BE1016968A3 - Inrichting voor het vervaardigen van spuitgietstukken. - Google Patents

Abstract

Inrichting (1) voor het vervaardigen van spuitgietstukken (2), die hoofdzakelijk bestaat uit een etagematrijs (3) met een centraal kubusvormig gedeelte (4) en twee matrijsholten (9, 10), waarbij de inrichting (1) is voorzien van een koelpost (15) en een uitwerppost (16), evenals vier houders (17-20) voor het vasthouden van een spuitgietstuk (2), die zijn uitgevoerd als een uit de kubus uitneembaar stuk (17-20) dat gedeeltelijk mee een matrijsholte (9, 10) bepaalt, en van middelen (24) om de houders (17-20) uit de kubusvakken (5,13,6,14) met matrijsholten (9, 10) los te maken en er opnieuw in te brengen, evenals middelen (25) om de houders (17-20) telkens na het spuitgieten een kwartslag te verplaatsen naar een volgend kubusvlak (13,6,14,5).

Description

Inrichting voor het vervaardigen van spuitgietstukken.

Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vervaardigen van spuitgietstukken.

Meer speciaal heeft de huidige uitvinding betrekking op een inrichting voor het vervaardigen van spuitgietstukken die uit minstens twee componenten bestaan, waarbij de inrichting hoofdzakelijk bestaat uit een etagematrijs, meer bepaald een kubusmatrijs met een centraal kubusvormig gedeelte waarop, tegenover twee overstaande vlakken, matrijsgedeelten zijn voorzien die kunnen samenwerken met de voornoemde kubus ter vorming van minstens een eerste en een tweede matrijsholte, waarbij de matrijsgedeelten en de kubus beweegbaar ten opzichte van elkaar zijn opgesteld voor het openen van de matrijs.

Inrichtingen voor het vervaardigen van spuitgietstukken uit één of meer componenten zijn reeds bekend en laten bijvoorbeeld toe in de eerste matrijsholte een spuitgietstuk te vormen uit een eerste component; dit spuitgietstuk in de tweede matrijsholte te brengen en een spuitgietstuk uit twee componenten te vormen door een tweede component op het voornoemde spuitgietstuk uit één component aan te brengen.

Hierbij liggen de eerste en de tweede matrijsholten meestal in één vlak.

Een nadeel van deze bekende inrichtingen is echter dat het uit de matrijsholten nemen van de spuitgietstukken na het spuitgieten, bijvoorbeeld om ze in een tweede matrijsholte aan te brengen voor het spuitgieten van de tweede component of om ze definitief uit de matrijs te nemen, pas kan gebeuren wanneer de spuitgietstukken voldoende zijn afgekoeld of uitgehard, zodat vaak de matrijs nog gedurende een zekere periode gesloten dient te blijven.

Nog een ander nadeel is dat het definitief uit de matrijs nemen van de spuitgietstukken doorgaans door middel van een uitwendig aangebrachte grijper of robot gebeurt die tussen de twee helften van de geopende matrijs dient ingebracht te worden.

Hierdoor gaat kostbare tijd verloren alvorens de matrijs opnieuw gesloten kan worden en een nieuwe cyclus van spuitgieten kan worden aangevat, wat nadelig is voor de rentabiliteit van de inrichting en tevens de productiekost verhoogt.

Nog een bijkomend nadeel van de bekende inrichtingen is dat het overbrengen van de spuitgietstukken van een eerste matrijsholte naar een tweede matrijsholte en het correct positioneren van het spuitgietstuk in de tweede matrijsholte vaak zeer ingewikkeld is.

Door de matijs als kubusmatrijs uit te voeren, worden enkele van de voornoemde nadelen gedeeltelijk weggenomen.

Een bijkomend voordeel van deze bekende kubusmatrijzen, waarbij het kubusvormig karakter van de matrijs niet al te letterlijk moet worden genomen, is het feit dat de krachten die moeten worden uitgeoefend om de tegenoverstaande matrijsgedeelten en de kubus samen te houden tijdens het inspuiten van de componenten in de matrijsholtes elkaar gedeeltelijk opheffen, wat niet het geval zou zijn indien de eerste en de tweede matrijsholtes in een zelfde vlak zouden zijn aangebracht.

Een nadeel van de bekende kubusmatrijzen is echter dat voor het positioneren en verplaatsen van de spuitgietstukken bepaalde delen van de inrichting, zoals bijvoorbeeld de kubus zelf, moeten kunnen roteren of bewegen, welke delen doorgaans zwaar en omvangrijk zijn, wat nadelig is voor het energieverbruik van zulke inrichtingen.

De huidige uitvinding heeft dan ook tot doel aan één of meerdere van de voornoemde en andere nadelen een oplossing te bieden.

Voorts heeft de huidige uitvinding eveneens tot doel een inrichting voor het spuitgieten te bekomen die snel werkt en toch compact is en waarvan de bewegende delen eerder een lichte en eenvoudige structuur bezitten.

Hiertoe betreft de uitvinding een inrichting voor het vervaardigen van spuitgietstukken die uit minstens twee componenten bestaan, waarbij de inrichting hoofdzakelijk bestaat uit een etagematrijs, meer bepaald een kubusmatrijs met een centraal kubusvormig gedeelte waarop tegenover twee overstaande vlakken matrijsgedeelten zijn voorzien die kunnen samenwerken met de voornoemde kubus ter vorming van minstens een eerste en een tweede matrijsholte, respectievelijk voor het vormen van een spuitgietstuk uit een eerste component en voor het aanbrengen van een tweede component op het voornoemde spuitgietstuk uit één component en waarbij de matrijsgedeelten en de kubus beweegbaar ten opzichte van elkaar zijn opgesteld voor het openen van de matrijs, waarbij aan twee vlakken tussen de voornoemde overstaande vlakken van de kubus respectievelijk een koelpost en een uitwerppost zijn voorzien en dat er vier houders zijn voorzien voor het vasthouden van de spuitgietstukken, welke houders zijn gepositioneerd tegenover de vier vlakken van de kubus en zijn uitgevoerd als een uit de kubus uitneembaar stuk dat gedeeltelijk mee, zowel de eerste, als de tweede matrijsholte bepaalt, waarbij de inrichting voorzien is van middelen om de houders uit de kubusvlakken met matrijsholten los te maken en er opnieuw in te brengen, evenals middelen om de houders telkens na het spuitgieten een kwartslag te verplaatsen naar een volgend kubusvlak.

Op deze manier is het mogelijk om de in de matrijs gevormde spuitgietstukken te verplaatsen respectievelijk naar de koelpost en de uitwerppost, terwijl gelijktijdig de gekoelde gevormde spuitgietstukken in positie worden gebracht voor het aanbrengen van de tweede component, terwijl, na . het uitwerpen van de gevormde spuitgietstukken in de uitwerppost, de vrijgekomen houder naar de eerste matrijsholte wordt verplaatst om het volgende spuitgietstuk uit één component te vormen.

Een voordeel van deze inrichting volgens de uitvinding is dat er aparte posten zijn voorzien voor het koelen en uitwerpen van de spuitgietstukken, waardoor tijdens het koelen en het uitwerpen een spuitgietbewerking kan worden uitgevoerd, wat uiteraard de snelheid van het spuitgieten ten goede komt en als gevolg ook de productiekost van de spuitgietstukken drukt.

Een ander voordeel van een inrichting volgens de uitvinding is dat voor het verplaatsen en het herpositioneren van de spuitgietstukken gebruik wordt gemaakt van, uit de kubus uitneembare stukken, die een gemeenschappelijk gedeelte van de matrijsholtes omsluiten, welke stukken zeer licht en compact zijn, wat voordelig is voor het energieverbruik van de inrichting.

Tevens zijn de voornoemde uitneembare stukken analoog aan de rest van de matrijsholtes, zodat spuitgietstukken er gemakkelijk uit verwijderd kunnen worden zonder naden achter te laten of dergelijke.

Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna als voorbeeld zonder enig beperkend karakter enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: figuren 1 tot 4 schematisch en in perspectief een inrichting volgens de uitvinding weergeven, telkens in een andere stand; figuren 5 en 6 doorsneden weergeven respectievelijk volgens de lijnen V-V en VI-VI in figuur 3; en, figuren 7 en 8 schematisch en in perspectief een andere uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding weergeven.

De in de figuren 1 tot 4 weergegeven uitvoeringsvorm van een inrichting 1 volgens de uitvinding is een inrichting 1 voor het vervaardigen van spuitgietstukken 2, weergegeven in figuur 6, die uit minstens twee componenten bestaan, meer bepaald borstellichamen 2 voor tandenborstels, bijvoorbeeld met een kern uit een eerste component, zoals een hardere kunststof, die omkleed is met een handgreep uit een tweede component, zoals een zachtere kunststof.

De inrichting 1 bestaat daartoe, wat op zich reeds bekend is, hoofdzakelijk uit een etagematrijs 3, meer bepaald een kubusmatrijs 3 met een centraal kubusvormig gedeelte 4 waarop tegenover, twee overstaande vlakken 5 en 6, respectievelijk matrijsgedeelten 7 en 8, zijn voorzien die kunnen samenwerken met de voornoemde kubus 4 ter vorming van minstens een reeks eerste matrijsholten 9 en een reeks tweede matrijsholten 10.

De matrijsgedeelten 7 en 8 en de kubus 4 zijn beweegbaar opgesteld ten opzichte van elkaar zodat de matrijs 3 geopend en gesloten kan worden, meer speciaal tot in een gesloten toestand, zoals weergegeven in figuur 1 en tot in een open toestand, zoals weergegeven in de figuren 2 tot 4.

Dit kan bijvoorbeeld gerealiseerd worden door het matrijsgedeelte 8 vast te positioneren ten opzichte van een ondersteunende structuur, terwijl een mechanisme, dat niet is weergegeven in de figuren en bijvoorbeeld aangedreven wordt door een hydraulische cilinder of dergelijke, de matrijsgedeelten 7 en 8 uit elkaar doet bewegen in een richting AA' loodrecht op de voornoemde tegenoverstaande vlakken 5 en 6, waarbij de matrijs 3 wordt geopend ter plaatse van de reeks tweede matrijsholten 10 en bijvoorbeeld, wanneer de voornoemde gedeelten 7 en 8 voldoende uit elkaar werden bewogen, de kubus 4 door het bewegend matrijsgedeelte 7 wordt meegenomen ter opening van de matrijs 3 ter plaatse van de reeks eerste matrijsholten 9.

Uiteraard zijn vele andere mechanismen mogelijk, welke reeds bekend zijn uit de stand der techniek.

Voorts zijn op de matrijsgedeelten 7 en 8 van de inrichting 1 twee spuitkoppen 11 en 12 voorzien, respectievelijk voor het inspuiten van de eerste en de tweede component tot in de reeksen matrijsholten 9 en 10.

De positie van de spuitkoppen is hier slechts schematisch voorgesteld op de matrijsdelen 7 en 8.

Ze kunnen ook elders op de matrijs 3 inwerken, waarbij de componenten door middel van gepaste kanalen naar de reeksen matrijsholten 9 en 10 geleid worden.

Volgens de uitvinding zijn aan de twee vlakken 13 en 14 tussen de voornoemde overstaande vlakken 5 en 6 van de kubus 4, respectievelijk een koelpost 15 voorzien voor het koelen van de spuitgietstukken 2 tussen het spuitgieten van de eerste en de tweede component en die in dit geval is geïntegreerd in de kubus 4, evenals een uitwerppost 16, waar de afgewerkte spuitgietstukken 2 kunnen worden gerecupereerd voor verdere behandeling.

Voorts is de inrichting 1 volgens de uitvinding voorzien van vier houders 17 tot 20 voor het vasthouden van de spuitgietstukken 2, welke houders 17 tot 20 in de werkstand respectievelijk zijn gepositioneerd tegenover de vier vlakken 5, 13, 6 en 14 van de kubus 4.

Verder zijn de houders 17 tot 20 uitgevoerd als een uit de kubus 4 uitneembaar stuk 17 tot 20 dat gedeeltelijk mee, zowel de eerste, als de tweede reeks matrijsholten 9 en 10 bepaalt.

Zoals weergegeven in de figuren 5 en 6 kunnen de houders 17 tot 20 bijvoorbeeld voorzien zijn van holtes 21, waarin de kop 22 van een borstellichaam 2 voor een tandenborstel door spuitgieten kan worden gevormd en waarbij in deze houders 17 tot 20 een reeks evenwijdige pinnetjes 23 zijn aangebracht die zich met een zekere lengte tot in de holtes uitstrekken en bedoeld zijn om bij het spuitgieten gaten te vormen in de kop 22 van het borstellichaam 2, waarin bijvoorbeeld later borstelharen kunnen worden aangebracht.

Zulke pinnetjes 23 kunnen er ook voor zorgen dat een spuitgietstuk 2, in dit geval een borstellichaam, beter in de houders 17 tot 20 kunnen worden vastgehouden.

Verder zijn er volgens de uitvinding tevens middelen 24 voorzien om de houders 17 tot 20 uit de kubusvlakken 5, 13, 6 en 14 los te maken en ze er opnieuw in te brengen, evenals middelen 25 om de houders 17 tot 20 telkens na het spuitgieten een kwartslag te verplaatsen naar een volgend kubusvlak respectievelijk 13, 6, 14 en 5.

In het getoonde voorbeeld bestaan de voornoemde middelen 25 uit een carrousel 25, waarop de houders 17 tot 20 zijn aangebracht.

Deze carrousel 25 wordt gevormd door een frame 25 dat roteerbaar is opgesteld op de kubus 4 volgens een centrale as CC' evenwijdig aan de voornoemde kubusvlakken 5, 6, 13 en 14, bijvoorbeeld door middel van een elektrische motor of dergelijke die niet weergegeven is in de figuren.

De middelen 24 worden in het getoonde voorbeeld gevormd door gleuven 26 in het frame 25, waarin elke houder 17 tot 20 door middel van pinnen 27 verschuifbaar is aangebracht in een richting hoofdzakelijk loodrecht op de kubusvlakken 5,6,13 en 14.

Deze middelen 24 bevatten verder één of meer aandrijvingen, bijvoorbeeld in de vorm van hydraulisch of pneumatisch gestuurde cilinders, welke voor de eenvoud tevens niet zijn weergegeven in de figuren, teneinde de houders 17 tot 20 in de gleuven 26 te kunnen verschuiven.

Al is dit volgens de uitvinding niet strikt noodzakelijk, toch is het kubusvlak 13 van de koelpost 15 in het getoonde voorbeeld voorzien van een reeks holten 28 die bij voorkeur overeenstemt met de reeks eerste matrijsholten 9.

In dit geval wordt een gedeelte van de reeks holten 28 in het kubusvlak 13 van de koelpost 15 tevens gevormd door een voornoemd, uit de kubus 4 uitneembaar stuk 18 of houder 18.

De koeling is in het hier besproken voorbeeld een waterkoeling, die wordt gevormd door kanalen, die in de figuren niet zichtbaar zijn, die rondom de voornoemde reeks holten 28 in de kubus 4 zijn aangebracht en waardoor koelwater kan stromen.

Het gebruik en de werking van een inrichting 1 volgens de uitvinding is eenvoudig en als volgt.

Om te kunnen spuitgieten, worden eerst alle houders 17 tot 20 tot in de kubus 4 bewogen, tot in een stand, zoals weergegeven in figuur 2.

Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door de houders 17 tot 20 eerst juist te positioneren rondom de centrale as CC' het frame 25 te verdraaien, bijvoorbeeld door middel van een elektrische motor, waarna de houders 17 tot 20 naar de centrale as CC' toe worden bewogen door de pinnen 27 in de gleuven 26 te verschuiven, bijvoorbeeld door middel van hydraulische cilinders die tussen het frame 25 en elke pin 27 werken.

Na het sluiten van de matrijs 3 door het naar elkaar toe bewegen van de matrijsgedeelten 7 en 8 en de kubus 4, wordt een stand bekomen, zoals weergegeven in figuur 1, waarna het eigenlijke spuitgieten kan beginnen.

Daartoe worden via spuitkoppen 11 en 12 respectievelijk de eerste component en de tweede component tot in de reeksen matrijsholten 9 en 10 gespoten.

De matrijs 3 kan dan opnieuw worden geopend door het uit elkaar bewegen van de matrijsgedeelten 7 en 8 en de kubus 4, tot in een stand weergegeven in figuur 2.

De gevormde spuitgietstukken 2, in dit geval borstellichamen voor tandenborstels, zijn voor een gedeelte gevat in de houders 17 tot 20, terwijl de rest van de spuitgietstukken 2 zich in de holten in het betreffende kubusvlak 5 of 6 bevindt.

Door nu de pinnen 27 waarmee de houders 17 tot 20 in het frame 25 zijn aangebracht naar buiten toe te bewegen, dus weg van de centrale as CC' , zullen de spuitgietstukken 2 uit hun betreffend kubusvlak 5 of 6 loskomen, terwijl de spuitgietstukken 2 met de kop van het borstellichaam 2 in de houders 17 tot 20 zal worden vastgehouden.

Het dient opgemerkt te worden dat, behalve voor het gedeelte waar de kop 22 van het borstellichaam 2 vastzit aan de houder 17 tot 20, de rest van het borstellichaam 2 -zowel vooraan, als achteraan - volledig vrijkomt uit de matrijsholtes 9 en 10.

Hierdoor ontstaat de mogelijkheid de tweede component langs beide zijden van het borstellichaam 2 aan te brengen.

Deze stand is weergegeven in figuur 3.

Een volgende stap bestaat erin het frame 25 een kwartslag te roteren, welke beweging is geïllustreerd in figuur 4 voor een tussenliggende toestand van zo'n 45°.

Hierdoor wordt opnieuw een stand bekomen zoals in figuur 3, waarbij evenwel de spuitgietstukken 2 die slechts uit één enkele component bestaan en die werden gevormd in de reeks eerste matrijsholten 9, werden gedraaid tot aan het vlak 13 waar de koelpost 15 is voorzien.

Analoog werden eerder gevormde spuitgietstukken 2 uit één component die zich in de koelpost 15 bevonden, verplaatst naar het vlak 6 met de reeks tweede matrijsholten 10 en werden spuitgietstukken 2, gevormd uit twee componenten, verdraaid tot aan de uitwerppost 16.

Tot slot werd ook de houder 20 aan de uitwerppost 16, die tijdens een vorige stap werd ontdaan van elk afgewerkt spuitgietstuk 2 uit twee componenten, tot aan het kubusvlak 5 gebracht, waarin de reeks eerste matrijsholten 9 zich bevinden.

Door nu opnieuw de houders 17 tot 20 tot in de kubus 4 te bewegen, zoals hierboven uiteengezet en welke stand is weergegeven in figuur 2, en daarna de matrijs 3 opnieuw te sluiten, zoals weergegeven in figuur 1, kan een volgende spuitgietbewerking worden aangevat.

Men bekomt aldus een cyclus, waarbij eerst de matrijs 3 wordt gesloten, de componenten worden ingespoten, de matrij s 3 opnieuw wordt geopend, de spuitgietstukken 2 naar een volgende kubusvlak 5, 6, 13 en 14 worden verdraaid met behulp van de houders 17 tot 20 en het frame 25, waar ze worden onderworpen aan de volgende bewerking in het vervaardigingsproces.

Het is duidelijk dat op deze wijze zeer snel en efficiënt kan worden gewerkt en dat geen tijd verloren gaat voor het koelen of voor het uitwerpen van de spuitgietstukken 2, aangezien zulk koelen en uitwerpen gebeurt tijdens de spuitcyclus.

Uiteraard is het mogelijk om bij het opstarten van de inrichting 1 enkel een eerste component in de reeks eerste matrijsholten 9 in te spuiten via de spuitkop 11, zodat materiaal kan worden bespaard.

Dit heeft echter als nadeel dat voor de opstart een aparte sequentie moet worden uitgewerkt, wat doorgaans veel kostelijker is dan gewoon de eerste maal in de reeks tweede matrijsholten 10, die nog niet voorzien is van een spuitgietstuk 2 gevormd uit de eerste component, de tweede component in te spuiten en nadien de gevormde spuitstukken 2 die volledig uit de tweede component zijn opgebouwd af te voeren.

In figuur 7 is een andere uitvoeringsvorm van een inrichting 1 volgens de uitvinding weergegeven, waarbij het verschil met de vorige uitvoeringsvorm er hoofdzakelijk in bestaat dat de reeksen matrijsholten 9 en 10 gevormd worden door twee reeksen holten 29 en 30 voor borstelstelen aan weerszijden van een centraal geplaatste houder 17 tot 20, waarbij in deze houders 17 tot 20 twee reeksen holtes voor de koppen van de borstellichamen zijn voorzien, zodat een zelfde houder 17 tot 20 dubbel zoveel spuitgietstukken 2 kan vasthouden en verplaatsen.

In figuur 8 is nog een andere uitvoeringsvorm van een inrichting 1 volgens de uitvinding weergegeven, die zeer sterk aansluit bij de voorgaande uitvoeringsvorm van figuur 7, maar waarbij het kubusvlak 13 aan de koelpost 15 niet voorzien is van een reeks matrijsholten 28.

In dit geval worden de spuitgietstukken 2 in de koelpost 15 gekoeld door ze bloot te stellen aan de omgevingslucht, al dan niet met een bijkomende geforceerde ventilatie, bijvoorbeeld afkomstig van een elektrische ventilator.

Op dezelfde manier kan ook het kubusvlak 14 waar de uitwerppost 16 zich bevindt, zonder de matrijsholten 10 worden vervaardigd.

Deze laatste uitvoeringsvormen hebben uiteraard als voordeel dat ze eenvoudiger te maken zijn en dus goedkoper kunnen worden geproduceerd.

Het is duidelijk dat nog vele andere uitvoeringsvormen van een inrichting 1 volgens de uitvinding mogelijk zijn.

Zo is het bijvoorbeeld mogelijk de matrijs 3 te openen en te sluiten volgens allerhande variante methodes, bijvoorbeeld door een rotatie van de matrijsgedeelten 7 en 8 ten opzichte van de kubus 4 of dergelijke.

Eveneens kan het verplaatsen van de spuitgietstukken 2 op duizend en één manieren verwezenlijkt worden, bijvoorbeeld door gebruik te maken van eenvoudige mechanische methodes, maar even goed door bijvoorbeeld een robot in te zetten die via een softwarepakket wordt aangestuurd.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven inrichtingen, doch dergelijke inrichting voor het vervaardigen van spuitgietstukken kan volgens verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (12)

1. Inrichting (1) voor het vervaardigen van spuitgietstukken (2) die uit minstens twee componenten bestaan, waarbij de inrichting (1) hoofdzakelijk bestaat uit een etagematrijs (3), meer bepaald een kubusmatrijs (3) met een centraal kubusvormig gedeelte (4) waarop, tegenover twee overstaande vlakken (5,6), matrijsgedeelten (7,8) zijn voorzien die kunnen samenwerken met de voornoemde kubus (4) ter vorming van minstens een eerste en een tweede matrijsholte (9.10) , respectievelijk voor het vormen van een spuitgietstuk (2) uit een eerste component en voor het aanbrengen van een tweede component op het voornoemde spuitgietstuk (2) uit één component en waarbij de matrijsgedeelten (7,8) en de kubus (4) beweegbaar ten opzichte van elkaar zijn opgesteld voor het openen van de matrijs (3), daardoor gekenmerkt dat aan twee vlakken (13,14) tussen de voornoemde overstaande vlakken (5,6) van de kubus (4) respectievelijk een koelpost (15) en een uitwerppost (16) zijn voorzien en dat er vier houders (17-20) zijn voorzien voor het vasthouden van een spuitgietstuk (2) , welke houders (17-20) zijn gepositioneerd tegenover de vier vlakken (5,6,13,14) van de kubus (4) en zijn uitgevoerd als een uit de kubus uitneembaar stuk (17-20) dat gedeeltelijk mee, zowel de eerste, als de tweede matrijsholte (9,10) bepaalt, waarbij de inrichting (1) voorzien is van middelen (24) om de houders (17-20) uit de kubusvlakken (5,13,6,14) met matrijsholten (9.10) los te maken en er opnieuw in te brengen, evenals middelen (25) om de houders (17-20) telkens na het spuitgieten een kwartslag te verplaatsen naar een volgend kubusvlak (13,6,14,5).

2. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de houders (17-20) voorzien zijn van pinnetjes (23) waarmee een uitgietstuk (2) in de houder (17-20) wordt vastgehouden bij het verplaatsen.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde middelen (25), waarmee de houders (17-20) een kwartslag worden gedraaid, bestaan uit een carrousel (25), waarop de houders (17-20) zijn aangebracht.

4. Inrichting volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat de carrousel (25) wordt gevormd door een frame (25) dat roteerbaar is opgesteld ten opzichte van de kubus (4), waarin elke houder (17-20) verschuifbaar is aangebracht.

5. Inrichting volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat het frame (25) roteerbaar is ten opzichte van de kubus (4) volgens een centrale as (CC') evenwijdig aan de voornoemde kubusvlakken (5,6,13,14) en de houders (17-20) in het frame (25) kunnen verschuiven in een richting hoofdzakelijk loodrecht op de voornoemde kubusvlakken (5,6,13,14).

6. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat in het kubusvlak (13) van de koelpost (15) geen matrijsholten zijn voorzien.

7. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies 6, daardoor gekenmerkt dat in de koelpost (15) een spuitgietstuk (2) wordt gekoeld door het bloot te stellen aan de omgevingslucht.

8. Inrichting volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat de koeling gebeurt in de omgevingslucht met geforceerde ventilatie.

9. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 5, daardoor gekenmerkt dat het kubusvlak (13) van de koelpost (15) is voorzien van minstens één holte (28) die overeenstemt met de eerste matrijsholte (9).

10. Inrichting volgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat een gedeelte van de holte (28) in het kubusvlak (13) van de koelpost (15) wordt gevormd door een voornoemd uit de kubus uitneembaar stuk (17-20).

11. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, daardoor gekenmerkt dat rond de voornoemde holte (28) in de koelpost (15) een waterkoeling is voorzien.

12. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het kubusvlak (14) van de uitwerppost (16) niet voorzien is van een matrij sholte.