BE1022371A9 - Nonwoven drager voor een absorberend artikel - Google Patents

Abstract

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een nonwoven drager voor het immobiliseren van superabsorberende polymeer partikels in een absorberend artikel, op een absorberend artikel zoals een luier van dergelijke drager gemaakt, op methodes om bovengenoemde drager en bovengenoemd absorberend artikel te vervaardigen, evenals op het gebruik van een nonwoven drager volgens de uitvinding voor het immobiliseren van superabsorberende polymeer partikels in een absorberend artikel, in het bijzonder een luier.

Description

NONWOVEN DRAGER VOOR EEN ABSORBEREND ARTIKEL TECHNISCH GEBIED

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een nonwoven drager voor het immobiliseren van superabsorberende polymeer partikels een absorberend artikel, op een absorberend artikel gemaakt van dergelijke drager, op methodes om bovengenoemde drager en bovengenoemd absorberend artikel te vervaardigen, evenals op het gebruik van een nonwoven drager volgens de uitvinding voor het immobiliseren van superabsorberende polymeer partikels in een absorberend artikel, in het bijzonder een luier. De onderhavige uitvinding is van bijzonder belang op het gebied van hygiëneproducten, in het bijzonder luiers.

ACHTERGROND

Het gebruik van superabsorberend polymeermateriaal in wegwerpbare luiers is goed gekend. Het gebruik van superabsorberend polymeermateriaal vergemakkelijkt wegwerpbare luiers die een dunnere absorberende kern hebben tegenover het gebruik van absorberende materialen zoals fluff pulp, vooral terwijl de wegwerpbare luier in de droge staat is.

Vandaag, hebben de meeste wegwerpbare luiers die in de handel verkrijgbaar zijn absorberende kernen die een mengsel van cellulosevezels en superabsorberende polymeer partikels bevatten. De cellulosevezels omvat door de absorberende kern houden de partikels gedeeltelijk op zijn plaats. De partikels zijn niet volledig geïmmobiliseerd en kunnen nog één of andere graad van vrijheid hebben om zich binnen de openingen van de cellulosevezels te bewegen.

De vroegere absorberende structuren bestaan over het algemeen uit vrij lage hoeveelheden (b.v. minder dan ongeveer 50% in gewicht) van deze superabsorberende polymeer partikels. Er zijn verscheidene redenen voor dit. De superabsorberende polymeer partikels die in vroegere absorberende structuren werden aangewend hebben over het algemeen geen absorptiesnelheid gehad die hen zou toestaan om snel lichaamsvloeistoffen te absorberen, vooral in "stroom" situaties. Dit heeft de opneming van vezels gevergd, typische houtpulpvezels, die als tijdelijke reservoirs dienen om de geloste vloeistoffen vast te houden tot deze geabsorbeerd worden door de superabsorberende polymeer partikels.

Nog belangrijker, veel van de gekende superabsorberende polymeer partikels stelden gelblokkage tentoon. "Gelblokkage" komt voor wanneer de superabsorberende polymeer partikels nat worden gemaakt en de partikels zwellen en zo vloeistof transmissie naar de andere gebieden van de absorberende structuur te remmen.

Het nat maken van deze andere gebieden van het absorberende lid vindt daarom via een zeer langzaam verspreidingsproces plaats. Praktisch gezien, betekent dit dat de opname van vloeistoffen door de absorberende structuur veel langzamer is dan de snelheid waarmee de vloeistoffen worden gelost, vooral in stroomsituaties. De lekkage van het absorberende artikel kan plaatsvinden alvorens de partikels van SAP in het absorberende lid dicht bij volledige verzadiging zijn of alvorens de vloeistof kan verspreiden of wikken voorbij de "blokkerende" partikels in de rest van het absorberende lid. Gelblokkage kan een bijzonder acuut probleem zijn als de superabsorberende polymeer partikels geen adequate gelsterkte hebben en misvormen of onder spanning uitspreiden zodra de partikels met de geabsorbeerde vloeistof zwellen.

Deze gelblokkage fenomenen hebben typisch het gebruik van een vezelige matrijs gevergd waarin de superabsorberende polymeer partikels verspreid zijn. Deze vezelige matrijs houdt de superabsorberende polymeer partikels van elkaar gescheiden. Deze vezelige matrijs verstrekt ook een capillaire structuur die vloeistof toestaat om de superabsorberende polymeer partikels te bereiken die in gebieden ver van het aanvankelijke vloeistof lossingspunt zijn gevestigd. Echter, het verspreiden van de superabsorberende polymeer partikels aan vrij lage concentraties in een vezelige matrijs om gel blokkage te minimaliseren of te vermijden kan de algemene vloeistof opslagcapaciteit van dunnere absorberende structuren verminderen. Het gebruik van lagere concentraties van deze superabsorberende polymeer partikels beperkt enigszins het echte voordeel van deze materialen, namelijk hun capaciteit om grote hoeveelheden lichaamsvloeistoffen per bepaald volume te absorberen en te behouden. Een andere reden waarom de uiterst hoge concentraties van superabsorberende polymeer partikels niet mogelijk waren verblijft in het fysieke integriteitsnadeel van structuren die van partikel materiaal worden gemaakt. Het creëren van een vezelige matrijs had daarom ook het voordeel om een vezel verstevigde structuur te verstrekken, gelijkend op diegene gebruikt in veel andere technische situaties waar de structurele versteviging door vezelige elementen, zoals in glasvezel, wordt verstrekt.

Het gebruiken van hogere hoeveelheden van superabsorberende polymeer partikels is wenselijk aangezien het dunnere absorberende kernen toelaat. Nochtans, in absorberende kernen die hoge hoeveelheden superabsorberende polymeer partikels en weinig of geen cellulosevezels hebben, kunnen de superabsorberende polymeer partikels niet meer op hun plaats worden gehouden, aangezien de verhouding van partikels tot vezels te hoog is. In absorberende kernen met zeer hoge hoeveelheden superabsorberende polymeer partikels, zoals meer dan 80%, worden de partikels over het algemeen geïmmobiliseerd door het gebruik van een kleefstof, zoals een hete smeltingskleefstof, die als fijn, vezelig netwerk binnen de absorberende kern wordt toegepast.

De toepassing van kleefstof, in het bijzonder hete smeltingskleefstof, heeft een aantal nadelen, met inbegrip van (i) het potentieel om vloeistof distributie te remmen, (ii) proceskwesties toe te schrijven aan vuil en het blokkeren van spuitmonden tijdens productie, en (iii) hoge kosten. Bovendien wordt het polymeermateriaal geklemd tussen drager substraten. De drager substraten zijn typisch een non-woven web.

Men heeft geconstateerd dat de dichte structuur van de superabsorberende polymeer partikels het winden of scheurproblemen veroorzaakt, zelfs bij lage lijnsnelheid in een luiermachine. Daarom wordt het gebruik van een non-woven web die met superabsorberende polymeer partikels worden gevuld bij voorkeur niet verwerkt op rollen.

Voorts lijden de absorberende kernen met een hoge hoeveelheid superabsorberende partikels en een lage hoeveelheid fluff, en algemeen fluff-loze absorberende kernen aan een gebrek aan zachtheid.

Er is dus een behoefte aan wegwerpbare luiers met absorberende kernen met superabsorberende polymeer partikels, die gemakkelijker verwerkbaar zijn. Bovendien is er nog een behoefte aan een alternatieve bevestiging van de superabsorberende polymeer partikels. Er is ook een behoefte aan een absorberende kern met een hoge hoeveelheid superabsorberende partikels, die een graad van zachtheid behoudt.

De onderhavige uitvinding tracht minstens enkele hierboven vermelde problemen op te lossen.

De uitvinding tracht daartoe een verbeterde absorberende kern en een proces om zulk een kern te maken te verstrekken.

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING

De onderhavige uitvinding betreft een absorberend artikel, bij voorkeur een wegwerpbaar absorberend artikel, zoals een luier.

In een eerste aspect, betreft de onderhavige uitvinding specifiek een nonwoven drager (1) voor het immobiliseren van superabsorberende polymeer partikels (28) in een absorberend artikel, bestaand uit een top laag (7) die uit een stapel en/of spin gebonden vezels (19) bestaat doordringbaar voor de partikels en uit een nonwoven bodemlaag (8) gebonden, zoals thermisch gebonden, door hitte of druk of ultrasonisch, gebonden door naaldvilten, chemisch gebonden en/of gebonden door kleefstoffen, bij voorkeur mechanisch gebonden, meer bij voorkeur water verstrikt aan de top laag; waarin de bodemlaag poreus is met een poriegrootte kleiner dan de partikels.

Een nonwoven drager volgens de uitvinding voorziet minstens een twee lagen structuur van zeer verschillende eigenschappen. De top laag is poreus, zacht en omvangrijk. In tegenstelling, heeft de bodemlaag veel kleinere poriën, maar aanzienlijk hogere mechanische sterkte.

In een tweede aspect, verstrekt de onderhavige uitvinding een absorberend artikel bestaand uit een nonwoven drager volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding die superabsorberende polymeer partikels immobiliseert.

De superabsorberende polymeer partikels kunnen tussen de vezels van de bovenlaag worden opgesloten, daardoor hen verhinderend zich in de longitudinale en transversale richting (x-y vlak) van het absorberende artikel te bewegen. De partikels worden weerhouden door het materiaal te vallen, d.w.z. van zich te bewegen in een richting in een dwarsdoorsnede (z-richting).

In een derde aspect, een proces om een nonwoven drager volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding te vervaardigen, die uit de stappen bestaat van: verstrekken van een non-woven bodemlaag en een top laag bestaand uit stapel vezels, en mechanisch verbinden van de stapel vezels op de non-woven bodemlaag die daardoor de nonwoven drager verstrekken waarin de superabsorberende polymeer partikels worden vastgehouden.

Het mechanische verbinden van stapel en/of spin gebonden vezels aan de bodemlaag voorziet een hoofdzakelijk permanente bevestiging van stapel vezels aan een nonwoven drager. Een robuuste structuur voor het insluiten van en het behouden van superabsorberende polymeer partikels wordt verstrekt.

In een verder aspect, verstrekt de uitvinding ook een proces om een absorberend artikel volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding te vervaardigen, bestaand uit de stappen van: het verstrekken van een nonwoven drager en het voorzien van de nonwoven drager van superabsorberende polymeer partikels.

Het proces verstrekt een manier om superabsorberende polymeer partikels op een nonwoven drager structuur van de uitvinding te verdelen. Eerder dan enkel op de oppervlakte van de top laag te liggen, zullen de partikels ook opgesloten worden binnen de vezels. Hun distributie wordt beperkt door de bodemlaag. De poriegrootte van de bodemlaag is kleiner dan de deeltjesgrootte van de superabsorberende polymeer partikels, daardoor verhinderen dat de partikels door het materiaal vallen.

In een finaal aspect, verstrekt de uitvinding een gebruik van een nonwoven drager volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding voor het immobiliseren van superabsorberende polymeer partikels in een luier.

De nonwoven drager die door de uitvinding wordt verstrekt kan bijzonder voordelig zijn voor gebruik in een absorberend artikel zoals een luier.

Aangewezen uitvoeringsvormen zijn zoals gespecificeerd in de afhankelijke conclusies.

KORTE BESCHRIJVING VAN DE FIGUREN

De uitvinding zal verder in detail beschreven worden met betrekking tot voorbeeld uitvoeringsvormen voorgesteld door de begeleidende figuren, waarin FIG. 1 toont een schematisch dwarsdoorsnede aanzicht van een absorberend artikel volgens de onderhavige uitvinding. FIG. 2 toont een schematisch dwarsdoorsnede aanzicht van een kernomslag met inbegrip van een nonwoven drager die tot het absorberende artikel van FIG. 1 volgens de onderhavige uitvinding behoort. FIGn. 3a-g toont een technische tekening van verschillende patronen van clusters van superabsorberende polymeer partikels. FIG. 4 toont een bovenaanzicht van een uitvoeringsvorm van een absorberend artikel volgens de onderhavige uitvinding. FIG. 5 toont een bovenaanzicht van een uitvoeringsvorm van een ander type van absorberend artikel volgens de onderhavige uitvinding.

DETAILLERING VAN DE UITVINDING

Tenzij anders bepaald, alle termen gebruikt in het onthullen van de uitvinding, met inbegrip van technische en wetenschappelijke termen, hebben de betekenis zoals algemeen begrepen door iemand van gewone vaardigheid in de kunst waartoe deze uitvinding behoort. Bij wijze van verdere begeleiding, zijn term definities inbegrepen om de leer van de onderhavige uitvinding beter te waarderen.

Zoals hierin gebruikt, hebben de volgende termen de volgende betekenissen: "Een", "de" en "het" zoals hierin gebruikt verwijst naar zowel enkelvoud als meervoudsreferenten tenzij de context duidelijk anders dicteert. Als voorbeeld, een "compartiment" verwijst naar één of meer dan één compartiment. "Ongeveer" zoals hierin gebruikt verwijst naar een meetbare waarde zoals een parameter, een bedrag, een tijdelijke duur, en dergelijke, heeft de bedoeling om variaties van +/-20% of minder te omvatten, bij voorkeur +/-10% of minder, meer bij voorkeur +/-5% of minder, zelfs meer bij voorkeur +/-1% of minder, en nog meer bij voorkeur +/-0.1% of minder van de gespecificeerde waarde, in tot dusver dergelijke variaties zijn aangewezen om in de onthulde uitvinding te functioneren.

Nochtans, moet men begrijpen dat de waarde waarnaar de bepaling "ongeveer" verwijst zelf ook specifiek wordt onthuld. "Bestaan uit", "bestaand uit", en "bestaat uit" en "bestaande uit" zoals hierin gebruikt zijn synoniem met "omvatten", "omvattend", "omvat" of "bevatten", "bevattend", "bevat" en zijn inclusief of open termen die de aanwezigheid van wat volgt specificeren bv een component en sluiten of voorkomen de aanwezigheid van extra, niet-gereciteerde componenten, eigenschappen, element, leden, stappen gekend in de stand-der-techniek of daarin onthuld niet uit.

De recitatie van numerieke gebieden door eindpunten omvat alle nummers en fracties die binnen die waaier worden ondergebracht, evenals gereciteerde eindpunten. "Absorberend artikel" verwijst naar hulpmiddelen die vloeistof absorberen en bevatten, en meer specifiek, verwijst naar hulpmiddelen die tegen of in nabijheid van het lichaam van de drager worden geplaatst om de diverse afscheidingen die van het lichaam worden gelost te absorberen en te bevatten. De absorberende artikelen omvatten maar zijn niet beperkt tot luiers, volwassen incontinentie luiers, opleidingsbroekjes, luierhouders en voeringen, maandverbanden en dergelijke.

Het absorberende artikel van de onderhavige uitvinding bestaat uit een vloeistof permeabele top sheet, bij voorkeur uit een vloeistof ondoordringbaar back sheet, en uit een absorberend middel geschikt tussen top sheet en back sheet. Het absorberend middel kan uit een nonwoven drager bestaan volgens de onderhavige uitvinding. Het absorberend artikel kan ook één of meerdere eigenschappen omvatten zoals, maar niet beperkt tot, oren of zijpanelen, beenmanchetten, bevestigingsmiddelcomponenten en/of een riem. De top sheet, de back sheet en het absorberende middel zouden van om het even welk geschikt materiaal kunnen worden gemaakt gekend door de persoon bekwaam in de stand-der-techniek. "Absorberend middel" is de absorberende structuur geschikt tussen de top sheet en de back sheet van het absorberende artikel in minstens het kruisgebied daarvan. Het absorberende materiaal kan van om het even welke conventionele soort zijn. Voorbeelden van algemeen voorkomende absorberende materialen zijn cellulose fluff pulp, weefsellagen, hoogst absorberende polymeren (zogenaamde superabsorberende polymeer partikels), absorberende schuimmaterialen, absorberende non-woven materialen of dergelijke. Het is veelvoorkomend om cellulose fluff pulp met superabsorberende polymeren in een absorberend materiaal te combineren. De superabsorberende polymeren zijn water opzwelbaar, water onoplosbare organische of anorganische materialen geschikt om minstens ongeveer 20 keer hun eigen gewicht van een waterachtige oplossing te absorberen die 0.9 gewichtenpercenten natriumchloride bevat. Organische materialen geschikt voor gebruik als superabsorberende materialen kunnen natuurlijke materialen zoals polysachariden, polypeptiden en dergelijke, evenals synthetische materialen zoals synthetische hydrogelpolymeren omvatten. Dergelijke hydrogelpolymeren omvatten, bijvoorbeeld, alkalimetaal zouten van polyacrylzuren, polyacrylamide, polyvinyl alcohol, polyacrylaten, polyvinyl pyridine, en dergelijke. Andere geschikte polymeren omvatten gehydroliseerd acrylonitriel geënt zetmeel, acrylzuur geënt zetmeel, en isobutyleen maleïsch anhydride copolymeren en mengsels daarvan. De hydrogelpolymeren zijn bij voorkeur licht verstevigd om het materiaal wezenlijk water onoplosbaar te maken. De aangewezen superabsorberende materialen zijn verder oppervlakte verstevigd zodat de buitenoppervlakte of schaal van het superabsorberende partikel, de vezel, de vlok, de sfeer, enz. een hogere kruisverbindingsdichtheid bezitten dan het binnenste gedeelte van de superabsorbent. De superabsorberende materialen kunnen in om het even welke vorm zijn geschikt voor gebruik in absorberende samenstellingen met inbegrip van partikels, vezels, vlokken, sferen, en dergelijke.

Bij voorkeur, bestaat het absorberende middel uit een nonwoven drager volgens de onderhavige uitvinding. "Luier" verwijst naar een absorberend artikel over het algemeen gedragen door zuigelingen en incontinente personen over het lagere torso. "Wegwerpbaar" wordt hierin gebruikt om absorberende artikelen te beschrijven die over het algemeen niet bedoeld zijn om gewassen of anders hersteld of hergebruikt te worden als absorberend artikel (d.w.z., ze zijn bedoeld om na éénmalig gebruik te worden afgedankt en om, bij voorkeur, te worden gerecycleerd, gecomposteerd of om op een andere natuurvriendelijke compatibele manier te worden weggeworpen). "Non-woven" verwijst naar een vervaardigd vel, web, of batch van directioneel of willekeurig georiënteerde vezels gebonden door wrijving en/of cohesie en/of adhesie, exclusief papier en producten die geweven, gebreid, doorgenaaid zijn met bindende garens of draden, of gevilt door vermaling in natte toestand, al dan niet additioneel doorprikt. De vezels kunnen van natuurlijke of kunstmatige oorsprong zijn. Zij kunnen ook onderbroken of ononderbroken vezels zijn of in situ worden gevormd.

De term "top sheet" verwijst naar een vloeistof doorlatend materiaal weefsel dat een binnenste bedekking vormt van het absorberend artikel en dat in gebruik in direct contact wordt geplaatst met de huid van de drager. De top sheet kan uit een non-woven materiaal bestaan, b.v. spingebonden, smeltspin, gekaard, water verstrikt, wetlaid enz. Geschikte non-woven materialen kunnen samengesteld zijn uit kunstmatige vezels, zoals polyester, polyethyleen, polypropyleen, viscose, rayon enz. of natuurlijke vezels, zoals houtpulp of katoenen vezels, of van een mengsel van natuurlijke en kunstmatige vezels. Verdere voorbeelden van top sheetmaterialen zijn poreus schuim, van openingen voorziene plastic films, laminaten van non-woven materialen en van openingen voorziene plastic films enz. De materialen geschikt als top sheetmaterialen zouden zacht en niet-irriterend aan de huid moeten zijn en gemakkelijk doordringbaar voor lichaamsvloeistoffen, b.v. urine of menstruele vloeistof. De binnenste bedekkingssheet kan verder verschillend zijn in verschillende delen van het absorberende artikel. De "back sheet" verwijst naar een materiaal dat de buitendekking van het absorberende artikel vormt. De back sheet kan zelfde of verschillend zijn in verschillende delen van het absorberende artikel. Op zijn minst bestaat in het gebied van het absorberende middel de back sheet uit een vloeistof ondoordringbaar materiaal in de vorm van een dunne plastic film, b.v. een polyethyleen of polypropyleenfilm, een non-woven materiaal bedekt met een vloeistof ondoordringbaar materiaal, een hydrofoob non-woven materiaal, dat zich tegen vloeistof penetratie verzet, of een laminaat van een plastic film en een non-woven materiaal. Het back sheetmateriaal kan lucht doorlatend zijn om damp toe te staan om van het absorberende materiaal te ontsnappen, terwijl nog steeds verhinderend van vloeistoffen daar door te gaan. Voorbeelden van lucht doorlatende back sheetmaterialen zijn poreuze polymere films, non-woven laminaten van spingebonden en smeltspin lagen en laminaten van poreuze polymere films en non-woven materialen.

De "stapel vezels" verwijzen naar in de handel verkrijgbare vezels die filamenten hebben met diameters die zich van minder dan ongeveer 0.001 mm tot meer dan ongeveer 0.2 mm uitstrekken; zij komen in verscheidene verschillende vormen voor zoals korte vezels die zich van ongeveer 10 tot 50 mm in lengte uitstrekken en lange vezels met een lengte hoger dan 50 mm, bij voorkeur tot 100 mm.

De "spin gebonden vezels" verwijzen over het algemeen naar ononderbroken vezels die kunnen worden geproduceerd door de uitdrijving van gesmolten polymeer van ofwel een grote spin dop die verscheidene duizenden gaten per meter van breedte heeft of met banken van kleinere spindoppen, bijvoorbeeld, bevattend zo weinig als 40 gaten. Na uit de spin dop te komen, worden de gesmolten vezels gedoofd door een dwarsstroom luchtdoofsysteem, dan weggetrokken vanaf de spin dop en afgeremd door de hoge snelheidslucht. De gemiddelde diameter van spin gebonden vezels is typisch in het gebied van 15-60 pm of hoger.

De stapel en/of spin gebonden vezels voor gebruik in de uitvinding kunnen van lichte en/of zware vezels, bij voorkeur polypropyleen en/of polyestervezels, worden voorbereid. De lichte vezels hebben een dtex onder 3, bij voorkeur in het gebied van 1 tot 3 terwijl de zware vezels een dtex van minstens 3 en bij voorkeur lichter dan dtex 45 hebben. Voor het geval dat een mengsel van lichte en zware vezels wordt gebruikt, hebben de zware vezels bij voorkeur een dtex waarde die minstens twee keer, maar niet groter dan 15 keer dan die van de lichte vezel is.

Het "water verstrikkingsproces" verwijst naar de productie van een non-woven web. Het proces impliceert het leiden van een reeks waterstralen naar een vezelig web dat door een bewegende poreuze riem wordt gesteund. De waterstralen gaan naar beneden door de massa van vezels en bij het maken van contact met de oppervlakte van de riem, keren de stralen, en breken op: de vrijgekomen energie veroorzaakt dat de massa van vezels verstrikt. "Superabsorberende polymeer partikels" verwijzen naar water opzwelbare, water onoplosbare organische of anorganische materialen geschikt zijn om, in de gunstigste omstandigheden, minstens ongeveer 10 keer hun gewicht te absorberen, of minstens ongeveer 15 keer hun gewicht, of minstens ongeveer 25 keer hun gewicht in een waterachtige oplossing, die 0.9 gewichtspercenten natriumchloride bevat. In absorberende artikelen, zoals luiers, incontinente luiers, etc..., strekt de parti kei g rootte zich bij voorkeur uit tussen 100 tot 1500 μηη of verder, bij voorkeur tussen 100 en 800 μηη, bij voorkeur tussen 300 tot 600 μm, meer bij voorkeur tussen 400 tot 500 μηη.

Fig. 1 en 2 toont twee uitvoeringsvormen van een absorberend artikel volgens de onderhavige uitvinding. Fig. 1 is een algemeen schematisch dwarsdoorsnede aanzicht van het absorberende artikel terwijl Fig. 2 een gedetailleerd deel van het schematische dwarsdoorsnede aanzicht is van Fig. 1 die het lagere deel van het absorberende artikel toont.

De uitvinders hebben een manier gevonden om een verbeterde absorberende kern te verstrekken en een proces om zulk een kern te maken.

In het bijzonder, verstrekt de onderhavige uitvinding in een eerste aspect een absorberende kern (18) met inbegrip van een nonwoven drager (1) voor het immobiliseren van superabsorberende polymeer partikels (28) in een absorberend artikel, bestaand uit een top laag (7) bestaand uit stapel en/of spin gebonden vezels (19) doordringbaar voor de superabsorberende polymeer partikels, die bij voorkeur mechanisch op de top laag wordt gebonden (Fig. 1). De absorberende kern (18) is verpakt tussen twee lagen van non-woven, de zogenaamde kernomslag. Lagere kernomslag (5) wordt vastgemaakt aan bodemlaag (8) van nonwoven drager (1) door thermoplastische kleefstof (9). Hogere kernomslag (4) wordt vastgemaakt aan de bovenste oppervlakte van nonwoven drager (1) door thermoplastische kleefstof (10). De superabsorberende polymeer partikels (28) kunnen gedeeltelijk in contact zijn met de zelfklevende deklaag (10) op bovenste kernomslag (4).

In een aangewezen uitvoeringsvorm, overschrijden de breedten van de kernomslag nonwovens de breedte van de nonwoven drager (1), zodat de kernomslag nonwovens kunnen worden gebonden aan elkaar langs de zijranden door thermoplastische kleefstof (14).

In een aangewezen uitvoeringsvorm, is een non-woven omslag minstens gedeeltelijk en bij voorkeur volledig gevouwen rond de kern en verzegeld op bovenkant of bodem.

In een aangewezen uitvoeringsvorm, wordt een kop-vorm configuratie verstrekt waardoor de zijranden van de lagere kernomslag bovenop de kern gevouwen zijn.

In een alternatieve uitvoeringsvorm, wordt geen kernomslag verstrekt.

Bovenop de absorberende kern (18), wordt een acquisitie en distributielaag (6) geplaatst die door thermoplastische kleefstof (11) wordt vastgemaakt. Bij voorkeur, is de ADL (6) gebaseerd op Nonwovens Innovation & Research Institute's eigendomsgebonden Hydrospace technology zoals beschreven in EP 1644564A1. Merk nochtans op dat om het even welk type van zelfklevende toepassing gekend in de stand-der-techniek zou kunnen worden gebruikt om de ADL aan andere componenten of lagen van een absorberend artikel vast te maken. In het bijzonder, kan adhesie worden bekomen door lijmen, zoals door contactdekking met volledige dekking of gedeeltelijke dekking, b.v. in strepen, of door nevel dekking, b.v. willekeurige nevel dekking of langs een patroon, ononderbroken of onderbroken, b.v. door niet-doorlopende lijnen van een spiraalvormige nevel. Adhesie kan ook door alternatieve bindtechnieken worden verkregen, zoals thermisch binden, thermo-mechanisch binden, mechanisch binden en/of het ultrasoon binden.

De absorberende kern (18) en ADL (6) worden bedekt door een non-woven topsheet (23) die aan de onderliggende componenten is verbonden met een laag van thermoplastische kleefstof (24), door thermische verbinding en/of door ultrasone verbinding.

De non-woven drager (1) volgens de uitvinding voorziet minstens een twee-gelaagde structuur met zeer verschillende eigenschappen (Fig. 2). De hoogste laag (7) is poreus, zacht en omvangrijk. In tegenstelling, heeft de bodemlaag (8) veel kleinere poriën dan de superabsorberende polymeer partikels en doet dienst als barrière. De poriegrootte van bodemlaag (8) is kleiner dan de partikelgrootte van de superabsorberende polymeer partikels, daardoor verhinderend dat de partikels door het materiaal vallen. De pa rtikelg rootte van de partikels is bij voorkeur tussen 100 tot 800 pm. Bovendien heeft bodemlaag (8) een hogere mechanische sterkte, robuustheid toevoegend aan de nonwoven drager (1). Dientengevolge, zijn de superabsorberende polymeer partikels binnen de stapel vezels (19) van top laag (7) opgesloten, die hen weerhoudt van het zich te bewegen in de longitudinale en transversale richting (x-y vlak) van het absorberende artikel. Voorts worden de superabsorberende polymeer partikels (28) weerhouden doorheen het materiaal te vallen, d.w.z. gehouden van zich te bewegen in een dwarsdoorsnede richting (z-richting).

In een aangewezen uitvoeringsvorm, is de bodemlaag een spingebonden weefsel, bij voorkeur een spingebonden smelt geblazen spingebonden weefsel. De term „spingebonden smelt geblazen spingebonden" (SMS) non-woven weefsel zoals hierin gebruikt verwijst naar een multilaag composiet weefsel bestaand uit een web van smelt geblazen vezels geklemd tussen en gebonden op twee spin gebonden lagen.

Een non-woven weefsel van SMS kan in-line worden gevormd door een eerste laag spin gebonden vezels, een laag smelt geblazen vezels, en een tweede laag spin gebonden vezels opeenvolgend op een bewegende poreuze verzamel oppervlakte te deponeren. De geassembleerde lagen kunnen worden gebonden door hen door een kleine opening te laten passeren gevormd tussen twee rollen die verwarmd of onverwarmd en glad of patroon gevormd kunnen zijn. Afwisselend, kunnen de individuele spin gebonden en smelt geblazen lagen worden voorgevormd en optioneel gebonden en individueel verzameld zoals door de weefsels op rollen op te winden. De individuele lagen kunnen worden geassembleerd op een later tijdstip en worden samen gebonden om een SMS non-woven weefsel te vormen. Extra spin gebonden en/of smelt geblazen lagen kunnen in het SMS weefsel worden opgenomen, bijvoorbeeld spin gebonden-smelt geblazen-smelt geblazen-spin gebonden, enz.

Dit multilagen composiet weefselproduct draagt sterkte toe tot de algemene samenstelling wat toe te schrijven is aan de buitenlagen van het SMS of SMMS non-woven weefsel dat barrière eigenschappen verstrekt. De spin gebonden bodem laag (8) doet zo effectief dienst als barrière voor de superabsorberende polymeer partikels (28), maar voegt ook robuuste mechanische eigenschappen aan de nonwoven drager (1) toe. Dientengevolge, kan de nonwoven drager (1) worden omgezet tot rol goederen op een luiermachine zonder het ervaren van winden of scheur problemen, zelfs bij hoge lijnsnelheid, b.v. 7 m/s. Ten gevolge van de hoge veerkracht van de aangewende vezels (19), zowel door het binden met de bodemlaag (8), zal de top laag (7) waarschijnlijk zijn bulk en poreuze staat terugkrijgen, zelfs na gespoeld te zijn en te worden samengeperst op een rol. Dientengevolge, kunnen de superabsorberende polymeer partikels (28) doordringen in en verstrikt worden tussen de vezels (19), eerder dan enkel op de oppervlakte van top laag (7) te liggen. Bodemlaag (8) doet dienst als barrière zodat de superabsorberende polymeer partikels (28), voor een groot deel, binnen de nonwoven drager (1) opgesloten worden. SMS of SMMS nonwovens zijn typisch samengesteld uit een thermoplastisch polymeer, zoals polypropyleen, dat non-woven veroorzaakt natuurlijk hydrofoob te zijn. Dientengevolge, worden de SMS of SMMS nonwovens behandeld met een topische hydrofiele behandeling om absorptie te verhogen, zoals een capillair-actieve oppervlakte behandeling. In een aangewezen uitvoeringsvorm, is de grammage van de top laag (7) 30 gsm.

In een aangewezen belichaming, is de grammage van de top laag (7) minstens 1 gsm, bij voorkeur minstens 5 gsm, meer bij voorkeur minstens 10 gsm, meer bij voorkeur minstens 15 gsm, meer bij voorkeur minstens 20 gsm, en/of bij voorkeur hoogstens 200 gsm, meer bij voorkeur hoogstens 100 gsm, meer bij voorkeur hoogstens 50 gsm, meer bij voorkeur hoogstens 40 gsm, b.v. 20, 25, 30, 35, 40 gsm, het meest bij voorkeur ongeveer 30 gsm.

In een aangewezen uitvoeringsvorm, is de grammage van bodemlaag (8) 8 gsm.

In een aangewezen belichaming, is de grammage van bodemlaag (8) minstens 0.5 gsm, bij voorkeur minstens 1 gsm, meer bij voorkeur minstens 2 gsm, meer bij voorkeur minstens 3 gsm, meer bij voorkeur minstens 4 gsm, meer bij voorkeur minstens 5 gsm, en/of bij voorkeur hoogstens 50 gsm, meer bij voorkeur hoogstens 40 gsm, meer bij voorkeur hoogstens 30 gsm, meer bij voorkeur hoogstens 20 gsm, meer bij voorkeur hoogstens 12 gsm, b.v. 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12 gsm, het meest bij voorkeur ongeveer 8 gsm.

In een aangewezen uitvoeringsvorm, bestaan de stapel vezels uit een mengsel van twee types van vezels, bij voorkeur polyestervezels, polyethyleenvezels en/of polypropyleenvezels. Bij voorkeur, is een eerste type van vezels kort, meer bij voorkeur korter dan 50 mm, nog meer bij voorkeur korter dan 47 mm, nog meer bij voorkeur korter dan 43 mm, zelfs nog meer bij voorkeur korter dan 40 mm, het meest bij voorkeur ongeveer 38 mm, en/of is het bovengenoemde eerste type van vezels fijn, meer bij voorkeur dunner dan 3 dtex, nog meer bij voorkeur dunner dan 2.5 dtex, nog meer bij voorkeur dunner dan 2 dtex, nog zelfs nog meer bij voorkeur dunner dan 1.5 dtex, het meest bij voorkeur ongeveer 1.3 dtex. Ook verkieslijk, is een tweede type van vezels van bovengenoemde twee types lang, meer bij voorkeur langer dan 50 mm, nog meer bij voorkeur langer dan 55 mm, nog meer bij voorkeur langer dan 60 mm, zelfs nog meer bij voorkeur langer dan 65 mm, het meest bij voorkeur ongeveer 68 mm, en/of is het bovengenoemde tweede type van vezels ruw, meer bij voorkeur dikker dan 3 dtex, nog meer bij voorkeur dikker dan 4 dtex, nog meer bij voorkeur dikker dan 5 dtex, nog zelfs meer bij voorkeur dikker dan 6 dtex, het meest bij voorkeur ongeveer 6.7 dtex. In een bepaalde aangewezen belichaming, is het bovengenoemde eerste type van vezels kort en fijn, het meest bij voorkeur ongeveer 38 mm en 1.3 dtex en is het tweede type van vezels lang en ruw, het meest bij voorkeur ongeveer 68 mm en 6.7 dtex.

In een meer aangewezen belichaming, bestaat het mengsel uit tussen 10% en 50%, meer bij voorkeur tussen 20% en 40%, nog meer bij voorkeur tussen 25% en 35%, het meest bij voorkeur uit ongeveer 30% van het eerste type van vezels en/of 50% tot 90%, meer bij voorkeur tussen 60% en 80%, nog meer bij voorkeur tussen 65% en 75%, het meest bij voorkeur ongeveer 70% van het tweede type van vezels.

Bij voorkeur, bestaan de stapel vezels uit een wezenlijk ronde dwarsdoorsnede, een wezenlijk trilobale dwarsdoorsnede en/of uit een wezenlijk quadrilobale dwarsdoorsnede.

In een aangewezen belichaming, wordt de nonwoven drager opgerold en daardoor typisch samengeperst. De nonwoven drager verstoken van superabsorberende polymeer partikels kan in dit stadium beter worden vervoerd. De samenstelling van top laag (7) voorziet een goede terugwinning na compressie. In een aangewezen belichaming, bestaat top laag (7) uit een mengsel van twee verschillende types van stapel vezels: één type is kort en fijn, terwijl het andere type lang en ruw is. In een aangewezen belichaming, wordt top laag (7) mechanisch gebonden op bodemlaag (8) door water verstrikking. De korte en fijne vezels inbegrepen in de top laag (7) zijn bijzonder voordelig om goede bindsterkte tussen top laag (7) en bodemlaag (8) tijdens het water verstrikkingsproces te bereiken. Bij voorkeur, hebben de korte en fijne vezels een krimp frequentie van 12/cm, en de lange en ruwe vezels hebben een krimp frequentie van 3,5/cm. De terugwinning na compressie van high loft non-woven weefsels kan met de EDANA standaardmethode WSP 120.R4 (12) worden bepaald. In een aangewezen belichaming, is de terugwinning van de nonwoven drager (1) volgens deze methode groter dan 90%.

In een aangewezen belichaming, bestaat de nonwoven drager uit superabsorberende polymeer partikels die minstens gedeeltelijk door de stapel vezels worden geïmmobiliseerd en door de bodemlaag worden vastgehouden. De superabsorberende polymeer partikels zijn opgesloten binnen de vezels. Dat beperkt hun beweging binnen het absorberende artikel, zowel in de longitudinale als de transversale richtingen (x-y vlak) evenals omhoog als naar beneden (z-richting). De bodemlaag doet dienst als extra barrière. De gemiddelde grootte van de poriën van de bodemlaag is kleiner dan de gemiddelde deeltjesgrootte van de superabsorberende polymeer partikels, zodat zelfs wordt verhinderd dat de fijne fractie van de partikels door het materiaal vallen. De grootte van superabsorberende polymeer partikels hangt van de nauwkeurige toepassing af, maar voor absorberende artikelen zoals een luier, strekt de belangrijkste fractie zich tussen 100 tot 800 μηη, bij voorkeur tussen 300 tot 600 μηη, meer bij voorkeur tussen 400 en 500 μηη uit.

Daarom in een aangewezen uitvoeringsvorm, heeft de bodemlaag een poriegrootte kleiner dan 300 μηη, meer bij voorkeur kleiner dan 100 pm, nog meer bij voorkeur kleiner dan 50 pm, nog meer bij voorkeur kleiner dan 25 pm, zelfs nog meer bij voorkeur kleiner dan 10 pm, daardoor de superabsorberende polymeer partikels tegenhoudend. In een meer aangewezen uitvoeringsvorm, worden de bovengenoemde SAPs verdeeld in een patroon, bij voorkeur bestaat het bovengenoemde patroon uit gebieden die hoofdzakelijk vrij van SAPs zijn, zoals een gegroepeerd patroon. Dergelijke SAP-vrije streken zijn vermeld in de dwarsdoorsnede aanzichten van Fign. 1 en 2 als zones (30).

In een aangewezen uitvoeringsvorm, zijn de nonwoven drager, de bodemlaag en/of de top laag, hydrofiel. De nonwoven drager, de bodemlaag en/of de top laag kunnen natuurlijk hydrofoob zijn omdat zij uit polypropyleen en/of polyester kunnen worden samengesteld, respectievelijk; de nonwoven drager, de bodemlaag en/of de top laag kunnen met een, bij voorkeur topische, hydrofiele behandeling worden behandeld om absorptie te verhogen, zoals een oppervlakte actieve behandeling.

In een tweede aspect, verstrekt de uitvinding een absorberend artikel bestaand uit een nonwoven drager volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding.

In een derde aspect, verstrekt de uitvinding een proces om een nonwoven drager volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding te vervaardigen, bestaand uit de stappen van: het verstrekken van een non-woven bodemlaag waarin de bodemlaag poreus is met een poriegrootte kleiner dan die van de superabsorberende polymeer partikels en een top laag die uit stapel en/of spin gebonden vezels bestaat, en het verbinden, zoals thermische binden, binden door te smelten door hitte of druk of ultrasoon, binden door naaldvilten, chemisch binden en/of binden door kleefstoffen, bij voorkeur mechanisch binden van de stapel en/of spin gebonden vezels aan de non-woven bodemlaag die daardoor de nonwoven drager verstrekt. In een aangewezen belichaming, worden de bodemlaag en de stapel en/of spin gebonden vezels gebonden door water verstrikking.

In een aangewezen uitvoeringsvorm, verstrekt het proces een manier om superabsorberende polymeer partikels over de drager structuur van de uitvinding te verdelen. Eerder dan slechts op de oppervlakte van de top laag te liggen, zullen de superabsorberende polymeer partikels ook opgesloten worden binnen de vezels. Hun distributie wordt beperkt door de bodemlaag. Zijn dichtheid verhindert de partikels door het materiaal te vallen. De superabsorberende polymeer partikels (28) worden geschikt in een patroon van afzonderlijke clusters (15) (Fign. 3a-g). In een aangewezen uitvoeringsvorm, zijn die clusters (15) rechthoeken, maar andere clustervormen en patronen zijn eveneens mogelijk. Andere patronen worden getoond in Fign. 3a-g. Langs de SAP-vrije streken (16), wordt bovenste kernomslag (4) vastgemaakt aan de toplaag (7) van non-woven drager (1) door thermoplastische kleefstof (10). In droge staat, zijn de superabsorberende polymeer partikels (28) omvat in zak-achtige compartimenten. In natte staat, om het volledige zwellen van de superabsorberende polymeer partikels (28) toe te staan, worden die zak-achtige compartimenten niet meer gehandhaafd. Dat is wegens twee gevolgen: de zelfklevende verbindingen tussen de stapel vezels (19) en de hogere kern omslagen (4) breken gedeeltelijk op, en de stapel vezels (19) worden vrij los gebonden op bodemlaag (8), d.w.z. de vrije vezellengte tussen verbindingspunten is vrij lang; dientengevolge, zelfs als de zelfklevende verbindingen met de bovenste kern omslag (4) intact blijft oefenen de stapel vezels (19) geen aanzienlijke kracht tegen de volume uitbreiding van de absorberende kern (18) uit. De natte immobilisatie (d.w.z., immobilisatie van superabsorberende polymeer partikels wanneer de wegwerpbare luier en zo de nonwoven drager minstens gedeeltelijk nat wordt gemaakt) is verbeterd wegens verstrikking tussen de top laag vezels (19) van nonwoven drager (1) en wegens een gedeelte van de superabsorberende polymeer partikels (28) dat nog plakt aan de thermoplastische kleefstof (10) op bovenste kernomslag (4).

In een aangewezen uitvoeringsvorm, bestaat het proces verder uit de stap van het behandelen van een nonwoven drager (1), de bodemlaag (8) en/of de top laag (7) met een oppervlakte actieve stof na het water verstrikkingsproces. De nonwoven drager (1), de bodemlaag (8) en/of de top laag (7) worden hydrofiel gemaakt door het gebruik van een nabehandelingstoepassing van een oppervlakte actieve stof. De hydrofiele kenmerken van de nonwoven drager (1), de bodemlaag (8) en/of de top laag (7) verbeteren de bevochtigbaarheid, en verbeteren zo het absorptievermogen wanneer de drager voor absorberende artikelen zoals babyluiers of volwassen incontinentieluiers wordt tewerkgesteld.

In een aangewezen belichaming, wordt de top laag (7) gemaakt van stapel vezels die in de vorm van een voorgevormd gekaard web worden verstrekt, of de stapel vezels worden direct gevoed in het water verstrikkingsproces. De stapel vezels hebben de voorkeur voor de top laag (7) omdat het gekaarde proces van webvorming gekend is om in het bijzonder omvangrijke non-woven web voort te brengen. Nochtans, de top laag (7) kan ook van gesponnen of van spin gebonden filamenten worden gemaakt die op de voorgevormde bodemlaag (8) worden gebonden door om het even welk non-woven bind proces gekend in de stand-der-techniek, bij voorkeur door een water verstrikkingsproces. Alternatief, voor de top laag (7) is het mogelijk om bicomponent vezels aan te wenden waar één van de componenten een lager smeltpunt heeft dan de andere component, b.v. PE/PP, en een stap van hitteoverdracht, b.v. door hete lucht of een infrarode lamp, in het proces omvat. In dat geval, zou bodemlaag (8) ook gelijkaardige bicomponent vezels omvatten, zodat top laag (7) en bodemlaag (8) als resultaat van het zacht worden van de polymeren met het lagere smeltpunt worden gebonden. De bicomponent vezels kunnen kern/schede of kant/kant of andere configuraties hebben gekend in de stand-der-techniek. Het is verkieslijk om een kant/kantconfiguratie te gebruiken omdat in dat geval de vezels een geplooide staat zullen bereiken door het proces van de hitteoverdracht. In plaats van bicomponent stapel vezels, kan top laag (7) ook van bicomponent gesponnen of spin gebonden filamenten worden gemaakt

In een aangewezen uitvoeringsvorm, bestaat het proces verder uit de stap van het oprollen van de nonwoven drager.

In een verder aspect, verstrekt de uitvinding een proces om een absorberend artikel volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding te vervaardigen, bestaand uit de stappen van: het verstrekken van een nonwoven drager volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding en het voorzien van de top laag van de nonwoven drager van superabsorberende polymeer partikels om een absorberend artikel te vervaardigen.

In een finaal aspect, voorziet de uitvinding een gebruik van een nonwoven drager volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding voor het immobiliseren van superabsorberende polymeer partikels in een absorberend artikel, in het bijzonder in een luier.

Fign. 4 en 5 zijn bovenaanzichten van wegwerpbare luiers van een broek-type (volwassen) incontinentieluier en een babyluier volgens een bepaalde uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding. De wegwerpbare luier wordt uit getoond in zijn uitgestrekte, ongecontracteerde staat (d.w.z. zonder elastische veroorzaakte samentrekking). Het centrale deel van de wegwerpbare luier (27) wordt getoond welke door het buitendeel van de wegwerpbare luier (29) wordt beperkt. De superabsorberende polymeer partikels (28) kunnen wezenlijk continue of gegroepeerd verdeeld zijn binnen het centrale deel van de wegwerpbare luier (27).

Hoewel de onderhavige uitvinding met betrekking tot aangewezen uitvoeringsvormen daarvan is beschreven, kunnen vele wijzigingen en afwisselingen door een persoon die gewone vaardigheid in de stand-der-techniek heeft worden gemaakt zonder te vertrekken van het werkingsgebied van deze uitvinding welke door de toegevoegde conclusies wordt bepaald.

Claims (15)

1. CONCLUSIES

   1. Een nonwoven drager voor het immobiliseren van superabsorberende polymeer partikels in een absorberend artikel, die een non-woven top laag omvat, bij voorkeur omvat uit stapel vezels en/of spin gebonden vezels, doordringbaar voor de partikels en een non-woven bodemlaag, waarbij de bovengenoemde top laag wordt gebonden, waarin de bodemlaag poreus is met een poriegrootte kleiner dan bovengenoemde partikels.
2. 2. De nonwoven drager van conclusie 1, waarin de top laag een gekaard non-woven is gemaakt van stapel vezels of waarin de top laag gesponnen filamenten omvat.
3. 3. De nonwoven drager van om het even welke van vorige conclusies, waarbij de bovengenoemde top laag mechanisch wordt gebonden, thermisch gebonden, gebonden door smelten door hitte of druk of ultrasoon, gebonden door naaldvilten, chemisch gebonden en/of gebonden door kleefstoffen, bij voorkeur mechanisch gebonden, meer bij voorkeur verbonden door water verstrikking aan de bodemlaag.
4. 4. De nonwoven drager van om het even welke van vorige conclusies, waarin de bodemlaag een spin gebonden weefsel is, bij voorkeur een spin gebonden smelt geblazen spin gebonden weefsel.
5. 5. De nonwoven drager van om het even welke van vorige conclusies, waarin de grammage van de top laag (7) tussen 1 tot 200 gsm is, bij voorkeur 5 tot 100 gsm, meer bij voorkeur 10 tot 50 gsm, het meest bij voorkeur 15 tot 40 gsm en de grammage van de bodemlaag (8) tussen 0.5 tot 50 gsm is, bij voorkeur 1 tot 40 gsm, meer bij voorkeur 2 tot 30 gsm, meer bij voorkeur 3 tot 20 gsm, het meest bij voorkeur 4 tot 12 gsm en/of waarbij de stapel vezels een mengsel van minstens twee types van polyester-, polyethyleen-en/of polypropyleenvezels zijn, bij voorkeur omvattende hoogstens 50% van een eerste type van vezels die kort en licht zijn, en bij voorkeur omvattende minstens 50% van een tweede type van lange en zware vezels.
6. 6. De nonwoven drager volgens om het even welke van vorige conclusies, die superabsorberende polymeer partikels omvat die minstens gedeeltelijk door de stapel vezels worden geïmmobiliseerd en door de bodemlaag worden tegengehouden.
7. 7. De nonwoven drager volgens om het even welke van vorige conclusies, waarin de bodemlaag een poriegrootte kleiner dan 100 pm heeft.
8. 8. De nonwoven drager volgens om het even welke van vorige conclusies, waarin de nonwoven drager, de bodemlaag en/of de top laag hydrofiel zijn.
9. 9. Absorberend artikel dat een nonwoven drager volgens om het even welke van conclusies 1 tot 8 omvat.
10. 10. Proces om een nonwoven drager volgens om het even welk van conclusies 1 tot 8 te vervaardigen, die de stappen omvat: het verstrekken van een nonwoven bodemlaag waarin de bodemlaag poreus is met een poriegrootte kleiner dan die van de superabsorberende polymeer partikels en een top laag omvat uit stapel vezels en/of spin gebonden vezels, en het verbinden, bij voorkeur mechanisch, meer bij voorkeur door water verstrikking, van de vezels op de non-woven bodemlaag, daardoor de nonwoven drager verstrekkend.
11. 11. Het proces volgens conclusie 10, verder de stap omvattend van het behandelen van de nonwoven drager, de bodemlaag en/of de top laag met een oppervlakte actieve stof.
12. 12. Het proces volgens om het even welke van conclusies 10 tot 11, waarin de stapel vezels in de vorm van een voorgevormd gekaard web worden verstrekt en/of de stapel vezels direct worden gevoed in het water verstrikkingsproces.
13. 13. Proces volgens om het even welke van conclusies 10 tot 12, die de stap van het oprollen van de nonwoven drager omvat.
14. 14. Proces om een absorberend artikel volgens conclusie 9 te vervaardigen, omvattende de stappen van: het verstrekken van een nonwoven drager volgens conclusies 1 tot 8, het voorzien van de top laag van de nonwoven drager met superabsorberende polymeer partikels om een absorberend artikel te vervaardigen.
15. 15. Gebruik van een nonwoven drager volgens om het even welk van conclusies 1 tot 8 voor minstens het immobiliseren van superabsorberende polymeer partikels in een luier.