BE1020650A3 - Borstelvervaardigingsinrichting. - Google Patents

Borstelvervaardigingsinrichting. Download PDF

Info

Publication number
BE1020650A3
BE1020650A3 BE201200278A BE201200278A BE1020650A3 BE 1020650 A3 BE1020650 A3 BE 1020650A3 BE 201200278 A BE201200278 A BE 201200278A BE 201200278 A BE201200278 A BE 201200278A BE 1020650 A3 BE1020650 A3 BE 1020650A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
segment
stop
station
transport
brush
Prior art date
Application number
BE201200278A
Other languages
English (en)
Inventor
Bart Gerard Boucherie
Original Assignee
Gb Boucherie Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Gb Boucherie Nv filed Critical Gb Boucherie Nv
Priority to BE201200278A priority Critical patent/BE1020650A3/nl
Priority to DE201310103903 priority patent/DE102013103903A1/de
Priority to ITMI20130658 priority patent/ITMI20130658A1/it
Priority to TW102115210A priority patent/TWI547247B/zh
Priority to CN201310171953.XA priority patent/CN103371610B/zh
Application granted granted Critical
Publication of BE1020650A3 publication Critical patent/BE1020650A3/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A46BRUSHWARE
    • A46DMANUFACTURE OF BRUSHES
    • A46D3/00Preparing, i.e. Manufacturing brush bodies
    • A46D3/04Machines for inserting or fixing bristles in bodies
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A46BRUSHWARE
    • A46DMANUFACTURE OF BRUSHES
    • A46D3/00Preparing, i.e. Manufacturing brush bodies
    • A46D3/06Machines for both drilling bodies and inserting bristles
    • A46D3/065Machines for both drilling bodies and inserting bristles of the belt or chain type
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A46BRUSHWARE
    • A46DMANUFACTURE OF BRUSHES
    • A46D3/00Preparing, i.e. Manufacturing brush bodies
    • A46D3/08Parts of brush-making machines
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A46BRUSHWARE
    • A46BBRUSHES
    • A46B2200/00Brushes characterized by their functions, uses or applications
    • A46B2200/10For human or animal care
    • A46B2200/1066Toothbrush for cleaning the teeth or dentures

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Manufacturing & Machinery (AREA)
  • Tyre Moulding (AREA)
  • Brushes (AREA)
  • Intermediate Stations On Conveyors (AREA)

Description

Borstelvervaardigingsinrichting
De uitvinding heeft betrekking op een borstelvervaardigingsinrichting met een stopstation en een transportinrichting voor transportdragers waaraan borstelonderdelen ontkoppelbaar bevestigd kunnen worden.
In borstelvervaardigingsinrichtingen worcien borstelonderdelen, in het bijzonder borstelrompen of zogenaamde houdplaten, die later onderdeel van de borstel worden, voorzien van borstelbundels. De
Ijf borstelonderdelen hebben meerdere geprëfabricéerde openingen, waarin de borstelbundel gestopt worden. Dit stoppen gebeurt bij extreme snelheden door middel van een stopwerktuig, dat afzonderlijke bundels opneemt en deze in de borstelonderdelen steekt. Tijdens de slag, dat is de heen- en weerbeweging van het stopwerktuig, wordt het borstelonderdeel in een of twee richtingen bewogen en opnieuw uitgelijnd, zodat weer een leeg gat voor de volgende borstelbundel op één lijn met de bewegingsas van het stopwerktuig gebracht wordt. De borstelonderdelen worden op 'transportdragers bevestigd, die het stopstation binnenkomen en er weer uitgevoerd worden. Daarvoor is een transportinrichting - aanwezig. De borstelvervaardigingsinrichtingen werken met cyclustijden die vooral bepaald worden door de wissel van het zojuist volledig gestopte borstelonderdeel naar het volgende lege borstelonderdeel. 'De cyclusfrequentie van het stopwerktuig blijft namelijk tijdens het wisselen van de borstelonderdelen hetzelfde, dat wil zeggen dat er geen pauze ingelast wordt voor het wisselen van de borstelonderdelen. Dat wil zeggen dat het volgende te stoppen borstelonderdeel extreem snel het voorgaande borstelonderdeel moet vervangen en naar de zogenaamde stoppositie verplaatst moet worden. Bovendien is in een dergelijke borstelvervaardigingsinrichting een laad- en ontlaadstation voor de te stoppen en reeds gestopte borstelonderdelen aanwezig, het is gunstig als de transportdragers voor dit laden -en ontladen voldoende lang kunnen stilstaan om het geheel automatisch laad- en ontladen te vergemakkelijken.
}J
De opgave van de uitvinding is het verschaffen van een borstelvervaardigingsinrichting die een snelle wissel van de borstelonderdelen in en uit de stoppositie mogelijk maakt, om een snelle cyclusfrequentie te verkrijgen.
Voor het oplossen van deze opgave wordt een borstelvervaardigingsinrichting verschaft met een stopstation en een transportinrichting voor transportdragers, waaraan borstelonderdelen ontkoppelbaar bevestigd . kunnen worden, waarbij de transportinrichting een laad- en ontlaadstation en een overgeefstation voor het overgeven van de transportdragers aan het stopstation omvat, waarbij het stopstation een dwarsaandrijving voor het verplaatsen van het borstelonderdeel zijwaarts ten opzichte van de lengterichting, die ' de hoofdtransportrichting vormt, en voor het cyclusgewijs zijwaarts uitlijnen van het borstelonderdeel tussen stopslagen omvat, en waarbij het overgeefstatiön een eigen een dwarsaandrijving omvat, welke een volgend te stoppen borstelonderdeel uit een overneempositie gesynchroniseerd met de zijwaartse beweging van het zojuist gestopte borstelonderdeel beweegt.
Bij huidige borstelvervaardigings-inrichtingen werden de volgende borstelonderdelen in het overgeef station riiet gesynchroniseerd met de zich in het stopstation bevindende borstelonderdelen dwars op de lengterichting bewogen. De uitvinding voorziet daarentegen dat het overgeefstation een eigen dwarsaandrijving heeft, die onafhankelijk van die van het stopstation is, waardoor de flexibiliteit van de inrichting met betrekking tot verschillende bewegingen in het overgeefstation' en het stopstation verbeterd wordt en de cyclusfrequentie verhoogd kan worden.
De transportdrager in het overgeefsta'tion kan bij de uitvinding, onafhankelijk van de beweging van de transportdrager in het stopstation, vanuit een eerste positie, . waarin de transportdrager uitgelijnd is met het voorgaande station, en een tweede positie, waarin hij met de transportdrager in het stopstation uitgelijnd is, zijwaarts bewogen worden. Dit wordt door de dwarsaandrijving bewerkstelligd. Dat wil zeggen dat transportdragers. uit het laadstation eenvoudig verder verplaatst worden in het overgeefstation en met de beweging van het zojuist gestopte borstelonderdeel gesynchroniseerd worden. Als het synchroniseren voltooid is, kan de volgende transportdrager in het stopstation geplaatst worden. Dit gebeurt tijdens de zogenaamde stopslag, zódat het stoppen niet afgebroken of afgeremd hoeft te worden om de volgende transportdrager verder te synchroniseren. De cyclusfrequentie kan aldus bijzonder hoog zijn.
Vanwege de grote plaatsingsnauwkeurigheid en de hoge plaatsingssnelheid is bij voorkeur ten minste een van de dwarsdaandrijvingen een servomotor.
De transportinrichting omvat verder een overgeef segment en een stopsegment, die elk door een eigen toegewezen dwarsaandrijving tijdelijk samen met de zich in de segmenten bevindende transportdragers zijwaarts tussen stopslagen bewogen worden. De transportdragers kunnen met daaraan bevestigde ii borstelonderdelen in de positie ten opzichte van het betreffende segment blijven, aangezien de segmenten met de zich in de segmenten bevindende transportdragers bewogen worden en niet de transportdragers respectievelijk de borstelonderdelen afzonderlijk.
De dwarsaandrijving kan het toegewezen overgeefsegment en/of, zoals later toegelicht, het teruggeefsegment ofwel in beide richtingen bewegen, ofwel zij kan alleen voor de beweging van het overgeef- en/of teruggeefsegment in één richting zorgen. Het overgeef- en/of teruggeefsegment zou dan door het stopsegment in de tegengestelde richting gedrukt kunnen worden.
De laatstgenoemde uitvoeringsvorm zou bijvoorbeeld door middel van een luchtcilinder uitgevoerd kunnen worden, waarbij deze het overgeef-en/of teruggeef segment in de richting van het .stopsegment drukt. Tussen 'het overgeef- en/of teruggeefsegment en het stopsegment werkt een mechanische aanslag, als deze bereikt wordt door het overgeefsegment en/of het teruggeefsegment zijn deze zijwaarts ten opzichte van het stopsegment uitgelijnd, zodat de transportdragers tussen deze segmenten voortbewogen kunnen worden. In de tegenovergestelde richting drukt dan het stopsegment het overgeef- en/of teruggeefsegment over de aanslag terug. Aldus werkt de luchtcilinder als een veer. Als tenslotte het overgeef- en/of teruggeefsegment in de.eerste positie terug geplaatst moet worden, wordt de cilinder met lucht in de tegenovergestelde richting in beweging gezet, zodat deze het overgeef- en/of teruggeefsegment weer terug in de eerste positie beweegt. Ook bij deze uitvoeringsvorm kan met slechts één aandrijving, dat wil zeggen met slechts één cilinder, gewerkt worden als het overgeef- en het teruggeefsegment aan elkaar gekoppeld zijn.
Ook het stopsegment moet een eigen, alleen bij het stopsegment behorende dwarsaandrijving hebben, om aangepast te kunnen worden aan de cyclusfrequentie van het stopwerktuig.
Alternatief kan ook een gemeenschappelijke dwarsaandrijving voor het overgeef- en het teruggeefsegment aanwezig zijn, die de bewegingen van beide segmenten bepaalt.
Bij voorkeur omvat de transportinrichting een lengtegeleider met een overgeef- en een stopsegment, waarbij het Overgeef- en het stopsegment in gesynchroniseerde toestand in de lengterichting ten opzichte van elkaar uitgelijnd zijn. . Een transportdrager kan aldus van het overgeefsegment direct naar het stopsegment verplaatst worden om in de stoppositie te.komen, zonder dat de borstelonderdelen uit de transportdrager getild/genomen of ervan ontkoppeld worden. Daardoor kan het- ti jdsverbruik verlaagd worden en kan de cyclusfrequentie wederom verhoogd worden.
In het bijzonder wordt ten minste een lengteaandrijving " verschaft, die zich in een stoppositie bevindende transportdragers op de lengtegeleider tussen de stopslagen in de lengterichting uitlijnt. Aangezien de te stoppen gaten van de borstelonderdelen niet slechts in één richting, maar in twee richtingen precies uitgelijnd moeten worden, wordt dit door de dwarsaandrijving en de lengteaandrijving bewerkstelligd. Met betrekking tot de lengte-uitlijning beweegt de transportdrager op de lengtegeleider van het stopsegment. Aldus heeft de lengteaandrijving twee functies, namelijk enerzijds het voor het transport zorgen van de transportdragers door het stopstation en anderzijds het definiëren van de beweging voor de fijnuitlijning van het borstelonderdeel tijdens het stopproces. De lengteaandrijving is bijgevolg niet ook het transportmiddel van de transportinrichting buiten het stopstation, maar een afzonderlijke aandrijving.
Voorts is een lengteaandrijving voor het bewegen van een transportdrager op de lengtegeleider uit de wachtpositie naar de stoppositie tijdens een stopcyclus verschaft. Dat wil zeggen dat de transportdrager zodanig in een wachtpositie gehouden wordt dat een lengteaandrij ving in de uiterts korte tijd van een stopslag de transportdrager uit de wachtpositie naar de stoppositie kan verplaatsen.
Bij voorkeur omvat de transportinrichting een gesloten omlopende lengtegeleider met een laad- en ontlaadsegment. Het laadsegment voert de nieuwe, nog te stoppen borstelonderdelen aan, terwijl de volledig gestopte borstelonderdèlen in het ontlaadsegment van de transportrichting afgevoerd worden. Door de gesloten omlopende lengtegeleider worden de transportdragers op een gesloten baan bewogen, zonder dat zij deze hoeven te verlaten, ook al zou dit in het algemeen mogelijk zijn.
Volgens . een uitvoeringsvorm omvat de lengtegeleider een telkens dwars op de lengterichting verplaatsbaar overgeef- en teruggeefsegment, die in een positie verplaatst kunnen worden waarin zij zijwaarts ten opzichte van het laad- respectievelijk ontlaadsegment uitgelijnd zijn. Aldus kunnen transportdragers tussen het laad-, stop- en ontlaadsegment verplaatst worden, zonder dat zij de geleider verlaten. Een nieuw borstelonderdeel wordt in het laadsegment aan een transportdrager toegewezen en naar het overgeefsegment verplaatst. Het overgeefsegment kan dwars op de lengterichting verplaatst worden om uitgelijnd te worden met het dwars op de lengterichting verplaatste stopsegment. Evenzo kan het teruggeefsegment dwars op de lengterichting verplaatst worden om uitgelijnd te worden met het stopsëgment, waardoor een zijwaarts tot het laad- respectievelijk ontlaadsegment uitgelijnde geleiding van het overgeef-, stop- en teruggeefsegment verschaft is. Hierdoor kan de cyclusfrequentie verhoogd worden, aangezien een volledig gestopt borstelonderdeel direct, zonder verplaatsing van het stopsegment, uit het stopsegment in het teruggeefsegment en verder' in het ontlaadsegment gevoerd worden kan .en tegelijkertijd een nog te stoppen borstelonderdeel uit het overgeefsegment naar het stopsegment gevoerd kan worden. Binnen een stopcyclus kunnen het . overgeef- en het teruggeefsegment zijwaarts ten opzichte van lengtegeleider van de hoofdtransportrichting bewogen worden, transportdragers met nog te stdppen borstelonderdelen opnemen, respectievelijk transportdragers met volledig gestopte borstelonderdelen teruggeven en weer in een dwars op de lengtegeleider zijwaartse positie verplaatsen om uit te lijnen met het stopsegment. Het stopproces is bijgevolg het tijdsbepalende proces.
Bij voorkeur zijn het overgeefstation en het stopstation voorzien van een eigen lengteaandrijving. De lengteaandrijving van het overgeefstation beweegt daarbij tussen de stopslagen een transportdrager van het overgeefstation naar het stopstation, terwijl de lengteaandrijving van het stopstation de transportdrager met het zich daarop bevindende borstelonderdeel tussen de stopslagen in de lengterichting uitlijnt. Dat wil zeggen dat een lengteaandrijving de zich zojuist in de stoppositie bevindende transportdrager uitlijnt, terwijl de andere lengteaandrijving de volgende transportdrager aanvoert.
In het bijzonder omvat de transportinrichting een teruggeefsegment dat een eigen dwars-aandrijving heeft. Deze eigen dwarsaandrijving kan gesynchroniseerd met het stopsegment· uitlijnen en bewegen. Door de eigen aandrijving is de flexibiliteit van de inrichting - vèrhoogd, aangezien er geen afhankelijkheid van dé ten opzichte van de lengterichting zijwaartse beweging tussen het overgeef-segment en het teruggeef segment, bestaat.
Voorts omvat het teruggeefsegment een van de lengteaandrijving van het stopstation gescheiden »y lengteaandnj ving, die uit het stopstation komende transportdragers afvoert. Daardoor is de lengteaandrijving van het stopstation onafhankelijk van het teruggeefstation, waardoor de cyclusfrequentie geoptimaliseerd kan worden. Voor het stopproces zijn vele kleine bewegingsveranderingen in de lengterichting nodig en het stopproces heeft aldus een relatief korte cyclus, terwijl de lengtebeweging in het teruggeefsegment door een afzonderlijke aandrijving aangepast kan worden aan die van dwarsaandrijving van het teruggeefsegment. Daardoor zijn de aandrijvingen onafhankelijk van die van het teruggeefstation en kunnen de bewegingen onafhankelijk van elkaar met een afzonderlijke cyclusfrequenties geoptimaliseerd worden.
Volgens een uitvoeringsvorm hebben het overgeef- en teruggeefstation een gemeenschappelijke lengteaandrijving vóór het bewegen van de transportdragers in het overgeef- en teruggeefstation. Een lengteaandrijving lijnt aldus de zich zojuist in de stoppositie bevindende transportdrager uit, terwijl de andere lengteaandrijving de volgende transportdrager aanvoert en de transportdrager met het reeds volledig gestopte borstelonderdeel afvoert. De gemeenschappelijke lengteaandrijving van het overgeef- en terug-geefstation heeft het voordeel dat vanwege de vergelijkbaar verlopende transportprocessen in het overgeef- en teruggeefstation één aandrijving voldoende is en aldus de kosten voor een aandrijving bespaard kunnen worden, zonder dat de cyclusfrequentie lager wordt.
De beweging van de lengteaandrijving volgt een kromme. Daartoe wordt elke lengteaandrijving voorzien van een draaihouder, die gescheiden van elkaar draaiend aangedreven worden. De draaihouders worden door de lengteaandrijving in een draaibeweging gezet, waardoor de bijbehorende aangekoppelde transportdragers op het stopsegment, het overgeef-segment en het teruggeefsegment verder getransporteerd worden. Daartoe kan elke draaihouder ontkoppelbaar aan ten minste één transportdrager gekoppeld worden.
Volgens een uitvoeringsvorm heeft de draaihouder ten minste een meeneemeenheid voor het overgeefstation en een meeneemeenheid voor het teruggeefstation, die gezamenlijk gedraaid worden. Daardoor kunnen in het overgeef- en teruggeefstation transportdragers actief aan de draaihouder gekoppeld of ervan losgekoppeld worden.
Bij voorkeur hebben beide draaihouders een gemeenschappelijke draaias, zodat de beweging op een gemeenschappelijke cirkelbaan plaats kan vinden.
De borstelvervaardigingsinrichting omvat bij voorkeur een gesloten omlopende aandrijving met trekorgaan (trekaandrijving) voor het bewegen van de transportdragers in ten minste het laad- en ontlaadsegment zijn. De transportdragers kunnen in of voor het overgeefstation ontkoppelbaar van de trekaandrijving zijn. Bovendien zijn de transportdragers in of na het teruggeefstation koppelbaar met de trekaandrijving. Als trekaandrijving kan een ketting, echter bij voorkeur een band gebruikt worden. De transportdragers worden vormgesloten met de ... >y trekaandri]ving verbonden. In het overgeefstation, het stopstation en het teruggeefstation zijn ze echter losgekoppeld van de trekaandrijving, hier nemen de lengteaandrijvingen de lengtebeweging van de transportdragers over. Het is mogelijke slechts één trekaandrijving te verschaffen dat dan in meerdere delen verdeeld is waarbij één deel het laadsegment en een andere deel het ontlaadsegment definieert. Het is echter ook mogelijk meerdere omlopende trekaandrijvingen te verschaffen, waarbij één trekaandrijving voor het transport in het laadsegment zorgt, waar dan de transportdragers van afgenomen worden en in het overgeefsegment gevoerd worden, en een verdere trekaandrijving de transportdragers in het ontlaadsegment beweegt.
Het ont- en aankoppelen van de transportdragers van respectievelijke aan de trekaandrijving kan door zijwaartse beweging van het overgeefsegment respectievelijk het teruggeefsegment bewerkstelligd worden.
De transportdragers zijn in het bijzonder vormgesloten aan de lengtegeleider gekoppeld, waardoor de positionering van de transportdragers geoptimaliseerd wordt.
De transpörtdragers glijden of rollen in de lengtegeleider, vormen aldus wagens die borstelonderdelen door de stations en segmenten transporteren.
De inrichting volgens de uitvinding kan alleen een enkel station, namelijk het stopstation, omvatten of ook ten minste een extra nabewerkingsstation omvatten, waar de lengtegeleider doorheen loopt. Dit heeft het voordeel dat de reeds in het stopstation uitgelijnde borstelonderdelen verder uitgelijnd naar het volgende station voortbewogen worden, wat de handelingen vereenvoudigd en versneld. Het nabewerkingsstation is bijvoorbeeld een afsnijd-of afscheerstation voor filamenten of een station waar de filamentuiteinden afgerond worden of een reinigingsstation of een station voor het stempelen van logos.
Juist als het stopwerktuig met een ankerbevestiging werkt, dat wil zeggen als de borstelbundels via een ankerplaatje in het borstelonderdeel bevestigd worden, moeten de borstelonderdelen. om de zogenaamde stophoek gezwenkt worden. De gaten in het borstelonderdeel lopen namelijk normaliter op lijnen en deze lijnen lopen zeer dicht naast elkaar. De ankers moeten daarom niet ook in deze lijn uitgelijnd worden, omdat zij anders het smalle stuk tussen naast elkaar liggende openingen teveel zouden kunnen verzwakken. Daarom worden de ankers schuin ten opzichte van de lengte-uitlijning van de gaten in het borstelonderdeel geslagen. Aangezien de borstelonderdelen echter bij voorkeur met dé lengteas ervan dwars op de lengterichting van de lengtegèleider uitgelijnd en getransporteerd worden, moeten ze voor het bereiken van de stoppositie gezwenkt worden. Daartoe heeft elke transportdrager een zwenkbaar daarop aangebrachte houder voor het borstelonderdeel. De houder wordt door middel van een baankromme gezwenkt, die aanwezig is op de lengtegeleider tussen het laad- en stopsegment. Er is bijvoorbeeld een soort nokkenbaan of schaargeleider mogelijk.
De transportdragers zijn in het gebied van het laad- en ontlaadsegment aan het transportmiddel gekoppeld. Aan de andere kant zijn ten minste, in het gebied van het stopsegment, bij voorkeur ook in het gebied van het overgeef- en het teruggeefsegment, de transportdragers ontkoppeld van het transportmiddel. Om dit in een compacte inrichting te kunnen bewerkstelligen, verschaft de uitvinding de lengtegeleider ten minste in het gebied van het stopsegment op een . grotere afstand van het transportmiddel dan in het gebied van het laadsegment en het ontlaadsegment. In het gebied van het laad- en ontlaadsegment zijn bijgevolg de transportdragers zo dicht bij het transportmiddel, dat zij er aan gekoppeld worden, in het stopsegment is een grotere afstand aanwezig. De afstand kan zijwaarts of radiaal zijn.
Het overgeef- en het teruggeefsegment evenals het stopsegment zijn in voorkeursuitvoeringsvorm in het gebied van de omdraairol van het transportmiddel aanwezig, dat wil zeggen in het gebied van een omdraaibocht van de bewegingsbaan van de transportdragers.
De borstelvervaardigingsinrichting volgens de uitvinding is niet beperkt to stopwerktuigen die met ankers werken maar kan ook gebruikt worden voor AFT-werkwijzen (anchor free tufting).
Bovendien zijn bij voorkeur meerder borstelonderdelen op een transportdrager aanwezig.
De dwarsaandrijvingen zijn in het bijzonder servomotoren, die bijvoorbeeld aan een transmissie gekoppeld zijn, wat niet per se het geval hoeft te zijn.
Bovendien kunnen de aandrijvingen ook aan hefbomen of dergelijke gekoppeld zijn om de beweging over te dragen op de segmenten.
Ook de lengteaandrijvingen zijn bij voorkeur servomotoren met of zonder nageschakelde transmissie. De servomotoren hebben in dit verband ook het voordeel dat zij regeltechnisch gemakkelijker met elkaar gesynchroniseerd kunnen worden.
Verdere kenmerken en voordelen van de uitvinding blijken uit de volgende beschrijving en uit de volgende afbeeldingen waarnaar verwezen wordt. De afbeeldingen geven weer: - Figuur 1 is een zijaanzicht van een eerste uitvoeringsvorm van de borstelvervaardigingsinrichting volgens de uitvinding, - Figuur 2 is een vereenvoudigde perspectiefweergave van de transportinrichting uit figuur 1 met een bewegend stopsegment, - Figuur 3 is een perspectiefweergave van de transportinrichting met zijwaarts verplaatst stopsegment, - Figuur 4 is een weergave van de transportinrichting uit figuur 3 met dwarsaandrijvingen, - Figuur 5 is een schuin gezien vooraanzicht van de transportinrichting uit figuur 2, waarin de dwarsaandrijvingen van segmenten beter te zien zijn, - Figuur 6 is een perspectiefweergave van de zijkant die de transportinrichting in de in figuur 5 weergegeven positie laat zien en waarbij ook de lengteaandrijvingen weergegeven zijn, - Figuur 7 is een weergave van de transportinrichting in de in figuur 6 weergegeven positie, gezien vanuit de tegenovergestelde kant, - Figuur 8 is een weergave van een detail van de transportinrichting met een transportdrager, - Figuur 9 is een bovenaanzicht op een met een borstelonderdeel uitgeruste transportdrager in een eerste positie, - Figuur 10 is een bovenaanzicht op een met een borstelonderdeel uitgeruste transportdrager in een tweede positie, - Figuur 11 is een schematische weergave van een tweede uitvoeringsvorm van een transportinrichting van eén borstelvervaardigingsinrichting volgens de uitvinding, en - Figuur 12 is een schematische weergave van een derde uitvoeringsvorm van een transportinrichting van een borstelvervaardigingsinrichting volgens de uitvinding.
In figuur 1 is een borstelvervaardigings-inrichting weergegeven 'die meerdere stations heeft, namelijk onder meer een laadstation 10, waarbij geheel automatisch nog niet van borstels voorziene borstelonderdelen 12 aan de inrichting toegevoerd worden. Na het laadstation 10 volgt een overgeefstation 14, aansluitend een stopstation 16, met een stopwerktuig 18, dat geen- en weerbew'ogen wordt. Na het stopstation 16 volgt een teruggeefstation 20. Er kunnen een of meerdere nabewerkingsstations voor de in het stopstation 16 volgestopte borstelonderdelen 12 verschaft zijn.
Bij de weergegeven uitvoeringsvorm zijn de nabewerkingsstations een snijdstation 22, waarin de borsteluiteinden afgesneden worden, evenals een station 24 voor het afronden van de borsteluiteinden.
Een aansluitend ontlaadstatibn 26, dat bij voorkeur direct aan het laadstation 10 grenst, wórdt verschaft om de gestopte en bewerkte borstelonderdelen weer geheel automatisch uit de inrichting te nemen of af te geven.
De borstelonderdelën 12 kunnen borstelrompen met kop en steel evenals een gatenpatroon in de borstelkop zijn of delen van de latere borstel, bijvoorbeeld een plaat met gaten, die later onderdeel van de gehele borstel worden en bijvoorbeeld op de borstelromp bevestigd of bij het vormen van de borstelromp omspoten worden.
De weergegeven inrichting kan ook het stopwerktuig 18 omvatten of alleen de hierna toegelichte transportinrichting zijn, die afzonderlijk geleverd wordt en met 'de overige onderdelen van de afzonderlijke stations'ter plaatse aangevuld wordt.
Volgens voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding wordt de inrichting echter volledige uitgerust met de werktuigen, bijvoorbeeld met het stopwerktuig 18 en de nabewerkingsstations.
Zoals, uit figuur 1 blijkt, wordt een gesloten omlopende, als baan vereenvoudigd weergegeven transportinrichting 28 verschaft.
De transportinrichting 28 omvat de bovengenoemde stations en transporteert zogenaamde transportdragers 30, waaraan de borstelonderdelen 12 ontkoppelbaar bevestigd zijn, door de stations en door de inrichting.
Hierna wordt de hoofdtransportrichting als lengterichting L gedefinieerd. Deze lengterichting L verloopt met betrekking tot figuur 1 in het tekenvlak in de beweegrichting van de transportinrichting 28. De transportinrichting 28 heeft in de weergegeven uitvoeringsvorm twee vlakke delen (boven en onder) evenals twee delen in de vorm van een halve cirkel (rechts en links). De lengterichting L is derhalve gedeeltelijk lineair of ook gedeeltelijk gekromd (afhankelijk van welk station precies bekeken wordt).
De transportinrichting 28 omvat een gesloten omlopende, dat wil zeggen ringvormige lengtegeleider 32 (zie figuur 2), waaraan de transportdragers 30 gekoppeld zijn, zodat de transportdragers 30 onvervreemdbaar langs lengtegeleider 32 in lengterichting L verplaatsbaar zijn. Dat wil zeggen dat de transportdragers 3 0 de lengtegeleider 32 niet verlaten.
De- transportinrichting 28 omvat bovendien een transportmiddel in de vorm van een gesloten omlopende trekaandrijving 34 (zie figuur 8), bijvoorbeeld een tandriem die in der lengtegeleider 32 net onder de lengtegeleider 32 loopt. De aandri j f tandwielen in het gebied van de gekr’omde halvecirkelvormige delen van de lengtegeleider 32 zijn niet weergegeven.
De trekaandrijving 34 heeft, zoals te zien is in figuur 8, naar buiten afstaande uitstekende delen 36, die met uitstekende delen 38 . op de transportdrager 30 in elkaar kunnen grijpen om de transportdrager 30 langs de geleider 32 te bewegen.
De lengtegeleider 32 bezit segmenten die overeenkomen met de betreffende namen van de stations waarin ze zich bevinden, dus een laadsegment 110, een overgeefsegment 114, een stopsegment 116, een teruggeefsegment 120 evenals een ontlaadsegment 126. Bovendien is ook nog een segment 122 voor het snijdstation en een segment 124 voor het station 24 aanwezig. Het laadsegment 110, het ontlaadsegment 126 evenals de segmenten 122, 124 zijn gefixeerde, onbewegelijke segmenten van de lengtegeleider 32.
Bij voorkeur zijn de segmenten 110, 122, 124, 126 integraal verbonden.
Het overgeefsegment 114, het stopsegment 126 evenals het teruggeefsegment 120, die de door de transportinrichting gevormde ring sluiten, zijn echter zijwaarts, dat wil zeggen dwars op de· lengterichting (in dwarsrichting), verplaatsbaar.
In. de in figuur 2 weergegeven positie zijn alle segmenten in de lengterichting en dwars daarop exact met elkaar uitgelijnd zodat de transportdragers 30 op de lengtegeleider 32 voortbewogen kunnen worden.
De verschuiving van het overgeefsegment 114, het stopsegment 116 evenals het teruggeefsegment 120 vindt plaats door middel van eigen, bij de drie segmenten behorende dwarsaandrijvingen 214, 216 en 220 (zie figuur 4).
De dwarsaandrij vingen 214, 216, 220 zijn in het bijzonder servomotoren, die optioneel aan een transmissie 222 evenals aan hefbomen 224 dan wel kniehefbomen gekoppeld kunnen zijn. Bij de in figuur 4 weergegeven uitvoeringsvorm zijn de hefbomen 224 aan de bijbehorende segmenten 114, 116, 120 gekoppeld.
Een andere mogelijkheid is dat het overgeef-en teruggeefsegment 114, 120 ook aan elkaar gekoppeld kunnen zijn, zodat een gemeenschappelijke dwarsaandrijving voldoende is.
De trekaandrijving 34 verplaatst de afzonderlijke transportdragers 30 in de lengterichting L tot voor of in het overgeefstation 14 en aldus direct voor of in het overgeefsegment 114. Bovendien neemt de trekaandrijving 34 in het teruggeefstation 20 en in het teruggeefsegment 120 of direct daarna in het gefixeerde gebied, kort voor het nabewerkingsstation 22, de transportdragers 30 weer op, om ze verder naar het ontlaadstation 26 te transporteren.
Door het overgeefstation 14, het stopstation 16 en het teruggeefstation 20 worden de transportdragers 30 echter ontgekoppeld van de trekaandrijving 34 en worden zij door daarvan onafhankelijke lengteaandrijvingen in lengterichting L verplaatst.
In de figuren 6 en 7 zijn de betreffende aandrijfinrichtingen te zien. Een eerste lengteaandrijving 40 omvat een draaiaandrijving 42 in de vorm van een servomotor evenals een draaihouder 44 (zie figuur 7) , die door de aandrijving 42 om een draaias A draaibaar is. De draaihouder 44 draagt twee ten opzichte van de draaias A diametraal tegenoverliggende meeneemeenheden 46, die slechts vereenvoudigd weergegeven zijn.
De meeneemeenheid 46 is een actieve eenheid, dat wil zeggen ze is afzonderlijk beweegbaar en wel dwars, in het bijzonder loodrecht, op de lengterichting L.
Elke meeneemeenheid 46 heeft een lineaire aandrijving, die dwars op de lengterichting verplaatsbaar is en die zijwaarts aan een transportdrager 30 gekoppeld kan worden en daarvan losgekoppeld kan worden. Dit aankoppelen vindt bij voorkeur vormgesloten plaats. In figuur 8 is te zien dat de transportdragér 30 op (met betrekking ' tot figuur 8) de achterkant een afstaande tap 48 bezit, die door een niet weergegeven vork van de meeneemeenheid 4 6 gegrepen kan worden. Door deze vormgesloten verbinding kan de transportdrager 30 in de lengterichting aan de draaiaandrijving 42 gekoppeld worden. .
Zoals in figuiir 6 te zien is, is een tweede lengteaandrijving 60 ihet een tweede, eveneens als servomotor uitgevoerde draaiaandrijving 52 aanwezig, die een tweede draaihouder 54. in draaiing kan zetten en wel eveneens om de draaias A, die aldus een gemeenschappelijke draaias A is.
Ook de tweede lengteaandrijving 50 heeft’ een draaihouder 54 met twee diametraal tegenoverliggende meeneemeenheden 56, waarvan er in figuur 7 voor een betere overzichtelijkheid slechts één weergegeven wordt. Ook deze meeneemeenheid 56 kan overeenkomstig aan transportdragers 30 gekoppeld worden.
De beide lengteaandr ij vingen 40, 50 zijn in de draairichting niet mechanisch aan elkaar gekoppeld, maar kunnen onafhankelijk van elkaar aangedreven worden. De draaiaandrijvingen 42, 52 in de vorm van de servomotoren zijn echter wat betreft de regeling wel aan elkaar gekoppeld, om de draaibewegingen van de draaiaandrijvingen 42, 52 op elkaar af te stemmen.
De beweging van de transportdrager 30 in het gebied van het overgeefsegment 114, het stopsegment 116 en het teruggeefsegment 120 verloopt via de lengteaandri j vingen 40, 50 en wel door het draaien van de draaihouder 44, 54. De lengbeweging wordt geleid in de segmenten van de lengtegeleider 32 bewerkstelligd.
Volgens de voorkeursuitvoeringsvorm blijft, zodra een meeneemeenheid 48 of 56 aan een transportdrager 30 in het overgeefstation 14 gekoppeld is, deze transportdrager 3 0 verder met de aangekoppelde lengteaandrijving 40 of 50 verbonden, totdat hij na het doorlopen van het overgeefsegment 114, het stopsegment 116 en het teruggeefsegment 120 weer aan de trekaandrijving 34 gekoppeld wordt.
Aldus koppelen eerst de eerste lengteaandrijving 40 en vervolgens de tweede lengteaandrijving 50 afwisselend aan de aankomende transport dragers 30, om ze door de stations 114, 116 en 120 te bewegen.
Het stopwerktuig 18 neemt borstelbundels op, om ze in gaten in het borstelonderdeel 12 te stoppen, ofwel met ankers ofwel ook zonder ankers, afhankelijk van de uitvoeringsvorm. Nadat het stopwerktuig 18 niet in lengterichting L of in dwarsrichting voortbewogen wordt, wordt het zojuist te stoppen borstelonderdeel 12 tussen twee stopslagen opnieuw uitgelijnd met het stopwerktuig 18, zodat weer een leeg gat precies uitgelijnd met de aankomende borstelbundel komt te liggen. Dit slagsgewijs uitlijnen van het borstenonderdeel 12 tussen twee slagen in wordt bewerkstelligd door beweging van het borstelonderdeel 12, beter gezegd van de zich zojuist in de stoppositie bevindende transportdrager 30, in de lengterichting L en in de dwarsrichting.
De bewegingscomponent in de dwarsrichting wordt gerealiseerd doordat het gehele stöpsegment 116 en daarmee de zich daarop bevindende transportdrager 30 door de dwarsaandrijving 216 extreem snel voortbewogen wordt. Daardoor is echter het stopsegment 116 niet meer met de rest van de lengtegeleider in de dwarsrichting uitgelijnd, maar daarmee versprongen. In figuur 4 is deze verspringing weergegeven..
De uitlijnbeweging tussen twee stopslagen in de lengterichting L wordt door de eersten lengteaandrijving 40 of de tweede lengteaandrijving 50 bewerkstelligd, afhankelijk van . welke lengteaandrijving 40, 50 juist aan de zich infJ de stoppositie bevindende transportdrager 30 gekoppeld is.
Aangezien de beide bewegingen, namelijk in de lengterichting en in de dwarsrichting, overlappen is ofwel een bepaalde verschuifbaarheid van de meeneemeenheden 46, 56 ten opzichte van de tap 48 nodig, ofwel moet er een overeenkomstige overlapping in de dwarsrichting tussen tap en meeneemeenheid aanwezig zijn, zodat bij de dwarsbeweging van het stopsegment 116 de betreffende transporttrager 30 niet buiten de ingrijping met de bijbehorende meeneemeenheid 46, 56 raakt.
In de weergegeven uitvoeringsvormen heeft elke lengteaandrijving 40, 50 slechts twee diametraal tegenover elkaar liggende meeneemeenheden 46, 56. Een andere mogelijkheid is echter dat er nog meer paren meeneemeenheden 46, -56 aanwezig zijn. Algemener gezegd, een lengteaandrijving 40, 50 kan meer dan twee meeneemeenheden 46, 56 aandrijven.
De weergegeven uitvoeringsvorm met meerdere meeneemeenheden 46, 56 per lengteaandrijving 40, 50 kan zodanig uitgevoerd zijn, dat een lengteaandrijving 40, 50 tegelijkertijd een transportdrager 30 in het overgeefsegment 114 alsook in het teruggeefsegment 120 verplaatst.
De dwarsaandrijvingen 214, 216, 220 zijn wat betreft regeling via een gemeenschappelijke regeleenheid met de lengteaandrijvingen 40 en 50 gekoppeld.
Het overgeef segment 114 kan uit een eerste y/ positie (zie figuur 3), waarin zij met het voorgaande laadsegment 110 uitgelijnd is, in een twëede positie, waarin zij met het ten opzichte van het laadsegment 110 versprongen stopsegment 116 uitgelijnd is, dwars respectievelijk zijwaarts voortbewogen worden. De tweede positie is in figuur 5 weergegeven. Hier zijn zowel het overgeefsegment 114, het stopsegment 116 alsook het teruggeefsegment 120 zijwaarts versprongen ten opzichte van de overige segmenten van de lengtegeleider gepositioneerd, maar ten opzichte van elkaar uitgelijnd, zodat de transportdragers 30 van het overgeefsegment 114 naar het stopsegment 116 en van het stopsegment 116 naar het teruggeefsegment 120 in lengterichting L binnen de lengtegeleider voortbewogen kunnen worden, zonder de lengtegeleider te verlaten.
Dienovereenkomstig is ook het teruggeefsegment 120 tussen een eerste positie, waarin het met het volgende, gefixeerde segment van de lengtegeleider uitgelijnd is (zie figuur 2), en een tweede positie dwars respectievelijk zijwaarts verplaatsbaar (zie figuur 5), waarin het teruggeefsegment 120 met het stopsegment 116 uitgelijnd is.
Het overgeefsegment 114 en het teruggeefsegment 120 kunnen in dwarsrichting net zo snel verpdaatst worden als het stopsegment 116. Om tijdens de werking zonder vertraging of onderbrekingen van de stopslagen transportdragers 30 in en uit het stopstation 16 te kunnen bewegen, worden overgeefsegment 114 en teruggeefsegment 120 tijdelijk }i met de beweging van het stopsegment 116 gesynchroniseerd en dwars op de lengterichting L uigelijnd met stopsegment 116 heen- en weerbewogen.
In de lengterichting L moeten de uitlijnbewegingen bij het stoppen van een borstelonderdeel 12 echter niet door aangrenzende transportdragers 30 overgenomen worden, hier is tijdens het stoppen van een borstelonderdeel 12 geen synchronisatie met de volgende transportdrager 30 nodig.
Hierna wordt de werking van borstelvervaardigingsinrichting toegelicht.
In het laadstation 10 worden de borstenonderdelen 12 geheel automatisch op transportdragers 30 gezet. Daartoe kunnen op de bovenkant van de transportdragers bijvoorbeeld spaninrichtingen 60 (zie figuur 8) verschaft worden.
In de weergegeven uitvoeringsvorm zijn de borstelonderdelen 12 langgerekte borstelrompen met een steel en borstelkop, die met de lengteas ervan bij voorkeur loodrecht ten opzichte van de lengterichting L op de transportdrager 30 aanwezig zijn. Bij de weergegeven uitvoeringsvorm heeft de transportdrager rollen 62, zodat hij in de lengtegeleider 32 rolt, waarbij de rollen zowel zijwaartse als ook onderrollen kunnen zijn. Een andere . mogelijkheid is dat de rollen 62 ook op de lengtegeleider 32 aanwezig kunnen zijn, of dat ér . sprake is van een zuivere glijdbeweging tussen transportdragers 30 en lengtegeleider 32.
De uitsteeksels 36 bewegen de transportdrager 30 ófwel tot vlak het bereiken van het overgeefsegment 114 ofwel, zoals weergegeven in de uitvoeringsvorm, tot binnenin het overgeefstation 14 en in het overgeefsegment 114.
Volgens de voorkeursuitvoeringsvorm vindt voortstuwing van de trekaandrijving 34 slagsgewijs plaats, wat echter niet per se het geval hoeft te zijn.
Figuur .4 geeft de positie weer, waarin zojuist een transportdrager 30 door de trekaandrijving 34 in het overgeefsegment 114 bewogen werd. In deze positie wordt de volgende vrije meeneemeenheid {hier de meeneemeenheid 56, zie figuur 6) dwars voortbewogen, en wel zijwaarts naar de transportdrager 30 toe, totdat de tap 48 (zie figuur 8) vormgesloten gegrepen is. Aansluitend wordt het overgeefsegment 114 door de dwarsaandrijving 214 zijwaarts voortbewogen (zie figuur 5) , en wel in de richting van het zijwaarts versprongen stopsegment 116. De meeneemeenheid 56 maakt deze dwarsbeweging mee, of de geleider respectievelijk koppeling van transportdrager 30 en meeneemeenheid 56 zijn zodanig op elkaar afgestemd dat ook tijdens de dwarsbeweging de onderdelen aan elkaar gekoppeld blijven.
Bij het verschuiven van het overgeefsegment 114 uit de eerste positie, die ook overgeefpositie genoemd wordt en waarin het segment 114 met laadsegment 110 uitgelijnd is, naar de tweede positie wordt de transportdrager 30 van de trekaandrijving 34 ontkoppeld, doordat het uitsteeksel 3 8 buiten de ingrijping met de uitsteeksels 36 gebracht wordt, wat bewerkstelligd wordt door het zijwaarts verschuiven.
Tijdens dit grijpen en zijwaarts bewegen, wordt in het stopstation 16 de zich in de stoppositie (zie figuur 6) bevindende transportdrager 30 in de lengterichting L en in de dwarsrichting extreem snel bewogen. Deze beweging tussen de stopslagen voor het uitlijnen van het borstelonderdeel 12 wordt aan de ene kant bewerkstelligd door de dwarsaandrijving 216 en aan de andere kant door de eerste lengteaandrijving 40, die in kleine stapjes gesynchroniseerd wordt, om de bewegingscomponent en verschuiving in de lengterichting L van slag tot slag en van gat tot gat te bewerkstelligen.
Nog tijdens het stoppen van het zich in de stoppositie bevindende borstelonderdeel 12 wordt het overgeefsegment 14 naar het stopsegment 116 gevoerd en gesynchroniseerd, totdat de in figuur 6 weergegeven . positie bereikt is, waarin de beidé segmenten gelijktijdig en ten opzichte van elkaar uitgelijnd heen- en weerbewogen worden.
Als het laatste lege gat in het borstelonderdeel 12 gestopt is, wordt tijdens de stopslag, dat wil zeggen zonder afremmen of vertraging van het stopwerktuig .18, ineens de transportdrager 30 met het volledig gestopte borstelonderdeel 12 door de eerste lengteaandrijving 40 uit de stoppositie bewogen. Als het stopwerktuig 18 weer naar voren schiet, is het volgende borstelonderdeel 12 uit de wachtpositie ervan in het overgeefstation 14 in de stoppositie gebracht en juist uitgelijnd. Dit wordt door de tweede lengteaandrijving 50 uitgevoerd.
De eerste lengteaandrijving 40 heeft het reeds gestopte borstelonderdeel 12 dan in het teruggeefstation 20 en het teruggeefsegment 120 verplaatst, dat tijdelijk eveneens in de dwarsbeweging ervan met het stopsegment 116 gesynchroniseerd werd (zie figuren 6 en 7).
Het teruggeefsegment 120 wordt door de bijbehorende dwarsaandrijving 220 terug in de eerste positie gebracht, waarin het met de rest van de lengtegeleider 32 uitgelijnd is. Bij deze dwarsbeweging wordt dan het uitsteeksel weer zijwaarts tussen twee uitsteeksels 36 in de trekaandrijving 34 geschoven (zie figuur 8). In deze positie overneemt dan weer de trekaandrij ving 34 de verdere beweging 'van de transportdrager 30 door de nabewerkingsstations en in het ontlaadstation 26.
In de weergegeven uitvoeringsvorm wordt de transportdrager 30, die als volgende in de stoppositie gebracht wordt, vanuit het overgeefstation 14 ineens in de stopstation 16 gebracht. Om de weg tussen deze beide posities, die in figuur 6 weergegeven worden, korter te maken, is er nog een andere variant. Hierbij wordt de volgende transportdrager 30 eerst heel dicht bij de zich in de. stoppositie bewegende transportdrager 30 verplaatst. Dit wordt bewerkstelligd doordat de volgende transportdrager 30 reeds in het stopsegment 116 . voortbewogen wordt, om bijna aan de voorlopende transportdrager 30 te stoten.
Bij deze variant is de verplaatsing in de }t lengterichting tussen de slagen van de ene naar de volgende transportdrager 30 duidelijk korter.
Evenzo kan de transportdrager 30, die uit de stoppositie bewogen moet worden, niet gelijk in het teruggeefstation 20 voortbewogen worden, maar veeleer nog in het stopsegment 114 blijven en, met betrekking tot figuur 6, slechts iets naar onderen bewogen worden, om plaats te maken voor de volgende transportdrager 30. Daarop aansluitend wordt pas de transportdrager 30 in het teruggeefsegment 126 voortbewogen.
Om ervoor te zorgen dat de bewegingen van de transportdragers 30 in het overgeefstation 14, het stopstation 16 en het teruggeefstation 20 niet botsen met de bewegingsbaan van de trekaandrijving 34, vinden de bewegingen van het stopsegment 116 tijdens het stoppen zijwaarts volledig verwijderd van de trekaandrijving 34 plaats. Een andere mogelijkheid is dat de trekaandrijving 34 in het gebied van het overgeef station 114, het stopstation 116 en het teruggeefstation 120 ver genoeg naar binnen en verwijderd van de uitsteeksels 38 geleid is, doordat de bewegingsbaan ervan vanaf het overgeven van de transportdrager 30 naar de lengteaandrijving 40, 50 en tot het teruggeven van de transportdrager 30 verder naar binnen en verwijderd van de segmenten 114, 116 en 120 verloopt dan in het overige gebied.
Als de borstelonderdelen 12 niet loodrecht ten opzichte van de lengtegeleider in het stopstation 16 uitgelijnd moeten zijn, zoals dat in figuur 9 weergegeven is, maar iets gezwenkt (zie figuur 10) , kan dit met een speciale soort transportdrager 30 bereikt worden.
In de figuren 9 en 10 is een transportdrager 30 te zien, die een zwenkbaar eraan aangebrachte houder 64 omvat. Aan deze houder is ook de spaninrichting 60 aangebracht.
Van de houder 64 strekt zich een zwenkarm 66 naar beneden uit, die door middel van een baankromme 68 . (zie figuur 7) in de lengtegeleider, bijvoorbeeld in het overgeefsegment 114 dwars bewogen wordt, waardoor de houder 64 gezwenkt wordt.
De baankromme 68 wordt voortgezet in het stopsegment 116 en ook in het teruggeef segment 120, waar een zwenking in tegengestelde richting naar de in figuur 9 weergegeven positie bewerkstelligd wordt.
Bij de bestaande uitvoeringsvorm is het stopsegment 116 een boogsegment, in het bijzonder een cirkelboogsegment.
Optioneel kunnen ook het overgeefsegment 114 en/of het teruggeef segment 12 0 elk een boogsegment zijn, bijvoorbeeld doordat alle drie segmenten 114, 116, 120 samen een halve cirkel beschrijven. Dit is echter niet absoluut noodzakelijk.
Evenzo is het niét nodig dat de lengtegeleider 32 lineaire dèlen omvat.
Figuur 11 geeft een alternatieve uitvoering weer, want hier is de gehele lengtegeleider 32 als cirkelring uitgevoerd. Het overgeefsegment 114 plus het stopsegment 116 plus het teruggeefsegment 118 vormen niet samen een halve cirkel, maar een kleiner, over ongeveer 150° verlopend cirkeldeel van de ‘ lengtegeleider. Deze uitvoering kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor machines waarbij alleen geladen en ontladen moet. worden en geen andere bewerkingen behalve stoppen nodig zijn.
De uitvoeringsvorm volgens figuur 12 laat zien dat bijvoorbeeld ook het stopsegment 114 niet gelijkmatig gekromd als cirkelsegment hoeft te verlopen, maar afwijkend hiervan bijvoorbeeld een lineair deel kan hebben.

Claims (16)

1. Borstelvervaardigingsinrichting met een stopstation (16) en een transportinrichting (28) voor transportdragers (3 0) , waaraan borstelonderdelen (12) ontkoppelbaar bevestigd kunnen worden, waarbij de transportinrichting (28) een laad- en ontlaadstati.on (10, 26) en een overgeef station (14) voor het overgeven van de transportdragers (3 0) aan het stopstation (16) omvat, waarbij het stopstation (16) een dwarsaandrijving (216) voor het verplaatsen van het borstelonderdeel (12) zijwaarts ten opzichte ,vJvan de lengterichting (L) , die de hoofdtransportrichting vormt, en voor het cyclusgewijs zijwaarts uitlijnen van het borstelonderdeel (12) tussen stopslagen omvat, en ^waarbij het overgeef station (14) een eigen een dwarsaandrijving (214) omvat, welke een volgend te stoppen borstelonderdeel (12) uit een overneempositie gesynchroniseerd met de zijwaartse beweging van het zojuist gestopte borstelonderdeel (12) beweegt.
2. Borstelvervaardigingsinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat ten minste een van de dwarsaandrijvingen (214, 216, 220) een servomotor is.
3. Borstelvervaardigingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de transportinrichting (28) een overgeefsegment (114) en een stopsegment (116) omvat, die elk door een eigen toegewezen dwarsaandrijving (214, 216) tijdelijk samen met de zich in de segmenten bevindende transportdragers zijwaarts tussen stopslagen bewogen worden.
4. Borstelvervaardigingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de transportinrichting (28) een lengtegeleider (32) met een overgeef- en een stopsegment (114, 116) omvat en het overgeef- en een stopsegment (114, 116). in gesynchroniseerde toestand in de lengterichting (L) ten opzichte van elkaar uitgelijnd zijn om een transportdrager (30) vanuit het overgeefsegment (114) naar het stopsegemnt (116) te verplaatsen.
5. Borstelvervaardigingsinrichting volgens conclusie 4, gekenmerkt door ten minste een ti lengteaandrijving (40, 50), die zich in een stoppositie bevindende transportdragers (30) op de lengtegeleider (32) tussen stopslagen in de lengterichting (L) uitlijnt.
6. Börstelvervaardigingsinrichting volgens conclusie 5, gekenmerkt door ten minste een lengteaandrijving (40, 50), die in een stopcyclus een transportdrager (30) op de lengtegeleider (32) uit een wachtpositie naar de stoppositie beweegt.
7. Borstelvervaardigingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de transportinrichting (28) een gesloten omlopende lengtegeleider (32) met een laad- en ontlaadsegment omvat.
8. Borstelvervaardigingsinrichting volgens een van de conclusies 4 tot 5 en bovendien volgens conclusie 7, met het kenmerk dat de lengtegeleider (32) een telkens dwars op de lengterichting (L) verplaatsbaar overgeef- en teruggeefsegment (114, 120) omvat, die in een positie- verplaatst kunnen worden waarin zij zijwaarts ten opzichte van het laad-respectievelijk ontlaadsegment (110, 126) uitgelijnd zijn, om transportdragers (30) tussen de segmenten te verplaatsen.
9. Borstelvervaardigingsinrichting volgens eèn van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het overgeef station (14) en het stopstation (16) een lengteaandrijving (40, 50) toegewezen zijn, waarbij de lengteaandrijving (40, 50) van het stopstatiön (16) de transportdrager (30) tussen de stopslagen in de lengterichting (L) uitlijnt en de lengteaandrijving (40, 50) van het overgeef station (14) 'een transportdrager (30)in het stopsation (16) beweegt.
10. Borstelvervaardigingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de transportinrichting (28) een teruggeefsegment (120) omvat, dat een eigen dwarsaandrijving (220) heeft om het teruggeefsegment (120) gesynchroniseerd met het stopsegment (116) en uitgelijnd met het stopsegment (116) te bewegen.
11. Borstelvervaardigingsinrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk dat het teruggeefsegment (120) een van de lengteaandrijving (40, 50) van het stopstation (16) gescheiden lengteaandrijving (40, 50) heeft voor het wegvoeren van de uit het stopstation (16) komende transportdragers (30) .
12. Borstelvervaardigingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het overgeef- en het' teruggeef station (14, 20) een gemeenschappelijke lengteaandrijving (40, 50) hebben voor het bewegen van de transportdragers (30) naar het overgeef- en het teruggeefstation (14, 20).
13. Borstelvervaardigingsinrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk' dat elke lengteaandrijving (40, 50) een eigen draaihouder (44, 54) in een draaibeweging zet en elke draaihouder (44, 54) ontkoppelbaar aan een transportdrager (30) gekoppeld kan worden, waarbij de draaihouders (44, 54) gescheiden van elkaar aangedreven worden.
14. Borstelvervaardigingsinrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk dat de draaihouder (44, 54) ten minste een meeneemeenheid (46, 56) voor het overgeefstation en een meeneemeenheid (46, 56) voor het teruggeefstation (20) omvat, die gezamenlijk gedraaid worden.
15. Borstelvervaardigingsinrichting volgens conclusie 13 of 14, met het kenmerk dat de beide draaihouders (44, 54) een geemnschappelijke draaias (A) omvatten.
16. Borstelvervaardigingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, gekenmerkt door een gesloten omlopende trekaandrijving (34) voor het bewegen van de transportdragers (30) naar het laad- en ontlaadstation (10, 20), waarbij de transportdragers (30) in of voor het overgeefstation (14) van de trekaandrijving (34) ontkoppeld kunnen worden en in of na het teruggeefstation (20) aan de trekaandrijving (34) gekoppeld kunnen worden.
BE201200278A 2012-04-26 2012-04-26 Borstelvervaardigingsinrichting. BE1020650A3 (nl)

Priority Applications (5)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE201200278A BE1020650A3 (nl) 2012-04-26 2012-04-26 Borstelvervaardigingsinrichting.
DE201310103903 DE102013103903A1 (de) 2012-04-26 2013-04-18 Bürstenherstellungsvorrichtung
ITMI20130658 ITMI20130658A1 (it) 2012-04-26 2013-04-22 Dispositivo per la produzione di spazzolini
TW102115210A TWI547247B (zh) 2012-04-26 2013-04-26 Brush manufacturing device
CN201310171953.XA CN103371610B (zh) 2012-04-26 2013-04-26 刷子制造装置

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE201200278 2012-04-26
BE201200278A BE1020650A3 (nl) 2012-04-26 2012-04-26 Borstelvervaardigingsinrichting.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1020650A3 true BE1020650A3 (nl) 2014-02-04

Family

ID=49323362

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE201200278A BE1020650A3 (nl) 2012-04-26 2012-04-26 Borstelvervaardigingsinrichting.

Country Status (4)

Country Link
BE (1) BE1020650A3 (nl)
DE (1) DE102013103903A1 (nl)
IT (1) ITMI20130658A1 (nl)
TW (1) TWI547247B (nl)

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE1020241A3 (nl) * 2012-04-26 2013-06-04 Gb Boucherie Nv Borstelvervaardigingsinrichting.
BE1024675B1 (de) * 2017-04-21 2018-05-17 Bart Gerard Boucherie Verfahren und Vorrichtung zum Herstellen von Bürsten
CN108433342A (zh) * 2018-05-16 2018-08-24 好维股份有限公司 一种垂直排序传送牙刷柄装置

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0563419A1 (en) * 1992-03-31 1993-10-06 G.B. Boucherie, N.V. Method of producing brushes
EP0681797A1 (en) * 1994-05-09 1995-11-15 G.B. Boucherie, N.V. Method for manufacturing brushes
DE19634278A1 (de) * 1996-08-24 1998-02-26 Zahoransky Anton Gmbh & Co Vorrichtung zum Herstellen von Bürsten
DE19706315A1 (de) * 1997-02-18 1998-08-20 Zahoransky Anton Gmbh & Co Bürstenherstellungsmaschine

Family Cites Families (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JP2002512106A (ja) * 1998-04-28 2002-04-23 ジレット、カナダ、カンパニー 異なる特性を有する多数の物品を実質的に同時に製造するための自動化された方法および装置
KR101253795B1 (ko) * 2005-06-29 2013-04-12 라이온 가부시키가이샤 브러시의 제조 방법, 제조 장치, 및 브러시
DE102010011038A1 (de) * 2010-03-11 2011-09-15 Zahoransky Ag Bürstenbearbeitungseinrichtung mit einer manuell bestückbaren Bürstenkörperbevorratungseinrichtung

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0563419A1 (en) * 1992-03-31 1993-10-06 G.B. Boucherie, N.V. Method of producing brushes
EP0681797A1 (en) * 1994-05-09 1995-11-15 G.B. Boucherie, N.V. Method for manufacturing brushes
DE19634278A1 (de) * 1996-08-24 1998-02-26 Zahoransky Anton Gmbh & Co Vorrichtung zum Herstellen von Bürsten
DE19706315A1 (de) * 1997-02-18 1998-08-20 Zahoransky Anton Gmbh & Co Bürstenherstellungsmaschine

Also Published As

Publication number Publication date
ITMI20130658A1 (it) 2013-10-27
TW201408237A (zh) 2014-03-01
DE102013103903A1 (de) 2013-10-31
CN103371610A (zh) 2013-10-30
TWI547247B (zh) 2016-09-01

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1020241A3 (nl) Borstelvervaardigingsinrichting.
US4287980A (en) Device for distributing containers into several rows and machine using such a device
BE1020650A3 (nl) Borstelvervaardigingsinrichting.
CN106395338B (zh) 一种带有变向转移机构的治具循环输送系统
CN103878844A (zh) 竹凉席编织机的竹条进料装置
EP1889784A1 (en) Method and unit for feeding products to a group-forming unit
RU2625976C2 (ru) Установка и способ образования узла борт-наполнителя для шин
US4924997A (en) Conveying plant
CN102760569B (zh) 线圈成型机
CN104379227A (zh) 拉链组装装置
BE1020649A3 (nl) Borstelvervaardigingsinrichting.
CN112566856A (zh) 沿输送路径输送和/或定位物体的输送系统、以及该输送系统的输送主体
CN102615200B (zh) 一种多工位零散模具输送装置
TW201607462A (zh) 刷子塞孔設備
JP3651953B2 (ja) 材料送り装置
CN203854072U (zh) 竹凉席编织机的竹条进料装置
US5158277A (en) Method and apparatus for conveying printed products
JP6918571B2 (ja) 集積装置
KR20130121882A (ko) 장치, 이 장치의 작동 방법 및 장치에서 사용하기 위한 공구
CN208278934U (zh) 一种伺服电机铁芯件上料机构
US6575445B1 (en) Jacket-laying-on device for bookbinding machines
US11856961B2 (en) Apparatus and method for moving-along tool positioning as well as assembly and method for wishbone removal
CN214820787U (zh) 一种广口瓶坯吹瓶机的上料装置
CN103371610B (zh) 刷子制造装置
CN109769880B (zh) 面片切割分离装置、面包生产设备及面片切割分离方法

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20200430