BE1019721A3 - Hefwerktuig - Google Patents

Abstract

Hefwerktuig (1) geschikt voor het heffen van een buis of pijpleiding (25) ten opzichte van een ondersteunende draagbalk (26) met H-profiel of I-profiel, waarbij het hefwerktuig (1) minstens de volgende elementen bevat : - een steunlichaam (2); - grijpmiddelen (3) voorzien op het steunlichaam (2) die kunnen grijpen over tegenoverstaande zijranden (30,32) van een vrije flens (30) van de draagbalk (26) en waarmee het steunlichaam (2) aan deze vrije flens (30) van de draagbalk (26) met H-profiel of I-profiel kan worden opgehangen; en, - hefmiddelen (4) aan weerszijden van de grijpmiddelen (3) waarmee de buis of pijpleiding (25) kan worden geheven ten opzichte van het steunlichaam (2).

Description

Hefwerktuig.

De huidige uitvinding heeft betrekking op een hefwerktuig.

Meer bepaald heeft de huidige uitvinding betrekking op een hefwerktuig dat geschikt is voor het heffen van een buis of pijpleiding ten opzichte van een ondersteunende draagbalk met H-profiel of I-profiel.

Het is immers bekend dat in de industrie en meer bepaald in het bijzonder in de chemische industrie, ganse bedrijfsterreinen zijn voorzien van kilometers lange pijpleidingen voor het aan- en afvoeren van vloeibare of gasvormige producten tussen al dan niet ver uit elkaar gelegen gedeelten van het bedrijf.

De pijpleidingen zijn hierbij aangebracht op een ondersteunende constructie waarbij ze in de meeste gevallen rusten op stalen, dwarse draagbalken met een H-vormig of I-vormig dwarsprofiel.

Een groot probleem bij zulke pijpleidingen bestaat erin dat door temperatuursschommelingen de pijpleiding uitzet en krimpt, met als gevolg een verandering van de lengte van de pijpleiding.

Zulke temperatuurswijzigingen zijn trouwens zeer frequent, bijvoorbeeld ten gevolge van de weersomstandigheden of door het verschil in temperatuur tussen dag en nacht, of gewoonweg door een verandering van de temperatuur van de vloeistof of het gas in de pijpleiding.

Hierbij neemt de totale lengteverandering ten gevolge van de temperatuurswijziging toe naarmate de pijpleiding een grotere lengte heeft, wat bijvoorbeeld gemakkelijk kan oplopen tot een wijziging van de lengte van de pijpleiding van zo'n 20 tot 30 cm per dag.

Een gevolg van deze lengteverandering van een pijpleiding is dat minstens bepaalde gedeelten van zulke pijpleiding ten opzichte van een vaste ondergrond of ondersteuning een relatieve verplaatsing ondergaan.

Bepaalde gedeelten van de pijpleiding ondergaan aldus tevens een beweging ten opzichte van de vaste, stalen ondersteunende draagbalken, of anders gezegd wordt de pijpleiding ondersteund via het contact van bepaalde gedeelten van de pijpleiding met de dwarse draagbalken, waarbij tijdens het uitzetten en krimpen van de pijpleiding steeds andere gedeelten van de pijpleiding deze functie vervullen.

Bij dit fenomeen treedt er doorgaans enorm veel wrijving op, bijvoorbeeld omwille van het gewicht van de pijpleiding, of bijvoorbeeld door de scherpe vorm van de ondersteuning of het kleine contactoppervlak met de ondersteuning.

Volgens een foutieve opvatting, die zeer wijd verspreid is, kan de wrijving tussen een pijpleiding en een dwarsbalk verminderd worden door het contactoppervlak tussen de pijpleiding en de draagbalken te verkleinen, bijvoorbeeld door smalle ribbels of ronde staven op de draagbalken aan te brengen.

In realiteit maken zulke voorzieningen de situatie alleen maar erger en wordt de kans op schade en dergelijke aan de buizen of pijpleidingen erdoor alleen maar groter.

Bijgevolg zijn schade aan pijpleidingen en lekken in de pijpleidingen door slijtage, corrosie en/of erosie dan obk problemen die zeer frequent voorkomen.

In bepaalde bedrijven zijn er daarom teams die permanent de pijpleidingen controleren, schade opsporen, de wanddikte van pijpleidingen opmeten met gespecialiseerde apparatuur en eventueel de nodige reparaties uitvoeren.

Tijdens zulke controle of wanddiktemeting is het vaak noodzakelijk de pijpleiding te heffen ten opzichte van de ondersteuning.

Ook wanneer een pijpleiding dient gerepareerd te worden, valt het heffen van de pijpleiding vrijwel niet uit te sluiten.

Immers, vaak dient hierbij een stuk uit de pijpleiding te worden verwijderd en door een ander stuk te worden vervangen.

In sommige gevallen worden preventief ter plekke van de draagbalken, zogenaamde pijpschoenen geplaatst teneinde de pijpleiding te beschermen tijdens de beweging over de ondersteuning.

Zulke montage van pijpschoenen gaat opnieuw gepaard met het liften van de pijpleiding ten opzichte van de ondersteunende draagbalk.

Er zijn reeds vele hefwerktuigen voor het heffen van een pijpleiding ten opzichte van een ondersteunde draagbalk bekend, doch deze zijn verre van efficiënt en het gebruik ervan vraagt veel tijd, voldoende personeel en is erg kostelijk.

Zulke hefwerktuigen bestaan bijvoorbeeld uit een hijsstelling of galg die over de pijpleiding wordt opgebouwd en waaraan een kettingblok of katrol wordt opgehangen waarmee de pijpleiding wordt gelift.

Een eerste groot nadeel van deze bekende hefwerktuigen is dat ze op vlak van de veiligheid eerder problematisch zijn, bijvoorbeeld omdat vele componenten en factoren de stabiliteit en de sterkte van de hijsstelling beïnvloeden.

Een ander groot nadeel van zulke hefwerktuigen is dat ze naargelang de situatie telkens dienen te worden aangepast in functie van het specifieke geval, wat doorgaans enkel mag gebeuren na een sterkteberekening door gespecialiseerd personeel.

De materialen gebruikt voor zulke stellingen zijn om veiligheidsredenen doorgaans ook aan strikte kwaliteitsvoorwaarden onderworpen, waardoor ze vaak duur zi jn.

Bovendien dienen ze om dezelfde reden ook regelmatig aan een kwaliteitscontrole te worden onderworpen.

Tevens is het duidelijk dat de montage en demontage van hijsstellingen en galgen een zware klus is en dat zulks veel tijd vergt, met hoge kosten tot gevolg.

Uiteraard zijn er ook nog andere hefwerktuigen bekend van het gemotoriseerde of geautomatiseerde type waarmee het mogelijk is pijpleidingen te liften, bijvoorbeeld in de vorm van kranen, heftrucks, vorkliften en dergelijke meer.

Een voordeel van deze hefwerktuigen bestaat erin dat er bij het heffen van de pijpleiding geen noemenswaardige menselijke spierkracht vereist is.

Een nadeel echter van deze hefwerktuigen bestaat erin dat ze duur zijn en dat ze vaak niet tot bij moeilijk bereikbare pijpleidingen kunnen worden gebracht, bijvoorbeeld door de afwezigheid van wegen voor het verrijden van zulke hefwerktuig naar de betrokken plaats of omdat de pijpleiding te hoog of tussen andere pijpleidingen is gelegen waardoor ze moeilijk bereikbaar is.

De huidige uitvinding heeft dan ook tot doel aan de voornoemde en eventuele andere nadelen een oplossing te bieden.

Hiertoe betreft de huidige uitvinding een hefwerktuig geschikt voor het heffen van een buis of pijpleiding ten opzichte van een ondersteunende draagbalk met H-profiel of I-profiel, waarbij het hefwerktuig minstens de volgende elementen bevat: - een steunlichaam; grijpmiddelen voorzien op het steunlichaam die kunnen grijpen over tegenoverstaande zijranden van een vrije flens van de draagbalk en waarmee het steunlichaam aan deze vrije flens van de draagbalk met H-profiel of I-profiel kan worden opgehangen; en, .

- hefmiddelen aan weerszijden van de grijpmiddelen waarmee de buis of pijpleiding kan worden geheven ten opzichte van het steunlichaam.

Een voordeel van zulk hefwerktuig volgens de uitvinding bestaat erin dat het in geen tijd kan worden geïnstalleerd op een onderliggende draagbalk met H-profiel of I-profiel van een pijpleiding door de grijpmiddelen te doen grijpen over de vrije flenzen van de draagbalk.

Een bijkomend voordeel is dat de installatie van het hefwerktuig en het verdere heffen van de pijpleiding met de hefmiddelen gemakkelijk kan gebeuren door één persoon.

Hierbij wordt gebruik gemaakt van de onderliggende constructie, waardoor geen extra hijsstellingen en/of galgen die rond en boven de pijpleiding worden opgesteld meer nodig zijn.

Aangezien de ondersteuning in principe reeds berekend is op de belasting door de pijpleiding, kan het hefwerktuig volgens de uitvinding tevens zonder meer worden toegepast zonder dat hiertoe eerst een sterkteberekening door gespecialiseerd personeel dient te gebeuren.

Nog een voordeel van een hefwerktuig volgens de uitvinding is dat er op een veel veiligere manier mee gewerkt kan worden dan met de bekende hefwerktuigen.

Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van een hefwerktuig volgens de uitvinding, met verwijzing naar de bijgaande figuren, waarin: - figuur 1 in perspectief een mogelijke uitvoeringsvorm van een hefwerktuig volgens de uitvinding weergeeft; - figuren 2 tot en met 8 in zijaanzicht opeenvolgende stappen weergeven tijdens het repareren van een pijpleiding met behulp van een hefwerktuig volgens figuur 1; - figuur 9 een andere uitvoeringsvorm van een hefwerktuig volgens de uitvinding weergeeft; - figuur 10 nog een andere uitvoeringsvorm van een hefwerktuig volgens de uitvinding weergeeft; en, - figuur 11 op grotere schaal een zijaanzicht weergeeft volgens pijl Fll in figuur 10.

Het in figuur 1 weergegeven hefwerktuig volgens de uitvinding is bedoeld voor het heffen van een buis of pijpleiding ten opzichte van een ondersteunende draagbalk met H-profiel of I-profiel.

Hiertoe is het hefwerktuig 1 hoofdzakelijk uitgevoerd met een steunlichaam 2 waarbij centraal op het steunlichaam grijpmiddelen 3 zijn voorzien en waarbij aan weerszijden van de grijpmiddelen 3 hefmiddelen 4 zijn aangebracht.

Het steunlichaam 2 van het hefwerktuig 1 wordt in dit geval gevormd door een metalen steunbalk 2 met H-profiel of I-profiel, doch dit is niet strikt noodzakelijk volgens de uitvinding en andere uitvoeringsvormen waarbij het steunlichaam 2 een andere vorm aanneemt zijn dan ook niet van de uitvinding uitgesloten.

Zoals hierna nog zal beschreven worden, doet de steunbalk 2 dienst als steun voor de hefmiddelen 4 tijdens het heffen van een buis of pijpleiding, vandaar de benaming.

In de hier besproken uitvoeringsvorm worden de grijpmiddelen 3 gevormd door een paar naar elkaar gerichte haken 5 en 6, waarbij de afstand D tussen deze haken 5 en 6 instelbaar is.

De haken 5 en 6 zijn hierbij aangebracht op de buitenzijde 7 van één van de flenzen 8 en 9 van de steunbalk 2.

De vrije hoogte H tussen de haakuiteinden en de buitenzijde 7 van de flens 8 is liefst iets groter, doch niet al te veel, dan de dikte van een flens van de betreffende draagbalk met H-profiel waaraan het werktuig 1 dient te worden opgehangen.

Voorts is de lengte L van deze haakuiteinden liefst tevens iets groter dan de. halve breedte van deze draagbalk.

Een eerste haak 5 van het paar haken 5 en 6 is vast aangebracht op de flens 8 van de steunbalk 2, min of meer op een afstand L van het midden M van de steunbalk 2.

Dit kan bijvoorbeeld verwezenlijkt zijn door de haak 5 op de steunbalk 2 te lassen, doch zulke haak 5 kan evengoed op de steunbalk 2 worden vastgeschroefd of met behulp van andere middelen worden vastgezet.

De andere haak 6 is in dit geval verschuifbaar aangebracht op de steunbalk 2.

Hiertoe is de steunbalk 2 voorzien van een geleiding 10 waarover de voet 11 van de verschuifbare haak 6 kan glijden.

De voornoemde geleiding 10 wordt in dit geval gevormd door de randen 10 van deze flens 8 van de steunbalk 2, maar uiteraard zijn vele andere uitvoeringsvormen mogelijk.

Voorts is het hefwerktuig 1 voorzien van losmaakbare blokkeermiddelen 12, waarmee minstens een beweging van de verschuifbare haak 6 in een richting weg van de andere haak 5 kan worden verhinderd.

In het hier besproken geval van figuur 1 worden deze losmaakbare blokkeermiddelen 12 gevormd door een verende kantelbare pal 13 die ingrijpt in een tandheugel 14.

Wanneer de pal 13 niet bediend wordt door de gebruiker, drukt een veer ze in de tandheugel 14.

De vertanding van de tandheugel 14 is zaagtandvormig, waarbij de ruggén van de zaagtand schuin gericht zijn in de richting van de vaste haak 5.

Op deze manier kan bij een beweging van de verschuifbare haak 6 naar de vaste haak 5, de pal 13 zonder moeite over deze zaagtandvormige vertanding van de tandheugel 14 bewegen zonder tussenkomst van de gebruiker, terwijl voor een beweging in de omgekeerde zin de veerkracht die de pal 13 in de tandheugel 14 duwt, dient te worden opgeheven door de gebruiker.

De hefmiddelen 4 worden gevormd door een paar vijzels 4, waarbij elke vijzel 4 is aangebracht aan een uiteinde van de steunbalk 2.

In het getoonde voorbeeld bestaan de vijzels 4 uit een holle, cilindrische vijzelvoet 15 die vast is aangebracht op de steunbalk 2 en die dienst doet als geleiding 15 voor een vij zeistang 16 die in de vijzelvoet 15 op en neer beweegbaar is aangebracht.

Aan één uiteinde 17 is elke vij zeistang 16 in dit geval voorzien van een V-vormige kop 18, teneinde gemakkelijk een te heffen buis met de vij zeistang 16 te kunnen ondersteunen.

De vijzeistangen 16 zijn voorts voorzien vaneen schroefdraad 19 waarrond een moer 20 is aangebracht.

Deze moeren 20 zijn in dit geval voorzien van armen 21 om ze gemakkelijk met dé hand te kunnen aandraaien.

Tijdens het gebruik van het hefwerktuig 1 rust de vijzeistang 16 via de moer 20 op de vijzelvoet 15.

Door het aanschroeven van de moer 20 van een vijzel 4 wordt de vij zeistang 16, naargelang de draaizin, in of uit de vijzelvoet 15 bewogen, zodat de afstand E tussen de kop 18 van de vijzeistang 16 en de vijzelvoet 15 instelbaar is.

In het getoonde voorbeeld van figuur 1 zijnde vijzeistangen 16 aan hun uiteinde 22 tegenover het uiteinde 17 voorzien van een uitverende blokkeerpal 23 gelijkend op een parapluknop, waarmee verhinderd wordt dateen vijzeistang 16 zonder tussenkomst van de gebruiker uit de vijzelvoet 15 zou kunnen bewegen en waarmee tevens de maximaal toegestane afstand E tussen de vijzelvoet 15 en de kop 18 tijdens het heffen van een buis kan worden vastgelegd.

In de uitvoeringsvorm weergegeven in figuur 1 heeft het werktuig 1 ook nog aan elk uiteinde een oog 24, welke ogen 24 gebruikt kunnen worden voor het aanbrengen van een beveiligingskabel of dergelijke meer.

Het is duidelijk dat de uitvoeringsvorm van een hefwerktuig 1 volgens de uitvinding weergegeven in figuur 1 slechts één van de vele mogelijkheden is en dat bijvoorbeeld, zowel het steunlichaam 2, de grijpmiddelen 3, de hefmiddelen 4, de blokkeermiddelen 12 en zo meer, gans anders kunnen worden uitgevoerd zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Zo is het bijvoorbeeld niet uitgesloten beide haken 5 en 6 verschuifbaar uit te voeren. Tevens is het mogelijk gri jpmiddelen 3 te voorzien met grijparmen van een gans andere vorm, waarmee het hefwerktuig 1 over een H-vormig of I-vormig profiel van een draagbalk 26 kan worden geklemd, bijvoorbeeld als een schaarvormig of tangvormig mechanisme en zo meer.

De blokkeermiddelen 12 zouden bijvoorbeeld kunnen bestaan uit schroefmiddelen waarmee de haken 5 en 6 in de gewenste posities kan worden vastgeschroefd.

Het gebruik van een hefwerktuig 1 volgens de uitvinding is zeer eenvoudig en wordt hierna weergegeven aan de hand van de figuren 2 tot en met 8 voor het geval waarbij een pijpleiding wordt geheven ten opzichte van zijn ondersteuning met de bedoeling een beschadigde zone te herstellen en/of voor het aanbrengen van een pijpschoen teneinde het risico op slijtage of beschadiging aan de pijpleiding te verminderen die kan optreden ten gevolge van een beweging van een gedeelte van de pijpleiding op haar ondersteuning.

In figuur 2 is schematisch een zijaanzicht weergegeven van een pijpleiding 25 die ondersteund wordt op een draagbalk 26 met een H-vormig dwarsprofiel.

Het contact tussen de pijpleiding 25 en de draagbaik 26 is gerealiseerd via een ronde staaf 27 voorzien op de ondersteunende flens 28 van de draagbalk 26, zoals in praktijk vaak het geval is.

Door een lengteverandering van de pijpleiding 25 onder invloed van temperatuurswijzigingen, is een zone 29 van de pijpleiding 25 rond de ondersteuning zeer gevoelig om met de tijd beschadigd te geraken of is deze gevoelige zone 29 reeds beschadigd.

Alvorens te beginnen met het aanbrengen van het hefwerktuig 1 volgens de uitvinding aan de ondersteunende draagbalk 26 van de pijpleiding 25, zijn moeren 20 van de vijzels 4 liefst tot tegen de V-vormige vijzelkoppen 18 gedraaid, zodat de vij zeistangen 16 zo diep mogelijk in de vijzelvoeten 15 kunnen zakken.

Zoals is weergegeven aan de hand van figuur 3, bestaat een eerste stap bij het aanbrengen van het hefwerktuig 1 volgens de uitvinding aan de draagbalk 26 erin onder de pijpleiding 25 het hefwerktuig 1 met zijn vaste haak 5 over een vrije zijrand 30 van de flens 31 van de draagbalk 26 te haken, welk het verst gelegen is van de pijpleiding.

Bij een horizontale opstelling van de pijpleiding 25 is de flens 31 uiteraard de onderste flens 31 van de draagbalk 26.

Daarna kan tevens de andere verschuifbare haak 6 van het hefwerktuig 1 over de tegenoverliggende vrije zijrand 32 van de onderste flens 31 worden geschoven, bij voorkeur tot tegen de flensverbinding 33 van de draagbalk 26, zodat de haken 5 en 6 de draagbalk 26 stevig inklemmen en het hefwerktuig 1 aldus aan de onderste en vrije flens 31 van de draagbalk 26 is opgehangen.

Hierbij zorgen de blokkeermiddelen 12 ervoor dat de verschuifbare haak 6 op zijn plaats blijft zolang de pal 13 niet wordt ontgrendeld.

Deze situatie is weergegeven in figuur 4.

Zoals is geïllustreerd aan de hand van figuur 5, kan eventueel in de ogen 24 van het hefwerktuig 1 een veiligheidsband 34 worden aangebracht, welke veiligheidsband 34 na het ophangen van het hefwerktuig 1 aan de draagbalk 26 bij voorkeur over de draagbalk 26 wordt gegespt.

Zulke veiligheidsband 34 is bedoeld om te verhinderen dat het hefwerktuig 1 zou loskomen van de draagbalk 26 en zou vallen, indien het hefwerktuig 1 door een installateur zou zijn vergeten en de blokkeermiddelen 12 na lange tijd door omstandigheden zouden zijn losgekomen.

Zoals is weergegeven in figuur 6, kunnen, na het aanbrengen van het hefwerktuig 1 aan de draagbalk 26 de vijzeistangen 16 uit de vijzelvoeten 15 worden gevezen door het aandraaien van de moeren 20, teneinde de pijpleiding 25 te heffen van de ondersteunende draagbalk 26.

Op deze manier komt de gevoelige of beschadigde zone 2 9 vrij en kan deze zone 29 worden geïnspecteerd, bijvoorbeeld door er een meting uit te voeren van de wanddikte van de pijpleiding 25, kan de zone 29 eventueel worden hersteld en/of geverfd en dergelijke meer.

Na al dan niet een herstelling te hebben uitgevoerd, kan voorts een pijpschoen 35 over de zone 29 worden aangebracht, zoals is weergegeven aan de hand van figuur 7, met de bedoeling de gevoelige zone 29 te beschermen tegen slijtage door lengteverandering van de pijpleiding 25.

Zulke pijpschoen 35 is typisch voorzien van een steunplaat 36 voor het ondersteunen van de pijpleiding 25 op de draagbalk 26, welke steunplaat 36 beter bestand is tegen de optredende wrijving bij een verschuiving over de ronde staaf 27, bijvoorbeeld omwille van het feit dat de last van de pijpleiding 25 door de steunplaat 36 over een groter oppervlak wordt verdeeld, of omdat het materiaal waaruit de steunplaat 36 is vervaardigd hiervoor beter geschikt is.

Deze steunplaat 36 is door middel van bevestigingsbeugels 37 aan de pijpleiding 25 vastgemaakt.

Nadat de pijpleiding 25 is hersteld en/of is voorzien van een pijpschoen 35, kan de pijpleiding 25 opnieuw neergelaten worden door de moeren 20 in de overeenstemmende zin los te draaien, totdat de pijpleiding 25 opnieuw op de draagbalk 26 rust en het hefwerktuig 1 van de draagbalk 26 kan worden afgenomen door het ontgrendelen van de pal 13 van de blokkeermiddelen 12.

De bekomen situatie is weergegeven in figuur 8.

Het is duidelijk dat met een hefwerktuig 1 volgens de uitvinding zeer efficiënt gewerkt kan worden en dat het gemakkelijk te bedienen valt door één enkele persoon, zoals werd vooropgezet in de inleiding.

In figuur 9 is bij wijze van voorbeeld nog een andere uitvoeringsvorm van een hefwerktuig 1 volgens de uitvinding weergegeven, dat tevens als een handbediend hefwerktuig 1 is uitgevoerd, maar waarbij de vijzels 4 zijn uitgevoerd als hydraulische vijzels 4.

Uiteraard verandert dit niets essentieels aan de uitvinding. Deze uitvoeringsvorm van een hefwerktuig 1 volgens de uitvinding laat eventueel toe grotere lasten te heffen dan de vorige uitvoeringsvorm.

Als alternatief zouden de vijzels 4 tevens kunnen voorzien zijn van een pneumatische of elektrische aandrijving of dergelijke meer.

In figuur 10 is nog een andere uitvoeringsvorm van een hefwerktuig 1 volgens de uitvinding weergegeven, waarbij ditmaal de beide haken 5 en 6 verplaatsbaar zijn aangebracht op de steunbalk 2 van het werktuig 1.

In dit geval zijn de losmaakbare blokkeermiddelen 12 voor het blokkeren en opnieuw losmaken van de haken 5 en 6 ook ietwat anders uitgevoerd.

Meer bepaald is de steunbalk 2 op de buitenzijde 7 van de flens 8 voorzien van een paar tandheugels 14, waarbij elke haak 5 en 6 is aangebracht over één van deze tandheugels 14 .

De tandheugels 14 zijn uitgevoerd met een vertanding met cirkelvormig profiel, zoals meer in detail is weergegeven in figuur 11..

Voorts zijn de haken 5 en 6 uitgevoerd uit twee flanken 38 welke door middel van twee buitenste verbindingsstaven 39 en 40, en een tussenliggende verbindingsstaaf 41 aan elkaar zijn verbonden.

De haakuiteinden 42 zelf zijn bovendien verbonden door een steunplaatje 43 waarmee de haakuiteinden 42 tijdens het gebruik van het hefwerktuig 1 op de flens 31 van een draagbalk 26 kunnen steunen.

De flanken 38 van de haken 5 en 6 strekken zich uit over de steunbalk 2 en de steunbalk 2 is met voldoende speling aangebracht tussen de buitenste verbindingsstaaf 40 en de tussenliggende verbindingsstaaf 41.

De tussenliggende verbindingsstaaf 41 van elke haak 5 en 6 heeft voorts een cirkelvormige doorsnede die overeenstemt met de cirkelvormige vertanding van de tandheugels 14, zodat elke haak 5 en 6 in deze vertanding gehaakt kan worden.

Voor de eenvoud is in dit geval slechts één tandheugel 14 per haak 5 of 6 getekend, doch in de praktijk kan het beter zijn per haak 5 of 6 een paar tandheugels 14 parallel aan elkaar aan te brengen of zulke tandheugel 14 uit te voeren met een breedte die nagenoeg overeenstemt met de beschikbare breedte tussen de flanken 38.

Door de aanwezige speling waarmee de steunbalk 2 tussen de verbindingsstaven 40 en 41 is aangebracht, kan elke haak 5 en 6 op een willekeurig gewenste positie worden geblokkeerd voor het inklemmen van een flens 31 van een draagbalk 26.

De blokkering of vergrendeling van de haken 5 en 6 in de tandheugels 14 gebeurt hierbij vanzelf.

De haken 5 en 6 zijn hiertoe zodanig uitgevoerd dat de tussenliggende verbindingsstaaf 41 zich uitstrekt tussen de flanken 38 aan de zijde 44 van de haken 5 en 6 tegenover de haakuiteinden 42, terwijl de beide buitenste verbindingsstaven 39 en 40 zich uitstrekken tussen de flanken 38 min of meer ter hoogte van een verticale door het midden van de flanken 38, althans voor zover het hefwerktuig 1 in een horizontale stand is geplaatst.

Na verplaatsing van de haken 5 en 6 tot in de gewenste positie over een zijrand 30 en 32 van de flens 31 van een draagbalk 26, waarbij de tussenliggende verbindingsstaaf 41 komt te rusten op een bepaalde positie tussen de tanden van de betreffende tandheugel 14, wordt het hefwerktuig 1 losgelaten om het aan de draagbalk 26 te laten hangen.

Hierdoor zullen de haken 5 en 6 vanzelf een kanteling ondergaan (draaiing in wijzerzin in het geval van figuur 11), waardoor de steunbalk 2 van het hefwerktuig 1 automatisch tegen de draagbalk 26 wordt gehouden door een klemmende werking tussen de buitenste verbindingsstaaf 40 en de haakuiteinden 42, enerzijds, en tussen de buitenste verbindingsstaaf 40 en de tussenliggende verbindingsstaaf 41, anderzijds.

Een voordeel van deze uitvoeringsvorm van een werktuig 1 volgens de uitvinding is dat, ongeacht de breedte van de flens 31 van een draagbalk 26, de haken 5 en 6 steeds zodanig geplaatst kunnen worden dat de draagbalk 26 wordt ingeklemd in het midden tussen de twee hefmiddelen 4.

Voorts kan de ophanging van het hefwerktuig 1 over de draagbalk 26 zeer snel gebeuren en is het een zeer veilige manier van ophangen, aangezien er een automatische inklemming plaatsheeft die niet afhangt van ingewikkelde mechanismen.

De ogen 24 voor het aanbrengen van een veiligheidsbandje 34 of dergelijke zijn in dit geval uitgevoerd als ogen 24 voorzien in plaatjes 45 die als extra ondersteuning tussen de voeten 15 van de vijzels 4 en de steunbalk 2 zijn gelast, waardoor een stevigere opbouw wordt verkregen dan in de voorgaande uitvoeringsvormen.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen van een hefwerktuig 1 volgens de uitvinding, doch een hefwerktuig 1 volgens de uitvinding kan in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (16)

1. Hefwerktuig (1) geschikt voor het heffen van een buis of pijpleiding (25) ten opzichte van een ondersteunende draagbalk (26) met H-profiel of I-profiel, daardoor gekenmerkt dat het hefwerktuig (1) minstens de volgende elementen bevat: - een steunlichaam (2); - grijpmiddelen (3) voorzien op het steunlichaam (2) die kunnen grijpen over tegenoverstaande zijranden (30,32) van een vrije flens (30) van de draagbalk (26) en waarmee het steunlichaam (2) aan deze vrije flens (30) van de draagbalk (26) met H-profiel of I-profiel kan worden opgehangen; en, - hefmiddelen (4) aan weerszijden van de grijpmiddelen (3), waarmee de buis of pijpleiding (25) kan worden geheven ten opzichte van het steunlichaam (2).

2. Hefwerktuig (1) volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de grijpmiddelen (3) gevormd worden door naar elkaar gerichte haken (5,6), waarbij de afstand (D) tussen de haken (5,6) instelbaar is.

3. Hefwerktuig (1) volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat minstens één van de haken (6) verschuifbaar is aangebracht op het steunlichaam (2) en voorzien is van losmaakbare blokkeermiddelen (12) waarmee minstens een beweging van de verschuifbare haak (6) weg van de andere haak (5) kan worden verhinderd.

4. Hefwerktuig (1) volgens conclusie 2 of 3, daardoor gekenmerkt dat beide haken (5,6) verplaatsbaar zijn aangebracht op het steunlichaam (2).

5. Hefwerktuig (1) volgens de conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat de losmaakbare blokkeermiddelen (12) gevormd worden door een verende kantelbare pal (13) die ingrijpt in een tandheugel (14).

6. Hefwerktuig (1) volgens conclusies 3 of 4, daardoor gekenmerkt dat het steunlichaam (2) is voorzien van een geleiding (10), waarin of waarover de voet (11) van minstens één verschuifbare haak (6) verschuifbaar is.

7. Hefwerktuig (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het steunlichaam ' (2) gevormd wordt door een steunbalk (2) met H-profiel of I-profiel.

8. Hefwerktuig (1) volgens conclusies 5 en 6, daardoor gekenmerkt dat de haken (5,6) zijn aangebracht op de buitenzijde (7) van een flens (8) van de steunbalk (2) en de voornoemde geleiding gevormd wordt door de randen (10) van deze flens (8) van de steunbalk (2).

9. Hefwerktuig (1) volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat de haken (5,6) zijn uitgevoerd uit twee flanken (38) welke door middel van twee buitenste verbindingsstaven (39,40) en een tussenliggende verbindingsstaaf (41) aan elkaar zijn verbonden, waarbij de flanken (38) van de haken (5,6) zich uitstrekken over het steunlichaam (2) en het steunlichaam (2) is aangebracht tussen de buitenste verbindingsstaaf (40) en de tussenliggende verbindingsstaaf (41).

10. Hefwerktuig (1) volgens conclusie 9,daardoor gekenmerkt dat op het steunlichaam (2) een paar tandheugels (14) is voorzien, waarbij elke haak (5,6) is aangebracht over één van deze tandheugels (14).

11. Hefwerktuig (1) volgens conclusie 10,daardoor gekenmerkt dat de tussenliggende verbindingsstaaf (41) van elke haak (5,6) zich uitstrekt tussen de flanken (38) aan de zijde (44) van de betreffende haak (5,6) tegenover de haakuiteinden (42), terwijl de beide buitenste verbindingsstaven (39,40) van elke haak (5,6) zich uitstrekken tussen de flanken (38) min of meer ter hoogte van een verticale door het midden de flanken (38), althans voor zover het hefwerktuig (1) in een horizontale stand is geplaatst.

12. Hefwerktuig (1) volgens één van devoorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de hefmiddelen (4) gevormd worden door een paar vijzels (4), waarbij elke vijzel (4) is aangebracht aan één uiteinde van het steunlichaam (2).

13. Hefwerktuig (1) volgens conclusie 8, daardoor gekenmerkt dat de vijzels (4) bestaan uit een holle, cilindrische vijzelvoet (15) die vast is aangebracht op het steunlichaam (2) en die dienst doet als geleiding voor een vijzelstang (16) die in de vijzelvoet (15) op en neer beweegbaar is aangebracht.

14. Hefwerktuig volgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat de vijzelstang (16) voorzien is van een schroefdraad (19) waarrond een moer (20) is voorzien, waarbij de afstand (E) tussen de kop (18) van de vijzelstang (16) en de vijzelvoet (15) instelbaar is door het aanschroeven van de moer (20).

15. Hefwerktuig (1) volgens conclusie 8, daardoor gekenmerkt dat de vijzels voorzien zijn van een hydraulische, pneumatische of elektrische aandrijving.

16. Hefwerktuig (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het een handbediend hefwerktuig (1) is.