BE1019957A3 - Rechthoekige landbouwbaalpers. - Google Patents

Abstract

Een landbouwbaalpers (10) met een regelaar. De regelaar is geconfigureerd om de actuator (74) te controleren zodat de baalpersglijbaan (36) gedraaid wordt van de eerste positie naar de tweede positie nadat ze het signaal hebben ontvangen van de sensormiddelen (96) indicatief voor de beweging.

Description

Rechthoekige Lanbouwbaalpers

De huidige uitvinding heeft betrekking op een rechthoekige landbouwbaalpers volgens de aanhef van de eerste conclusie.

Dergelijke landbouwbaalpersen zijn reeds bekend bij de vakman. DE2851117A1 beschrijft bijvoorbeeld een rechthoekige landbouwbaalpers met een baalperskamer en opraapmiddelen die gewasmaterialen oprapen van een veld en het naar achteren bewegen naar transportmiddelen om het gewasmateriaal verzameld door de opraapmiddelen en het te brengen in de baalperskamer. In de baalperskamer drukken baalpersmiddelen de gewasmaterialen samen tot een baal. De baal wordt opgevangen door een baalpersglijbaan voorzien aan de uitlaat van de baalperskamer. De baalpersglijbaan laat de vervolledigde baal neer op het veld nadat vijf balen werden gerangschikt op de baalpersglijbaan langsheen een richting dwars op de rijrichting van de baalpers. Daartoe zijn verschillende sensors voorzien op de baalpersglijbaan. De sensors bevatten verschillende scharnierstangen: twee geleidende stangen die uitsteken langsheen de rijrichting van de baalpers en die scharnieren over een rotatieas die loodrecht gemonteerd is met betrekking tot de rijrichting van de baalpers en een voelstang die zich naar beneden uitstrekt en die scharniert over een rotatieas loodrecht gemonteerd met betrekking tot de rijrichting van de baalpers. De baalpersglijbaan heeft een voorste uiteinde verbonden aan de uitlaat van de baalperskamer om een draaiende beweging toe te laten om een as dwars met betrekking tot de bewegingsrichting van de baalpers tussen een eerste hogere positie waarin balen van de baalperskamer op de baalpersglijbaan kunnen worden opgevangen en een lagere tweede positie die voldoende schuin is met betrekking tot de horizontale zodat een vervolledigde baal begint te glijden onder invloed van zwaartekracht langsheen de baalpersglijbaan en valt op de grond van een achterste uiteinde van de baalpers. De baalpers is voorzien om te draaien tussen de eerste en de tweede positie door een actuator in de vorm van een hydraulische zuiger. Wanneer de aanwezigheid van vijf vervolledigde balen klaar om neergelaten te worden, wordt gedetecteerd door de sensors in de eerste positie van de baalpersglijbaan, draait de actuator de baalpersglijbaan naar de tweede positie en worden de balen neergelaten op het veld.

Het neerlaten van de balen op het veld gebeurt echter op discontinue wijze wat een beperkte capaciteit als gevolg heeft.

Het is dan ook een doel van de onderhavige uitvinding te voorzien in een landbouwbaalpers die toelaat de capaciteit van de landbouwbaalpers te verhogen.

Dit wordt bereikt overeenkomstig het kenmerkend deel van de eerste conclusie.

Daartoe is de regelaar ingesteld om de actuator te controleren zodat de baalpersglijbaan draait van de eerste positie naar de tweede positie nadat het signal indicatief voor de beweging werd ontvangen van de sensormiddelen.

Er werd ondervonden dat een dergelijke regelaar een meer continu neerlaten van de balen op het veld toelaat, wat tot een verhoogde capaciteit leidt. Daarenboven laat het meer continu neerlaten van de balen op het veld toe om het bewegen van de balen langs een richting die de rijrichting van de baalpers dwarst te vermijden zodat daarenboven, de componenten om de balen langs de richting te bewegen die de rijrichting van de baalpers dwarst en de middelen voor het opvangen van de balen na en gedurende het bewegen van de balen langsheen de richting die de rijrichting van de baalpers dwarst, volledig kunnen worden weggelaten.

Volgens voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding helt de baalpersglijbaan in de eerste positie met betrekking tot de horizontale zodat het voorste uiteinde hoger is dan het achterste uiteinde. Een dergelijke eerste positie laat toe de af te leggen weg tussen de eerste en de tweede positie te verlagen.

Volgens verdere voorkeursuitvoeringsvormen is de helling van de baalpersglijbaan zodanig dat wanneer een baal vervolledigd is, de vervolledigde baal van het voorste uiteinde naar het achterste uiteinde van landbouwbaalpers glijdt. Bij zulke configuratie wordt de vervolledigde baal na vervollediging bijna onmiddellijk getransporteerd naar het achterste uiteinde van de baalpersglijbaan zonder dat bijkomende handelingen nodig zijn zodat de baal sneller en meer continu op het veld kan neergelaten worden op een meer continue en snelle wijze.

Volgens voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding, bevat de baalpersglijbaan ten minste één roller zodanig geplaatst dat in de eerste positie van de baalpersglijbaan wanneer de baal vervolledigd is, de vervolledigde baal de roller roteert wanneer deze over de baalpersglijbaan beweegt en dat de sensormiddelen voorzien zijn om de rotatie van de roller te detecteren. Met zulk een roller en sensormiddelen, wordt daarenboven vermeden grote onhandige componenten zoals bijvoorbeeld scharnierende staven te gebruiken.

Sensormiddelen voor het detecteren van de rotatie van de roller worden bijvoorbeeld al beschreven door EP 0 974 259. De sensormiddelen in EP 0 974 259 worden echter voorzien om te detecteren of een baal recent op het veld door de baalpersglijbaan werd neergelaten door het generen van een waarschuwsignaal. De sensormiddelen in EP 0 974 259 zijn niet langer verbonden met een elektrische regelaar of actuator zoals hierboven beschreven.

Volgens voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding bevatten de sensormiddelen een nabijheidssensor gericht naar een deel dat gelijk roteert met de roller, waarbij het deel ten minste één protrusie bevat die de afstand varieert tussen de nabijheidssensor en het oppervlak van het deel gedurende roteren van het deel gelijk met de roller. Een dergelijke nabijheidssensor en deel hebben bewezen te voorzien in relatief gemakkelijke en betrouwbare middelen om de rotatie van de roller te meten en daarom de beweging van de baal op de baalpersglijbaan.

Volgens voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding, is de actuator een hydraulische actuator aangedreven door een hydraulisch circuit gecontroleerd door de regelaar. Zulke hydraulische actuators zijn relatief eenvoudig te bedienen. Daarenboven is het elektrisch bedienen van hydraulische actuators door middel van een regelaar ook relatief eenvoudig.

De uitvinding zal verder verduidelijkt worden aan de hand van de volgende beschrijving en de aangehechte figuren.

Figure 1 toont een overzicht van een voorkeursuitvoeringsvorm van de landbouwbaalpers volgens de onderrhavige uitvinding.

Figuur 2 toont een detail van de baalpersglijbaan getoond in figuur 1 in de tweede positie.

Figuur 3 toont een detail van de baalpersglijbaan volgens figuur 1 in de eerste positie.

Figure 4 is een zijaanzicht van het achteruiteinde van het achterste deel, waarbij middelen worden getoond om de aanwezigheid van een vervolledigde baal klaar om te worden neergelaten op het veld op de baalpersglijbaan te voelene en om een elektrisch signaal te genereren dat die aanwezigheid aangeeft.

In de hierna volgende beschrijving worden talrijke specifike details beschreven om een grondig begrip van de uitvinding te bieden en hoe ze kan worden toegepast in specifieke uitvoeringsvormen. Het is echter duidelijk dat de huidige uitvinding kan worden toegepast zonder deze specifieke details. In andere gevallen zijn welbekende werkwijzen, procedures en technieken niet gedetailleerd beschreven, teneinde de uitvinding niet onduidelijk te maken. Hoewel de uitvinding zal worden beschreven met betrekking tot bijzondere uitvoeringsvormen en bepaalde figuren is de uitvinding daar niet toe beperkt. De figuren hierin opgenomen en beschreven zijn schematisch en beperken de beschermingsomvang van de uitvinding niet. Er wordt tevens opgemerkt dat in de figuren de grootte van enkele elementen overdreven kan worden en, bijgevolg, de figuren niet op schaal zijn en enkel illustratieve doeleinden dienen.

De huidige uitvinding zal worden beschreven met betrekking tot bijzondere uitvoeringsvormen en met betrekking tot bepaalde figuren maar de beschrijving is daar niet toe beperkt doch enkel door de conclusies. De beschreven figuren zijn enkel schematisch en zijn niet beperkend. In de figuren, kan de grootte van enkele elementen overdreven zijn en niet getekend op schaal voor illustratieve doeleinden. De dimensies en de relatieve dimensies stemmen niet noodzakelijk overeen met echte verwezenlijkingen van de uitvinding.

Verder worden de termen eerste, tweede, derde en dergelijke in de beschrijving en in de conclusies gebruikt om gelijkaardige elementen te onderscheiden van elkaar en niet noodzakelijk om een sequentiele of chronologische volgorde te beschrijven. De termen zijn onderling verwisselbaar onder geschikte omstandigheden en de uitvoeringsvormen van de uitvinding kunnen werken in andere volgordes dan hierin beschreven of geïllustreerd. Daarenboven worden de termen hoogste, laagste, boven, onder en dergelijke in de beschrijving en de conclusies gebruikt voor beschrijvende doeleinden en niet noodzakelijk om relatieve posities te beschrijven. De termen die als volgt worden gebruikt zijn verwisselbaar onder de geschikte omstandigheden en de uitvoeringsvormen van de uitvinding daarin beschreven kunnen opereren in andere oriëntaties dan daarin beschreven of geïllustreerd.

De term “bevatten”, gebruikt in de conclusies, mag niet geïnterpreteerd worden als beperkt tot de middelen die daarna worden opgesomd; het sluit geen andere elementen of stappen uit. Het dient te worden geïnterpreteerd als specifierende de aanwezigheid van de opgesomde kenmerken, getallen, stappen of componenten zoals naar verwezen, maar verhindert niet de aanwezigheid of toevoeging van één of meerdere andere kenmerken, getallen, stappen of componenten, of groepen daarvan. De omvang van de uitdrukking “een inrichting omvattende middelen A en B” zou dus niet gelimiteerd mogen worden tot inrichtingen die enkel bestaan uit componenten A en B.

De termen “voorkant”, “achterkant”, “voorwaarts”, “achterwaarts”, “links”, “rechts” die gebruikt worden doorheen deze beschrijving, worden bepaald met betrekking tot de normale rijrichting van de machine gedurende werking. Ze mogen echter niet als limiterend geïnterpreteerd worden.

Figuur 1 toont een voorkeursuitvoeringsvorm van de rechthoekige landbouwbaalpers 10 volgens de uitvinding met een frame 11 dat is voorzien van een voorwaarts uitstekende tong 12 voorzien van koppelmiddelen (niet getoond) aan zijn voorste uiteinde om de baalpers 10 te koppelen aan een trektractor. Een conventionele opraapsamenstelling 14 tilt wiers oogstmateriaal op van het veld wanneer de baalpers 10 erover wordt gereden en transporteert zulk materiaal in het voorste uiteinde van een naar achter gericht en opwaarts gebogen, ladingvormende aanvoerband 16. De band 16 leidt aan zijn bovenzijde naar een bovenliggend, zich in langsrichting uitstrekkende baalperskamer 18 waarin oogstladingen worden geladen door een cyclisch werkend propmechanisme 20. Een continu werkend pakmechanisme 22 aan het onderuiteinde van de aanvoerband 16 voedt en pakt continu materiaal op de band 16 zodat ladingen oogstmateriaal de interne configuratie van de band 16 aannemen voordat ze periodiek door de propper 20 gegrepen worden en voor ze in de baalperskamer 18 wordt gebracht. De aanvoerband 16 kan worden voorzien van middelen voor het vaststellen of een volledige lading hierin werd gevormd en het als reactie daarop aansturen van de propper 20. Elke handeling van de propper 20 brengt een “lading” of “vlok” van oogstmateriaal van de band 16 in de kamer 18.

De rijrichting 100 is aangeduid met een pijl die wijst langsheen de rijrichting tijdens werking van de rechthoekige landbouwbaalpers 10.

Een zuiger 24 beweegt heen en weer in een lengterichting binnen de baalperskamer 18 onder werking van een paar Pitman staven 25 die gelinkt zijn aan de zwengelarmen 26 van een versnellingsbak 27 geroteerd door een as 29 die is verbonden met de PTO as van de tractor. De heen en weer bewegende zuiger 24 duwt elke nieuwe lading ingebracht in de baalperskamer 18, naar achter en vormt de opeenvolgende ladingen in een baal 34 van oogstmateriaal, die naar een achterste uitlaatopening 28 van de baalperskamer 18 wordt geduwd door de zuiger 24.

De baalperskamer 18 omvat ten minste één beweegbaar muurdeel 30 waarvan de positie kan worden aangepast om de doorsnede van de opening 28 te veranderen. Beperking van deze doorsnede zal de weerstand verhogen met een achterwaartste beweging van de balen oogstmateriaal en dus de dichtheid van het oogstmateriaal daarin vervat. Gelijkaardig zal een verhoging van de doorsnede de weerstand verlagen en de dichtheid van de nieuw gemaakte balen. De positie van het muurdeel 30 wordt gecontroleerd door een paar actuatoren in de vorm van hydraulische cylinders 31 (enkel getoond in figuur 1) die zijn geïnstalleerd tussen het frame 11 en het muurdeel 30.

Elke baal 34 wordt bij voorkeur goed gebonden in zijn uiteindelijke vorm door een knoop mechanisme 32 voordat het de begrenzingen van de baalperskamer 18 verlaat. De lengte van elke baal geproduceerd door de baler 10 kan aanpasbaar vooraf worden ingesteld door niet getoonde conventionele middelen. Het knoopmechanisme omvat een serie van periodiek aangedreven naalden die gewoonlijk geplaatst zijn in een stand-by toestand onder de baalperskamer 18 maar die, bij aandrijven, naar boven zwaaien doorheen en over de baalperskamer 18 om touw aan te brengen aan een overeenstemmende serie van knopers die op de baalperskamer 18 zijn gepositioneerd en zich uitstrekkend over de breedte van deze laatste.

De baalpers 10 is voorzien van baalontaadmiddelen 36 in de vorm van een baalpersglijbaan, voorzien aan de achterzijde van het frame 11, aanliggend aan de uitlaatopening 28 van de baalperskamer 18. De vervolledigde baal 34 wordt hierop ontvangen en daardoor ondersteund ten minste tot het achterste uiteinde van de baal 34 volledig de begrenzingen van de baalperskamer 18 heeft verlaten. Figuur 2 toont de baalontlaadmiddelen 36 in verder detail. Ze behelzen bij voorkeur, doch niet noodzakelijk, een glijdeel 37. Het glijdeel 37 omvat bij voorkeur een rechthoekig frame 40, dat is vastgemaakt door een paar draaipinnen 43 aan uitsteeksels 44 gelast aan het achteruiteinde van de baalpersframe 11.

De baalpersglijbaan 36 getoond in figuur 1 helt in de eerste positie met betrekking tot de horizontale zodat het voorste uiteinde hoger is dan het achterste uiteinde. Daarenboven, is de helling van de baalpersglijbaan 36 zodanig dat wanneer een baal vervolledigd is, de vervolledigde baal van het voorste uiteinde naar het achterste uiteinde van landbouwbaalpers glijdt. In dit geval zou de vervolledigde baal glijden, meer specifiek rollen, over rollen 49 - 54. Zulk een configuratie is échter niet noodzakelijk voor de uitvinding en de baalpersglijbaan 36 kan ook, bijvoorbeeld, horizontaal zijn.

Het glijdeel 37 bevat bij voorkeur een set van zes dwars geplaatste rollen 49-54 die zijn geschakeld in de zijdelen van het frame 40 en één bijkomende roller 55, geschakeld tussen twee achterste uitsteeksels 57 van het frame 40. De laatste roller 55 vormt bij voorkeur het meest achterwaartse stuk van de baler 10 gedurende baalperswerkzaamheden.

Wanneer de baalontlaadmiddelen 36 zich in de eerste positie bevinden, i.e. wanneer de balen samengedrukt worden in de baalperskamer 18, wordt het achterste uiteinde van de baalpersglijbaan 36, bij voorkeur het glijdeel 37, ondersteund door een koppelmiddel aan elke zijde van het frame 40. Elk koppelmiddel omvat bij voorkeur een trekstaaf 59 en een ketting 70, hoewel andere middelen ook mogelijk zijn. De trekstaaf 59 heeft een bovenste uiteinde dat draaibaar verbonden is door een boutsamenstel 62 aan een steun 63 aan de zijde van de baalperskamer 18. De steunen 63 zijn gelast aan opgerichte balken 64 die de uitlaatopening 28 omgeven. De kettingen strekken zich uit tussen pinnen 71 aan de zijden van het frame 40 en het trekstaaf connectie punt 68.

Bij voorkeur kan de baalpersglijbaan 36 bewogen worden naar een transportpositie waarin de baalpersglijbaan 36 naar boven is gedraaid zodat de lengte van de baalpers significant beperkt is gedurende transport van de baalpers, bijvoorbeeld wanneer de landbouwbaalpers 10 getransporteerd wordt van één veld naar een ander.

De baalpers 36 kan worden bewogen van de eerste positie in bedrijf naar de tweede lagere positie door middel van een actuator, bijvoorkeur in de vorm van een hydraulische cylinder 74, die bij voorkeur gemonteerd is onder de baalpersglijbaan 36, bij voorkeur het gijbaandeel 37, tussen een steun 75 gelast aan het achteruiteinde van het baalpersframe 11, en de baalpersglijbaan 36, bij voorkeur door een hefboomconstructie (niet getoond in de figuren). Een dergelijke configuratie is echter niet noodzakelijk voor de uitvinding aangezien de actuator ook kan worden voorzien boven de baalpersglijbaan 36, bij voorkeur gelijkaardig aan de actuator getoond in DE2851117A1. De cylinder is bij voorkeur verbonden door een geschikt ventiel (niet getoond) aan de linkerzijde van het baalpersframe 11 met het hydraulisch circuit van de baalpers, bijvoorbeeld aan het deel daarvan dat de hydraulische cylinder 31 controleert van de baalperskamer 18 of met een circuit voor de controle van een hydraulische ram voor ejectie van een afgwerkte baal uit de baalperskamer 18.

Zoals getoond in figuur 4, heeft de achterste roller 55 aan het buitenuiteinde van zijn linkerschakel een deel, bij voorkeur een sensorplaat 95, dat gelijk roteert met de roller 55. Het deel, bij voorkeur de sensorplaat 95 zoals getoond in figuur 4, omvat ten minste één protrusie die de afstand varieert tussen de nabijheidssensor en het oppervlak van het deel gedurende roteren van het deel gelijk met de roller. Een nabheidssensor, gemonteerd in een steun 97, is gericht naar de randen van de sensorplaat 95 en genereert een signal dat indicatief is voor de beweging van de roller 55, en dus van de beweging van de baal die rust op de roller.

Figuur 3 toont de baalpersglijbaan 36 in de eerste positie wanneer geen vervolledigde baal daarover beweegt.

Mogelijk alternatieve uitvoeringsvormen van de baal ontlaadstructuur omvatten kettingen die de trekstaaf 59 vervangen. Het is ook denkbaar om een elektrische actuator te gebruiken in plaats van een hydraulische cylinder 74 om de ontlaadmiddelen 36 te bewegen tussen de eerste en de tweede positie. Het is ook denkbaar om een gelijkaardige structuur te gebruiken voor een baalpersglijbaan met minder of geen rollers 49-54 bijvoorbeeld waarin de balen worden geleid over volle platen. Echter, volgens voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding wordt ten minste één roller 55 zodanig geplaatst zodat in de eerste positie van de baalpersglijbaan 36 wanneer de baal vervolledigd is, de vervolledigde baal de roller 55 roteert wanneer deze over de baalpersglijbaan 36 beweegt en dat de sensormiddelen 96 voorzien zijn om de rotatie van de roller 55 te detecteren. Hoewel de figuren tonen dat de roller 55 gepositioneerd aan het einde van de baalpersglijbaan 36, is dit niet noodzakelijk voor de onderhavige uitvinding en kan de roller 55 ook worden gepositioneerd tussen de andere rollers of tussen volle platen of een combinatie daarvan zoals bijvoorbeeld tussen rollers en volle platen.

De beweging van de baal op de baalpersglijbaan 36, bij voorkeur het achterste glijdeel 38, wordt gevoeld door de nabijheidssensor 96. De roller 55 wordt geroteerd door de onderzijde van de baal.

De uitgang van de sensormiddelen 96 is gekoppeld aan een regelaar, zoals bij voorbeeld een electronisch circuit met een microprocessor die geprogrammeerd is de actuator te controleren wanneer het signal indicatief is voor een vervolledigde baal die beweegt over de baalpersglijbaan 36. De actuator draait daaropvolgend de baalpersglijbaan van de eerste positie naar de tweede positie in bedrijf zodat het achterste eind van de baalpersglijbaan voldoende wordt neergelaten zodat een vervolledigde baal op het veld valt van een echterste achterste uiteinde van de baalpersglijbaan 36 zonder risico dat een vervolledigde baal omkantelt of wordt beschadigd. Bij voorkeur is de regelaar opgenomen in de microprecessor die de andere baalfuncties controleert.

Claims (6)

1. Een rechthoekige landbouwbaalpers (10) die o een baalperskamer (18) bevat met baalpersmiddelen (24) voor het in de baalperskamer samendrukken van gewasmateriaal tot een baal; o een baalpersglijbaan (36) voorzien aan een uitlaat van de baalperskamer (18) om de baal op te vangen en de vervolledigde baal op het veld neer te laten; en o waarin de baalpersglijbaan (36) een voorste uiteinde verbonden aan de uitlaat van de baalperskamer (18) heeft om een draaiende beweging toe te laten om een as (43) dwars met betrekking tot de bewegingsrichting (100) van de baalpers (10) tussen een eerste positie waarin balen van de baalperskamer (18) op de baalpersglijbaan (36) kunnen worden opgevangen en een lagere tweede positie die voldoende schuin is ten opzichte van de horizontale zodat het achterste uiteinde voldoende naar beneden is gebracht om te vermijden dat een vervolledigde baal omkanteld of wordt beschadigd; o een actuator (74) voorzien om de baalpersglijbaan tussen de eerste en de tweede positie te draaien; o sensormiddelen (96) voor het op de baalpersglijbaan detecteren van de beweging van een vervolledigde baal klaar om te worden neergelaten op het veld en voor het generen van een signaal indicatief voor de beweging, o een elektrische regelaar voor het controleren van het draaien van de baalpersglijbaan (36) tussen de eerst en de tweede positie door de actuator (74), waarbij de regelaar, de sensormiddelen (96) en de actuator (74) met elkaar verbonden zijn, met het kenmerk dat de regelaar ingesteld is om de actuator (74) te controleren zodat de baalpersglijbaan (36) draait van de eerste positie naar de tweede positie nadat het signaal indicatief voor de beweging werd ontvangen van de sensormiddelen (96).

2. Een landbouwbaalpers volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de baalpersglijbaan (36) in de eerste positie helt met betrekking tot de horizontale zodat het voorste uiteinde hoger is dan het achterste uiteinde.

3. Een landbouwbaalpers volgens conclusie 2, met het kenmerk dat de helling van de baalpersglijbaan (36) zodanig is dat wanneer een baal vervolledigd is, de vervolledigde baal van het voorste uiteinde naar het achterste uiteinde van landbouwbaalpers glijdt.

4. Een landbouwbaalpers volgens één van de conclusies 1-3, met het kenmerk dat de baalpersglijbaan (36) ten minste één roller (55) bevat zodanig geplaatst dat in de eerste positie van de baalpersglijbaan (36) wanneer de baal vervolledigd is, de vervolledigde baal de roller (55) roteert wanneer deze over de baalpersglijbaan (36) beweegt en dat de sensormiddelen (96) voorzien zijn om de rotatie van de roller (55) te detecteren.

5. Een landbouwbaalpers volgens één van de conclusies 1-4, met het kenmerk dat de sensormiddelen een nabijheidssensor (96) bevat gericht naar een deel (95) dat gelijk roteert met de roller (55), waarbij het deel ten minste één protrusie bevat die de afstand varieert tussen de nabijheidssensor en het oppervlak van het deel gedurende roteren van het deel gelijk met de roller.

6. Een landbouwbaalpers volgens één van de conclusies 1-5, met het kenmerk dat de actuator een hydraulische actuator is aangedreven door een hydraulisch circuit gecontroleerd door de regelaar.