BE1015321A3 - Inrichting en werkwijze voor het rooien van koolplanten. - Google Patents

Inrichting en werkwijze voor het rooien van koolplanten. Download PDF

Info

Publication number
BE1015321A3
BE1015321A3 BE2003/0048A BE200300048A BE1015321A3 BE 1015321 A3 BE1015321 A3 BE 1015321A3 BE 2003/0048 A BE2003/0048 A BE 2003/0048A BE 200300048 A BE200300048 A BE 200300048A BE 1015321 A3 BE1015321 A3 BE 1015321A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
plants
clamping
endless
bands
plant
Prior art date
Application number
BE2003/0048A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Vanhoucke Johan
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Vanhoucke Johan filed Critical Vanhoucke Johan
Priority to BE2003/0048A priority Critical patent/BE1015321A3/nl
Priority to NL1025253A priority patent/NL1025253C2/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1015321A3 publication Critical patent/BE1015321A3/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D45/00Harvesting of standing crops
    • A01D45/26Harvesting of standing crops of cabbage or lettuce

Abstract

Inrichting en werkwijze voor het rooien van planten, in het bijzonder van koolplanten, waarbij twee eindloze klembanden (2,3) voorzien van een groef (57) zijdelings planten klemmen en centreren volgens de dwarsrichting (B) van de klembanden (2,3).

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Inrichting en werkwijze voor het rooien van koolplanten. 



  De uitvinding betreft een inrichting en een werkwijze voor het rooien van planten, in het bijzonder van koolplanten. 



  Inrichtingen voor het rooien of oogsten van koolplanten bevatten onder meer middelen om met de onderkant en de bovenkant van de koolplanten samen te werken. Dergelijke inrichtingen beschadigen meestal de koolplanten tijdens het rooien en zijn minder geschikt voor het rooien van eerder onregelmatig geplante koolplanten of voor het rooien van eerder neerhangende koolplanten. Bovendien zijn dergelijke inrichtingen niet geschikt om de wortels van de koolplanten feilloos te verwijderen. 



  De uitvinding heeft' als doel een inrichting en een werkwijze voor het rooien van planten, in het bijzonder van koolplanten, die de voornoemde nadelen niet vertonen en die toelaten dergelijke planten te rooien zonder die te beschadigen. 



  Tot dit doel bevat de inrichting volgens de uitvinding twee eindloze klembanden voor het volgens een transportrichting te transporteren van planten, die in gebruik vanaf een toevoerplaats voor planten naar een afvoerplaats voor planten naar elkaar toe gericht zijn en zich nagenoeg verticaal uitstrekken voor het zijdelings tussen de klembanden klemmen van planten en die in gebruik vanaf de toevoerplaats voor planten 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 naar de afvoerplaats voor planten hellend oplopen voor het lichten van planten, waarbij de eindloze klembanden een eindloze groef bevatten die tegenover een eindloze groef van de tegenoverliggende eindloze klemband is gelegen voor het centreren volgens de dwarsrichting van de klembanden van zijdelings tussen de klembanden geklemde planten ten opzichte van tegenover elkaar gelegen eindloze groeven. 



  De uitvinding biedt als voordeel dat de planten weinig beschadigd worden doordat de planten zijdelings met de klembanden in contact komen en zijdelings tussen de klembanden geklemd worden. Bovendien blijven de planten in een welbepaalde positie volgens de dwarsrichting van de klembanden die bepaald wordt door de eindloze groeven tussen de eindloze klembanden gehouden waardoor de planten weinig wrijven tussen de klembanden. Dit is vooral voordelig bij koolplanten daar de buitenste bladeren hierbij het binnengedeelte van de koolplanten tijdens'het rooien kunnen blijven beschermen. 



  Volgens een uitvoeringsvorm bevat de eindloze groef van de klemband twee eindloos afgeschuinde centreervlakken die elk gelegen zijn tussen een eindloos randdeel van de klemband en een eindloos bodemdeel van de klemband. Bij voorkeur bevat het bodemdeel hierbij een eindloos bodemvlak dat volgens de dwarsrichting van de klemband is gelegen. Volgens een uitvoeringsvorm bestaat de klemband uit een transportband die het bodemdeel vormt en waarop nabij elke zijkant een randdeel is aangebracht dat centreervlakken bevat. Bij voorkeur bestaat het 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 bodemdeel uit PVC of uit hard rubber en bestaan de randdelen uit celrubber of uit zacht rubber. De klembanden, in het bijzonder hun bodemvlak en hun centreervlakken die de groef vormen, vertonen afmetingen in orde van grootte van de te rooien planten.

   Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat de klemband aan de kant tegenover de randdelen één of meerdere stuursnaren om de klemband volgens de dwarsrichting te geleiden. Dergelijke klemband kan door de stuursnaren in een bepaalde positie volgens de dwarsrichting geleid worden en is hierdoor bijzonder geschikt om planten in een bepaalde en nagenoeg constante positie volgens de dwarsrichting te transporteren volgens de transportrichting. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat de inrichting tevens twee geleidingselementen die elk vooraan een eindloze klemband zijn opgesteld voor het geleiden van planten naar de eindloze klembanden. Bij voorkeur bevat de inrichting tevens aandrijfmiddelen voor de geleidingselementen die toelaten de geleidingselementen tegengesteld aan elkaar roterend aan te drijven. Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevatten de twee geleidingselementen kegelvormige elementen, die bij voorkeur roterend aangedreven worden, voor het geleiden van planten naar de eindloze klembanden. De draairichting van de roterende geleidingselementen is hiertoe zodanig gekozen dat een zich tussen de geleidingselementen aangebrachte plant opgelicht wordt en volgens een nagenoeg verticale stand tussen de klembanden geklemd wordt.

   De geleidingselementen kunnen ook vast opgestelde geleidingsstangen bevatten. Bij voorkeur 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 bevat de inrichting instelmiddelen om de onderlinge positie van de klembanden en de geleidingselementen te regelen en worden de geleidingselementen bij voorkeur nabij de onderkant van de klembanden opgesteld. 



  Dergelijke geleidingselementen zijn vooral voordelig voor het rooien van planten, in het bijzonder koolplanten, die neerhangen of onregelmatig geplant zijn. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat de inrichting volgens de uitvinding tevens een snijinrichting om de wortels van de planten af te snijden die tussen de toevoerplaats voor planten en de afvoerplaats voor planten van de klembanden op een bepaalde afstand onder de klembanden is opgesteld. Bij voorkeur is de voornoemde afstand regelbaar. Dit laat toe de wortels van een tussen de klembanden volgens de uitvinding gecentreerde plant op een nagenoeg constante lengte te verwijderen. Dit laatste kan bekomen worden met de inrichting volgens de uitvinding omdat alle planten in een zelfde positie volgens de dwarsrichting van de klemband gecentreerd zijn door middel van de gegroefde klembanden. 



  Volgens een uitvoeringsvorm bevat de inrichting volgens de uitvinding voor elke eindloze klemband minstens twee omkeerwielen waarrond de klembanden geleid worden, die respectievelijk voorzien zijn nabij de toevoerplaats voor planten en de afvoerplaats voor planten. De afstand tussen de omkeerwielen ter hoogte van de toevoerplaats en de afstand tussen de omkeerwielen ter hoogte van de afvoerplaats is voldoende om het passeren van planten mogelijk te 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 maken. Bij voorkeur zijn minstens de omkeerwielen die nabij de toevoerplaats voor planten zijn voorzien verend ondersteund. Dit laat niet alleen toe de klemband op te spannen maar laat eveneens toe de afstand tussen de omkeerwielen voor beide klembanden aan te passen om het passeren van planten te bevorderen, in het bijzonder het passeren van onregelmatig geplante planten. 



  Bij voorkeur bevat de inrichting middelen om de eindloze klembanden naar elkaar toe te dwingen, die volgens een uitvoeringsvorm loopwielen bevatten die verend zijn ondersteund. De eindloze klembanden zijn bij voorkeur zodanig ten opzichte van elkaar opgesteld dat de klembanden tegen elkaar aandrukbaar zijn bij afwezigheid van planten. Hierbij kunnen de eindloze randdelen van de klembanden volgens een verticaal vlak met elkaar contact maken terwijl de klembanden ter hoogte van hun eindloze groeven zich volgens een horizontaal vlak op een afstand van elkaar bevinden en een holte vormen. Uiteraard hoeven bij afwezigheid van planten de klembanden niet noodzakelijk tegen elkaar aangedrukt worden, echter dit laatste is voordelig om bijvoorbeeld koolplanten met een bolvormig gedeelte met relatief kleine doormeter met een inrichting volgens de uitvinding te rooien. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm dwingen de loopwielen de eindloze klembanden naar een stand die buiten de nabij elkaar gelegen verbindingslijnen tussen de omtrek van de omkeerwielen voor elke klemband zijn gelegen. Dit is voordelig om koolplanten met relatief grote doormeter of opeenvolgend 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 koolplanten met een verschillende doormeter met een inrichting volgens de uitvinding te rooien, in het bijzonder met de klembanden te klemmen en eenvoudig langsheen de omkeerwielen te transporteren. 



  Volgens een uitvoeringsvorm bevat de inrichting volgens de uitvinding ook aandrijfmiddelen die de klembanden aandrijven. Dergelijke aandrijfmiddelen kunnen een aandrijfmotor bevatten, bij voorkeur een hydraulische aandrijfmotor, voor het via een omkeerwiel aan te drijven van een klemband. Het aanwenden van hydraulische aandrijfmotoren is voordelig in geval de klembanden op bepaalde plaatsen met elkaar contact maken, hetgeen toelaat de klembanden met een nagenoeg gelijke snelheid volgens de transportrichting aan te drijven. Dit is tevens voordelig om het beschadigen van de planten te vermijden omdat hierdoor de tussen de klembanden geklemde planten niet om een verticale as kunnen draaien. 



  Tot het doel van de uitvinding bevat de uitvinding tevens een werkwijze voor het rooien van planten, in het bijzonder van koolplanten, die het lichten, het zijdelings klemmen en het transporteren volgens een transportrichting van planten tussen twee eindloze klembanden bevat, die in gebruik vanaf een toevoerplaats voor planten naar een afvoerplaats voor planten naar elkaar toe gericht zijn, zich nagenoeg verticaal uitstrekken en hellend oplopen, waarbij de werkwijze tevens het centreren bevat volgens de dwarsrichting van de klembanden van zijdelings tussen de klembanden geklemde planten ten opzichte van 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 tegenover elkaar gelegen eindloze groeven van de eindloze klembanden. 



  Verdere voorkeurdragende werkwijzen bevatten het geleiden van planten naar de eindloze klembanden door geleidingselementen die elk vooraan een eindloze klemband zijn opgesteld, het tegengesteld aan elkaar roterend aandrijven van de geleidingselementen om een zich tussen de geleidingselementen aangebrachte plant op te lichten en het afsnijden van de wortels van de planten door een snijinrichting die op een bepaalde, bij voorkeur regelbare afstand onder de klembanden tussen de toevoerplaats voor planten en de afvoerplaats voor planten van de klembanden is opgesteld. 



  De inrichting en de werkwijze volgens de uitvinding worden bij voorkeur aangewend voor het rooien of oogsten van verschillende soorten koolplanten, waaronder rode kool, witte kool, groene kool, boerenkool, savooienkool, akkerkool, bloemkool, koolrapen boven de grond, andere soorten sluitkolen en andere soorten koolachtige planten. Deze koolplanten kunnen gerooid of geoogst worden voor de zogenaamde verse markt of voor de industrie. 



  De kenmerken en verdere voordelen van de uitvinding worden aan de hand van in de tekeningen weergegeven niet beperkende uitvoeringsvoorbeelden, in de hierna volgende gedetailleerde beschrijving verder toegelicht. In deze beschrijving wordt verwezen naar de volgende tekeningen, waarin : 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 figuur 1 een bovenaanzicht van een inrichting volgens de uitvinding weergeeft; figuur 2 een zijaanzicht van de inrichting volgens figuur 1 weergeeft ; figuur 3 vergroot en deels doorgesneden het voorste gedeelte van figuur 2 weergeeft; figuur 4 een klemband ter hoogte van een omtrekswiel weergeeft ; figuur 5 twee naar elkaar toe gerichte gedeeltes van tegenover elkaar opgestelde klembanden in rusttoestand weergeeft; figuur 5 klembanden van figuur 5 terwijl die samenwerken met een plant weergeeft. 



  In figuren 1 tot 3 wordt een inrichting 1 volgens de uitvinding schematisch en in gebruik weergegeven die twee eindloze klembanden 2 en 3 bevat voor het volgens een transportrichting A vanaf een toevoerplaats 4 naar een afvoerplaats 5 te transporteren van planten. Zoals zichtbaar is een gedeelte 6 van de klemband 2 gericht naar een gedeelte 7 van de tegenoverliggende klemband 3. Hierbij zijn minstens de gedeeltes 6 en 7 van de klembanden 2 en 3 nagenoeg verticaal gericht. 



  Zoals zichtbaar in figuur 2 lopen de klembanden 2 en 3 vanaf de toevoerplaats 4 naar de afvoerplaats 5 hellend op, met andere zijn de klembanden 2 en 3 schuin naar boven gericht. Bij het weergegeven voorbeeld vormt de hoek tussen de klembanden 2 en 3 en de bodem 8 ongeveer twintig graden. 



  Vooraan elke eindloze klemband 2 en 3 zijn telkens geleidingselementen 9 of 10 voorzien voor het geleiden 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 van planten tussen de eindloze klembanden 2 en 3. Die geleidingselementen 9 en 10 worden, zoals zichtbaar in figuur 3, aangedreven door aandrijfmiddelen 11 en wel zodanig dat die tegengesteld aan elkaar roteren om toe te laten een plant die zich tussen de geleidingselementen 9 en 10 bevindt, op te lichten of te rechten. Hiertoe draaien de geleidingselementen 9 en 10 langs boven gezien van elkaar weg. In de weergegeven uitvoeringsvorm bevatten de geleidingselementen 9 en 10 kegelvormige elementen 12 en 13 die ter hoogte van de onderzijde van de klembanden 2 en 3 zijn opgesteld. De kegelvormige elementen 12 en 13 bestaan bijvoorbeeld uit holle kegels in roestvrij staal zoals inox en vertonen een maximale doormeter van ongeveer 0,15 meter.

   De aandrijfmiddelen 11 bestaan hierbij uit een gekende hydraulische aandrijfmotor 14 die via niet weergegeven leidingen en een debietregelaar of een drukregelaar met een niet weergegeven gekende hydraulische oliepomp zijn verbonden. Verder zijn instelmiddelen 15 voorzien om de onderlinge positie van de klembanden 2,3 en de geleidingselementen 9 en 10 te regelen. Die instelmiddelen 15 laten ook toe de hoogte of de diepte van geleidingselementen 9,10 ten opzichte van de bodem 8 in te stellen. 



  Zoals zichtbaar in figuren 1, 2 en 6 bevat de inrichting 1 tevens een snijinrichting 16 om de wortels van de planten af te snijden die nagenoeg centraal op een bepaalde afstand onder de klembanden 2 en 3 is opgesteld. De snijinrichting 16 bevat een aantal roterend op een draaischijf opgestelde maaimessen 17, bijvoorbeeld zes maaimessen 17 die 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 verdeeld over een omtrek zijn opgesteld en waarmee een maaibereik van ongeveer 0,16 meter wordt bekomen. De snijinrichting 16 wordt bijvoorbeeld met een relatief hoge draaisnelheid door een hydraulische aandrijfmotor 18 aangedreven. De afstand van de snijinrichting 16 tot de klembanden 2 en 3 is regelbaar door bijvoorbeeld de aandrijfmotor 18 axiaal in verschillende posities ten opzichte van het frame 19 voor de inrichting 1 op te stellen.

   De maaimessen 17 zijn bijvoorbeeld, afhankelijk van de grootte van de te rooien koolplanten, een paar centimeter onder de klembanden 2,3 opgesteld en draaien in een vlak dat nagenoeg evenwijdig met de klembanden 2,3 is opgesteld. Dergelijke snijinrichting 16 is voordelig om de steel met wortel van een koolplant te ontdoen zonder het bolvormig gedeelte van de koolplant te beschadigen. 



  Het frame 19 is instelbaar bevestigd aan een hoofdframe 20 dat via minstens   n wiel 21 op de bodem 8 kan steunen. Het frame 19 bestaat uit buizen met afmetingen van 0,06 meter op 0,06 meter en een buisdikte van 0,004 meter die nagenoeg volgens de ribben van een balk zijn opgesteld. Het hoofdframe 20 wordt bij voorkeur tevens gedragen door een niet weergegeven hefinrichting die bijvoorbeeld voorzien is aan een tractor. Naast de inrichting 1 volgens de uitvinding zijn op dit hoofdframe 20 tevens een staanplaats 22 voor een persoon, een hefmast 23 voor een container 24 en een transporteenheid 25 voor het afvoeren van planten vanaf de inrichting 1 naar de container 24 voorzien. Onder de staanplaats 22 kan tevens nog een niet weergegeven wiel voorzien zijn om 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 het hoofdframe 20 ten opzichte van de bodem 8 te ondersteunen.

   Het wiel 21 is bevestigd op een wielhouder 26 die axiaal uitschuifbaar in het hoofdframe 20 is bevestigd om bijvoorbeeld toe te laten containers met verschillende breedte op de hefmast 23 te voorzien. De hefmast 23 kan met gekende hydraulische middelen op en neer bewogen worden om een op de hefmast 23 voorziene container op en neer te positioneren. 



  De transporteenheid 25 bestaat uit meerdere rollen 27 die via twee eindloze kettingen 28 onderling gekoppeld worden, welke kettingen 28 op hun beurt door een hydraulische aandrijfmotor 29 worden aangedreven om de gerooide planten vanaf de inrichting 1 naar een op de hefmast 23 voorzien container 24 te transporteren. De rollen 27 zijn met een rubberen laag bekleedt om de gerooide planten niet te beschadigen. De kettingen 28 worden omheen omkeerwielen 30 en 31 geleid, waarvan een omkeerwiel 30 door de aandrijfmotor 29 wordt aangedreven om de rollen 27 zijdelings weg van de inrichting 1 te verplaatsen. Door het feit dat er een afstand aanwezig is tussen de verschillende rollen 27 kan afval, bijvoorbeeld bladeren van de gerooide koolplanten, tussen de rollen 27 naar beneden vallen. 



  Uiteraard kan dergelijk afval ook door personen verwijderd worden die zich bevinden ter hoogte van de staanplaats 22. 



  Het hoofdframe 20 bevat een arm 32 met een as 33 waarrond het frame 19 draaibaar is opgesteld. Het frame 19 kan met bevestigingmiddelen 34 via een arm 35 van het hoofdframe 20 volgens een instelbare helling 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 ten opzichte van het hoofdframe 20 bevestigd worden die gewenst is voor het rooien van planten. De as 33 is zodanig opgesteld dat de inrichting 1 steeds boven de transporteenheid 25 uitmondt. Tussen het frame 19 en het hoofdframe 20 kan een hydraulische cilinder 36 voorzien worden om het optillen van het frame 19 te vereenvoudigen tijdens het instellen van de helling van het frame 19 ten opzichte van het hoofdframe 20. 



  Verder kan het frame 19 rond assen 55 en 56 kantelen omheen het hoofdframe 20. Die opstellingen laten toe het frame 19 weg van de bodem 8 opwaarts te positioneren voor transport van het geheel langsheen de openbare weg of wanneer er niet gerooid hoeft te worden. Het hoofdframe 20 kan gevormd worden door aan elkaar gelaste vierkante ijzeren buizen. 



  De instelmiddelen 15 zoals weergegeven in figuur 3 bevatten telescopische armen 38,39 die in een bepaalde onderlinge hoogtepositie en volgens een nagenoeg verticale as in een bepaalde onderlinge hoekpositie met klemmiddelen 40 kunnen vastgezet worden en een nagenoeg horizontale as 37 om de hoekpositie van de houder 42 voor een geleidingselement 9,10 en de telescopische armen 38, 39 via een instelschroef 41 in te stellen. De houder 42 draagt hierbij tevens de aandrijfmotor 14. 



  Zoals verduidelijkt in figuren 1 en 2 bevat de inrichting 1 voor elke eindloze klemband 2,3 minstens twee omkeerwielen 43 en 44 waarrond de klembanden 2,3 geleid worden. De omkeerwielen 43 en 44 bestaan bijvoorbeeld uit kunststof, bijvoorbeeld van het merk NYLON. Het omkeerwiel 43 is voorzien nabij de 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 toevoerplaats 4 voor planten en het omkeerwiel 44 nabij de afvoerplaats 5 voor planten. Zoals schematisch weergegeven in figuur 3 zijn de omkeerwielen 43 voor elke klemband 2,3 die nabij de toevoerplaats 4 voor planten zijn voorzien in een scharnierbaar opgestelde houder 45 aangebracht die door veren 46 verend is ondersteund ten opzichte van een buis 47 om de omkeerwielen 43 bijvoorbeeld in het verlengde van de buis 47 of volgens de transportrichting A te dwingen.

   De buis 47 kan hiertoe in en uit het frame 19 verschuifbaar in het frame 19 bevestigd worden. Dit verschuiven laat ook toe de klembanden 2,3 op te spannen. Die opstelling van de omkeerwielen 43 laat toe dat de klembanden 2,3 ter hoogte van de toevoerplaats zijdelings volgens een richting C weg van elkaar kunnen bewegen om indien gewenst plaats te maken voor het passeren van planten, dit betekent dat de opening tussen de klembanden 2,3 voor het toevoeren van planten tussen de klembanden 2, 3 meer of minder kan geopend worden. Die opening alsmede de zijdelingse afstand tussen de beide omkeerwielen 43 of de beide omkeerwielen 44 wordt uiteraard gekozen in functie van de grootte van de te rooien planten. Dit is tevens voordelig om koolplanten met verschillende doormeter te rooien. 



  De omkeerwielen 44 die nabij de afvoerplaats 5 voor planten zijn voorzien, zijn bijvoorbeeld ook via een houder 48 verend en scharnierbaar aan een buis 49 bevestigd die aan het frame 19 is bevestigd. Op elke houder 48 zijn aandrijfmiddelen, zoals een stuurbare hydraulische aandrijfmotor 50 bevestigd om een omkeerwiel 44 aan te drijven teneinde via het 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 omkeerwiel 44 een klemband 2,3 aan te drijven. 



  Hierbij fungeert het omkeerwiel 44 als aandrijfwiel. 



  Net als alle andere beschreven hydraulische aandrijfmotoren is de voornoemde aandrijfmotor via leidingen en een debietregelaar of drukregelaar met een oliepomp verbonden om de aandrijfmotor met een bepaalde gewenste draaisnelheid aan te drijven, in het bijzonder een traploos regelbare draaisnelheid. 



  De omkeerwielen 43 en 44 vertonen een doormeter van ongeveer 0,2 meter en hebben een hoogte van ongeveer 0,22 meter. Het is duidelijk dat de omkeerwielen 43 en 44 op een gekende manier gelagerd zijn in de respectievelijke houder 45 of 48 en bijvoorbeeld gevormd worden door een stel op elkaar aangebrachte ronde schijven. Minstens   n voornoemde schijf van het aangedreven omkeerwiel 44 kan op een gekende manier met de aandrijfas van de aandrijfmotor 50 verbonden worden om het aandrijfwiel 44met de aandrijfmotor 50 aan te drijven. De houders 45 en 48 zijn in de vorm van een beugel uitgevoerd en bestaan bijvoorbeeld uit metaal. 



  Het is duidelijk dat de draairichting van de aandrijfmotoren 50 voor de omkeerwielen 44 voor elke klemband 2,3 tegengesteld gekozen is, zodanig dat de klembanden 2,3 met hun naar elkaar gerichte gedeeltes 6,7 volgens de transportrichting A bewegen. Hierbij wordt de draaisnelheid van beide aandrijfmotoren 50 ook zodanig ingesteld dat beide klembanden 2,3 met een gelijke transportsnelheid bewegen. Dit laatste is voordelig om het beschadigen van de te rooien planten te vermijden. In geval de klembanden 2 en 3 met hun 

 <Desc/Clms Page number 15> 

 randdelen 59 onderling contact maken ontstaat meestal voldoende wrijving om zelfs in geval de hydraulische aandrijfmotoren 50 voor de beide klembanden 2 en 3 verschillend bevolen worden, de klembanden 2 en 3 toch met een gelijke transportsnelheid zullen bewegen. 



  Volgens een niet weergegeven variante kan de houder 45 analoog opgesteld worden als beschreven voor de houder 48, kan de houder 48 analoog opgesteld worden als beschreven voor de houder 45 of kunnen beide houders opgesteld worden zoals beschreven voor de houder 45 of voor de houder 48. Volgens een niet weergegeven variante kan de houder 45 of de houder 48 op het uiteinde van een nagenoeg verticaal opstelde bladveer voorzien worden die met het andere uiteinde bevestigd is aan het frame 19. Dergelijke opstellingen laten toe de omkeerwielen 43 of 44 zijdelings te verplaatsen en naar een rustpositie te dwingen. Het is duidelijk dat de aandrijfmotor 50 volgens een niet weergegeven variante in plaats van een omkeerwiel 44 ook een omkeerwiel 43 kan aandrijven.

   Toch geniet het de voorkeur een omkeerwiel 44 aan te drijven daar er aldaar meer plaats is voor een aandrijfmotor 50 te voorzien en daar de aandrijfmotor 50 dan verder van de bodem 8 verwijderd is. 



  Zoals zichtbaar in figuur 1 bevat de inrichting 1 ook middelen 51 om de eindloze klembanden 2,3 naar elkaar toe te dwingen. Die middelen 51 bevatten meerdere loopwielen 52, in het weergegeven voorbeeld eenentwintig loopwielen, die elk door veren 53 verend ten opzichte van het frame 19 zijn ondersteund. De tegenover de hefbomen 54 gelegen einden van de veren 

 <Desc/Clms Page number 16> 

 53 zijn tevens via niet weergegeven al dan niet regelbare verbindingsstukken met het frame 19 verbonden. Elk loopwiel 52 wordt voorzien aan een hefboom 54 die bijvoorbeeld draaibaar gelagerd is ten opzichte van het frame 19 en verend ten opzichte van dit frame 19 met veren 53 is ondersteund. Dergelijke veren 53 bestaan bijvoorbeeld uit verzinkt veerstalen trekveren die aan weerszijden een trekoog bevatten.

   De loopwielen 52 dwingen de eindloze klembanden 2,3 naar een stand die buiten de nabij elkaar gelegen verbindingslijnen tussen de omtrek van de omkeerwielen 43,44 voor elke klemband 2,3 zijn gelegen. Dit is voordelig om de planten tussen de klembanden 2,3 te klemmen en om die voorbij de omkeerwielen 43,44 te laten passeren. Die loopwielen 52 vertonen bijvoorbeeld een doormeter van 0,1 meter en zijn in kunststof uitgevoerd, bijvoorbeeld van het merk NYLON. 



  Volgens een niet weergegeven variante kunnen de loopwielen ook door bladveren ten opzichte van het frame 19 verend ondersteund worden. De veren 53 kunnen uiteraard ook bestaan uit torsieveren die ter hoogte van de lagering van de hefboom 54 zijn voorzien. 



  Het is duidelijk dat bij de weergegeven uitvoeringsvorm de loopwielen 52 eveneens instaan voor het opspannen van de klembanden 2,3. Dit betekent om de klembanden 2,3 onder een bepaalde en nagenoeg constante spanning te houden. Het is eveneens mogelijk door andere veren 53 te voorzien of door de veren 53 meer of minder op te spannen de spanning van de klembanden 2,3 te wijzigen. Opgespannen klembanden 2, 3 zijn niet alleen nodig om planten tussen de klembanden 2,3 te kunnen klemmen, maar zijn eveneens 

 <Desc/Clms Page number 17> 

 nodig om de nodige wrijving ter hoogte van het aangedreven omkeerwiel 44 te bekomen om de klembanden 2,3 te kunnen aandrijven. 



  De kracht waarmee de klembanden 2,3 naar elkaar toe gedwongen worden, en dus de kracht die de klembanden 2,3 op de te rooien planten uitoefenen, is voldoende gekozen om de planten met zekerheid door de klembanden 2,3 te transporteren zonder de planten tussen de klembanden 2,3 te pletten of te beschadigen. De transportsnelheid van de klembanden 2,3 wordt zodanig gekozen dat bij de snelheid waarmee het hoofdframe 20 door -een tractor voortbewogen wordt de gerooide planten op een afstand van een paar tiental centimeter van elkaar door middel van de klembanden 2,3 worden getransporteerd. 



  Zoals zichtbaar in figuur 5 is elke klemband 2,3 voorzien is van een eindloze groef 57. Bij het weergegeven voorbeeld bevindt die groef zich centraal volgens de breedte van de klemband 2,3. Hiertoe wordt elke klemband 2,3 gevormd door een transportband die een bodemdeel 58 vormt waarop nabij elke zijkant een eindloos randdeel 59 is aangebracht. Elk randdeel 59 bevat centreervlakken 60 voor het centreren van planten. Het bodemdeel 58 bevat een eindloos bodemvlak 61 dat volgens de dwarsrichting B van de klemband 2,3 is gelegen. Bij deze uitvoeringsvorm wordt de eindloze groef 57 bepaald door de centreervlakken 60 van de randdelen 59 en het bodemvlak 61. Hierbij is elk centreervlak 60 afgeschuind en gelegen tussen een eindloos randdeel 59 en het eindloos bodemdeel 58 van de klemband 2,3.

   Het bodemdeel 58 bestaat 

 <Desc/Clms Page number 18> 

 bijvoorbeeld uit PVC of hard rubber en bepaalt de sterkte van de klembanden 2,3 terwijl de randdelen 58 uit celrubber of zacht rubber bestaan om niet alleen een grote wrijving op de planten te kunnen uitoefenen maar ook om de planten niet te beschadigen. 



  Bijvoorbeeld vertoont elke klemband 2,3 een omtrekslengte van 7,150 meter en een breedte volgens de dwarsrichting B van 0,22 meter. De randdelen 59 hebben een dikte van ongeveer 0,04 meter. Beide klembanden 2 en 3 zijn hierbij identiek uitgevoerd. 



  Verder bevat elke klemband 2,3 aan de kant tegenover de randdelen 59 minstens één stuursnaar, en in het weergegeven voorbeeld twee stuursnaren 62 om een klemband 2,3 volgens de dwarsrichting B te geleiden. 



  Die stuursnaren 62 kunnen hiertoe zoals aangeduid in figuur 4 samenwerken met omtreksgroeven 63 die voorzien zijn in de omkeerwielen 43, met analoge omtreksgroeven die voorzien zijn in de omkeerwielen 44 en met analoge omtreksgroeven die voorzien zijn in de loopwielen 52. Dit betekent dat de stuursnaren 62 de positie van de klembanden 2,3 volgens de dwarsrichting B bepalen en uiteindelijk verhinderen dat klembanden 2,3 naar beneden vallen. Bovendien maken de stuursnaren 62 het mogelijk de planten te lichten terwijl de klembanden 2 en 3 in hun positie volgens de dwarsrichting B gehouden worden. Dit laatste is meest belangrijk ter hoogte van de omtrekswielen 43, waarbij de omtreksgroeven 63 samenwerken met de stuursnaren 62 om de planten uit de bodem 8 te lichten.

   Dergelijke stuursnaren 62 zijn iets V-vormig uitgevoerd en hebben afmetingen in de orde van grootte van 0,017 meter op 0,011 meter. 

 <Desc/Clms Page number 19> 

 



  Zoals duidelijk zichtbaar in figuren 5 en 6 vormen de twee eindloze groeven 57 van de twee tegenover elkaar liggende eindloze klemband 2,3 een holte 64 voor het centreren volgens de dwarsrichting B van zijdelings tussen de klembanden 2,3 geklemde planten. De langwerpige holte 64 of holle ruimte die bepaald wordt door de weg van elkaar gerichte uitgeholde of concave groeven 57 van de tegenover elkaar gelegen en naar elkaar toe gedwongen klembanden 2,3 laat toe zoals weergegeven in figuur 6 het nagenoeg bolvormige gedeelte van koolplanten 65 ter hoogte van de groeven 57 volgens de dwarsrichting B ten opzichte van de klembanden 2,3 te centreren. 



  De werking van de inrichting 1 volgens de uitvinding is als volgt. De inrichting 1 volgens de uitvinding wordt bijvoorbeeld door een tractor tegengesteld aan de transportrichting A bewogen. Vooreerst komen de planten die volgens een rij geplant zijn tussen de geleidingselementen 9 en 10 terecht. Door het draaien van die geleidingselementen 9 en 10 volgens een richting zoals aangegeven in figuur 1 worden de planten opgelicht of gerecht om vervolgens tussen de eindloze klembanden 2 en 3 terecht te komen. Eens tussen de klembanden 2 en 3 aanwezig worden de planten zijdelings tussen de klembanden 2,3 geklemd en door middel van de klembanden 2 en 3 verder gelicht om niet alleen uit de bodem 8 gelicht of getrokken te worden maar ook verder volgens een transportrichting A naar een transporteenheid 24 geleid en getransporteerd te worden.

   Door de groeven 57 in de klembanden 2,3 worden hierbij de zijdelings tussen de klembanden 2,3 geklemde planten volgens de dwarsrichting B van de 

 <Desc/Clms Page number 20> 

 klembanden 2,3 gecentreerd. Dit betekent bij koolplanten dat het bolvormig gedeelte van de koolplanten een bepaalde positie inneemt volgens de dwarsrichting B die bepaald wordt door de centreervlakken 60 van de groeven 57. 



  Door de snelheid van de klembanden 2,3 volgens transportrichting A en de snelheid van beweging van het hoofdframe 20, die tegengesteld is aan de snelheid van de klembanden 2,3, onderling gepast kiezen, wordt bekomen dat de planten niet alleen uit de bodem 8 kunnen gelicht worden door de klembanden 2 en 3, maar eveneens dat na het lichten de wortels van de planten zich nagenoeg volgens de dwarsrichting B uitstrekken. 



  Afhankelijk van de bodem 8 en de te rooien planten kan dit bekomen worden door bijvoorbeeld de snelheid van de klembanden 2,3 lager te kiezen dan de snelheid van het hoofdframe 20. Dit kan eenvoudig bekomen worden door bijvoorbeeld ervoor te zorgen dat bij het rooien van koolplanten die op 0,6 meter van elkaar zijn geplant, de gerooide koolplanten op 0,3 meter van elkaar ter hoogte van de klembanden 2,3 worden getransporteerd. Bij het weergegeven voorbeeld hangen de opgelichte planten die zijdelings in een bepaalde positie volgens de dwarsrichting B tussen de klembanden 2,3 zijn geklemd met hun wortels onder de klembanden 2,3. 



  Eens de plant voorbij de snijinrichting 16 komt, snijdt die de wortels van de plant af in een positie die bepaald wordt door de onderlinge positie van de snijinrichting 16 en de klembanden 2,3. De wortels vallen hierbij naar beneden terwijl het tussen de 

 <Desc/Clms Page number 21> 

 klembanden 2,3 geklemd gedeelte van de plant verder naar de transporteenheid 25 wordt geleid om vervolgens verder geleid te worden naar een container 24 die op de hefmast 23 is opgesteld. In geval de planten koolplanten zijn is het mogelijk dat na het rooien nog enkele buitenste bladeren van het bolvormig gedeelte van de koolplanten moet verwijderd worden, bijvoorbeeld ter hoogte van de transporteenheid 25. 



  Het is duidelijk dat volgens de uitvinding de zijdelings geklemde planten door middel van de tegenoverliggende groeven 57 volgens de dwarsrichting B gecentreerd worden. Echter indien de groeven 57 centraal of in het midden in de klembanden 2,3 zijn aangebracht, worden de zijdelings geklemde planten eveneens ten opzichte van de klembanden 2,3 zelf gecentreerd. Niets belet op het hoofdframe 20 eveneens meerdere inrichtingen 1 volgens de uitvinding naast elkaar op te stellen om tegelijkertijd meerdere rijen planten, zoals meerdere   rijen'   koolplanten, te rooien. 



  Eveneens is het mogelijk voor de geleidingselementen 9,10 vast opgestelde geleidingsstaven te voorzien of zowel draaibaar opgestelde kegelvormige geleidingen 12,13 samen met vast opgestelde geleidingsstaven aan te wenden. Om het vallen van de planten vanaf de klembanden 2,3 naar de transporteenheid 25 te vermijden kan ook nog een glijbaan onder de klembanden 2,3 aangebracht worden om de gerooide planten naar de transporteenheid 25 te geleidingen. 



  De inrichting volgens de uitvinding biedt als verdere voordelen dat die eenvoudig en prijsgunstig vervaardigd kan worden. Bovendien is die inrichting 

 <Desc/Clms Page number 22> 

 eenvoudig te onderhouden en te reinigen. Tevens bevat die inrichting alleen robuuste onderdelen, hetgeen voordelig is in een landbouwomgeving. Bovendien zijn de afmetingen van de inrichting volgens de uitvinding relatief gering. Tevens is dergelijke inrichting volgens de uitvinding gemakkelijk instelbaar en regelbaar. 



  De uitvinding is uiteraard niet beperkt tot het rooien van koolplanten, maar is eveneens toepasbaar voor het rooien van andere planten met een gelijkaardige nagenoeg bolvormige vorm zoals koolplanten. 



  De werkwijze volgens de uitvinding die toegepast kan worden door gebruik te maken van een inrichting volgens de uitvinding, en de inrichting volgens de uitvinding die voorzien is om de werkwijze volgens de uitvinding te kunnen toepassen beperken zich uiteraard niet tot de in de voorbeelden beschreven uitvoeringsvormen, maar kunnen eveneens varianten en combinaties van deze uitvoeringsvormen bevatten.

Claims (25)

Conclusies.
1. Inrichting voor het rooien van planten, in het bijzonder van koolplanten, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) twee eindloze klembanden (2,3) bevat voor het volgens een transportrichting (A) te transporteren van planten, die in gebruik vanaf een toevoerplaats (4) voor planten naar een afvoerplaats (5) voor planten naar elkaar toe gericht zijn en zich nagenoeg verticaal uitstrekken voor het zijdelings tussen de klembanden (2,3) klemmen van planten en die in gebruik vanaf de toevoerplaats (4) voor planten naar de afvoerplaats (5) voor planten hellend oplopen voor het lichten van planten, waarbij de eindloze klembanden (2,3) een eindloze groef (57) bevatten die tegenover een eindloze groef (57) van de tegenoverliggende eindloze klemband (2,3) is gelegen voor het centreren volgens de dwarsrichting (B) van de klembanden (2,3) van zijdelings tussen de 'klembanden (2,3)
geklemde planten ten opzichte van tegenover elkaar gelegen eindloze groeven (57).
2. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de eindloze groef (57) van de klemband (2,3) twee eindloos afgeschuinde centreervlakken (60) bevat die elk gelegen zijn tussen een eindloos randdeel (59) van de klemband (2,3) en een eindloos bodemdeel (58) van de klemband (2,3).
3. Inrichting volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat het bodemdeel (58) een eindloos <Desc/Clms Page number 24> bodemvlak (61) bevat dat volgens de dwarsrichting (B) van de klemband (2,3) is gelegen.
4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, daardoor gekenmerkt dat de klemband (2,3) bestaat uit een transportband die het bodemdeel (58) vormt en waarop nabij elke zijkant een randdeel (59) is aangebracht dat centreervlakken (60) bevat.
5. Inrichting volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat het bodemdeel (58) bestaat uit PVC of uit hard rubber en de randdelen (59) bestaan uit celrubber of uit zacht rubber.
6. Inrichting volgens één van de conclusie 1 tot 5, daardoor gekenmerkt dat de klemband (2,3) aan de kant tegenover de randdelen (59) één of meerdere stuursnaren (62) bevat om de klemband (2,3) volgens de dwarsrichting (B) te geleiden.
7. Inrichting volgens één van de conclusie 1 tot 6, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) twee geleidingselementen (9,10) bevat die elk vooraan een eindloze klemband (2,3) zijn opgesteld voor het geleiden van planten naar de eindloze klembanden (2,3).
8. Inrichting volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat inrichting aandrijfmiddelen (11) bevat voor de geleidingselementen (9,10) die toelaten de geleidingselementen (9,10) tegengesteld aan elkaar roterend aan te drijven om een zich tussen de <Desc/Clms Page number 25> geleidingselementen (9,10) aangebrachte plant op te lichten.
9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, daardoor gekenmerkt dat de twee geleidingselementen (9,10) kegelvormige elementen (12,13) bevatten voor het geleiden van planten naar de eindloze klembanden (2,3).
10. Inrichting volgens één van de conclusie 7 tot 9, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) instelmiddelen (15) bevat om de onderlinge positie van de klembanden (2,3) en de geleidingselementen (9,10) te regelen.
11. Inrichting volgens één van de conclusie 7 tot 10, daardoor gekenmerkt dat de geleidingselementen (9,10) nabij de onderkant van de klembanden (2,3) zijn opgesteld.
12. Inrichting volgens één van de conclusie 1 tot 11, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) een snijinrichting (16) bevat om de wortels van de planten af te snijden.
13. Inrichting volgens conclusie 12, daardoor gekenmerkt dat de snijinrichting (16) tussen de toevoerplaats (4) voor planten en de afvoerplaats (5) voor planten van de klembanden (2,3) op een bepaalde afstand onder de klembanden (2,3) is opgesteld.
14. Inrichting volgens conclusie 13, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde afstand regelbaar is. <Desc/Clms Page number 26>
15. Inrichting volgens één van de conclusie 1 tot 14, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) voor elke eindloze klemband (2,3) minstens twee omkeerwielen (43,44) bevat waarrond de klembanden (2,3) geleid worden, die respectievelijk voorzien zijn nabij de toevoerplaats (4) voor planten en de afvoerplaats (5) voor planten.
16. Inrichting volgens conclusie 15, daardoor gekenmerkt dat minstens de omkeerwielen (43) die nabij de toevoerplaats (4) voor planten zijn voorzien verend zijn ondersteund.
17. Inrichting volgens één van de conclusie 1 tot 16, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) middelen (51) bevat om de eindloze klembanden (2,3) naar elkaar toe te dwingen.
18. Inrichting volgens conclusie 17, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde middelen (51) loopwielen (52) bevatten die verend zijn ondersteund.
19. Inrichting volgens conclusie 17 of 18, daardoor gekenmerkt dat de loopwielen (52) de eindloze klembanden (2,3) naar een stand dwingen die buiten de nabij elkaar gelegen verbindingslijnen tussen de omtrek van de omkeerwielen (43,44) voor elke klemband (2,3) zijn gelegen.
20. Inrichting volgens één van de conclusie 1 tot 19, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) aandrijfmiddelen bevat die de klembanden (2,3) aandrijven. <Desc/Clms Page number 27>
21. Inrichting volgens conclusie 21, daardoor gekenmerkt dat de aandrijfmiddelen een aandrijfmotor (50) bevatten, bij voorkeur een hydraulische aandrijfmotor, voor het via een omkeerwiel (44,43) aan te drijven van een klemband (2,3).
22. Werkwijze voor het rooien van planten, in het bijzonder van koolplanten, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het lichten, het zijdelings klemmen en het transporteren volgens een transportrichting (A) van planten tussen twee eindloze klembanden (2,3) bevat, die in gebruik vanaf een toevoerplaats (4) voor planten naar een afvoerplaats (5) voor planten naar elkaar toe gericht zijn, zich nagenoeg verticaal uitstrekken en hellend oplopen, waarbij de werkwijze tevens het centreren bevat volgens de dwarsrichting (B) van de klembanden (2,3) van zijdelings tussen de klembanden (2,3) geklemde planten ten opzichte van tegenover elkaar gelegen eindloze groeven (57) van de eindloze klembanden (2,3).
23. Werkwijze volgens conclusie 22, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het geleiden bevat van planten naar de eindloze klembanden (2,3) door geleidingselementen (9,10) die elk vooraan een eindloze klemband (2,3) zijn opgesteld.
24. Werkwijze volgens conclusie 23, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het tegengesteld aan elkaar roterend aandrijven van de geleidingselementen (9,10) bevat om een zich tussen de geleidingselementen (9,10) aangebrachte plant op te lichten. <Desc/Clms Page number 28>
25. Werkwijze volgens één van de conclusie 22 tot 24, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het afsnijden bevat van de wortels van de planten door een snijinrichting (16) die op een bepaalde, bij voorkeur regelbare afstand onder de klembanden (2,3) tussen de toevoerplaats (4) voor planten en de afvoerplaats (5) voor planten van de klembanden (2,3) is opgesteld.
BE2003/0048A 2003-01-21 2003-01-21 Inrichting en werkwijze voor het rooien van koolplanten. BE1015321A3 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2003/0048A BE1015321A3 (nl) 2003-01-21 2003-01-21 Inrichting en werkwijze voor het rooien van koolplanten.
NL1025253A NL1025253C2 (nl) 2003-01-21 2004-01-15 Inrichting en werkwijze voor het rooien van koolplanten.

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2003/0048A BE1015321A3 (nl) 2003-01-21 2003-01-21 Inrichting en werkwijze voor het rooien van koolplanten.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1015321A3 true BE1015321A3 (nl) 2005-01-11

Family

ID=32854914

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2003/0048A BE1015321A3 (nl) 2003-01-21 2003-01-21 Inrichting en werkwijze voor het rooien van koolplanten.

Country Status (2)

Country Link
BE (1) BE1015321A3 (nl)
NL (1) NL1025253C2 (nl)

Families Citing this family (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN103314709B (zh) * 2013-06-21 2015-08-12 浙江大学 甘蓝类蔬菜收获机的夹根输送装置及其方法
CN103314714B (zh) * 2013-06-21 2015-08-12 浙江大学 甘蓝类蔬菜收获机及其方法

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3821987A (en) * 1972-12-04 1974-07-02 Cornell Res Foundation Inc Lettuce harvesting apparatus
US3964550A (en) * 1974-09-16 1976-06-22 J. E. Love Company Tree seedling harvester
GB2100107A (en) * 1981-06-15 1982-12-22 Grant William Machine for harvesting hearted vegetables
DE3338563A1 (de) * 1982-12-02 1984-06-07 VEB Kombinat für Gartenbautechnik Berlin -Stammbetrieb-, DDR 1114 Berlin Vorrichtung zur kohlernte, insbesondere fuer blumenkohl, kohlrabi und aehnliche kohlarten

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3821987A (en) * 1972-12-04 1974-07-02 Cornell Res Foundation Inc Lettuce harvesting apparatus
US3964550A (en) * 1974-09-16 1976-06-22 J. E. Love Company Tree seedling harvester
GB2100107A (en) * 1981-06-15 1982-12-22 Grant William Machine for harvesting hearted vegetables
DE3338563A1 (de) * 1982-12-02 1984-06-07 VEB Kombinat für Gartenbautechnik Berlin -Stammbetrieb-, DDR 1114 Berlin Vorrichtung zur kohlernte, insbesondere fuer blumenkohl, kohlrabi und aehnliche kohlarten

Also Published As

Publication number Publication date
NL1025253A1 (nl) 2004-07-22
NL1025253C2 (nl) 2005-07-19

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4976094A (en) Harvesting machinery
EP0318406B1 (fr) Machine de palissage pour la vigne ou autres plantes ou arbrisseaux, et agrafe utilisée par cette machine
US6484810B1 (en) Mechanical harvester for harvesting bulb crops
FR2557420A1 (fr) Machine de traitement de recolte
FR2695001A1 (fr) Machine à vendanger et à récolter les raisins secs radiale à équilibrage de force automatique.
US5170614A (en) Harvesting machinery
EP0018925B1 (fr) Rompeuse pour la découpe de travers dans des plateaux en verre
FR2919459A1 (fr) Procede d&#39;elimination des petioles d&#39;un flux de recolte
FR2938157A1 (fr) Table de tri
US2197225A (en) Beet harvester
US20060113224A1 (en) Adjustable size sorting apparatus for small produce
NL8903062A (nl) Werkwijze en inrichting voor het doen oprollen van een of meer zoden.
BE1015321A3 (nl) Inrichting en werkwijze voor het rooien van koolplanten.
US5810175A (en) Adjustable size sorting apparatus for round produce
FR2473364A1 (fr) Machine automatique pour le triage de fruits ronds, ovales ou plats en fonction de leur diametre
FR2628933A1 (fr) Dispositif pour recolter des ombelles, notamment d&#39;oignons ou de poireaux
KR0175158B1 (ko) 야채 수확기
NL7906281A (nl) Beweegbare oogstmachine.
FR2503982A1 (fr) Perfectionnements aux machines pour recolter les legumes
FR2740294A1 (fr) Systeme de cueillette de choux brocolis
US3437151A (en) Tomato harvester
NL1027474C1 (nl) Inrichting voor het verwerken van spruiten.
NL2025722B1 (nl) Inrichting voor het verwijderen van stengel en loof van in het veld staande landbouwgewassen
NL1003910C2 (nl) Inrichting voor het egaliseren van een grasmat, in het bijzonder van een sportveld.
JP2843849B2 (ja) 農産物選別装置

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20140131