeld in lengterichting van de uitsparing 110, of diagonaal). In andere uitvoeringsvormen kunnen de lassen gebogen of gekromd worden aangebracht in plaats van recht. Op deze manier worden gebogen of gekromde met filtermateriaal gevulde tunnels gevormd. Verder begrijpt de vakman dat de principes van de uitvinding toepasbaar zijn bij uitsparingen van allerlei vormen en dat de uitsparing niet rechthoekig hoeft te zijn, maar ook bijvoorbeeld een veelhoekige vorm, cirkelvorm of ovaalvorm kan hebben. Afhankelijk van de vorm van de uitsparing, kan met verschillende vormen van filterlaag en afdeklaag worden gewerkt. Zo kunnen voor het bedekken van ronde uitsparingen lagen met een ronde vorm worden gebruikt. De vakman begrijpt dat de vormen van de uitsparing en die van de filterlaag en afdeklaag niet overeen hoeven te komen, zolang de filterlaag en afdeklaag de uitsparing maar bedekken. De vakman begrijpt verder dat de principes van de uitvinding nog steeds toepasbaar zijn wanneer de vormen en/of afmetingen van de filterlaag en afdeklaag onderling niet overeen komen, zolang de filterlaag en afdeklaag de uitsparing maar bedekken. Zo is het mogelijk dat de afdeklaag zich ten minste gedeeltelijk uitstrekt tot voorbij de filterlaag of dat de filterlaag zich ten minste gedeeltelijk uitstrekt tot voorbij de afdeklaag.

Figuur 3 toont een boven- of zijaanzicht van onderdeel van een recipiënt met cirkelvormige uitsparing 310, waarbij de lassen 340 zodanig zijn aangebracht dat met filtermateriaal gevulde tunnels 350 zijn ontstaan met een trapeziumvorm. Dit resultaat kan worden bekomen door middel van het gebruik van een stervormig laslichaam. Op alternatieve wijze kunnen ook hier evenwijdige tunnels worden bekomen door te lassen met een trapeziumvormig laslichaam. De vorm van de lassen wordt bepaald door het gebruikte laslichaam. Er werd gebruik gemaakt van een ronde filterpatch als filterlaat en een ronde afdekpatch als afdeklaag. Op de plaats waar de lassen worden aangebracht versmelten het filtermateriaal en het afdekmateriaal met elkaar en met het onderdeel van de recipiënt. Tussen de lassen ontstaan zo met filtermateriaal gevulde tunnels 350 die zich uitstrekken vanaf de rand van de uitsparing 310, waar het filtermateriaal in contact staat met de binnenruimte of inhoud van de recipiënt, langsheen de aangebrachte lassen om dan uit te monden aan de buitenkant van de recipiënt waar ze in contact staan met de omgeving van de recipiënt.

Zoals in figuur 1, duidt de dubbele arcering in figuur 3 op de aanwezigheid van filtermateriaal 120 en afdekmateriaal 130. De oriëntatie van de arcering is niet van belang.

Figuur 4 toont voorbeelduitvoeringsvorm van een inrichting 400 voor het op een onderdeel van een recipiënt 405 aanbrengen van een gasfilter die een filterlaag uit filtermateriaal en een afdeklaag uit afdekmateriaal omvat. De inrichting 400 omvat uitsparingsmiddelen 410 die zijn ingericht voor het verschaffen van een onderdeel van een recipiënt met een uitsparing. In de uitvoeringsvorm van figuur 4 omvatten de uitsparingsmiddelen 410 een automatisch laadstation 411 of manueel laadstation 412 (allebei weergegeven) voor de aanvoer van deksels 405 zonder uitsparing en een stansstation 413 voor het uitstansen van een uitsparing in een deksel 405. In plaats van een stansstation 413 kan ook een laserstation worden verschaft om een uitsparing in het deksel 405 uit te laseren. De inrichting omvat verder positioneringsmiddelen 420 die zijn ingericht voor het positioneren van de filterlaag en de afdeklaag zodanig dat de uitsparing in het onderdeel vande recipiënt wordt afgedekt door de filterlaag en de afdeklaag, waarbij de filterlaag zich tussen het onderdeel van de recipiënt en de afdeklaag bevindt, en lasmiddelen 430 voor het lassen van de filterlaag en de afdeklaag op het onderdeel of deksel van de recipiënt, welke lasmiddelen 430 zijn ingericht voor het aanbrengen van lassen zodanig dat er, tussen de lassen, met filtermateriaal gevulde tunnels worden gevormd, die bedoeld zijn om gasuitwisseling tussen het inwendige van de recipiënt en een externe omgeving van de recipiënt mogelijk te maken. In de uitvoeringsvorm van figuur 4 zijn de positioneringsmiddelen 420 en lasmiddelen 430 verwerkt in één enkel station. In een alternatieve uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding worden de positioneringsmiddelen 420 en lasmiddelen 430 elk in een afzonderlijk station verschaft. De positioneringsmiddelen 420 kunnen ingericht zijn om de filterlaag en afdeklaag te fixeren door middel van een puntsoldering. De inrichting 400 omvat verder een koelstation 440 voor het koelen van de lassen en een controlestation 450 dat is ingericht om op niet-destructieve wijze te controleren of de gasfilters op een correcte manier zijn aangebracht op het deksel 435. De inrichting 400 omvat verder aanvoermiddelen 460 die zijn ingericht om de filterlaag en afdeklaag aan te voeren. De aanvoermiddelen 460 omvatten bijvoorbeeld een afwikkelaar of haspel voor het aanvoeren van filterstroken en/of afdekstroken. Hoewel de verschillende stations van de inrichting 400 in figuur 4 in een cirkelbaan zijn opgesteld, is het duidelijk voor de vakman dat de stations eveneens op een rechthoekige of vierkante baan kunnen worden gepositioneerd, of op een rechte lijn, zonder afbreuk te doen aan de principes van de uitvinding.

Hoewel de principes van de uitvinding hierboven beschreven worden met verwijzing naar specifieke uitvoeringsvormen, zal men begrijpen dat de beschrijving louter werd gegeven bij wijze van voorbeeld en niet gezien mag worden als een beperking van de beschermingsomvang die bepaald wordt door de hierna volgende conclusies.

Claims

Conclusies

1. Werkwijze voor het op een onderdeel van een recipiënt aanbrengen van een gasfilter die een filterlaag uit filtermateriaal en een afdeklaag uit afdekmateriaal omvat, waarbij de werkwijze omvat: - het verschaffen van een onderdeel van een recipiënt met een uitsparing; - het afdekken van de uitsparing met de filterlaag en de afdeklaag, waarbij de filterlaag zich tussen de recipiënt en de afdeklaag bevindt; en - het lassen van de filterlaag en de afdeklaag op het onderdeel van de recipiënt door het aanbrengen van lassen zodanig dat er, tussen de lassen, met filtermateriaal gevulde tunnels worden gevormd, die bedoeld zijn om gasuitwisseling tussen het inwendige van de recipiënt en een externe omgeving van de recipiënt mogelijk te maken.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij het filtermateriaal een non-woven materiaal is en de gasfilter een High Efficiency Particulate Air, HEPA, filter is.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, waarbij het lassen van de filterlaag en de afdeklaag op de recipiënt het aanbrengen van lassen die zich over de uitsparing uitstrekken omvat.
4. Werkwijze volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij tijdens het afdekken van de uitsparing zowel de filterlaag als de afdeklaag de uitsparing ten minste volledig bedekken.
5. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies waarbij zowel de filterlaag als de afdeklaag zich ten minste tot een afstand van 1mm over een rand van de gehele uitsparing uitstrekken.
6. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, omvattende het aanbrengen van lassen zodanig dat een lengterichting van de met filtermateriaal gevulde tunnels evenwijdig is georiënteerd ten opzichte van het onderdeel van de recipiënt.
7. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het lassen zodanig wordt uitgevoerd, dat de lassen zich uitstrekken vanaf een rand van de uitsparing tot een rand van de afdeklaag.
8. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het lassen zodanig wordt uitgevoerd dat de met filtermateriaal gevulde tunnels in een lengterichting, evenwijdig met de lassen, een lengte hebben die in relatie staat met een effectiviteit van filtering.
9. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het lassen zodanig wordt uitgevoerd dat doorheen de met filtermateriaal gevulde tunnels een dieptefiltratie kan plaatsvinden.
10. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de lassen zodanig worden aangebracht dat gasuitwisseling tussen een inhoud van de recipiënt en de omgeving van de recipiënt enkel mogelijk is via de met filtermateriaal gevulde tunnels.
11. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het lassen van de filterlaag en afdeklaag op het onderdeel van de recipiënt het met behulp van een geribd laslichaam lassen omvat, waarbij het onderdeel van de recipiënt in een vlak van de uitsparing wordt ondersteund door een steunelement.
12. Werkwijze volgens conclusie 11, waarbij het geribde laslichaam een geribde sonotrode is en waarbij het steunelement een vlak aambeeld is.
13. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, omvattende het met elkaar verbinden van de filterlaag en afdeklaag alvorens het afdekken van de uitsparing.
14. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, omvattende het tijdens het afdekken van de uitsparing fixeren van de filterlaag en afdeklaag alvorens het lassen.
15. Recipiënt met een volgens de werkwijze van één der conclusies 1 tot 14 aangebrachte gasfilter.
16. Onderdeel van een recipiënt met een uitsparing, waarbij een gasfilter omvattende een filterlaag uit filtermateriaal en een afdeklaag uit afdekmateriaal is aangebracht over de uitsparing in het onderdeel van de recipiënt, waarbij de uitsparing wordt afgedekt met de filterlaag en waarbij de filterlaag zich tussen het onderdeel van de recipiënt en de afdeklaag bevindt; en waarbij lassen zodanig zijn aangebracht dat er, tussen de lassen, met filtermateriaal gevulde tunnels zijn gevormd, welke tunnels bedoeld zijn om gasuitwisseling tussen het inwendige van de recipiënt en een externe omgeving van de recipiënt mogelijk te maken.
17. Onderdeel van een recipiënt volgens conclusie 16, waarbij het filtermateriaal een non-woven materiaal is en de gasfilter een High Efficiency Particulate Air, HEPA, filter is.
18. Onderdeel van een recipiënt volgens conclusie 16 of 17, waarbij de filterlaag en de afdeklaag de uitsparing ten minste volledig bedekken.
19. Onderdeel van een recipiënt volgens conclusie 16, 17 of 18, waarbij de filterlaag en de afdeklaag zich ten minste tot een afstand van 1mm over een rand van de gehele uitsparing uitstrekken.
20. Onderdeel van een recipiënt volgens één der conclusies 16 tot 19, waarbij het onderdeel ten minste één onderdeel is van de groep onderdelen omvattende een deksel, een zijwand, een bodem van een recipiënt en een zak.
21. Onderdeel van een recipiënt volgens één der voorgaande conclusies 16 tot 20, waarbij de lassen zodanig zijn aangebracht dat een lengterichting van de met filtermateriaal gevulde tunnels evenwijdig is georiënteerd ten opzichte van het onderdeel van de recipiënt.
22. Onderdeel van een recipiënt volgens één der voorgaande conclusies 16 tot 21, waarbij de lassen zodanig zijn aangebracht dat deze zich uitstrekken vanaf een rand van de uitsparing tot een rand van de afdeklaag.
23. Onderdeel van een recipiënt volgens één der voorgaande conclusies 16 tot 22, waarbij de lassen zodanig zijn aangebracht dat de met filtermateriaal gevulde tunnels in een lengterichting, evenwijdig met de lassen, een lengte hebben die in relatie staat met een effectiviteit van filtering.
24. Onderdeel van een recipiënt volgens één der voorgaande conclusies 16 tot 23, waarbij de lassen zodanig zijn aangebracht dat doorheen de met filtermateriaal gevulde tunnels een dieptefiltratie kan plaatsvinden.
25. Inrichting voor het op een onderdeel van een recipiënt aanbrengen van een gasfilter die een filterlaag uit filtermateriaal en een afdeklaag uit afdekmateriaal omvat, waarbij de inrichting omvat: - uitsparingsmiddelen die zijn ingericht voor het verschaffen van een onderdeel van een recipiënt met een uitsparing; - positioneringsmiddelen die zijn ingericht voor het positioneren van de filterlaag en de afdeklaag zodanig dat de uitsparing in het onderdeel van de recipiënt wordt afgedekt door de filterlaag en de afdeklaag, waarbij de filterlaag zich tussen het onderdeel van de recipiënt en de afdeklaag bevindt; en - lasmiddelen voor het lassen van de filterlaag en de afdeklaag op het onderdeel van de recipiënt, welke lasmiddelen zijn ingericht voor het aanbrengen van lassen zodanig dat er, tussen de lassen, met filtermateriaal gevulde tunnels worden gevormd, die bedoeld zijn om gasuitwisseling tussen het inwendige van de recipiënt en een externe omgeving van de recipiënt mogelijk te maken.
26. Inrichting volgens conclusie 25, waarbij het filtermateriaal een non-woven materiaal is en de gasfilter een High Efficiency Particulate Air, HEPA, filter is.
27. Inrichting volgens conclusie 25 of 26, waarbij de lasmiddelen zijn ingericht voor het aanbrengen van lassen die zich over de uitsparing uitstrekken.
28. Inrichting volgens conclusie 25, 26 of 27, waarbij de positioneringsmiddelen zijn ingericht voor het zodanig positioneren van de filterlaag en de afdeklaag dat zowel de filterlaag als de afdeklaag de uitsparing ten minste volledig bedekken.
29. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies 25 tot 28, waarbij de positioneringsmiddelen zijn ingericht voor het zodanig positioneren van de filterlaag en de afdeklaag dat zowel de filterlaag als de afdeklaag zich ten minste tot een afstand van 1mm over een rand van de gehele uitsparing uitstrekken.
30. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies 25 tot 29, waarbij de lasmiddelen zijn ingericht voor het zodanig aanbrengen van lassen dat een lengterichting van de met filtermateriaal gevulde tunnels evenwijdig is georiënteerd ten opzichte van het onderdeel van de recipiënt.
31. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies 25 tot 30, waarbij de lasmiddelen zijn ingericht om het lassen zodanig uit te voeren dat de lassen zich uitstrekken vanaf een rand van de uitsparing tot een rand van de afdeklaag.
32. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies 25 tot 31, waarbij de lasmiddelen zijn ingericht om het lassen zodanig uit te voeren dat de met filtermateriaal gevulde tunnels in een lengterichting, evenwijdig met de lassen, een lengte hebben die in relatie staat met een effectiviteit van filtering.
33. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies 25 tot 32, waarbij de lasmiddelen zijn ingericht om het lassen zodanig uit te voeren dat doorheen de met filtermateriaal gevulde tunnels een dieptefiltratie kan plaatsvinden.
34. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies 25 tot 33, waarbij de lasmiddelen zijn ingericht voor het zodanig aanbrengen van de lassen dat gasuitwisseling tussen een inhoud van de recipiënt en de omgeving van de recipiënt enkel mogelijk is via de met filtermateriaal gevulde tunnels.
35. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies 25 tot 34, waarbij de lasmiddelen een geribd laslichaam en een steunelement omvatten, waarbij het geribd laslichaam is ingericht om de filterlaag en afdeklaag op de recipiënt te lassen, waarbij het onderdeel van de recipiënt in een vlak van de uitsparing wordt ondersteund door het steunelement.
36. Inrichting volgens conclusie 35, waarbij het geribde laslichaam een geribde sonotrode is en waarbij het steunelement een vlak aambeeld is.
37. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies 25 tot 36, omvattende verbindingsmiddelen voor het met elkaar verbinden van de filterlaag en afdeklaag.
38. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies 25 tot 37, omvattende fixatiemiddelen voor het fixeren van de filterlaag en afdeklaag op het onderdeel van de recipiënt voordat de lasmiddelen de filterlaag en afdeklaag op het onderdeel van de recipiënt lassen.