BE1022072B1 - Leuninghouder en werkwijze voor het plaatsen van een leuning - Google Patents
Leuninghouder en werkwijze voor het plaatsen van een leuning Download PDFInfo
- Publication number
- BE1022072B1 BE1022072B1 BE2014/0063A BE201400063A BE1022072B1 BE 1022072 B1 BE1022072 B1 BE 1022072B1 BE 2014/0063 A BE2014/0063 A BE 2014/0063A BE 201400063 A BE201400063 A BE 201400063A BE 1022072 B1 BE1022072 B1 BE 1022072B1
- Authority
- BE
- Belgium
- Prior art keywords
- plate element
- tube
- passage
- line
- wall
- Prior art date
Links
Classifications
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E04—BUILDING
- E04G—SCAFFOLDING; FORMS; SHUTTERING; BUILDING IMPLEMENTS OR AIDS, OR THEIR USE; HANDLING BUILDING MATERIALS ON THE SITE; REPAIRING, BREAKING-UP OR OTHER WORK ON EXISTING BUILDINGS
- E04G11/00—Forms, shutterings, or falsework for making walls, floors, ceilings, or roofs
- E04G11/36—Forms, shutterings, or falsework for making walls, floors, ceilings, or roofs for floors, ceilings, or roofs of plane or curved surfaces end formpanels for floor shutterings
- E04G11/365—Stop-end shutterings
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E04—BUILDING
- E04G—SCAFFOLDING; FORMS; SHUTTERING; BUILDING IMPLEMENTS OR AIDS, OR THEIR USE; HANDLING BUILDING MATERIALS ON THE SITE; REPAIRING, BREAKING-UP OR OTHER WORK ON EXISTING BUILDINGS
- E04G21/00—Preparing, conveying, or working-up building materials or building elements in situ; Other devices or measures for constructional work
- E04G21/32—Safety or protective measures for persons during the construction of buildings
- E04G21/3204—Safety or protective measures for persons during the construction of buildings against falling down
- E04G21/3219—Means supported by the building wall, e.g. security consoles
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E04—BUILDING
- E04B—GENERAL BUILDING CONSTRUCTIONS; WALLS, e.g. PARTITIONS; ROOFS; FLOORS; CEILINGS; INSULATION OR OTHER PROTECTION OF BUILDINGS
- E04B5/00—Floors; Floor construction with regard to insulation; Connections specially adapted therefor
- E04B5/16—Load-carrying floor structures wholly or partly cast or similarly formed in situ
- E04B5/32—Floor structures wholly cast in situ with or without form units or reinforcements
- E04B2005/322—Floor structures wholly cast in situ with or without form units or reinforcements with permanent forms for the floor edges
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Architecture (AREA)
- Mechanical Engineering (AREA)
- Civil Engineering (AREA)
- Structural Engineering (AREA)
- Forms Removed On Construction Sites Or Auxiliary Members Thereof (AREA)
Abstract
Leuninghouder welke een staaf of buis (3) omvat en als voorziening ter bevestiging van de staaf of buis (3) met een bouwconstructie, een plaatelement (6) dat hoofdzakelijk vlak is uitgevoerd doch voorzien is van minstens één doorgang (9,10) waar doorheen de staaf of buis (3) kan gevoerd worden.
Description
Leuninghouder en werkwijze voor het plaatsen van een leuning.
De huidige uitvinding heeft betrekking op een leuninghouder, meer bepaald met het oog op het voorzien van veiligheidsleuningen aan bouwconstructies ter beveiliging tijdens de bouwwerken.
Een gebruikelijke leuninghouder bestaat in hoofdzaak uit een staaf of buis waaraan enkele van elkaar gescheiden beugels zijn voorzien.
Voor de realisatie van een. veiligheidsleuning worden gebruikelijk verschillende leuninghouders op een afstand van elkaar bevestigd aan de bouwconstructie en worden vervolgens leuningplanken of dergelijke voorzien in de voornoemde beugels.
Ter bevestiging van de leuninghouders met de bouwconstructie kan elke staaf of buis voorzien zijn van een aanschroefbare klem of andere gepaste voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een spanspie of spanvijs.
Het is duidelijk dat de bevestiging van de leuninghouders met behulp van een klem of een spanspie of dergelijke arbeidsintensief is en dat de willekeur van de klemming de veiligheid niet ten goede komt.
De huidige uitvinding heeft als doel een oplossing te bieden aan één of meer van de voornoemde en/of andere nadelen.
Hiertoe betreft de uitvinding een leuninghouder, welke leuninghouder een staaf of buis omvat en als voorziening ter bevestiging van de staaf of buis met een bouwconstructie, een plaatelement dat hoofdzakelijk vlak is uitgevoerd doch voorzien is van een doorgang waar doorheen de staaf of buis kan gevoerd worden.
Een belangrijk voordeel bestaat erin dat zulke vlakke voorziening ter bevestiging van de staaf of buis met de bouwconstructie eenvoudig te plaatsen is, namelijk aldus de werkwijze volgens de uitvinding tussen, enerzijds, de welbekende prefab betonwelfsel of breedvloerplaten en, anderzijds, de dragende muren waarop deze betonwelfseis of breedvloerplaten worden geplaatst.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvariante zijn op een afstand van de één of meer doorgangen verbindingsmiddelen voorzien, bijvoorbeeld in de vorm van een opstaande rand of een vervorming of verdikking of dergelijke, verder vaak kort de rand genoemd.
Het plaatsen wordt bij voorkeur voltrokken met de rand bij voorkeur neerwaarts gericht en met de doorgang bij voorkeur net naast de dragende muur en aan de zijde waar geen welfsei of breedvloerplaat voorzien wordt.
Van zodra een welfsel of breedvloerplaat geplaatst is, al dan niet voor het storten van het beton, kan de staaf of buis deels doorheen de doorgang gevoerd worden, bijvoorbeeld tot een eventuele aanslag voorzien op de staaf of buis tegen het vlak plaatelement reikt.
De leuning verkrijgt zijn veilige stabiliteit van zodra de welfsels of breedvloerplaten volstort zijn met beton.
Zoals gesteld is de doorgang bij voorkeur net naast de dragende muur voorzien. Op die wijze zal de staaf of buis tegen de buitenzijde van de dragende muur steunen.
Indien de staaf of buis voorzien is van beugels voor planken volstaat het na plaatsing van de leuninghouders de planken aan te brengen om de veiligheidsleuning te voltrekken.
Volgens een bijzondere uitvoeringsvariante wordt de leuninghouder, of althans het voornoemd vlak plaatelement, gecombineerd voorzien of toegepast met een speciaal daartoe aangepaste randbekisting.
Randbekistingen, ook wel randbekistingsplaten genoemd, worden hoofdzakelijk aangewend ter plaatse van de zijranden van de prefab betonwelfsel of breedvloerplaten.
Wanneer deze betonwelfseis op de dragende muren zijn geplaatst, wordt op deze welfsels een laag beton of zogenaamde druklaag gestort om aldus in een vloerplaat te voorzien.
De randbekistingen zijn bedoeld om te voorkomen dat het gestorte beton tot voorbij de zijranden van de geplaatste betonwelfseis, of met andere woorden tot buiten het beoogde vloeroppervlak zou vloeien.
De bekende randbekistingen bestaan in verschillende vormen en materialen.
De meest rudimentaire uitvoeringsvorm bestaat uit houten planken welke tegen de zijkanten van de welfseis verbonden worden, bijvoorbeeld genageld worden.
Het is duidelijk dat het nagelen arbeidsintensief is, echter het gecombineerd gebruik van de vlakke plaatelementen ter bevestiging van de staven of buis van de leuninghouders is zeker mogelijk.
Een andere bekende uitvoeringsvorm van een randbekisting bestaat uit een metalen plaat, bijvoorkeur rechthoekig en geplooid volgens een lijn parallel aan de lange zijden, een en ander zodanig dat een L-profiel bekomen wordt.
Deze plaat kan uit gegalvaniseerd staal bestaan.
Een eerste lid van het L-profiel wordt horizontaal onder de welfseis geplaatst, t.t.z. wordt op de binnenmuur van de spouwmuur geplaatst, net voor het plaatsen van de welfseis.
Het tweede lid is opstaand gericht en reikt tot boven het bovenvlak van de welfseis en doet dienst als eigenlijke randbekisting.
Ook met dit type randbekisting is het gecombineerd gebruik van de vlakke plaatelementen ter bevestiging van de staven of buis van de leuninghouders mogelijk.
Bij voorkeur worden op gepaste tussenafstand en nabij de plooilijn sleuven voorzien waar doorheen de vlakke plaatelementen met doorgang kunnen gevoerd worden.
Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm wordt het tweede lid, in lijn met de voornoemde sleuven nabij de plooilijn, voorzien van bijvoorbeeld twee U-vormige uitsnijdingen, de ene wat groter dan de andere, één en ander zodanig dat, door de resulterende U-vormige lip dwars op het tweede lid te plaatsen, in een tweede doorgang voor de staaf of buis wordt voorzien.
Ter voorkoming van doorbuiging van het tweede lid ten gevolge van de druk van het gestorte beton kunnen de uiteinden ervan voorzien worden met koppelmiddelen welke kunnen samenwerken met de uiteinden van een volgende aansluitende randbekisting.
Een voordeel van het voorzien van koppelmiddelen bestaat erin dat de betreffende randbekisting, meer bepaald het lid dat voorzien is van koppelmiddelen, kan verbonden worden met een randbekisting van hetzelfde type of eventueel van een ander type, een en ander zodanig dat het betreffende uiteinde meer weerstand kan bieden tegen doorbuiging onder druk van het gestorte beton.
Het is daarbij de bedoeling het lid dat voorzien is van de koppelmiddelen aan te wenden als opstaand lid dat als eigenlijke bekisting dienst zal doen.
Door het koppelen van de profielen kan men de gehele randbekisting verankeren door middel van enkele stalen nagels door het profiel te slaan in de voeg van de ondermuur.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bestaan de koppelmiddelen uit twee sleuven of insnijdingen, welke aanvangen aan het vrije uiteinde van het betreffende lid en reiken tot op een afstand daarvan, een en ander zodanig dat een verbuigbare lip wordt bekomen.
Door deze lip enigszins buiten het vlak van het betreffende lid te buigen wordt een V-vormige toegang verkregen waarin het vrije uiteinde van de aansluitende randbekisting kan worden gevoerd.
Op die wijze wordt een vaste en beperkte overlapafstand bekomen en tegelijk een sterk verhoogde buigweerstand.
De buigweerstand wordt overigens verhoogd indien de koppelmiddelen de scheerkrachten deels of geheel kunnen opvangen.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een leuninghouder volgens de uitvinding beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: figuur 1 in perspectief een aangebrachte leuninghouder weergeeft, doch mits weglating van welfsel of breedvloerplaat; figuur 2 de leuninghouder van figuur 1 volgens richting Z weergeeft; figuren 3 en 4 een variante leuninghouder volgens de uitvinding weergeven; figuren 5 tot 12 onderdelen T/an de leuninghouder zoals weergegeven in de figuren 3 en 4 in meer detail weergeven.
In de figuren 1 en 2 wordt een leuninghouder 1 volgens de uitvinding weergegeven, aangebracht aan een muur 2 waarop een niet weergegeven welfsel of breedvloerplaat is voorzien welke zich uitstrekt van de weergegeven muur 2 naar een andere muur of steun verder verwijderd van het aanschouwpunt.
De weergegeven leuninghouder 1 omvat een buis 3, hier met rechthoekige of vierkante sectie en voorzien van in dit geval twee beugels 4 en een niet weergegeven aanslag in de vorm van een verdikking aangebracht op een beperkte afstand van het onderaan weergegeven vrije uiteinde 5 ervan.
Als voorziening ter bevestiging van de buis 3 met de bouwconstructie, hier de muur 3, is een hoofdzakelijk vlak plaatelement 6 aangebracht dat deels aanschouwbaar is in figuur 1 en deels in figuur 2.
Het plaatelement 6 is meer bepaald aan één uiteinde voorzien van een rand of verdikking of dergelijke 7, hier een neerwaarts gerichte rand 7 welke achter het overwelfde binnenvlak 8 van de muur 2 grijpt.
Op een afstand van deze neerwaarts gerichte rand 7 is het plaatelement 6 voorzien van in dit geval een eerste en een tweede doorgang 9 en 10 met vierkante contour, beiden voorzien op een gepaste afstand van de rand 7 zodanig dat de buis 3, wanneer deze doorheen een opening 9 of 10 is gevoerd, hoofdzakelijk tegen het buitenvlak 9 van de muur 2 aanleunt.
Meer bepaald zijn de respectievelijke afstanden tussen de rand 7 en de openingen 9 en 10 afgestemd op de gebruikelijke muurdikten.
Wanneer de buis 3 doorheen een opening 9 of 10 is gevoerd, leunt deze hoofdzakelijk tegen het buitenvlak 11 van de muur 2 aan, en dit terwijl de neerwaarts gerichte rand 7 achter het overwelfde binnenvlak 8 van de muur 2 grijpt.
Aldus vormt dit geheel reeds een nagenoeg stabiele samenbouw waarbij het bovenaan gelegen uiteinde 12 van de buis 3 slechts beperkt kan gekanteld worden in de richting dwars op de muur 2.
Merk op dat de opwaartse verplaatsing van het hoofdzakelijk vlak plaatelement 6 voorkomen wordt door de aanwezigheid van het betonwelfsel of de breedvloerplaat, samen met het aangestort beton, welk geheel op het plaatelement 6 is voorzien doch voor de duidelijkheid niet is weergegeven.
De neerwaartse en opwaartse verplaatsing van de buis 3 doorheen de doorgang 9 of 10 wordt voorkomen door gepaste blokkeringsmiddelen welke bijvoorbeeld kunnen bestaan uit een splitpen boven en onder het plaatselement 6 aangebracht doorheen een bijhorende doorgang voorzien in de buis 3, of alternatief een combinatie van een vaste aanslag en daaronder een indrukbare nok voorzien in de buis 3.
Zijdelings kantelen van de buis 3 wordt enigszins voorkomen door de passend overeenstemmende maatvoering van de buis 3 en de doorgangen 9 en 10.
Merk echter op dat planken 13 voorzien worden in de beugels 4 en dat deze in het bijzonder bijdragen tot de stabiliteit van de leuning en de leuninghouders 1 en het zijdelings kantelen van de leuninghouders 1 voorkomen.
De weergegeven uitvoeringsvorm van de leuninghouder 1 is bijkomend gekenmerkt door het gecombineerd gebruik ervan met een bijzondere randbekisting 14.
Deze randbekisting 14 is vervaardigd uit een metalen plaat, hier rechthoekig en geplooid volgens een lijn parallel aan de lange zijden, een en ander zodanig dat een L-profiel bekomen wordt.
De randbekisting 14 omvat aldus een eerste lid 15 en een tweede lid 16 dat hoofdzakelijk dwars op het eerste lid 15 is gericht, hier meer bepaald onder een hoek van 89°.
De randbekisting 14 is hier vervaardigd uit gegalvaniseerd plaatstaal, bij voorkeur van 0,9 mm à 2 mm dik.
Zulke randbekisting 1 wordt op beperkte lengte vervaardigd en in de praktijk worden ze aansluitend geplaatst. Het weergegeven type van randbekisting is voorzien van koppelmiddelen 17.
De koppelmiddelen 17 betreffen hier een lip gevormd door twee sleuven of dergelijke welke aanvangen aan het vrije uiteinde van het betreffende lid 16 en welke reiken tot op een afstand daarvan.
Op deze wijze wordt een verbuigbare lip bekomen.
De lip is hier enigszins buiten het vlak van het betreffende lid 16 gebogen zodat een vernauwende toegang verkregen wordt waarin het vrije uiteinde van de aansluitende randbekisting 14 kan worden gevoerd.
In een alternatieve uitvoeringsvorm voor de koppelmiddelen 17 wordt de vrije rand van het tweede lid 16, i.e. van de bovenaan gelegen rand in geplaatste en weergegeven positie, omgeplooid zodat voorzien wordt in een omgeplooide rand of zogenaamde felsrand welke hier ter plaatse van één van de uiteinden deels is weggelaten of weggenomen zodat aldaar voorzien wordt in een enkelvoudig of dun uitgevoerd opstaand randgedeelte.
Het is duidelijk dat als alternatief op het weglaten van een deel van de felsrand, deze laatste lokaal compact kan samengedrukt zijn zodat wordt voorzien in een dun uitgevoerd opstaand randgedeelte.
De felsrand vertoont bijvoorbeeld hier een hoogte van 10 à 15 mm.
Op gepaste tussenafstand en nabij de plooilijn tussen het eerste lid 15 en het tweede lid 16 van de randbekisting 14, worden sleuven 18 voorzien waar doorheen de vlakke plaatelementen 6 met doorgangen 9 en 10 gevoerd kunnen worden.
In lijn met de voornoemde sleuven 18 is het tweede lid 16 hier tevens voorzien van telkens twee U-vormige uitsnijdingen, de ene uitsnijding wat groter dan de andere, één en ander zodanig dat, door de resulterende U-vormige lip 19 dwars op het tweede lid 16 te plaatsen, in een bijkomende houder voor de buis 3 wordt voorzien.
Deze houder biedt bijkomende stabiliteit tegen kantelen van de buis 3 wat vooral van nut is tijdens de opbouw van de leuning aangezien de planken 13 dan mogelijks nog moeten worden aangebracht.
Het gebruik en de werking van de leuninghouder 1 zoals weergegeven in de figuren 1 en 2 en de werkwijze voor het plaatsen van zulke leuning volgens de uitvinding is eenvoudig en als volgt.
Uitgaande van een muur 2 zoals weergegeven, wordt aangevat met het plaatsen van randbekistingen 14 welke gekoppeld worden door middel van de koppelmiddelen 17, van welke aard deze ook wezen.
Optioneel wordt hier en daar een spijker voorzien ter bevestiging van de randbekistingen 14 met de muur 2 of onderliggende steun.
Alternatief kunnen de randbekistingen verlijmd worden met de muur of steun met behulp van bijvoorbeeld niet-expanderende PUR-schuim. Dit heeft vooral zijn nut wanneer luchtdichtheid van de bouwconstructie nagestreefd wordt ter voorkoming van luchtstromen tussen de randbekisting 14 en de muur 2.
De toepassing van lijm tussen een randbekisting en een muur is overigens ook toepasbaar buiten het kader van de huidige uitvinding met betrekking tot een leuninghouder en kan met andere woorden worden toegepast bij het plaatsen van randbekistingen in het algemeen.
Het eerste lid 15 van de randbekisting 14 wordt daarbij horizontaal op de muur 2 geplaatst.
Doorheen enkele of elk der sleuven 18 wordt een vlak plaatelement 6 gevoerd, meer bepaald zodanig dat de doorgangen 9 en 10 aan de buitenzijde van het L-profiel voorzien worden en totdat de neerwaarts gerichte rand 7 tegen het te overwelven binnenvlak 8 van de muur 2 aanleunt.
Vervolgens kunnen de betonwelfsels of breedvloerplaten geplaatst worden, bovenop de vlakke plaatelementen 6, welke aldaar op het eerste lid 15 van een randbekisting 14 rusten.
Zowel de vlakke plaatelementen 6 als de randbekistingen 14 worden daarbij met andere woorden geïmmobiliseerd.
Het tweede lid 16 van een randbekisting is opstaand gericht en reikt tot boven het bovenvlak van de welfsels en doet dienst als eigenlijke randbekisting voor het nog te storten stortbeton.
Horizontaal uittrekken of uitschuiven van de vlakke plaatelementen 6 wordt voorkomen door de rand 7.
In een volgende stap kan het beton worden gestort op de welfsels of breedvloerplaten, al dan niet alvorens de plaatsing van de leuning verder wordt voltooid.
Het plaatsen van een buis 3 kan worden voltrokken nadat de overeenstemmende U-vormige lip 19 dwars op het tweede lid 16 is geplaatst.
Het plaatsen van de buizen 3 doorheen de opening afgebakend door de U-vormige lip 19 en de betreffende doorgang 9 of 10, en het plaatsen van de planken 13 wijst zichzelf uit.
Dankzij de weloverwogen positionering van de doorgangen 9 en 10 in het plaatelement 6 zal de buis 3, wanneer deze doorheen een opening 9 of 10 is gevoerd, hoofdzakelijk tegen het buitenvlak 9 van de muur 2 aanleunen.
Dit bevordert de stabiliteit van de leuning doordat hefboomwerking voorkomen of beperkt wordt.
Het is duidelijk dat het plaatelement 6, in plaats van deze te voorzien van twee of meerdere doorgangen 9 en 10, van slechts één doorgang kan zijn voorzien. Verschillende plaatelementen 6 kunnen namelijk worden voorzien voor verschillende muurbreedtes.
Het is ook duidelijk dat de opstaande rand, de vervorming of de verdikking nabij een eerste zijrand of uiteinde, vaak kort de rand genoemd, ook kan vervangen worden door een mechanische verbinding.
Zo kan het plaatelement 6 vastgeniet of genageld worden in de onderliggende muur of steun, eventueel met behulp van een niet- of nagelpistool. Eventueel wordt het plaatelement 6 vooraf voorzien van één of meerdere gaatjes om één en ander te vereenvoudigen.
In algemene termen worden deze eventueel aanwezige voorzieningen, zoals de gaatjes, de opstaande rand, de vervorming of de verdikking de verbindingsmiddelen genoemd.
In de figuren 3 en 4 wordt een variante leuninghouder 1 volgens de uitvinding weergegeven, tevens aangebracht aan een muur 2 waarop een niet weergegeven welfsel of breedvloerplaat is voorzien.
De weergegeven leuninghouder 1 omvat een buis 3 met hier ronde sectie en voorzien van hier twee beugels 4: een vaste beugel 4A nabij het bovenaan weergegeven vrije uiteinde 12 van de buis 3 en op een afstand daaronder weergegeven een verstelbare beugel 4B.
Verder is de buis 3 voorzien van een verdikking aangebracht op een beperkte afstand van het onderaan weergegeven vrije uiteinde 5 ervan, hier, zoals weergegeven in figuur 5, in de vorm van vijf bouten 20, in het bijzonder een bovenste rij met drie bouten 20A, 20B en 20C, en een onderste rij met bouten 20D en 20E.
Als voorziening ter bevestiging van de buis 3 met de bouwconstructie, hier de muur 3, is een hoofdzakelijk vlak plaatelement 6 aangebracht dat deels aanschouwbaar is in figuur 3 en deels in figuur 4.
Het plaatelement 6 is meer bepaald aan één uiteinde voorzien van een rand of verdikking of dergelijke 7, hier een neerwaarts gerichte of neerwaarts richtbare rand 7 welke achter het overwelfde binnenvlak 8 van de muur 2 grijpt of kan grijpen.
Aan het andere uiteinde is het plaatelement 6 voorzien van een hier smaller uitgevoerd invoegdeel 21 waarin een in dit geval hoofdzakelijk ronde doorgang 9 is voorzien.
De contour van de hoofdzakelijk ronde doorgang 9 is echter op twee plaatsen voorzien van een uitsparing 22A en 22B.
Het plaatelement 6 is in meer detail in figuur 6 weergegeven, doch hier in nog vlakke toestand of voorafgaand aan de vervorming met het oog op het bekomen van de neerwaarts gerichte rand 7.
Het plaatelement 6 omvat hier drie rijen 23A, 23B en 23C perforaties 24, hier ronde perforaties 24 maar het is duidelijk dat deze andere vormen kunnen aannemen.
Elke rij 23A, 23B en 23C van perforaties 24 voorziet in een plooi- en breuklijn.
De rij 23A grenst het invoegdeel 21 met doorgang 9 af van het bredere oplegdeel 25 van het plaatelement 6.
Het oplegdeel 25 omvat de twee op een afstand van elkaar gelegen rijen 23B en 23C met perforaties 24.
De afstand tussen rij 23A en rij 23B bedraagt hier veertien centimeter, en de afstand tussen de rijen 23B en 23C bedraagt hier vijf centimeter, één ander afgestemd op de gebruikelijke muurdikten van veertien centimeter en negentien centimeter.
Bij andere muurdikten horen aangepaste afstanden tussen de voornoemde rijen 23. Er kunnen met andere woorden meerdere rijen plooilijnen op het plaatje voorzien zijn afhankelijk van de muurdikten waartoe het product ontworpen is.
Wanneer een buis 3 met vrij uiteinde 5 en nabijgelegen bouten 20 doorheen de opening 9 wordt gevoerd, kunnen mits gepaste oriëntatie van de buis 3, de onderaan gelegen bouten 20D en 20E doorheen de uitsparingen 22A en 22B gevoerd worden. Een en ander wordt in meer detail weergegeven in de figuren 5 tot 7.
De bovenste rij bouten 20A, 20B en 20C zal steeds boven het invoegdeel 21 van het plaatelement 6 blijven.
De buis 3 leunt in deze positie hoofdzakelijk tegen het buitenvlak 11 van de muur 2 aan, en dit terwijl de neerwaarts gerichte rand 7 achter het overwelfde binnenvlak 8 van de muur 2 grijpt.
Aldus vormt dit geheel reeds een nagenoeg stabiele samenbouw waarbij het bovenaan gelegen uiteinde 12 van de buis 3 slechts beperkt kan gekanteld worden in de richting dwars op de muur 2.
Merk op dat de opwaartse verplaatsing van het hoofdzakelijk vlak plaatelement 6 voorkomen wordt door de aanwezigheid van het betonwelfsel of de breedvloerplaat, desgevallend samen met het aangestort beton, welk geheel op het plaatelement 6 is voorzien doch voor de duidelijkheid niet is weergegeven.
De neerwaartse en opwaartse verplaatsing van de buis 3 doorheen de doorgang 9 wordt voorkomen door de buis 3 zoals in meer detail weergegeven in figuur 8 over 180° te verdraaien, een en ander zodanig dat de bouten 20 deels onder en deels boven het plaatelement 6 gepositioneerd worden en tegelijk de buis 3 enigszins van het buitenvlak 11 van de muur 2 wegdrukken.
Zijdelings kantelen van de buis 3 wordt enigszins voorkomen door de passend overeenstemmende maatvoering van de buis 3 en de doorgang 9.
Merk echter op dat planken 13 voorzien worden in de beugels 4 en dat deze in het bijzonder bijdragen tot de stabiliteit van de leuning en de leuninghouders 1 en het zijdelings kantelen van de leuninghouders 1 voorkomen.
De weergegeven uitvoeringsvorm van de leuninghouder 1 is bijkomend gekenmerkt door het gecombineerd gebruik ervan met een bijzondere randbekisting 14, hoofdzakelijk in overeenstemming met de randbekisting 14 zoals weergegeven in de figuren 1 en 2 en zoals hoger beschreven.
In het kort zijnde een L-profiel welke een eerste lid 15 en een hoofdzakelijk dwars daarop gericht tweede lid 16 omvat, en hier voorzien van koppelmiddelen 17 in de vorm van een lip.
Ook hier worden, op gepaste tussenafstand en nabij de plooilijn tussen het eerste lid 15 en het tweede lid 16 van de randbekisting 14, eerste sleuven 18A voorzien waar doorheen telkens een invoegdeel 21 van een bijhorend vlak plaatelement 6 met doorgang 9 kan gevoerd worden.
In lijn met de voornoemde eerste sleuven 18A is het tweede lid 16 hier voorzien van telkens een tweede sleuf 26 waar doorheen een tweede plaatelement 27 kan gevoerd worden.
Dit tweede plaatelement 27 wordt in meer detail in figuur 9 weergegeven, doch hier in nog vlakke toestand of voorafgaand aan enige vervorming.
Het tweede plaatelement 27 omvat een tweede invoegdeel 28 en een klemdeel 29, van elkaar gescheiden door een rij 30 perforaties 24 welke tevens een plooi- en breuklijn vormt. Het tweede invoegdeel 28 is voorzien van een doorgang 31, doch de rand van het invoegdeel 28 welke het verst verwijderd is van de rij 30 met perforaties 24 kan onderbroken zijn zodat de doorgang 31 een U-vormige uitsnijding vormt.
De perforaties 24 kunnen alle vormen aannemen.
Het klemdeel 29 is hier breder uitgevoerd en wordt in gebruik bijvoorkeur onder hoek of dwars op het tweede invoegdeel 28 geplooid, wat eenvoudig wordt toegelaten door de rij 30 welke in een plooilijn voorziet.
Met het tweede plaatelement 27 in positie, i.e. met het tweede invoegdeel 28 doorheen de tweede sleuf 26 gevoerd, waarbij het klemdeel 29 neerwaarts of liever nog opwaarts geplooid is, wordt voorzien in een bijkomende stabiliteit tegen zijdelings kantelen van de buis 3 wat vooral van nut is tijdens de opbouw van de leuning aangezien de planken 13 dan mogelijks nog moeten worden aangebracht.
Tussen de verstelbare beugel 4B en de bouten 20 is in de figuren 3 en 4 een onder een hoek geplooid derde plaatelement 32 weergegeven dat dienst kan doen als plinthouder zoals verder verduidelijkt.
Het hoofdzakelijk horizontaal weergegeven lid 33 omvat een doorgang 34 waarvan de maten iets groter zijn dan de diameter van de buis 3 zodat verstellen in de hoogte en ook verdraaien wordt mogelijk gemaakt.
Het andere lid 35 vertoont hier een boring 36 van hier zes millimeter.
De eerder aangehaalde vaste beugel 4A is hier vervaardigd als een geplooide staaf 37 van tien millimeter doormeter en voorzien van een metrische draad M10 en op de uiteinden, in gebruik doorheen twee boringen 38 in de buis 3 gevoerd en voorzien van borgbolmoeren M10.
Tussen deze twee boringen 38 is de buis 3 van een derde boring 39 voorzien welke hier bovendien voorzien is van getapte draad M10.
Zoals weergegeven in figuur 3 is doorheen deze derde boring 39 een haaks geplooide staaf 40 gevoerd, voorzien van metrische draad M10 en op het einde een bolmoer M10.
De eerder aangehaalde verstelbare beugel 4B is hier, zoals in meer detail weergegeven in figuur 10, vervaardigd als een in U-vorm geplooide staaf 41 waarvan de beide vrije uiteinden voorzien zijn van draad en, wanneer ze in gebruik doorheen twee boringen 42 in buis 3 zijn gevoerd, voorzien zijn van borgdopmoeren M10.
Alternatief, zoals weergegeven in figuur 11, bestaat de verstelbare beugel 4B uit een gelijkaardig geplooide staaf 41, doch is deze gelast op een bus 43 waarvan de doormeter net groter is dan de diameter van de buis 3.
Ter positionering van de bus 43 ten opzichte van de buis 3 is deze onderaan voorzien van een halfronde uitsparing 44 welke kan samenwerken met een op de buis 3 aangebrachte moer 45 of dergelijke.
Volgens nog een alternatieve uitvoeringsvorm, zoals weergegeven in figuur 12, bestaat de verstelbare beugel 4B uit een in U-vorm geplooid plaatdeel 46 met op elk uiteinde van de twee benen van de U een boring of doorgang 47 waarvan de diameter iets groter is dan de doormeter van de buis 3.
In het lijf van de U kunnen één of meerdere gaten 4 8 zijn voorzien voor eventuele verankering van de planken 13 met een schroef of nagel.
De buis 3 schuift door de twee boringen zodat de beugel 4B vrij rond de as van de buis 3 kan draaien. De beugel 4B rust op een moer 45 of dergelijke, gelijkaardig aan de hierboven besproken uitvoeringsvariant.
Deze laatste uitvoeringsvariante volgens figuur 12 slaagt er in het bijzonder in een antwoord te bieden op de behoefte om de verstelbare beugel 4B uit het vlak van een op te metsen muur te verwijderen.
Het gebruik en de werking van de leuninghouder 1 zoals weergegeven in de figuren 3 en 4 en de werkwijze voor het plaatsen van een leuning volgens de uitvinding is eenvoudig en als volgt.
Uitgaande van een muur 2 zoals weergegeven, wordt aangevat met het plaatsen van randbekistingen 14, hoofdzakelijk in overeenstemming met de eerder beschreven plaatsingswijze waarbij werd verwezen naar de figuren 1 en 2.
Doorheen enkele of elk der eerste sleuven 18A nabij de plooilijn tussen het eerste lid 15 en het tweede lid 16 van de randbekisting 14, wordt een invoegdeel 21 van een bijhorend vlak plaatelement 6 met doorgang 9 gevoerd.
Aldus wordt de doorgang 9 aan de buitenzijde van het L-profiel voorzien.
Door gepast omplooien van het van het invoegdeel 21 verwijderde deel van het bredere oplegdeel 25, wordt de neerwaarts gerichte rand 7 bekomen welke bij voorkeur tegen het te overwelven binnenvlak 8 van de muur 2 aanleunt.
In lijn met de voornoemde eerste sleuven 18A is het tweede lid 16 hier voorzien van telkens een tweede sleuf 26 waar doorheen het tweede invoegdeel 28 van een tweede plaatelement 27 wordt gevoerd.
Dit laatste kan voltrokken worden voor of na het plaatsen van de betonwelfseis of breedvloerplaten.
Deze betonwelfseis of breedvloerplaten worden geplaatst bovenop de oplegdelen 25 van de vlakke plaatelementen 6, welke aldaar op het eerste lid 15 van een randbekisting 14 rusten.
Zowel de vlakke plaatelementen 6 als de randbekistingen 14 worden daarbij met andere woorden geïmmobiliseerd.
Het tweede lid 16 van een randbekisting 14 is opstaand gericht en reikt tot boven het bovenvlak van de welfsels en doet dienst als eigenlijke randbekisting voor het nog te storten stortbeton.
Horizontaal uittrekken of uitschuiven van de vlakke plaatelementen 6 wordt voorkomen door de rand 7 en ook door de het tweede lid 16 van een randbekisting.
Zoals gezegd kunnen in deze fase, indien nog niet voltrokken, de overeenstemmende tweede invoegdelen 28 van de tweede plaatelementen 27 in de tweede sleuven 26 worden aangebracht.
Bij opwaarts plooien van een klemdeel 2 9 van een tweede plaatelement 27 zal de opwaartse verplaatsing van het vrije oppervlak van het stortbeton geen bezwarende invloed hebben op de oriëntatie van de tweede plaatelementen 27.
In een volgende stap kan het beton worden gestort op de welfsels of breedvloerplaten, al dan niet alvorens de plaatsing van de leuning verder wordt voltooid.
Het plaatsen van de buizen 3 doorheen de doorgang 31 of U-vormige uitsnijding voorzien in de tweede plaatelementen 27 en doorheen de doorgang 9 in het eerste plaatelement 6 wijst zichzelf uit.
Een buis 3 wordt met vrij uiteinde 5 doorheen de opening 9 gevoerd. Mits gepaste oriëntatie van de buis 3 kunnen de onderaan gelegen bouten 20D en 20E doorheen de uitsparingen 22A en 22B in het plaatelement 6 gevoerd worden.
De bovenste rij bouten 20A, 20B en 20C zal steeds boven het invoegdeel 21 van het plaatelement 6 blijven.
De neerwaartse en opwaartse verplaatsing van de buis 3 doorheen de doorgang 9 wordt voorkomen door de buis 3 over 180° te verdraaien, een en ander zodanig dat de bouten 20 deels onder en deels boven het plaatelement 6 gepositioneerd worden en tegelijk de buis 3 enigszins van het buitenvlak 11 van de muur 2 wegdrukken.
Daardoor wordt de buis 3 tegelijk enigszins schuin gepositioneerd, i.e. zich van beneden naar boven meer en meer verwijderend van het buitenvlak 11 van de muur 2, een en ander met het oog op het niet bemoeilijken van het verder opmetselen van de muur 2.
Het plaatsen van de planken 13 verloopt eenvoudig en als volgt.
Rustend op het beton en geklemd onder het onder een hoek geplooid derde plaatelement 32 worden de plintplanken geplaatst.
Desgevallend wordt een schroef aangebracht doorheen de boring 36 ter fixatie van de plintplanken.
Doorheen de verstelbare beugels 4B worden de planken 13 die dienen als knieregel aangebracht, en doorheen de vaste beugels 4A de planken 13 welke dienen als borstwering.
Deze laatste planken 13 worden vastgezet door middel van de geplooide staaf 40.
Zoals gesteld zal de buis 3, dankzij de weloverwogen positionering van de bouten 20, enigszins schuin gepositioneerd worden, i.e. zich van beneden naar boven meer en meer verwijderen van het buitenvlak 11 van de muur 2, een en ander met het oog op het niet bemoeilijken van het verder opmetselen van de muur 2.
Naar gelang de muur 2 wordt opgemetst kunnen planken 13 worden weggenomen.
Merk op dat met hetzelfde doel ook het onder een hoek geplooid derde plaatelement 32 dat dienst kan doen als plinthouder, en tevens de verstelbare beugel 4B, in welke uitvoering dan ook, zodanig is uitgevoerd dat het uit het vlak van de muur 2 kan verwijderd worden.
Het is duidelijk dat ter voorkoming van foutieve samenbouw, een invoegdeel 21 van een plaatelement 6 en/of een tweede invoegdeel 28 van een tweede plaatelement 27 voorzien kunnen worden van uit het vlak tredende vormdelen.
In dat geval zullen ook de eerste sleuven 18 en/of de tweede sleuven 26 in de nodige overeenstemmende uitsparing dienen te voorzien.
Het is duidelijk dat waar sprake is van sleuven 18 of 26 deze ook andere insnijdingen of dergelijke omvatten.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringvormen, doch, een leuninghouder volgens de uitvinding kan in velerlei vormen en afmetingen worden uitgevoerd, en de werkwijze voor het plaatsen van een leuning volgens de uitvinding kan op diverse wijzen worden toegepast, zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
Claims (16)
- Conclusies .1. Leuninghouder welke een staaf of buis (3) omvat en als voorziening ter bevestiging van de staaf of buis (3) met een bouwconstructie, een plaatelement (6) dat hoofdzakelijk vlak is uitgevoerd doch voorzien is van minstens één doorgang (9,10) waar doorheen de staaf of buis (3) kan gevoerd worden.
- 2. Leuninghouder volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat op een afstand van de doorgang (9,10) verbindingsmiddelen zijn voorzien.
- 3. Leuninghouder volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat de verbindingsmiddelen een verdikking of een vervorming van de plaat betreft, of een omgeplooide rand of dergelijke (7) of een plooilijn daartoe, of gaatjes ter doorvoer van nagels of nieten.
- 4. Leuningshouder volgens één of meer voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het plaatelement (6) een invoegdeel (21) omvat waarin een hoofdzakeiijk ronde doorgang (9) is voorzien waarvan de contour echter voorzien is van minstens één uitsparing (22A,22B), en waarbij het plaatelement (6) tevens een oplegdeel (25) omvat, welk plaatelement (6) drie rijen (23A-23C) van perforaties (24) of dergelijke omvat welke elk voorzien in een plooi- en breuklijn, één rij (23A) welke invoegdeel (21) en oplegdeel (25) van elkaar scheiden, en twee rijen (23B, 23C) in het oplegdeel (25) voorzien op een afstand van rij (23A).
- 5. Leuninghouder volgens één of meer van de conclusies 1 tot 4, daardoor gekenmerkt dat ze tevens een randbekisting omvat welke in hoofdzaak bestaat uit een metalen plaat, bijvoorkeur rechthoekig en geplooid volgens een lijn parallel aan de lange zijden, een en ander zodanig dat een L-profiel bekomen wordt, waarbij op gepaste tussenafstand en nabij de plooilijn sleuven (18) voorzien zijn waar doorheen de vlakke plaatelementen (6) met minstens één doorgang (9,10) kunnen gevoerd worden.
- 6. Leuninghouder volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat een eerste lid (15) van het L-profiel horizontaal onder de welfseis wordt voorzien, t.t.z. op de muur of dergelijke wordt geplaatst, net voor het plaatsen van de welfsels, en waarbij het tweede lid (16) opstaand is gericht, waarbij het tweede lid (16) , in lijn met de voornoemde sleuven (18) nabij de plooilijn, voorzien is van bijvoorbeeld twee U-vormige uitsnijdingen, de ene wat groter dan de andere, één en ander zodanig dat, door de resulterende U-vormige lip (19) dwars op het tweede lid (16) te plaatsen, in een doorgang voor de staaf of buis (3) wordt voorzien.
- 7. Leuninghouder volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat een eerste lid (15) van het L-profiel horizontaal onder de welfsels wordt voorzien, t.t.z. op de muur of dergelijke wordt geplaatst, net voor het plaatsen van de welfsels, en waarbij het tweede lid (16) opstaand is gericht, waarbij het tweede lid (16), in lijn met de voornoemde sleuven (18) nabij de plooilijn, voorzien is van een tweede sleuf (26) of insnijding of dergelijke, en waarbij de leuninghouder tevens een tweede plaatelement (27) omvat dat een tweede invoegdeel (28) en een klemdeel (29) omvat, van elkaar gescheiden door een plooi- en breuklijn, waarbij het tweede invoegdeel (28) is voorzien van een doorgang (31) of uitsnijding.
- 8. Werkwijze voor het plaatsen van een leuning, daardoor gekenmerkt dat ze minstens de stap omvat van het plaatsen van een plaatelement (6) op een muur of dergelijke (2) en het daarop aanbrengen van een betonwelfsel of breedvloerplaat.
- 9. Werkwijze volgens conclusie 8, daardoor gekenmerkt dat het plaatelement (6), alvorens het plaatsen van het betonwelfsel of breedvloerplaat, zodanig verbonden wordt met de muur of dergelijke (2), bijvoorbeeld door het voorzien van een verdikking, vervorming of een omgeplooide rand of dergelijke (7) welke voorzien kan zijn aan het plaatelement (6), achter het te overwelven binnenvlak (8) van de muur (2) te plaatsen, zodat na plaatsen van het betonwelfsel of de breedvloerplaat, het uittrekken van het plaatselement (6) van tussen de muur of dergelijke (2) en het betonwelfsel of de breedvloerplaat onmogelijk wordt gemaakt of minstens beduidend wordt bemoeilijkt.
- 10. Werkwijze volgens conclusie 8 of 9, daardoor gekenmerkt dat het plaatelement (6) hoofdzakelijk vlak is uitgevoerd doch aan één uiteinde is voorzien van verbindingsmiddelen zoals een verdikking of een vervorming van de plaat, of een omgeplooide rand of dergelijke (7) of plooilijn daartoe, bijvoorbeeld in de vorm van een rij (23B,23C) perforaties (24), of gaatjes ter doorvoer van nagels of nieten, terwijl op een afstand daarvan het plaatelement (6) is voorzien van minstens één doorgang (9,10), waarbij de verbindingsmiddelen (7), in het geval ze een verdikking, vervorming of omgeplooide rand of dergelijke (7) betreffen, tegen het overwelfde binnenvlak (8) van de muur (2) worden aangebracht, terwijl de doorgang of doorgangen (9,10) in het plaatelement (6) zodanig zijn gepositioneerd dat een staaf of buis (3) welke doorheen een doorgang (9,10) wordt gevoerd hoofdzakelijk tegen het buitenvlak (11) van de muur (2) aanleunt.
- 11. Werkwijze volgens conclusie 10, daardoor gekenmerkt dat het plaatelement (6) en de staaf of buis (3) gecombineerd worden toegepast met een randbekisting (14) welke in hoofdzaak een L-vormig profiel betreft en dus is opgebouwd uit een eerste lid (15) en een tweede lid (16) met tussenliggende plooilijn in de nabijheid waarvan op gepaste tussenafstand sleuven (18) zijn voorzien waar doorheen de vlakke plaatelement.en (6) met doorgang of doorgangen (9,10) gevoerd kunnen worden.
- 12. Werkwijze volgens conclusie 11, daardoor gekenmerkt dat in lijn met de voornoemde sleuven (18) in het tweede lid (16) telkens twee U-vormige uitsnijdingen zijn voorzien, de ene uitsnijding wat groter dan de andere, één en ander zodanig dat, door de resulterende U-vormige lip (19) dwars op het tweede lid (16) te plaatsen, in een bijkomende houder voor de buis (3) wordt voorzien.
- 13. Werkwijze volgens conclusie 11, daardoor gekenmerkt dat in het tweede lid (16), in lijn met één of meer van de voornoemde sleuven (18), tweede sleuven (26) of insnijdingen of dergelijke zijn voorzien.
- 14. Randbekisting, daardoor gekenmerkt dat ze in hoofdzaak bestaat uit een L-profiel en aldus een eerste lid (15) en een hoofdzakelijk dwars daarop gericht tweede lid (16) omvat, waarbij nabij de plooilijn of de verbindingslijn van beide leden (15,16) één of meer eerste sleuven (18)of insnijdingen of dergelijke zijn voorzien.
- 15. Randbekisting volgens conclusie 14, daardoor gekenmerkt dat het tweede lid (16) dat in gebruikspositie hoofdzakelijk verticaal wordt gepositioneerd, boven en op een afstand van één of meer van de eerste sleuven (18) of insnijdingen of dergelijke tevens voorzien is van één of meer tweede sleuven (26) of insnijdingen of dergelijke.
- 16. Plaatelement (6) dat hoofdzakelijk vlak is uitgevoerd doch voorzien is van minstens één doorgang (9,10) waar doorheen een staaf of buis (3) kan gevoerd worden, en welk plaatelement op een afstand van de minstens één doorgang (9,10) voorzien is van verbindingsmiddelen zoals bijvoorbeeld een verdikking of een vervorming van de plaat, of een omgeplooide rand of dergelijke (7) of een plooilijn daartoe, of gaatjes ter doorvoer van nagels of nieten.
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE20130560 | 2013-08-27 | ||
BE2013/0560A BE1023288B1 (nl) | 2013-08-27 | 2013-08-27 | Leuninghouder en werkwijze voor het plaatsen van een leuning |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
BE1022072B1 true BE1022072B1 (nl) | 2016-02-15 |
Family
ID=49447279
Family Applications (2)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
BE2013/0560A BE1023288B1 (nl) | 2013-08-27 | 2013-08-27 | Leuninghouder en werkwijze voor het plaatsen van een leuning |
BE2014/0063A BE1022072B1 (nl) | 2013-08-27 | 2014-02-05 | Leuninghouder en werkwijze voor het plaatsen van een leuning |
Family Applications Before (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
BE2013/0560A BE1023288B1 (nl) | 2013-08-27 | 2013-08-27 | Leuninghouder en werkwijze voor het plaatsen van een leuning |
Country Status (1)
Country | Link |
---|---|
BE (2) | BE1023288B1 (nl) |
Citations (3)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
DE4116159A1 (de) * | 1991-05-17 | 1992-11-19 | Pflieger Rolf | Haltevorrichtung fuer die verschalung von deckenraendern |
NL1015679C2 (nl) * | 2000-07-11 | 2002-01-14 | Wilhelmus Maria Antonius Klerx | Randbeveiligingssysteem voor het beveiligen van randen van een gebouw. |
NL1016656C2 (nl) * | 2000-11-20 | 2002-05-27 | Anker Holding B V | Bekistingssysteem en werkwijze hiervoor. |
-
2013
- 2013-08-27 BE BE2013/0560A patent/BE1023288B1/nl active
-
2014
- 2014-02-05 BE BE2014/0063A patent/BE1022072B1/nl active
Patent Citations (3)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
DE4116159A1 (de) * | 1991-05-17 | 1992-11-19 | Pflieger Rolf | Haltevorrichtung fuer die verschalung von deckenraendern |
NL1015679C2 (nl) * | 2000-07-11 | 2002-01-14 | Wilhelmus Maria Antonius Klerx | Randbeveiligingssysteem voor het beveiligen van randen van een gebouw. |
NL1016656C2 (nl) * | 2000-11-20 | 2002-05-27 | Anker Holding B V | Bekistingssysteem en werkwijze hiervoor. |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
BE1023288B1 (nl) | 2017-01-23 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
US20180142463A1 (en) | Wall panel blocking bracket and method of using same | |
US7234689B2 (en) | Clamping apparatus and apparatus for use in erecting temporary guard rails | |
US20060188336A1 (en) | Adjustable support bracket for concrete reinforcing bars | |
US7445192B2 (en) | Shear wall template | |
US20070056799A1 (en) | Scaffold device | |
US9371666B2 (en) | Fall protection guardrail | |
WO2014096980A1 (en) | Shuttering | |
WO2006119613A1 (en) | A temporary guard rail support | |
US20120102862A1 (en) | Metal edging for concrete slabs | |
ITPD20130007A1 (it) | Dispositivo per il montaggio di un parapetto di sicurezza ad una casseratura per solai | |
BE1022072B1 (nl) | Leuninghouder en werkwijze voor het plaatsen van een leuning | |
AU2017291957B2 (en) | Compensating element | |
GB2466768A (en) | A clamp having a pivotal hook and locking element | |
WO1998036141A1 (en) | Safety guardrail apparatus | |
US20140035181A1 (en) | System for surface profiling of poured concrete slabs | |
ITMI20071884A1 (it) | Elemento modulare per la realizzazione di scale fisse | |
US9945138B1 (en) | Vertical reversible one piece guard rail post | |
EP3173547B1 (en) | Formwork for the execution of horizontal castings for providing floor slabs | |
BE1017137A3 (nl) | Leuningsteunen en bijhorende leuningankers als randbeveiliging bij bo uwwerken. | |
NL1016656C2 (nl) | Bekistingssysteem en werkwijze hiervoor. | |
US6112854A (en) | Toe board for scaffolding | |
US20070193193A1 (en) | Joist hanging apparatus, and associated method for mounting joists | |
US20190323246A1 (en) | Formwork apparatus and method for producing vertical wall sections that include connection reinforcement elements for a floor | |
NL1015679C2 (nl) | Randbeveiligingssysteem voor het beveiligen van randen van een gebouw. | |
EP1765533B1 (en) | Clamping apparatus and apparatus for use in erecting temporary guard rails |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
PD | Change of ownership |
Owner name: GILBERT STEEL SOLUTIONS NV; BE Free format text: DETAILS ASSIGNMENT: CHANGE OF OWNER(S), CHANGE OF LEGAL ENTITY Effective date: 20210112 |