BE1018981A3 - Werkwijze voor het bevestigen van een suprastructuur op implantaten en set met een suprastructuur, een steunelement, een fixeerschroef en een implantaat voor het toepassen van deze werkwijze. - Google Patents

Abstract

De uitvinding betreft een werkwijze voor het monteren van een suprastructuur van een tandheelkundige prothese op implantaten, waarbij deze implantaten belastbare en niet-belastbare implantaten vormen. De suprastructuur wordt bevestigd op de kop van de belastbare implantaten, waarbij een steunelement wordt gemonteerd tussen kop en de suprastructuur, terwijl een vrije ruimte wordt behouden tussen de kop van de niet-belastbare implantaten en de suprastructuur. De uitvinding heeft eveneens betrekking op een set met een suprastructuur voor een tandheelkundige prothese en met minstens een steunelement, een fixeerschroef en een implantaat voor het toepassen van de werkwijze.

Description

Werkwijze voor het bevestigen van een suprastructuur op implantaten en SET MET EEN SUPRASTRUCTUUR, EEN STEUNELEMENT, EEN FIXEERSCHROEF EN EEN IMPLANTAAT VOOR HET TOEPASSEN VAN DEZE WERKWIJZE.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het monteren van een suprastructuur van een tandheelkundige prothese op implantaten die voorzien zijn in het bot van een onder- of bovenkaak van een patiënt, waarbij elk van deze implantaten een kop vertoont waarop genoemde suprastructuur dient bevestigd te worden.

Volgens de stand van de techniek is het mogelijk om een suprastructuur onmiddellijk na het plaatsen van implantaten in een kaak om deze implantaten te monteren. In dergelijk geval spreekt men van een onmiddellijke belasting van de implantaten (“immédiate loading”).

De technieken die dit toelaten maken meestal gebruik van een driedimensionale, afbeelding van de kaak. Op basis van deze afbeelding wordt een positie in de kaak gekozen voor de te plaatsen implantaten die bijvoorbeeld rekening houdt met de aanwezige kritische structuren van de kaak, zoals bijvoorbeeld de positie van zenuwbanen of de structuur van het bot van de kaak.

Uitgaande van deze gekozen positie voor de implantaten en een type van implantaten dat werd gekozen wordt dan met grote nauwkeurigheid een boormal en een. suprastructuur vervaardigd via CAD-CAM .of een, zogenaamde , prototype-vervaardigingstechniek. Een dergelijke werkwijze wordt bijvoorbeeld beschreven in het document WO 03/003933.

Met behulp van de vervaardigde boormal worden op voorafbepaalde posities boringen uitgevoerd in het bot van de kaak en worden vervolgens implantaten in deze boringen geplaatst. Het plaatsen van deze implantaten gebeurt met grote precisie, bijvoorbeeld, met behulp van de boormal of de werkwijze beschreven in het document WO 2008/009080.

Vrijwel onmiddellijk nadat de implantaten in het bot van de kaak geplaatst zijn, wordt een suprastructuur, voorzien van een tandheelhundige prothese, op de implantaten gemonteerd.

In bepaalde gevallen is het echter niet mogelijk om alle geplaatste implantaten onmiddellijk te belasten door de bevestiging van een suprastructuur. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een implantaat slechts gedeeltelijk door het bot van de kaak is omgeven en een bijvoorbeeld een deel van het implantaat wordt ingebed in kunstbot en omgeven door een membraam. Voor een dergelijk implantaat is het vereist om de belasting ervan uit te stellen totdat dit volledig omgroeid is door bot. Aldus kan dit implantaat niet onmiddellijk belast worden na plaatsing ervan in het bot.

Verder stelt men vast dat in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld ingevolge de karakteristieken van het bot van de kaak, een implantaat dient geplaatst te worden dat verschillend is van het initieel geplande type implantaat. Zo kan het bijvoorbeeld vereist zijn om een implantaat te plaatsen dat een grotere diameter vertoont dat het implantaat dat initieel werd gekozen en waarvan werd uitgegaan voor de vervaardiging van de suprastructuur.

De uitvinding wil aan deze problemen verhelpen door een werkwijze voor te,stellen die toelaat om een suprastructuur te monteren in de mondholte van een patient en dit onmiddellijk na het plaatsen van implantaten in de kaak niettegenstaande een of meerdere implantaten mogelijk niet onmiddellijk belast kunnen of mogen worden.

Daarnaast laat de uitvinding toe om een suprastructuur te monteren op nagenoeg elk type van implantaat zelfs indien het in de kaak geplaatste type implantaat verschillend is van dit op basis waarvan de suprastructuur werd vervaardigd.

De uitvinding zorgt er. ook voor schroeven met een relatief grote diameter kunnen aangewend worden voor, het bevestigen van de suprastructuur op de implantaten, wat de kans op breuk van; deze schroeven verkleint.

Tot dit doel, wordt de suprastructuur bevestigd op de kop van de belastbare implantaten, waarbij een steunelement wordt gemonteerd tussen deze kop en de suprastructuur, terwijl een vrije ruimte wordt behouden tussen de kop van de niet-belastbare implantaten en de suprastructuur, waarbij de hoogte van deze vrije ruimte volgens de richting van de centrale as van de implantaten overeenstemt met de hoogte van het steunelement.

Doelmatig, wordt de suprastructuur aan genoemde belastbare implantaten bevestigd door middel van een bevestigingselement dat zich doorheen genoemd steunelement uitstrekt tot in een centrale uitsparing in genoemde belastbare implantaten.

Op een voordelige wijze wordt, na het verlopen van een ingroeiperiode op het einde waarvan de niet-belastbare implantaten belast kunnen worden, de suprastructuur verwijderd van genoemde belastbare implantaten en een steunelement wordt aangebracht op genoemde niet-belastbare implantaten. Vervolgens wordt de suprastructuur bevestigd op de niet-belastbare en op de belastbare implantaten waarbij tussen elk implantaat en de suprastructuur een steunelement wordt voorzien.

De uitvinding heeft eveneens betrekking op een set voor het toepassen van de werkwijze volgens de uitvinding. Deze set bevat een suprastructuur voor een tandheelkundige prothese en minstens een steunelement, een fixeerschroef en een implantaat waarbij dit laatste dient geplaatst te worden in een boring in het bot van een kaak. Het implantaat vertoont uitwendige schroefdraad teneinde, door het uitvoeren van een draaibeweging rond de as ervan, in genoemde boring bevestigd te worden tot een kop ervan zich uitstrekt aan het oppervlak van het bot.

Het steunelement vertoont een implantaatzijde en een tegenoverliggende monteerzijde die met elkaar verbonden zijn door een nagenoeg cilindrische uitsparing, waarbij genoemde implantaatzijde een eerste antirotatie-element vertoont dat toelaat om een torsiebeweging over te brengen via het steunelement op het implantaat. Hierbij vertoont de kop van het implantaat een vorm die complementair is aan het eerste antirotatie-element zodanig dat deze kop passend kan bevestigd worden tegen de implantaatzijde van het steunelement, waarbij genoemde uitsparing in het steunelement.coaxiaal is met een centrale uitsparing in het implantaat die uitgeeft in de kop van deze laatste.

Deze set, volgens de uitvinding, heeft als kenmerk dat genoemde suprastructuur een steunoppervlak vertoont waarop een cilindrische boring uitgeeft zodat dit steunoppervlak passend aansluitbaar is op genoemde monteerzijde van het steunelement, waarbij genoemde cilindrische boring coaxiaal is met genoemde uitsparing van het steunelement. Genoemde fixeerschroef dient zich uit te strekken doorheen genoemde boring van de suprastructuur en doorheen genoemde uitsparing van het steunelement tot in genoemde centrale uitsparing van het implantaat teneinde de suprastructuur aan genoemd implantaat te bevestigen, terwijl genoemd steunelement tussen het steunoppervlak en de kop van het implantaat is geklemd.

Volgens een interessante uitvoeringsvorm van de set, volgens de uitvinding, vertonen genoemde implantaatzijde van het steunelement en het implantaat bevestigingsmiddelen die toelaten om een elastische losneembare koppeling te realiseren tussen het steunelement en de kop van het implantaat.

Bij voorkeur bevat de set, volgens de uitvinding, een implantaatvoerder en is genoemde monteerzijde van het steunelement voorzien van een tweede antirotatie-element dat toelaat om een torsiebeweging over te brengen op het steunelement. Hierbij vertoont een uiteinde van de implantaatvoerder een vorm die complementair is aan dit tweede antirotatie-element zodat de implantaatvoerder met dit uiteinde passend kan bevestigd worden tegen de monteerzijde van het steunelement en coaxiaal met dit laatste.

Andere bijzonderheden en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hierna volgende beschrijving van enkele uitvoeringsvormen van de uitvinding; deze beschrijving wordt enkel als voorbeeld gegeven en beperkt de draagwijdte niet van de gevorderde bescherming; de hierna gebruikte verwijzingscijfers hebben betrekking op de hieraan toegevoegde figuren.

Figuur 1 is een schematische langsdoorsnede van een implantaat, een steunelement en een deel van een implantaatvoerder, volgens een interessante uitvoeringsvorm van de uitvinding.

Figuur 2 is een schematische langsdoorsnede van een implantaat, een steunelement, een fixeerschroef en een suprastructuur, volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding.

Figuur 3 is een schematisch doorsnede van een kaak met drie implantaten en een suprastructuur, volgens de uitvinding.

In de verschillende figuren hebben dezelfde verwijzingscijfers betrekking op dezelfde of analoge elementen.

Een eerste uitvoeringsvorm van een set, volgens de uitvinding is voorgesteld in figuur 1. Deze set omvat een tandheelkundig implantaat 1, een steunelement 2 en een implantaatvoerder 3.

Het implantaat 1 is cilindervormig en vertoont, niet in de figuur voorgestelde, uitwendige schroefdraad teneinde dit door schroeven in een boorgat in het bot van een kaak te bevestigen. Wanneer het implantaat 1 in een kaak is bevestigd, strekt de kop 4 van het implantaat zich uit aan het oppervlak van het bot van de kaak zodanig dat aan deze kop 4 een suprastructuur kan gemonteerd worden.

Verder vertoont het implantaat 1 een as 5 en een centrale uitsparing 6 die uitgeeft in de kop 4 ervan. Deze centrale uitsparing 6 is voorzien van inwendige schroefdraad 7 die toelaat om een schroef in de uitsparing 6 te bevestigen.

Genoemd steunelement 2 is ringvormig en vertoont een implantaatzijde 8 en een tegenoverliggende monteerzijde 9 die met elkaar verbonden zijn door een nagenoeg cilindrische uitsparing 10.

De implantaatzijde 8 van het steunelement 2 is voorzien van een eerste antirotatie-element 11 dat toelaat om een torsiebeweging over te brengen via het steunelement 2 op het implantaat 1. Hiertoe vertoont de kop 4 van het implantaat 1 een vorm die complementair is aan het eerste antirotatie-element 11 zodanig dat deze kop 4 passend kan bevestigd worden tegen de implantaatzijde 8 van het steunelement 2 zoals is weergegeven in figuur 1. De uitsparing 10 in het steunelement 2 is dan coaxiaal met de centrale uitsparing 6 van het implantaat 1.

Een dergelijk antirotatie-element 11 wordt, bijvoorbeeld, gevormd door een zeskantig prisma dat zich uitstrekt op de implantaatzijde 8 van het steunelement 2. Het implantaat 1 vertoont dan een overeenkomstige zeskantige uitsparing 12 die aldus complementair is aan het antirotatie-element 11. Wanneer het steunelement 2 tegen de kop 4 van het implantaat 1 is bevestigd, is bijgevolg, het antirotatie-element 11 dat gevormd wordt door een zeskantig prisma passend verzonken in de zeskantige uitsparing 12 in de kop 4 van het implantaat 1.

Verder vertonen genoemde implantaatzijde 8 van het steunelement. 2 en het implantaat 1 bevestigingsmiddelen die toelaten om een elastische losneembare koppeling te realiseren tussen het steunelement 2 en de kop 4 van het implantaat 1.

Dergelijke bevestigingsmiddelen worden in de uitvoeringsvorm van de uitvinding die is voorgesteld in figuur 1, gevormd door, enerzijds, een ringvormige uitsparing 13 in de wand van de centrale uitsparing 6 van het implantaat 1 en, anderzijds, twee staafvormige uitsteeksels 14 van het steunelement 2 die voorzien zijn van een uitstulping 15. Deze staafvormige uitsteeksels 14 strekken zich van aan de implantaatzijde 8 van het steunelement 2 evenwijdig uit aan de as 5. Deze uitsteeksels 14 sluiten, meer bepaald, aan op het antirotatie-element 11.

Wanneer de implantaatzijde 8 op de kop 4 van het implantaat 1 steunt, grijpen genoemde uitstulpingen 15 in in genoemde ringvormige uitsparing 13 zodat het steunelement 2 aan het implantaat 1 is bevestigd.

De staafvormige uitsteeksels 14 zijn enigszins elastisch uitgevoerd zodanig dat wanneer een trekkracht wordt uitgeoefend op het steunelement 2 teneinde dit te verwijderen van het implantaat 1, deze enigszins elastisch vervormen en aldus toelaten dat de uitstulpingen 15 zich uit de ringvormige uitsparing 13 verwijderen.

Het spreekt voor zich dat talloze varianten op deze bevestigingsmiddelen bestaan teneinde een elastische losneembare koppeling te vomien. Aldus zou de wand van de centrale uitsparing 6 van het implantaat 1 bijvoorbeeld uitstulpingen kunnen vertonen, waarbij overeenkomstige inkepingen worden voorzien in het steunelement 2. Verder kan bijvoorbeeld een elastische ring voorzien worden aan het steunelement 2 die ingrijpt in genoemde ringvormige uitsparing 13 wanneer het steunelement 2 op de kop 4 van het implantaat 1 is bevestigd.

De set die is voorgesteld in figuur 1 bevat verder een zogenaamde implantaatvoerder 3. Een dergelijke implantaatvoerder laat toe om, enerzijds, het implantaat 1 doorheen een daarvoor voorziene opening in een boormal te leiden, en, anderzijds, om een het implantaat 1 te manipuleren en aan een rotatie rond de as 5 eryan te onderwerpen teneinde dit in het bot van een kaak te schroeven.

Een dergelijke implantaatvoerder 3 vertoont normalerwijze een hoofdzakelijk cilindrisch lichaam dat coaxiaal met het implantaat 1 wordt verbonden. In figuur 1 is, voor de duidelijkheid van de figuur, alleen het uiteinde 17 van het de implantaatvoerder 3 weergegeven dat wordt verbonden met de kop 4 van het implantaat 1.

De implantaatvoerder 3, volgens de uitvinding, is monteerbaar op genoemde monteerzijde 9 van het steunelement 2. Deze monteerzijde 9 is hiertoe voorzien van een tweede antirotatie-element 16 dat toelaat om een torsiebeweging over te brengen op het steunelement 2 via de implantaatvoerder 3. Hiertoe vertoont het uiteinde 17 van de implantaatvoerder 2 een vorm die complementair is aan genoemd tweede antirotatie-element 16 zodat de implantaatvoerder 3 met dit uiteinde 17 passend kan bevestigd worden tegen de monteerzijde 9 van het steunelement 2 en coaxiaal met dit laatste.

Meer bepaald wordt het antirotatie-element 16 in figuur 1 gevormd door een uitsparing in de monteerzijde 9 van het steunelement 2 in de vorm van een zeskantig prisma. Het uiteinde 17 van de implantaatvoerder 3 vertoont aldus een overeenkomstig zeskantig prisma 18 dat in de betreffende uitsparing 16 in het steunelement 2 past.

Verder vertonen genoemd uiteinde van de implantaatvoerder 3 en het steunelement 2 bevestigingsmiddelen die toelaten om een elastische losneembare koppeling te realiseren tussen de implantaatvoerder 3 en het steunelement 2. Deze bevestigingsmiddelen zijn analoog aan diegene die reeds werden beschreven en die toelaten om het steunelement 2 losneembaar te bevestigen aan het implantaat 1 en omvatten eveneens een ringvormige uitsparing 13’ en elastische of vervormbare uitsteeksels 14’ met uitstulpingen 15’.

Volgens een variante op deze uitvoeringsvorm van de set, volgens de uitvinding, bevat deze set eveneens een suprastructuur 19 voor een tandheelkundige prothese en minstens een fixeerschroef 20. In figuur 2 is een dwarsdoorsnede van dergelijke suprastructuur 19 schematisch weergegeven.

Deze suprastructuur 19 een vertoont steunoppervlak 21 waarop een cilindrische boring 22 uitgeeft zodat dit steunoppervlak 21 passend aansluitbaar is op de monteerzijde 9 van het steunelement 2. Hierbij is de cilindrische boring 22 coaxiaal is met de uitsparing 10 van het steunelement 2 zodat een fixeerschroef 20 wordt voorzien die zich uitstrekt doorheen de boring 22 van de suprastructuur 19 en doorheen genoemde uitsparing 10 van het steunelement 2 tot in de centrale uitsparing 6 van het implantaat 2 teneinde de suprastructuur 19 aan genoemd implantaat 1 te bevestigen. Hierbij is het steunelement 2 tussen het steunoppervlak 21 en de kop 4 van het implantaat 1 geklemd.

Verder kan het nuttig zijn dat in bepaalde gevallen het steunelement 2 op de kop 4 van het implantaat 1 wordt bevestigd met een schroef. Hiertoe vertoont genoemde uitsparing 10 van het steunelement 2 een kraag 23 die toelaat om dit steunelement 2 met de implantaatzijde 8 tegen de kop 4 van het implantaat 1 te bevestigen. Deze schroef wordt via inwendige schroefdraad 7 die voorzien is in genoemde centrale uitsparing 6 van het implantaat 1 bevestigd terwijl de kop van de schroef rust op genoemde kraag 23.

Eventueel kan de set, volgens een van de vorige uitvoeringsvormen van de uitvinding, geen implantaatvoerder 3 bevatten.

De montage van een suprastructuur 19 op drie implantaten la, lb en lc die bevestigd zijn in het bot 24 van een kaak 25 is geïllustreerd in figuur 3.

Hierbij zijn, bij voorbeeld, implantaten la en lc stevig verankerd in het bot 24 zodanig dat deze onmiddellijk na plaatsing kunnen belast worden. Implantaat lb werd geplaatst op een positie in de kaak 25 waar onmiddellijke belasting van het implantaat 1 b niet aangewezen is.

Aldus vormen de implantaten la en lc belastbare implantaten, terwijl het implantaat lb een niet-belastbaar implantaat vormt. Volgens de uitvinding, wordt de suprastructuur 19 van een tandheelkundige prothese op de kop van de belastbare implantaten la en lc gemonteerd. Hierbij wordt een steunelement 2, zoals hoger reeds beschreven, gemonteerd tussen de kop 4 van de belastbare implantaten la en lc en de suprastructuur 19, terwijl een vrije ruimte 26 wordt behouden tussen de kop van het niet-belastbaar implantaat lb en de suprastructuur 19. Hierbij is de hoogte van deze vrije ruimte 26, volgens de richting van de centrale as 5 van het betreffend niet-belastbaar implantaat lb nagenoeg gelijk aan de hoogte, volgens de as 5 van het betreffend implantaat, waarover het steunelement 2 zich uitstrekt tussen de kop 4 van de belastbare implantaten la en lc en het betreffend steunoppervlak 21 van de suprastructuur 19.

De suprastructuur 19 wordt aan genoemde belastbare implantaten la en lc bevestigd door middel van een bevestigingselement, meer bepaald een fixeerschroef 20, die zich doorheen de uitsparing 10 van genoemd steunelement 2 uitstrekt tot in de centrale uitsparing 6 in genoemde belastbare implantaten la en lc.

Nadat het niet-belastbaar implantaat lb voldoende is vergroeid met het bot 24 van de kaak 25 en stevig is verankerd zodat het belast kan worden, wordt de suprastructuur 19 verwijderd van genoemde belastbare implantaten la en lc en wordt een steunelement 2 aangebracht op de kop van het oorspronkelijk niet-belastbaar implantaat lb. Vervolgens wordt de suprastructuur 19 opnieuw bevestigd op de niet-belastbare lb en op de belastbare implantaten la en lc waarbij tussen elk implantaat en de suprastructuur 19 een steunelement 2 is voorzien.

Na het plaatsen van de implantaten 1 in de boringen die hiertoe zijn voorzien in het bot 24 van de kaak 25, wordt de implantaatvoerder 3 verwijderd van het steunelement 2 door genoemde elastisch losneembare koppeling los te maken onder invloed van een lichte trekkracht ten opzichte van het steunelement 2.

Indien vastgesteld is dat een implantaat 1 onvoldoende stevig in het bot 24 staat en aldus niet onmiddellijk kan belast worden, wordt de implantaatvoerder 3 tezamen met het steunelement 2 van de kop van het implantaat 1 verwijderd. Doordat hier een elastische of vervormbare losneembare koppeling is voorzien tussen het steunelement 2 en het implantaat 1 is het niet vereist om ook maar enige torsie uit te oefenen zodat het implantaat 1 niet ongewild aan een rotatie rond de as 5 ervan wordt onderworpen bij het verwijderen van het steunelement 2.

De uitvinding is natuurlijk niet beperkt tot de hierboven beschreven en tot in de figuren voorgestelde uitvoeringsvormen van de werkwijze en de set.

Zo kan het genoemd antirotatie-element 11 of 16 allerhande .vormen aannemen. Dit kan bijvoorbeeld gevormd worden door een uitsparing of een verheven volume, met een dwarsdoorsnede in de vorm van een ster, een veelhoekig prisma, een asymmetrische vorm, een elips etc.

Ook kunnen voor genoemde elastische losneembare koppeling tussen het steunelement en het implantaat of tussen het steunelement en de implantaatvoerder talloze variante worden voorzien. De voornaamste functie van deze koppeling is om ervoor te zorgen dat bij het hanteren van het implantaat met de implantaatvoerder deze met elkaar verbonden blijven.

Claims (9)

1. Werkwijze voor het monteren van een suprastructuur van een tandheelkundige prothese op implantaten die voorzien zijn in het bot van een onder- of bovenkaak van een patiënt, waarbij elk van deze implantaten een kop vertoont waarop genoemde suprastructuur dient bevestigd te worden en waarbij deze implantaten belastbare en niet-belastbare implantaten vormen, daardoor gekenmerkt dat de suprastructuur wordt bevestigd op de kop van de belastbare implantaten, waarbij een steunelement wordt gemonteerd tussen deze kop en de suprastructuur, terwijl een vrije ruimte wordt behouden tussen de kop van de niet-belastbare implantaten en de suprastructuur, waarbij de hoogte van deze vrije ruimte volgens de richting van de centrale as van de implantaten overeenstemt met de hoogte van het steunelement.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij genoemde suprastructuur aan genoemde belastbare implantaten wordt bevestigd door middel van een bevestigingselement dat zich doorheen genoemd steunelement uitstrekt tot in een centrale uitsparing in genoemde belastbare implantaten.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, waarbij genoemde steunelementen op een elastisch losneembare manier worden bevestigd aan de kop van genoemde implantaten.

4. Werkwijze volgens een van de conclusie 1 tot 3, waarbij de suprastructuur vervolgens wordt verwijderd van genoemde belastbare implantaten en een steunelement wordt aangebracht op genoemde niet-belastbare implantaten, waarbij dan de suprastructuur wordt bevestigd op de niet-belastbare en op de belastbare implantaten waarbij tussen elk implantaat en de suprastructuur een steunelement wordt voorzien.

5. Set met een suprastructuur voor een tandheelkundige prothese en met minstens een steunelement, een fixeerschroef en een implantaat waarbij dit laatste dient geplaatst te worden in een boring in het bot van een kaak, waarbij het implantaat uitwendige schroefdraad vertoont teneinde, door het uitvoeren van een draaibeweging rond de as ervan, in genoemde boring bevestigd te worden tot een kop ervan zich uitstrekt aan het oppervlak van het bot, waarbij het steunelement een implantaatzijde en een tegenoverliggende monteerzijde vertoont die met elkaar verbonden zijn door een nagenoeg cilindrische uitsparing, waarbij genoemde implantaatzijde van het steunelement een eerste antirotatie-element vertoont dat toelaat om een torsiebeweging over te brengen via het steunelement op het implantaat, waarbij de kop van het implantaat een vorm vertoont die complementair is aan het eerste antirotatie-element zodanig dat deze kop passend kan bevestigd worden tegen de implantaatzijde van het steunelement zodat genoemde uitsparing in het steunelement coaxiaal is met een centrale uitsparing in het implantaat die uitgeeft in de kop van deze laatste, daardoor gekenmerkt dat genoemde suprastructuur een steunoppervlak vertoont waarop een cilindrische boring uitgeeft zodat dit steunoppervlak passend aansluitbaar is op genoemde monteerzijde van het steunelement, waarbij genoemde cilindrische boring coaxiaal is met genoemde uitsparing van het steunelement, waarbij genoemde fixeerschroef zich dient uit te strekken doorheen genoemde boring van de suprastructuur en doorheen genoemde uitsparing van het steunelement tot in genoemde centrale uitsparing van het implantaat teneinde de suprastructuur aan genoemd implantaat te bevestigen, terwijl genoemd steunelement tussen het steunoppervlak en de kop van het implantaat is geklemd.

6. Set volgens conclusie 5, waarbij genoemde implantaatzijde van het steunelement en het implantaat bevestigingsmiddelen vertonen die toelaten om een elastische losneembare koppeling te realiseren tussen het steunelement en de kop van het implantaat.

7. Set volgens een van de conclusies 5 of 6, waarbij deze een implantaatvoerder bevat en waarbij genoemde monteerzijde van het steunelement is voorzien van een tweede antirotatie-element dat toelaat om een torsiebeweging over te brengen op het steunelement, waarbij een uiteinde van de implantaatvoerder een vorm vertoont die complementair is aan genoemd tweede antirotatie-element zodat de implantaatvoerder met dit uiteinde passend kan bevestigd worden tegen de monteerzijde van het steunelement en coaxiaal met dit laatste.

8. Set volgens conclusie 7, waarbij genoemd uiteinde van de implantaatvoerder en het steunelement bevestigingsmiddelen vertonen die toelaten om een elastische losneembare koppeling te realiseren tussen de implantaatvoerder en het steunelement.

9. Set volgens een van de conclusies 5 tot 8, waarbij genoemde uitsparing van het steunelement een kraag vertoont die toelaat om dit steunelement met de implantaatzijde tegen de kop van het implantaat te bevestigen door middel van een schroef die bevestigd wordt via inwendige schroefdraad die voorzien is in genoemde centrale uitsparing van het implantaat terwijl de kop van de schroef rust op genoemde kraag.