BE1019153A4 - Ventilatie-eenheid voor een raam, een deur of dergelijke. - Google Patents

Abstract

Zelfregelende ventilatie-eenheid (1), gevormd door een behuizing (2) met buitenwand (3) en binnenwand (4) verbonden door opstaande langswanden (5-6) volgens de langsrichting van de behuizing (2) en die verbonden zijn door twee eindwanden (7-8), waarbij binnenwand (4) en buitenwand (3) een rooster (11-12) bevatten, waarbij een lint (13) is aangebracht dat zich in de lengterichting over het rooster (11) van de buitenwand (3) uitstrekt en waarvan de uiteinde zijn bevestigd op de buitenwand (3) of op eindwanden (14), waarbij ergens tussen deze uiteinde het lint (13) door een veerkrachtig element (15) wordt weggeduwd in de richting van de binnenwand (4), waarbij minstens één langswand (5-6) minstens gedeeltelijk een open structuur (20) heeft.

Description

Ventilatie-eenheid voor een raam, een deur of dergelijke.

De huidige uitvinding heeft betrekking op een ventilatie-eenheid voor een raam, een deur of dergelijke.

Het is bekend dat in kaders van ramen, deuren of dergelijke ventilatiemiddelen kunnen worden voorzien.

Uit het BE 2008/0443 is bijvoorbeeld een kader bekend waarbij aan de binnenzijde van het kader een bijkomend profiel is voorzien, zodat het bijkomend profiel samen met het voornoemd kader, een eerste kader vormt voor de montage van een glaspaneel of van een verdraaibare of verschuifbare vleugel.

De overblijvende ruimte tussen het bijkomend profiel en het kader vormt daarbij een ventilatiedoorgang waarin één of meerdere uitneembare ventilâtie-eenheden kunnen worden voorzien.

De meest eenvoudige ventilatie-eenheden zijn opgebouwd uit een balkvormige behuizing met een buitenwand en een daar tegenoverliggende binnenwand die met elkaar zijn verbonden door opstaande wanden, waarbij in de buitenwand en de binnenwand een rooster wordt voorzien, respectievelijk een buiten- en binnenrooster voor de doorstroming van lucht en waarbij de opstaande wanden als volle wanden zijn uitgevoerd.

Een nadeel is dat, naargelang de luchtdruk buiten, er sterke schommelingen in het luchtdebiet kunnen ontstaan, wat een hinderlijk koudegevoel kan veroorzaken.

Men kent dan ook reeds zelfregelende ventilatie-eenheden die een uniforme instroming van verse lucht in de kamer beogen.

Zo bestaan er bijvoorbeeld ventilatie-eenheden met een balkvormige behuizing, zoals hierboven beschreven die voorzien zijn van een lint dat zich uitstrekt tussen de voornoemde wanden met roosters, waarbij het lint met zijn beide uiteinden op de buitenwand is bevestigd en ter hoogte van het midden een veerkrachtig element op deze buitenwand wordt voorzien die het lint wegduwt van de voornoemde wand.

Doordat het lint zich in de behuizing van de ventilatie-eenheid over nagenoeg de ganse inbouwhoogte uitstrekt, zal het doorstromend debiet sterk worden beperkt zodat een goede ventilatie in bepaalde omstandigheden niet mogelijk is.

Wanneer er wind is, zal het lint door de winddruk naar het rooster in de buitenwand worden geduwd tegen de veerkracht in en zal het lint het rooster aldus gedeeltelijk afdekken teneinde de toevoeropening te verkleinen waardoor de luchttoevoer niet toeneemt en op die manier koudestromingen en tocht worden vermeden.

De ruimte tussen de opstaande wanden en het lint is echter zeer klein waardoor slechts een kleine hoeveelheid lucht kan passeren voor het ventileren en er meer ventilatie-eenheden nodig zijn om aan de vereiste luchttoevoer te voldoen.

De huidige uitvinding heeft tot doel aan één of meerdere van de voornoemde en/of andere nadelen een oplossing te bieden, doordat zij voorziet in een zelfregelende ventilatie-eenheid voor een raam, een deur of dergelijke, die gevormd wordt door een behuizing met een buitenwand en een daartegenover liggende binnenwand die met elkaar verbonden zijn door twee opstaande langswanden die zich volgens de langsrichting van de behuizing uitstrekken en die met elkaar verbonden zijn door middel van twee eindwanden, waarbij de binnenwand en de buitenwand voorzien zijn van een opening of rooster en waarbij een lint is aangebracht dat zich in de lengterichting over de opening of het rooster van de buitenwand uitstrekt en dat met zijn uiteinden is bevestigd op de buitenwand of op de eindwanden en dat op een plaats tussen deze uiteinden het lint door middel van een veerkrachtig element wordt weggeduwd van de binnenwand in de richting van de buitenwand en waarbij minstens één van de voornoemde langswanden minstens gedeeltelijk van een open structuur is voorzien.

Een voordeel is dat het debiet van de ventilatie-eenheid aanzienlijk wordt verhoogd zodat er minder ventilatie-eenheden nodig zijn om een voldoende luchttoevoer te verkrijgen.

In een praktische uitvoeringsvorm van de uitvinding is de behuizing tweedelig en bestaat zij, enerzijds, uit een eerste basisdeel met de voornoemde buitenwand en een deel van de dwarswanden en, anderzijds, een deksel dat de binnenwand en langswanden omvat.

Bij voorkeur wordt in deze uitvoeringsvorm het rooster van de binnenwand en de langswanden als een doorlopend rooster uitgevoerd.

Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van een zelfregelende ventilatie-eenheid volgens de uitvinding, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch en in perspectief een ventilatie-eenheid volgens de uitvinding weergeeft; figuur 2 een uiteengenomen zicht van de ventilatie-eenheid van figuur 1 weergeeft; figuur 3 de toepassing van de uitvinding in een profiel illustreert.

In figuur 1 is schematisch een zelfregelende ventilatie-eenheid 1 volgens de uitvinding weergegeven.

De weergegeven ventilatie-eenheid 1 is opgebouwd uit een enigszins langwerpige, doosvormige behuizing 2 met hoofdzakelijk zes wanden, zijnde twee wanden, respectievelijk een buitenwand 3 en een daartegenover gesitueerde binnenwand 4 en vier opstaande wanden 5-8 die de buitenwand 3 en binnenwand 4 verbinden.

De voornoemde opstaande wanden worden gevormd door twee lange langswanden 5-6 die zich volgens de lengterichting van de behuizing uitstrekken en door twee kortere dwarswanden 7-8 die in het weergegeven voorbeeld haaks op de voornoemde langswanden 5-6 zijn gericht.

De behuizing 2 zoals weergegeven in figuur 2 kan tweedelig zijn uitgevoerd met, enerzijds, een basisdeel 9 en, anderzijds, een deksel 10, waarbij beide delen aan elkaar kunnen worden bevestigd.

Uiteraard zijn variante uitvoeringsvormen van het deksel met een insectenwerende werking niet uitgesloten volgens de uitvinding.

In de getoonde uitvoeringsvorm bevat het deksel 10 de buitenwand 3 en minstens een deel van de opstaande wanden 5-8 en bevat het basisdeel 9 de binnenwand 4 en minstens een deel van langswanden 5-6.

De ventilatie-eenheid 1 is minstens voorzien van een rooster 11 in de buitenwand 3 en een rooster 12 in de binnenwand 4 waarbij de voornoemde roosters 11-12 een in-of uitlaatopening voor de binnenstromende lucht definiëren.

In de behuizing 2 is er verder een lint 13 voorzien dat zich volgens de lengterichting van de behuizing 2 uitstrekt en dat over het rooster 11 van de buitenwand 3 is aangebracht.

Zoals te zien is in figuur 2 zijn de twee uiteinden van het lint 13 bevestigd op twee eindwanden 14 van het deksel 10, doch het zou in andere uitvoeringsvormen ook mogelijk zijn dat de uiteinden op het basisdeel 9 zijn bevestigd, bij voorkeur nabij de dwarswanden 7-8.

Het weergegeven lint 13 bestaat hoofdzakelijk uit een rechthoekige folie waarvan de lengte tussen de op de buitenwand vastgemaakte uiteinden groter is dan de afstand tussen deze uiteinden. Het lint 13 wordt in een opgespannen toestand in de behuizing 2 aangebracht en wordt daartoe door een veerkrachtig element 15 ondersteund.

Zoals uit figuur 2blijkt, is dit veerkrachtig element 15'op het deksel 10 bevestigd en wordt het middelste gebied van het lint 13 ondersteund.

Dit veerkrachtig element 15 kan uit een geplooide metalen draad bestaan die enigszins U-vormig is.

Het getoonde U-vormige element 15 bevat twee benen 16 en een dwarsverbinding 17.

De uiteinden van de benen 16 worden bij voorkeur op de behuizing 2 bevestigd en kunnen daartoe van een kleine omgeplooide rand 18 zijn voorzien.

Bij voorkeur ondersteunt de dwarsverbinding 17 van het U-vormig element 15 het lint 13 en daartoe kan de dwarsverbinding 17 van een verdiept gedeelte 19 zijn voorzien, waarbij de lengte van het verdiept gedeelte 19 nagenoeg overeenstemt met de breedte van het te ondersteunen lint 13.

In deze praktische uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt het lint 13 door de dwarsverbinding 17 van het veerkrachtig element 15 weggeduwd van de binnenwand 4 of met andere woorden in de richting van de buitenwand 3.

Volgens de uitvinding is minstens één van de voornoemde langswanden 5-6 minstens gedeeltelijk van een open structuur 20 voorzien.

In de weergegeven uitvoeringsvorm lopen het rooster 11 van de buitenwand 3 en de roosters 20 van de langswanden 5-6 in elkaar over en vormen zij samen een doorlopende open structuur.

In het weergegeven voorbeeld is het ganse deksel 10 als een open structuur uitgevoerd en heeft de buitenwand 3 van het deksel een enigszins geknikte vorm.

Bij het weergegeven deksel hebben de langswanden 5-6 enigszins de vorm van een gelijkbenige driehoek, waarbij de basis van deze driehoek zich volgens de lengterichting van de behuizing 2 uitstrekt en meer specifiek tussen de uiteinden van het lint 13.

Uit figuur 2 is het verder duidelijk dat de top van deze driehoek gelegen is ter plaatse van de zone waar het lint 13 van de binnenwand 4 wordt weggeduwd en dat de hoogte van deze driehoek overeenstemt met de maximale afstand waarover het lint 13 van de binnenwand 4 wordt weggeduwd.

Hoewel in de weergegeven uitvoeringsvorm het deksel 10 van opstaande eindwanden 14 is voorzien, is dit geen strikte vereiste voor de uitvinding.

In een praktische uitvoeringsvorm van de uitvinding zal de buitenwand 3 van een geknikte vorm worden voorzien waarbij het hoogste punt is gesitueerd ter hoogte van het gebied waar het lint 13 door het veerkrachtig element 15 wordt omhoog geduwd.

Het is duidelijk dat dit gebied niet strikt noodzakelijk het midden van het lint 13 hoeft te zijn.

In de getoonde uitvoeringsvorm bevat het deksel 10 de buitenwand 3 en een deel van de dwarswanden 5-6 en zijn op het basisdeel 9 meerdere clipsen 21 over de lengterichting voorzien en die zich aan de randen van de binnenwand 4 bevinden.

Deze clipsen 21 zorgen voor de bevestiging van basisdeel 9 en deksel 10.

De werking van de zelfregelende ventilatie-eenheid volgens de uitvinding is zeer eenvoudig en als volgt.

Indien de luchtdruk aan de buitenzijde van de ventilatie-eenheid 1 hoger is dan aan de binnenzijde, zal de lucht die door het rooster 11 in de buitenwand 3 binnenstroomt een zekere kracht volgens richting P uitoefenen op het lint 13.

Door de werking van het veerkrachtig element 15 zal het lint 13 daarbij in eerste instantie bij kleine luchtdruktoename hoofdzakelijk nabij zijn uiteinden in de richting van de binnenwand 4 van de behuizing 2 worden geduwd en eventueel daarbij de binnenwand 4 raken, zodat het rooster 12 in de binnenwand 4, ter hoogte van de vastgemaakte uiteinden van het lint 13, plaatselijk door het lint 13 wordt bedekt.

Doordat het rooster 12 plaatselijk door het lint 13 wordt afgedekt, kan er minder lucht naar de kamer stromen door de beperkte doorgang doorheen het rooster 12.

De lucht stroomt daarbij via het rooster 11 in de buitenwand 3 en langswanden 5-6 onder het lint 13 en het niet bedekte gedeelte van het rooster 12 in de binnenwand 4 van één zijde van een raam of deur naar de andere zijde van het raam of de deur.

Hoe sterker het luchtdrukverschil, hoe groter de kracht die door de binnenstromende lucht op het lint 13 wordt uitgeoefend, en hoe meer de zone waar het lint 13 tegen het rooster 12 wordt gedrukt zich vergroot in de richting van het midden van de binnenwand 4, tot de binnenwand 4 bijna volledig door het lint 13 wordt bedekt.

Zodoende wordt een afdoende ventilatie zonder hinderlijk koudegevoel gerealiseerd.

Wanneer de wind opnieuw meer gaat liggen, valt uiteraard de windkracht op het lint 13 weg, waardoor het veerkrachtig element 15 het lint 13 opnieuw wegduwt van de binnenwand 4 en het rooster in de binnenwand 4 opnieuw meer vrijkomt.

Het is duidelijk dat de ventilatie-eenheden niet noodzakelijk als uitneembare cassettes moeten zijn uitgevoerd maar ook als vaste ventilatie-eenheden of elementen kunnen zijn ingewerkt.

In figuur 3 is de toepassing van de uitvinding in een kader van een raam, een deur of dergelijke geïllustreerd.

In de getoonde opstelling is een doorsnede van een kader met een samengesteld profiel weergegeven, met een buitenprofiel 22 en een binnenprofiel 23 die door middel van meerdere thermische isolatieprofielen 24 met elkaar zijn verbonden.

Zoals uit figuur 3 blijkt, is de ventilatie-eenheid 1 zodanig in het profiel geplaatst dat de driehoekige buitenwand 3 naar het buitenprofiel 22 en de binnenwand 4 naar het binnenprofiel 24 is gericht, één en ander zodanig dat wanneer de wind volgens pijl P naar binnen blaast, het lint 13 het rooster 12 in de binnenwand 4 gedeeltelijk kan afdekken.

Het is daarbij mogelijk dat het rooster 11 in de buitenwand 3 een insectenwerende werking heeft.

Hoewel in figuur 3 het rooster 11 in de buitenwand 3 als inlaatopening en het rooster 12 in de binnenwand 4 als uitlaatopening voor de lucht fungeert, zijn uiteraard ook alternatieve uitvoeringen mogelijk waarbij de inlaat- en uitlaatopening respectievelijk door de roosters 12-11 in binnenwand 4 en buitenwand 3 worden gevormd, zij het door aanpassing van de positie van het veerkrachtig element 15 en/of het lint 13.

Het is duidelijk dat de roosters ook in de vorm van andere open structuren kunnen worden gerealiseerd, bijvoorbeeld door een wand met een gatenpatroon of door een opening.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch een ventilatie-eenheid volgens de uitvinding kan in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (10)

1. Zelfregelende ventilatie-eenheid (1) voor een raam, een deur of dergelijke, die gevormd wordt door een behuizing (2) met een buitenwand (3) en een daartegenover liggende binnenwand (4) die met elkaar verbonden zijn door twee opstaande langswanden (5-6) die zich volgens de langsrichting van de behuizing (2) uitstrekken en die met elkaar verbonden zijn door middel van twee eindwanden (7-8), waarbij de binnenwand (4) en de buitenwand (3) voorzien zijn van een rooster (11-12) en waarbij een lint (13) is aangebracht dat zich in de lengterichting over het rooster (11) van de buitenwand (3) uitstrekt en dat met zijn uiteinden is bevestigd op de buitenwand (3) of op de eindwanden (14) en dat op een plaats tussen deze uiteinden het lint (13) door middel van een veerkrachtig element (15) wordt weggeduwd van de binnenwand (4) in de richting van de buitenwand (3), daardoor gekenmerkt dat minstens één van de voornoemde langswanden (5-6) minstens gedeeltelijk van een open structuur (20) is voorzien.

2. Ventilatie-eenheid (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde open structuur (21) zich minstens uitstrekt langs een driehoekige zone met een basis die zich uitstrekt tussen de twee uiteinden van het lint (13) en een top die gelegen is ter plaatse van de zone waar het lint (13) van de binnenwand (3) wordt weggeduwd en een hoogte die overeenstemt met de maximale afstand waarover het lint (13) van de binnenwand (4) wordt weggeduwd door het veerkrachtig element (15).

3. Ventilatie-eenheid (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het rooster (11) van de buitenwand (3) en de langswand (5-6) een doorlopend rooster vormen.

4. Ventilatie-eenheid (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat beide langswanden (5-6) van een gelijkaardige open structuur (20) zijn voorzien en een doorlopend rooster met het rooster (11) van de buitenwand (3) vormen.

5. Ventilatie-eenheid (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de behuizing (2) tweedelig is, waarbij het doorlopend rooster van de buitenwand (3) en langswanden (5-6) gevormd is als een deksel (10) van de behuizing (2) dat past op een basisdeel (9) van de behuizing (2) dat wordt gevormd door de binnenwand (4) en minstens een deel van de opstaande eindwanden (5-8).

6. Ventilatie-eenheid (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het deksel (10) en basisdeel (9) voorzien is van een clipsverbinding (21).

7. Ventilatie-eenheid (2) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de buitenwand (3) een geknikte vorm heeft met het hoogste punt ter plaatse van de plaats waar het lint (13) naar omhoog wordt geduwd.

8. Ventilatie-eenheid (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het veerkrachtig element (15) als een geplooide metalen draad is gevormd.

9. Ventilatie-eenheid (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de geplooide draad hoofdzakelijk is geplooid in de vorm van een U-vormig element met twee benen (16) en een dwarsverbinding (17) waarvan de dwarsverbinding (17) het lint (13) van de binnenwand (4) wegduwt en de vrije uiteinden van de benen (16) zijn bevestigd op de behuizing (2).

10. Ventilatie-eenheid (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat ze een insectenwerende werking heeft.