BE1015321A3 - Plant uprooting machine for e.g. cabbages, comprises pair of endless vertical belts with opposing grooves for centering plant being uprooted - Google Patents

Plant uprooting machine for e.g. cabbages, comprises pair of endless vertical belts with opposing grooves for centering plant being uprooted Download PDF

Info

Publication number
BE1015321A3
BE1015321A3 BE2003/0048A BE200300048A BE1015321A3 BE 1015321 A3 BE1015321 A3 BE 1015321A3 BE 2003/0048 A BE2003/0048 A BE 2003/0048A BE 200300048 A BE200300048 A BE 200300048A BE 1015321 A3 BE1015321 A3 BE 1015321A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
plants
clamping
endless
bands
plant
Prior art date
Application number
BE2003/0048A
Other languages
Dutch (nl)
Original Assignee
Vanhoucke Johan
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Vanhoucke Johan filed Critical Vanhoucke Johan
Priority to BE2003/0048A priority Critical patent/BE1015321A3/en
Priority to NL1025253A priority patent/NL1025253C2/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1015321A3 publication Critical patent/BE1015321A3/en

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D45/00Harvesting of standing crops
    • A01D45/26Harvesting of standing crops of cabbage or lettuce

Abstract

Plant uprooting machine (1) comprises a pair of endless vertical belts (2, 3) containing opposing endless grooves (57) for centering the plant being uprooted with respect to the belt cross-direction (B). A machine for uprooting plants (1), especially cabbages, comprises two endless grip belts (2, 3) extending in a substantially vertical direction for transporting plants in the belt running direction (A) from a feed location (4) to a delivery location (5). The belts have opposing endless grooves (57) for centering the plant with respect to the belt cross-direction.

Description

       

   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Inrichting en werkwijze voor het rooien van koolplanten. 



  De uitvinding betreft een inrichting en een werkwijze voor het rooien van planten, in het bijzonder van koolplanten. 



  Inrichtingen voor het rooien of oogsten van koolplanten bevatten onder meer middelen om met de onderkant en de bovenkant van de koolplanten samen te werken. Dergelijke inrichtingen beschadigen meestal de koolplanten tijdens het rooien en zijn minder geschikt voor het rooien van eerder onregelmatig geplante koolplanten of voor het rooien van eerder neerhangende koolplanten. Bovendien zijn dergelijke inrichtingen niet geschikt om de wortels van de koolplanten feilloos te verwijderen. 



  De uitvinding heeft' als doel een inrichting en een werkwijze voor het rooien van planten, in het bijzonder van koolplanten, die de voornoemde nadelen niet vertonen en die toelaten dergelijke planten te rooien zonder die te beschadigen. 



  Tot dit doel bevat de inrichting volgens de uitvinding twee eindloze klembanden voor het volgens een transportrichting te transporteren van planten, die in gebruik vanaf een toevoerplaats voor planten naar een afvoerplaats voor planten naar elkaar toe gericht zijn en zich nagenoeg verticaal uitstrekken voor het zijdelings tussen de klembanden klemmen van planten en die in gebruik vanaf de toevoerplaats voor planten 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 naar de afvoerplaats voor planten hellend oplopen voor het lichten van planten, waarbij de eindloze klembanden een eindloze groef bevatten die tegenover een eindloze groef van de tegenoverliggende eindloze klemband is gelegen voor het centreren volgens de dwarsrichting van de klembanden van zijdelings tussen de klembanden geklemde planten ten opzichte van tegenover elkaar gelegen eindloze groeven. 



  De uitvinding biedt als voordeel dat de planten weinig beschadigd worden doordat de planten zijdelings met de klembanden in contact komen en zijdelings tussen de klembanden geklemd worden. Bovendien blijven de planten in een welbepaalde positie volgens de dwarsrichting van de klembanden die bepaald wordt door de eindloze groeven tussen de eindloze klembanden gehouden waardoor de planten weinig wrijven tussen de klembanden. Dit is vooral voordelig bij koolplanten daar de buitenste bladeren hierbij het binnengedeelte van de koolplanten tijdens'het rooien kunnen blijven beschermen. 



  Volgens een uitvoeringsvorm bevat de eindloze groef van de klemband twee eindloos afgeschuinde centreervlakken die elk gelegen zijn tussen een eindloos randdeel van de klemband en een eindloos bodemdeel van de klemband. Bij voorkeur bevat het bodemdeel hierbij een eindloos bodemvlak dat volgens de dwarsrichting van de klemband is gelegen. Volgens een uitvoeringsvorm bestaat de klemband uit een transportband die het bodemdeel vormt en waarop nabij elke zijkant een randdeel is aangebracht dat centreervlakken bevat. Bij voorkeur bestaat het 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 bodemdeel uit PVC of uit hard rubber en bestaan de randdelen uit celrubber of uit zacht rubber. De klembanden, in het bijzonder hun bodemvlak en hun centreervlakken die de groef vormen, vertonen afmetingen in orde van grootte van de te rooien planten.

   Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat de klemband aan de kant tegenover de randdelen één of meerdere stuursnaren om de klemband volgens de dwarsrichting te geleiden. Dergelijke klemband kan door de stuursnaren in een bepaalde positie volgens de dwarsrichting geleid worden en is hierdoor bijzonder geschikt om planten in een bepaalde en nagenoeg constante positie volgens de dwarsrichting te transporteren volgens de transportrichting. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat de inrichting tevens twee geleidingselementen die elk vooraan een eindloze klemband zijn opgesteld voor het geleiden van planten naar de eindloze klembanden. Bij voorkeur bevat de inrichting tevens aandrijfmiddelen voor de geleidingselementen die toelaten de geleidingselementen tegengesteld aan elkaar roterend aan te drijven. Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevatten de twee geleidingselementen kegelvormige elementen, die bij voorkeur roterend aangedreven worden, voor het geleiden van planten naar de eindloze klembanden. De draairichting van de roterende geleidingselementen is hiertoe zodanig gekozen dat een zich tussen de geleidingselementen aangebrachte plant opgelicht wordt en volgens een nagenoeg verticale stand tussen de klembanden geklemd wordt.

   De geleidingselementen kunnen ook vast opgestelde geleidingsstangen bevatten. Bij voorkeur 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 bevat de inrichting instelmiddelen om de onderlinge positie van de klembanden en de geleidingselementen te regelen en worden de geleidingselementen bij voorkeur nabij de onderkant van de klembanden opgesteld. 



  Dergelijke geleidingselementen zijn vooral voordelig voor het rooien van planten, in het bijzonder koolplanten, die neerhangen of onregelmatig geplant zijn. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat de inrichting volgens de uitvinding tevens een snijinrichting om de wortels van de planten af te snijden die tussen de toevoerplaats voor planten en de afvoerplaats voor planten van de klembanden op een bepaalde afstand onder de klembanden is opgesteld. Bij voorkeur is de voornoemde afstand regelbaar. Dit laat toe de wortels van een tussen de klembanden volgens de uitvinding gecentreerde plant op een nagenoeg constante lengte te verwijderen. Dit laatste kan bekomen worden met de inrichting volgens de uitvinding omdat alle planten in een zelfde positie volgens de dwarsrichting van de klemband gecentreerd zijn door middel van de gegroefde klembanden. 



  Volgens een uitvoeringsvorm bevat de inrichting volgens de uitvinding voor elke eindloze klemband minstens twee omkeerwielen waarrond de klembanden geleid worden, die respectievelijk voorzien zijn nabij de toevoerplaats voor planten en de afvoerplaats voor planten. De afstand tussen de omkeerwielen ter hoogte van de toevoerplaats en de afstand tussen de omkeerwielen ter hoogte van de afvoerplaats is voldoende om het passeren van planten mogelijk te 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 maken. Bij voorkeur zijn minstens de omkeerwielen die nabij de toevoerplaats voor planten zijn voorzien verend ondersteund. Dit laat niet alleen toe de klemband op te spannen maar laat eveneens toe de afstand tussen de omkeerwielen voor beide klembanden aan te passen om het passeren van planten te bevorderen, in het bijzonder het passeren van onregelmatig geplante planten. 



  Bij voorkeur bevat de inrichting middelen om de eindloze klembanden naar elkaar toe te dwingen, die volgens een uitvoeringsvorm loopwielen bevatten die verend zijn ondersteund. De eindloze klembanden zijn bij voorkeur zodanig ten opzichte van elkaar opgesteld dat de klembanden tegen elkaar aandrukbaar zijn bij afwezigheid van planten. Hierbij kunnen de eindloze randdelen van de klembanden volgens een verticaal vlak met elkaar contact maken terwijl de klembanden ter hoogte van hun eindloze groeven zich volgens een horizontaal vlak op een afstand van elkaar bevinden en een holte vormen. Uiteraard hoeven bij afwezigheid van planten de klembanden niet noodzakelijk tegen elkaar aangedrukt worden, echter dit laatste is voordelig om bijvoorbeeld koolplanten met een bolvormig gedeelte met relatief kleine doormeter met een inrichting volgens de uitvinding te rooien. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm dwingen de loopwielen de eindloze klembanden naar een stand die buiten de nabij elkaar gelegen verbindingslijnen tussen de omtrek van de omkeerwielen voor elke klemband zijn gelegen. Dit is voordelig om koolplanten met relatief grote doormeter of opeenvolgend 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 koolplanten met een verschillende doormeter met een inrichting volgens de uitvinding te rooien, in het bijzonder met de klembanden te klemmen en eenvoudig langsheen de omkeerwielen te transporteren. 



  Volgens een uitvoeringsvorm bevat de inrichting volgens de uitvinding ook aandrijfmiddelen die de klembanden aandrijven. Dergelijke aandrijfmiddelen kunnen een aandrijfmotor bevatten, bij voorkeur een hydraulische aandrijfmotor, voor het via een omkeerwiel aan te drijven van een klemband. Het aanwenden van hydraulische aandrijfmotoren is voordelig in geval de klembanden op bepaalde plaatsen met elkaar contact maken, hetgeen toelaat de klembanden met een nagenoeg gelijke snelheid volgens de transportrichting aan te drijven. Dit is tevens voordelig om het beschadigen van de planten te vermijden omdat hierdoor de tussen de klembanden geklemde planten niet om een verticale as kunnen draaien. 



  Tot het doel van de uitvinding bevat de uitvinding tevens een werkwijze voor het rooien van planten, in het bijzonder van koolplanten, die het lichten, het zijdelings klemmen en het transporteren volgens een transportrichting van planten tussen twee eindloze klembanden bevat, die in gebruik vanaf een toevoerplaats voor planten naar een afvoerplaats voor planten naar elkaar toe gericht zijn, zich nagenoeg verticaal uitstrekken en hellend oplopen, waarbij de werkwijze tevens het centreren bevat volgens de dwarsrichting van de klembanden van zijdelings tussen de klembanden geklemde planten ten opzichte van 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 tegenover elkaar gelegen eindloze groeven van de eindloze klembanden. 



  Verdere voorkeurdragende werkwijzen bevatten het geleiden van planten naar de eindloze klembanden door geleidingselementen die elk vooraan een eindloze klemband zijn opgesteld, het tegengesteld aan elkaar roterend aandrijven van de geleidingselementen om een zich tussen de geleidingselementen aangebrachte plant op te lichten en het afsnijden van de wortels van de planten door een snijinrichting die op een bepaalde, bij voorkeur regelbare afstand onder de klembanden tussen de toevoerplaats voor planten en de afvoerplaats voor planten van de klembanden is opgesteld. 



  De inrichting en de werkwijze volgens de uitvinding worden bij voorkeur aangewend voor het rooien of oogsten van verschillende soorten koolplanten, waaronder rode kool, witte kool, groene kool, boerenkool, savooienkool, akkerkool, bloemkool, koolrapen boven de grond, andere soorten sluitkolen en andere soorten koolachtige planten. Deze koolplanten kunnen gerooid of geoogst worden voor de zogenaamde verse markt of voor de industrie. 



  De kenmerken en verdere voordelen van de uitvinding worden aan de hand van in de tekeningen weergegeven niet beperkende uitvoeringsvoorbeelden, in de hierna volgende gedetailleerde beschrijving verder toegelicht. In deze beschrijving wordt verwezen naar de volgende tekeningen, waarin : 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 figuur 1 een bovenaanzicht van een inrichting volgens de uitvinding weergeeft; figuur 2 een zijaanzicht van de inrichting volgens figuur 1 weergeeft ; figuur 3 vergroot en deels doorgesneden het voorste gedeelte van figuur 2 weergeeft; figuur 4 een klemband ter hoogte van een omtrekswiel weergeeft ; figuur 5 twee naar elkaar toe gerichte gedeeltes van tegenover elkaar opgestelde klembanden in rusttoestand weergeeft; figuur 5 klembanden van figuur 5 terwijl die samenwerken met een plant weergeeft. 



  In figuren 1 tot 3 wordt een inrichting 1 volgens de uitvinding schematisch en in gebruik weergegeven die twee eindloze klembanden 2 en 3 bevat voor het volgens een transportrichting A vanaf een toevoerplaats 4 naar een afvoerplaats 5 te transporteren van planten. Zoals zichtbaar is een gedeelte 6 van de klemband 2 gericht naar een gedeelte 7 van de tegenoverliggende klemband 3. Hierbij zijn minstens de gedeeltes 6 en 7 van de klembanden 2 en 3 nagenoeg verticaal gericht. 



  Zoals zichtbaar in figuur 2 lopen de klembanden 2 en 3 vanaf de toevoerplaats 4 naar de afvoerplaats 5 hellend op, met andere zijn de klembanden 2 en 3 schuin naar boven gericht. Bij het weergegeven voorbeeld vormt de hoek tussen de klembanden 2 en 3 en de bodem 8 ongeveer twintig graden. 



  Vooraan elke eindloze klemband 2 en 3 zijn telkens geleidingselementen 9 of 10 voorzien voor het geleiden 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 van planten tussen de eindloze klembanden 2 en 3. Die geleidingselementen 9 en 10 worden, zoals zichtbaar in figuur 3, aangedreven door aandrijfmiddelen 11 en wel zodanig dat die tegengesteld aan elkaar roteren om toe te laten een plant die zich tussen de geleidingselementen 9 en 10 bevindt, op te lichten of te rechten. Hiertoe draaien de geleidingselementen 9 en 10 langs boven gezien van elkaar weg. In de weergegeven uitvoeringsvorm bevatten de geleidingselementen 9 en 10 kegelvormige elementen 12 en 13 die ter hoogte van de onderzijde van de klembanden 2 en 3 zijn opgesteld. De kegelvormige elementen 12 en 13 bestaan bijvoorbeeld uit holle kegels in roestvrij staal zoals inox en vertonen een maximale doormeter van ongeveer 0,15 meter.

   De aandrijfmiddelen 11 bestaan hierbij uit een gekende hydraulische aandrijfmotor 14 die via niet weergegeven leidingen en een debietregelaar of een drukregelaar met een niet weergegeven gekende hydraulische oliepomp zijn verbonden. Verder zijn instelmiddelen 15 voorzien om de onderlinge positie van de klembanden 2,3 en de geleidingselementen 9 en 10 te regelen. Die instelmiddelen 15 laten ook toe de hoogte of de diepte van geleidingselementen 9,10 ten opzichte van de bodem 8 in te stellen. 



  Zoals zichtbaar in figuren 1, 2 en 6 bevat de inrichting 1 tevens een snijinrichting 16 om de wortels van de planten af te snijden die nagenoeg centraal op een bepaalde afstand onder de klembanden 2 en 3 is opgesteld. De snijinrichting 16 bevat een aantal roterend op een draaischijf opgestelde maaimessen 17, bijvoorbeeld zes maaimessen 17 die 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 verdeeld over een omtrek zijn opgesteld en waarmee een maaibereik van ongeveer 0,16 meter wordt bekomen. De snijinrichting 16 wordt bijvoorbeeld met een relatief hoge draaisnelheid door een hydraulische aandrijfmotor 18 aangedreven. De afstand van de snijinrichting 16 tot de klembanden 2 en 3 is regelbaar door bijvoorbeeld de aandrijfmotor 18 axiaal in verschillende posities ten opzichte van het frame 19 voor de inrichting 1 op te stellen.

   De maaimessen 17 zijn bijvoorbeeld, afhankelijk van de grootte van de te rooien koolplanten, een paar centimeter onder de klembanden 2,3 opgesteld en draaien in een vlak dat nagenoeg evenwijdig met de klembanden 2,3 is opgesteld. Dergelijke snijinrichting 16 is voordelig om de steel met wortel van een koolplant te ontdoen zonder het bolvormig gedeelte van de koolplant te beschadigen. 



  Het frame 19 is instelbaar bevestigd aan een hoofdframe 20 dat via minstens   n wiel 21 op de bodem 8 kan steunen. Het frame 19 bestaat uit buizen met afmetingen van 0,06 meter op 0,06 meter en een buisdikte van 0,004 meter die nagenoeg volgens de ribben van een balk zijn opgesteld. Het hoofdframe 20 wordt bij voorkeur tevens gedragen door een niet weergegeven hefinrichting die bijvoorbeeld voorzien is aan een tractor. Naast de inrichting 1 volgens de uitvinding zijn op dit hoofdframe 20 tevens een staanplaats 22 voor een persoon, een hefmast 23 voor een container 24 en een transporteenheid 25 voor het afvoeren van planten vanaf de inrichting 1 naar de container 24 voorzien. Onder de staanplaats 22 kan tevens nog een niet weergegeven wiel voorzien zijn om 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 het hoofdframe 20 ten opzichte van de bodem 8 te ondersteunen.

   Het wiel 21 is bevestigd op een wielhouder 26 die axiaal uitschuifbaar in het hoofdframe 20 is bevestigd om bijvoorbeeld toe te laten containers met verschillende breedte op de hefmast 23 te voorzien. De hefmast 23 kan met gekende hydraulische middelen op en neer bewogen worden om een op de hefmast 23 voorziene container op en neer te positioneren. 



  De transporteenheid 25 bestaat uit meerdere rollen 27 die via twee eindloze kettingen 28 onderling gekoppeld worden, welke kettingen 28 op hun beurt door een hydraulische aandrijfmotor 29 worden aangedreven om de gerooide planten vanaf de inrichting 1 naar een op de hefmast 23 voorzien container 24 te transporteren. De rollen 27 zijn met een rubberen laag bekleedt om de gerooide planten niet te beschadigen. De kettingen 28 worden omheen omkeerwielen 30 en 31 geleid, waarvan een omkeerwiel 30 door de aandrijfmotor 29 wordt aangedreven om de rollen 27 zijdelings weg van de inrichting 1 te verplaatsen. Door het feit dat er een afstand aanwezig is tussen de verschillende rollen 27 kan afval, bijvoorbeeld bladeren van de gerooide koolplanten, tussen de rollen 27 naar beneden vallen. 



  Uiteraard kan dergelijk afval ook door personen verwijderd worden die zich bevinden ter hoogte van de staanplaats 22. 



  Het hoofdframe 20 bevat een arm 32 met een as 33 waarrond het frame 19 draaibaar is opgesteld. Het frame 19 kan met bevestigingmiddelen 34 via een arm 35 van het hoofdframe 20 volgens een instelbare helling 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 ten opzichte van het hoofdframe 20 bevestigd worden die gewenst is voor het rooien van planten. De as 33 is zodanig opgesteld dat de inrichting 1 steeds boven de transporteenheid 25 uitmondt. Tussen het frame 19 en het hoofdframe 20 kan een hydraulische cilinder 36 voorzien worden om het optillen van het frame 19 te vereenvoudigen tijdens het instellen van de helling van het frame 19 ten opzichte van het hoofdframe 20. 



  Verder kan het frame 19 rond assen 55 en 56 kantelen omheen het hoofdframe 20. Die opstellingen laten toe het frame 19 weg van de bodem 8 opwaarts te positioneren voor transport van het geheel langsheen de openbare weg of wanneer er niet gerooid hoeft te worden. Het hoofdframe 20 kan gevormd worden door aan elkaar gelaste vierkante ijzeren buizen. 



  De instelmiddelen 15 zoals weergegeven in figuur 3 bevatten telescopische armen 38,39 die in een bepaalde onderlinge hoogtepositie en volgens een nagenoeg verticale as in een bepaalde onderlinge hoekpositie met klemmiddelen 40 kunnen vastgezet worden en een nagenoeg horizontale as 37 om de hoekpositie van de houder 42 voor een geleidingselement 9,10 en de telescopische armen 38, 39 via een instelschroef 41 in te stellen. De houder 42 draagt hierbij tevens de aandrijfmotor 14. 



  Zoals verduidelijkt in figuren 1 en 2 bevat de inrichting 1 voor elke eindloze klemband 2,3 minstens twee omkeerwielen 43 en 44 waarrond de klembanden 2,3 geleid worden. De omkeerwielen 43 en 44 bestaan bijvoorbeeld uit kunststof, bijvoorbeeld van het merk NYLON. Het omkeerwiel 43 is voorzien nabij de 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 toevoerplaats 4 voor planten en het omkeerwiel 44 nabij de afvoerplaats 5 voor planten. Zoals schematisch weergegeven in figuur 3 zijn de omkeerwielen 43 voor elke klemband 2,3 die nabij de toevoerplaats 4 voor planten zijn voorzien in een scharnierbaar opgestelde houder 45 aangebracht die door veren 46 verend is ondersteund ten opzichte van een buis 47 om de omkeerwielen 43 bijvoorbeeld in het verlengde van de buis 47 of volgens de transportrichting A te dwingen.

   De buis 47 kan hiertoe in en uit het frame 19 verschuifbaar in het frame 19 bevestigd worden. Dit verschuiven laat ook toe de klembanden 2,3 op te spannen. Die opstelling van de omkeerwielen 43 laat toe dat de klembanden 2,3 ter hoogte van de toevoerplaats zijdelings volgens een richting C weg van elkaar kunnen bewegen om indien gewenst plaats te maken voor het passeren van planten, dit betekent dat de opening tussen de klembanden 2,3 voor het toevoeren van planten tussen de klembanden 2, 3 meer of minder kan geopend worden. Die opening alsmede de zijdelingse afstand tussen de beide omkeerwielen 43 of de beide omkeerwielen 44 wordt uiteraard gekozen in functie van de grootte van de te rooien planten. Dit is tevens voordelig om koolplanten met verschillende doormeter te rooien. 



  De omkeerwielen 44 die nabij de afvoerplaats 5 voor planten zijn voorzien, zijn bijvoorbeeld ook via een houder 48 verend en scharnierbaar aan een buis 49 bevestigd die aan het frame 19 is bevestigd. Op elke houder 48 zijn aandrijfmiddelen, zoals een stuurbare hydraulische aandrijfmotor 50 bevestigd om een omkeerwiel 44 aan te drijven teneinde via het 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 omkeerwiel 44 een klemband 2,3 aan te drijven. 



  Hierbij fungeert het omkeerwiel 44 als aandrijfwiel. 



  Net als alle andere beschreven hydraulische aandrijfmotoren is de voornoemde aandrijfmotor via leidingen en een debietregelaar of drukregelaar met een oliepomp verbonden om de aandrijfmotor met een bepaalde gewenste draaisnelheid aan te drijven, in het bijzonder een traploos regelbare draaisnelheid. 



  De omkeerwielen 43 en 44 vertonen een doormeter van ongeveer 0,2 meter en hebben een hoogte van ongeveer 0,22 meter. Het is duidelijk dat de omkeerwielen 43 en 44 op een gekende manier gelagerd zijn in de respectievelijke houder 45 of 48 en bijvoorbeeld gevormd worden door een stel op elkaar aangebrachte ronde schijven. Minstens   n voornoemde schijf van het aangedreven omkeerwiel 44 kan op een gekende manier met de aandrijfas van de aandrijfmotor 50 verbonden worden om het aandrijfwiel 44met de aandrijfmotor 50 aan te drijven. De houders 45 en 48 zijn in de vorm van een beugel uitgevoerd en bestaan bijvoorbeeld uit metaal. 



  Het is duidelijk dat de draairichting van de aandrijfmotoren 50 voor de omkeerwielen 44 voor elke klemband 2,3 tegengesteld gekozen is, zodanig dat de klembanden 2,3 met hun naar elkaar gerichte gedeeltes 6,7 volgens de transportrichting A bewegen. Hierbij wordt de draaisnelheid van beide aandrijfmotoren 50 ook zodanig ingesteld dat beide klembanden 2,3 met een gelijke transportsnelheid bewegen. Dit laatste is voordelig om het beschadigen van de te rooien planten te vermijden. In geval de klembanden 2 en 3 met hun 

 <Desc/Clms Page number 15> 

 randdelen 59 onderling contact maken ontstaat meestal voldoende wrijving om zelfs in geval de hydraulische aandrijfmotoren 50 voor de beide klembanden 2 en 3 verschillend bevolen worden, de klembanden 2 en 3 toch met een gelijke transportsnelheid zullen bewegen. 



  Volgens een niet weergegeven variante kan de houder 45 analoog opgesteld worden als beschreven voor de houder 48, kan de houder 48 analoog opgesteld worden als beschreven voor de houder 45 of kunnen beide houders opgesteld worden zoals beschreven voor de houder 45 of voor de houder 48. Volgens een niet weergegeven variante kan de houder 45 of de houder 48 op het uiteinde van een nagenoeg verticaal opstelde bladveer voorzien worden die met het andere uiteinde bevestigd is aan het frame 19. Dergelijke opstellingen laten toe de omkeerwielen 43 of 44 zijdelings te verplaatsen en naar een rustpositie te dwingen. Het is duidelijk dat de aandrijfmotor 50 volgens een niet weergegeven variante in plaats van een omkeerwiel 44 ook een omkeerwiel 43 kan aandrijven.

   Toch geniet het de voorkeur een omkeerwiel 44 aan te drijven daar er aldaar meer plaats is voor een aandrijfmotor 50 te voorzien en daar de aandrijfmotor 50 dan verder van de bodem 8 verwijderd is. 



  Zoals zichtbaar in figuur 1 bevat de inrichting 1 ook middelen 51 om de eindloze klembanden 2,3 naar elkaar toe te dwingen. Die middelen 51 bevatten meerdere loopwielen 52, in het weergegeven voorbeeld eenentwintig loopwielen, die elk door veren 53 verend ten opzichte van het frame 19 zijn ondersteund. De tegenover de hefbomen 54 gelegen einden van de veren 

 <Desc/Clms Page number 16> 

 53 zijn tevens via niet weergegeven al dan niet regelbare verbindingsstukken met het frame 19 verbonden. Elk loopwiel 52 wordt voorzien aan een hefboom 54 die bijvoorbeeld draaibaar gelagerd is ten opzichte van het frame 19 en verend ten opzichte van dit frame 19 met veren 53 is ondersteund. Dergelijke veren 53 bestaan bijvoorbeeld uit verzinkt veerstalen trekveren die aan weerszijden een trekoog bevatten.

   De loopwielen 52 dwingen de eindloze klembanden 2,3 naar een stand die buiten de nabij elkaar gelegen verbindingslijnen tussen de omtrek van de omkeerwielen 43,44 voor elke klemband 2,3 zijn gelegen. Dit is voordelig om de planten tussen de klembanden 2,3 te klemmen en om die voorbij de omkeerwielen 43,44 te laten passeren. Die loopwielen 52 vertonen bijvoorbeeld een doormeter van 0,1 meter en zijn in kunststof uitgevoerd, bijvoorbeeld van het merk NYLON. 



  Volgens een niet weergegeven variante kunnen de loopwielen ook door bladveren ten opzichte van het frame 19 verend ondersteund worden. De veren 53 kunnen uiteraard ook bestaan uit torsieveren die ter hoogte van de lagering van de hefboom 54 zijn voorzien. 



  Het is duidelijk dat bij de weergegeven uitvoeringsvorm de loopwielen 52 eveneens instaan voor het opspannen van de klembanden 2,3. Dit betekent om de klembanden 2,3 onder een bepaalde en nagenoeg constante spanning te houden. Het is eveneens mogelijk door andere veren 53 te voorzien of door de veren 53 meer of minder op te spannen de spanning van de klembanden 2,3 te wijzigen. Opgespannen klembanden 2, 3 zijn niet alleen nodig om planten tussen de klembanden 2,3 te kunnen klemmen, maar zijn eveneens 

 <Desc/Clms Page number 17> 

 nodig om de nodige wrijving ter hoogte van het aangedreven omkeerwiel 44 te bekomen om de klembanden 2,3 te kunnen aandrijven. 



  De kracht waarmee de klembanden 2,3 naar elkaar toe gedwongen worden, en dus de kracht die de klembanden 2,3 op de te rooien planten uitoefenen, is voldoende gekozen om de planten met zekerheid door de klembanden 2,3 te transporteren zonder de planten tussen de klembanden 2,3 te pletten of te beschadigen. De transportsnelheid van de klembanden 2,3 wordt zodanig gekozen dat bij de snelheid waarmee het hoofdframe 20 door -een tractor voortbewogen wordt de gerooide planten op een afstand van een paar tiental centimeter van elkaar door middel van de klembanden 2,3 worden getransporteerd. 



  Zoals zichtbaar in figuur 5 is elke klemband 2,3 voorzien is van een eindloze groef 57. Bij het weergegeven voorbeeld bevindt die groef zich centraal volgens de breedte van de klemband 2,3. Hiertoe wordt elke klemband 2,3 gevormd door een transportband die een bodemdeel 58 vormt waarop nabij elke zijkant een eindloos randdeel 59 is aangebracht. Elk randdeel 59 bevat centreervlakken 60 voor het centreren van planten. Het bodemdeel 58 bevat een eindloos bodemvlak 61 dat volgens de dwarsrichting B van de klemband 2,3 is gelegen. Bij deze uitvoeringsvorm wordt de eindloze groef 57 bepaald door de centreervlakken 60 van de randdelen 59 en het bodemvlak 61. Hierbij is elk centreervlak 60 afgeschuind en gelegen tussen een eindloos randdeel 59 en het eindloos bodemdeel 58 van de klemband 2,3.

   Het bodemdeel 58 bestaat 

 <Desc/Clms Page number 18> 

 bijvoorbeeld uit PVC of hard rubber en bepaalt de sterkte van de klembanden 2,3 terwijl de randdelen 58 uit celrubber of zacht rubber bestaan om niet alleen een grote wrijving op de planten te kunnen uitoefenen maar ook om de planten niet te beschadigen. 



  Bijvoorbeeld vertoont elke klemband 2,3 een omtrekslengte van 7,150 meter en een breedte volgens de dwarsrichting B van 0,22 meter. De randdelen 59 hebben een dikte van ongeveer 0,04 meter. Beide klembanden 2 en 3 zijn hierbij identiek uitgevoerd. 



  Verder bevat elke klemband 2,3 aan de kant tegenover de randdelen 59 minstens één stuursnaar, en in het weergegeven voorbeeld twee stuursnaren 62 om een klemband 2,3 volgens de dwarsrichting B te geleiden. 



  Die stuursnaren 62 kunnen hiertoe zoals aangeduid in figuur 4 samenwerken met omtreksgroeven 63 die voorzien zijn in de omkeerwielen 43, met analoge omtreksgroeven die voorzien zijn in de omkeerwielen 44 en met analoge omtreksgroeven die voorzien zijn in de loopwielen 52. Dit betekent dat de stuursnaren 62 de positie van de klembanden 2,3 volgens de dwarsrichting B bepalen en uiteindelijk verhinderen dat klembanden 2,3 naar beneden vallen. Bovendien maken de stuursnaren 62 het mogelijk de planten te lichten terwijl de klembanden 2 en 3 in hun positie volgens de dwarsrichting B gehouden worden. Dit laatste is meest belangrijk ter hoogte van de omtrekswielen 43, waarbij de omtreksgroeven 63 samenwerken met de stuursnaren 62 om de planten uit de bodem 8 te lichten.

   Dergelijke stuursnaren 62 zijn iets V-vormig uitgevoerd en hebben afmetingen in de orde van grootte van 0,017 meter op 0,011 meter. 

 <Desc/Clms Page number 19> 

 



  Zoals duidelijk zichtbaar in figuren 5 en 6 vormen de twee eindloze groeven 57 van de twee tegenover elkaar liggende eindloze klemband 2,3 een holte 64 voor het centreren volgens de dwarsrichting B van zijdelings tussen de klembanden 2,3 geklemde planten. De langwerpige holte 64 of holle ruimte die bepaald wordt door de weg van elkaar gerichte uitgeholde of concave groeven 57 van de tegenover elkaar gelegen en naar elkaar toe gedwongen klembanden 2,3 laat toe zoals weergegeven in figuur 6 het nagenoeg bolvormige gedeelte van koolplanten 65 ter hoogte van de groeven 57 volgens de dwarsrichting B ten opzichte van de klembanden 2,3 te centreren. 



  De werking van de inrichting 1 volgens de uitvinding is als volgt. De inrichting 1 volgens de uitvinding wordt bijvoorbeeld door een tractor tegengesteld aan de transportrichting A bewogen. Vooreerst komen de planten die volgens een rij geplant zijn tussen de geleidingselementen 9 en 10 terecht. Door het draaien van die geleidingselementen 9 en 10 volgens een richting zoals aangegeven in figuur 1 worden de planten opgelicht of gerecht om vervolgens tussen de eindloze klembanden 2 en 3 terecht te komen. Eens tussen de klembanden 2 en 3 aanwezig worden de planten zijdelings tussen de klembanden 2,3 geklemd en door middel van de klembanden 2 en 3 verder gelicht om niet alleen uit de bodem 8 gelicht of getrokken te worden maar ook verder volgens een transportrichting A naar een transporteenheid 24 geleid en getransporteerd te worden.

   Door de groeven 57 in de klembanden 2,3 worden hierbij de zijdelings tussen de klembanden 2,3 geklemde planten volgens de dwarsrichting B van de 

 <Desc/Clms Page number 20> 

 klembanden 2,3 gecentreerd. Dit betekent bij koolplanten dat het bolvormig gedeelte van de koolplanten een bepaalde positie inneemt volgens de dwarsrichting B die bepaald wordt door de centreervlakken 60 van de groeven 57. 



  Door de snelheid van de klembanden 2,3 volgens transportrichting A en de snelheid van beweging van het hoofdframe 20, die tegengesteld is aan de snelheid van de klembanden 2,3, onderling gepast kiezen, wordt bekomen dat de planten niet alleen uit de bodem 8 kunnen gelicht worden door de klembanden 2 en 3, maar eveneens dat na het lichten de wortels van de planten zich nagenoeg volgens de dwarsrichting B uitstrekken. 



  Afhankelijk van de bodem 8 en de te rooien planten kan dit bekomen worden door bijvoorbeeld de snelheid van de klembanden 2,3 lager te kiezen dan de snelheid van het hoofdframe 20. Dit kan eenvoudig bekomen worden door bijvoorbeeld ervoor te zorgen dat bij het rooien van koolplanten die op 0,6 meter van elkaar zijn geplant, de gerooide koolplanten op 0,3 meter van elkaar ter hoogte van de klembanden 2,3 worden getransporteerd. Bij het weergegeven voorbeeld hangen de opgelichte planten die zijdelings in een bepaalde positie volgens de dwarsrichting B tussen de klembanden 2,3 zijn geklemd met hun wortels onder de klembanden 2,3. 



  Eens de plant voorbij de snijinrichting 16 komt, snijdt die de wortels van de plant af in een positie die bepaald wordt door de onderlinge positie van de snijinrichting 16 en de klembanden 2,3. De wortels vallen hierbij naar beneden terwijl het tussen de 

 <Desc/Clms Page number 21> 

 klembanden 2,3 geklemd gedeelte van de plant verder naar de transporteenheid 25 wordt geleid om vervolgens verder geleid te worden naar een container 24 die op de hefmast 23 is opgesteld. In geval de planten koolplanten zijn is het mogelijk dat na het rooien nog enkele buitenste bladeren van het bolvormig gedeelte van de koolplanten moet verwijderd worden, bijvoorbeeld ter hoogte van de transporteenheid 25. 



  Het is duidelijk dat volgens de uitvinding de zijdelings geklemde planten door middel van de tegenoverliggende groeven 57 volgens de dwarsrichting B gecentreerd worden. Echter indien de groeven 57 centraal of in het midden in de klembanden 2,3 zijn aangebracht, worden de zijdelings geklemde planten eveneens ten opzichte van de klembanden 2,3 zelf gecentreerd. Niets belet op het hoofdframe 20 eveneens meerdere inrichtingen 1 volgens de uitvinding naast elkaar op te stellen om tegelijkertijd meerdere rijen planten, zoals meerdere   rijen'   koolplanten, te rooien. 



  Eveneens is het mogelijk voor de geleidingselementen 9,10 vast opgestelde geleidingsstaven te voorzien of zowel draaibaar opgestelde kegelvormige geleidingen 12,13 samen met vast opgestelde geleidingsstaven aan te wenden. Om het vallen van de planten vanaf de klembanden 2,3 naar de transporteenheid 25 te vermijden kan ook nog een glijbaan onder de klembanden 2,3 aangebracht worden om de gerooide planten naar de transporteenheid 25 te geleidingen. 



  De inrichting volgens de uitvinding biedt als verdere voordelen dat die eenvoudig en prijsgunstig vervaardigd kan worden. Bovendien is die inrichting 

 <Desc/Clms Page number 22> 

 eenvoudig te onderhouden en te reinigen. Tevens bevat die inrichting alleen robuuste onderdelen, hetgeen voordelig is in een landbouwomgeving. Bovendien zijn de afmetingen van de inrichting volgens de uitvinding relatief gering. Tevens is dergelijke inrichting volgens de uitvinding gemakkelijk instelbaar en regelbaar. 



  De uitvinding is uiteraard niet beperkt tot het rooien van koolplanten, maar is eveneens toepasbaar voor het rooien van andere planten met een gelijkaardige nagenoeg bolvormige vorm zoals koolplanten. 



  De werkwijze volgens de uitvinding die toegepast kan worden door gebruik te maken van een inrichting volgens de uitvinding, en de inrichting volgens de uitvinding die voorzien is om de werkwijze volgens de uitvinding te kunnen toepassen beperken zich uiteraard niet tot de in de voorbeelden beschreven uitvoeringsvormen, maar kunnen eveneens varianten en combinaties van deze uitvoeringsvormen bevatten.



    <Desc / Clms Page number 1>
 



  Device and method for harvesting cabbage plants.



  The invention relates to a device and a method for harvesting plants, in particular cabbage plants.



  Plants for harvesting or harvesting cabbage plants include means for cooperating with the underside and the top of the cabbage plants. Such devices usually damage the cabbage plants during harvesting and are less suitable for harvesting previously irregularly planted cabbage plants or for harvesting previously hanging cabbage plants. Moreover, such devices are not suitable for flawlessly removing the roots of the cabbage plants.



  The invention has for its object to provide a device and a method for harvesting plants, in particular cabbage plants, which do not exhibit the aforementioned disadvantages and which allow harvesting of such plants without damaging them.



  For this purpose the device according to the invention comprises two endless clamping belts for transporting plants according to a conveying direction, which in use are directed towards each other from a supply point for plants to a point for removal of plants and which extend substantially vertically for laterally between the clamping bands clamping plants and those in use from the plant feeding place

  <Desc / Clms Page number 2>

 inclined to the plant discharge site for lifting plants, the endless clamping bands including an endless groove opposite an endless groove of the opposite endless clamping band for centering the clamping bands transversely of the clamping bands laterally relative to opposite endless grooves.



  The invention offers the advantage that the plants are little damaged because the plants come into lateral contact with the clamping bands and are clamped laterally between the clamping bands. Moreover, the plants remain in a well-defined position according to the transverse direction of the clamping bands, which is determined by the endless grooves between the endless clamping bands, as a result of which the plants rub little between the clamping bands. This is especially advantageous with cabbage plants since the outer leaves can continue to protect the inner part of the cabbage plants during harvesting.



  According to an embodiment, the endless groove of the clamping band comprises two endlessly beveled centering surfaces, each of which is located between an endless edge part of the clamping band and an endless bottom part of the clamping band. The bottom part herein preferably comprises an endless bottom surface which is located in the transverse direction of the clamping band. According to an embodiment, the clamping belt consists of a conveyor belt that forms the bottom part and on which a peripheral part is provided near each side, which centering surfaces. Preferably it exists

  <Desc / Clms Page number 3>

 bottom part made of PVC or hard rubber and the edge parts consist of cell rubber or soft rubber. The clamping bands, in particular their bottom surface and their centering surfaces forming the groove, have dimensions in the order of magnitude of the plants to be harvested.

   According to a preferred embodiment, the clamping band comprises one or more control strings on the side opposite the edge parts to guide the clamping band in the transverse direction. Such a clamping band can be guided by the control strings in a certain position in the transverse direction and is therefore particularly suitable for transporting plants in a certain and substantially constant position in the transverse direction in the direction of conveyance.



  According to a preferred embodiment, the device also comprises two guide elements which are each arranged in front of an endless clamping band for guiding plants to the endless clamping bands. The device preferably also comprises drive means for the guide elements which enable the guide elements to be rotated in opposition to each other. According to a preferred embodiment, the two guide elements comprise conical elements, which are preferably rotated, for guiding plants to the endless clamping bands. The direction of rotation of the rotating guide elements is chosen for this purpose in such a way that a plant arranged between the guide elements is lifted and clamped between the clamping bands in a substantially vertical position.

   The guide elements can also contain fixedly arranged guide rods. Preferably

  <Desc / Clms Page number 4>

 the device comprises adjusting means for controlling the mutual position of the clamping bands and the guide elements and the guide elements are preferably arranged near the bottom of the clamping bands.



  Such guide elements are especially advantageous for harvesting plants, in particular cabbage plants, which are hanging or irregularly planted.



  According to a preferred embodiment, the device according to the invention also comprises a cutting device for cutting the roots of the plants arranged between the supply point for plants and the discharge point for plants of the clamping belts at a certain distance below the clamping bands. The aforementioned distance is preferably adjustable. This allows the roots of a plant centered between the clamping belts according to the invention to be removed at a substantially constant length. The latter can be achieved with the device according to the invention because all plants are centered in the same position according to the transverse direction of the clamping band by means of the grooved clamping bands.



  According to an embodiment, the device according to the invention comprises for each endless clamping band at least two reversing wheels around which the clamping bands are guided, which are respectively provided near the supply point for plants and the discharge point for plants. The distance between the reversing wheels at the level of the supply location and the distance between the reversing wheels at the level of the discharge location is sufficient to allow plants to pass through

  <Desc / Clms Page number 5>

 to make. Preferably, at least the reversing wheels provided near the feeding place for plants are resiliently supported. This not only allows the clamping band to be tensioned, but also allows the distance between the reversing wheels for both clamping bands to be adjusted to promote the passage of plants, in particular the passage of irregularly planted plants.



  The device preferably comprises means for forcing the endless clamping bands towards each other, which according to an embodiment comprise running wheels which are spring-supported. The endless clamping bands are preferably arranged relative to each other such that the clamping bands can be pressed against each other in the absence of plants. The endless edge parts of the clamping bands can hereby make contact with each other along a vertical plane, while the clamping bands at the level of their endless grooves are spaced along a horizontal plane and form a cavity. Of course, in the absence of plants, the clamping straps need not necessarily be pressed against each other, but the latter is advantageous for harvesting, for example, cabbage plants with a spherical portion with a relatively small diameter with a device according to the invention.



  According to a preferred embodiment, the running wheels force the endless clamping bands to a position which are situated outside the adjacent connecting lines between the circumference of the reversing wheels for each clamping band. This is advantageous for cabbage plants with a relatively large diameter or in succession

  <Desc / Clms Page number 6>

 harvesting cabbage plants of different diameters with a device according to the invention, in particular clamping with the clamping straps and simply transporting them along the reversing wheels.



  According to an embodiment, the device according to the invention also comprises drive means which drive the clamping belts. Such drive means may comprise a drive motor, preferably a hydraulic drive motor, for driving a clamping belt via a reversing wheel. The use of hydraulic drive motors is advantageous if the clamping belts make contact with each other at certain places, which makes it possible to drive the clamping belts at a substantially equal speed in the direction of conveyance. This is also advantageous in order to avoid damaging the plants, because the plants clamped between the clamping belts cannot rotate about a vertical axis.



  For the purpose of the invention, the invention also comprises a method for harvesting plants, in particular cabbage plants, which comprises lifting, lateral clamping and transporting according to a transport direction of plants between two endless clamping bands, which in use from a feed place for plants to a place for plants to face each other, extend almost vertically and incline, the method also comprising centering according to the transverse direction of the clamping bands of plants clamped laterally between the clamping bands relative to

  <Desc / Clms Page number 7>

 opposite endless grooves of the endless clamping bands.



  Further preferred methods include guiding plants to the endless clamping bands by guide elements each arranged in front of an endless clamping band, driving the guide elements counter-rotatingly to lift a plant arranged between the guide elements and cutting off the roots of the plants by a cutting device which is arranged at a certain, preferably controllable distance below the clamping bands between the supply point for plants and the discharge point for plants from the clamping bands.



  The apparatus and method according to the invention are preferably used for harvesting or harvesting different types of cabbage plants, including red cabbage, white cabbage, green cabbage, kale, savoy cabbage, field cabbage, cauliflower, cabbage graters above ground, other types of cabbages and others types of cabbage plants. These cabbage plants can be harvested or harvested for the so-called fresh market or for industry.



  The features and further advantages of the invention are explained in more detail with reference to the non-limiting exemplary embodiments shown in the drawings, in the following detailed description. Reference is made in this description to the following drawings, in which:

  <Desc / Clms Page number 8>

 figure 1 represents a top view of a device according to the invention; figure 2 represents a side view of the device according to figure 1; Figure 3 shows the front part of Figure 2 enlarged and partly cut away; figure 4 represents a clamping band at the level of a circumferential wheel; Figure 5 shows two mutually facing parts of clamping bands arranged opposite each other in the rest position; Figure 5 shows clamping bands of Figure 5 while cooperating with a plant.



  Figures 1 to 3 schematically and in use show a device 1 according to the invention which comprises two endless clamping bands 2 and 3 for transporting plants from a supply location 4 to a discharge location 5 according to a conveying direction A. As can be seen, a portion 6 of the clamping band 2 is directed to a portion 7 of the opposite clamping band 3. Here, at least the portions 6 and 7 of the clamping bands 2 and 3 are oriented substantially vertically.



  As can be seen in Figure 2, the clamping bands 2 and 3 are inclined from the supply location 4 to the discharge location 5, in other words, the clamping bands 2 and 3 are inclined upwards. In the example shown, the angle between the clamping bands 2 and 3 and the bottom 8 forms approximately twenty degrees.



  At the front of each endless clamping band 2 and 3, guide elements 9 or 10 are provided for guiding

  <Desc / Clms Page number 9>

 of plants between the endless clamping bands 2 and 3. Those guide elements 9 and 10, as visible in figure 3, are driven by drive means 11 in such a way that they rotate opposite to each other to allow a plant to move between the guide elements 9 and 10 to be lifted or straightened. To this end, the guide elements 9 and 10 rotate away from each other when viewed from above. In the embodiment shown, the guide elements 9 and 10 comprise conical elements 12 and 13 which are arranged at the level of the underside of the clamping bands 2 and 3. The conical elements 12 and 13 consist, for example, of hollow cones in stainless steel such as stainless steel and have a maximum diameter of approximately 0.15 meters.

   The drive means 11 here consist of a known hydraulic drive motor 14 which are connected via lines (not shown) and a flow regulator or a pressure regulator to a known hydraulic oil pump (not shown). Furthermore, adjusting means 15 are provided for controlling the mutual position of the clamping bands 2,3 and the guide elements 9 and 10. Said adjusting means 15 also make it possible to adjust the height or the depth of guide elements 9, 10 relative to the bottom 8.



  As visible in figures 1, 2 and 6, the device 1 also comprises a cutting device 16 for cutting off the roots of the plants which is arranged substantially centrally at a certain distance below the clamping bands 2 and 3. The cutting device 16 comprises a number of mowing knives 17 arranged for rotation on a turntable, for example six mowing knives 17

  <Desc / Clms Page number 10>

 arranged over a circumference and with which a mowing range of approximately 0.16 meters is achieved. The cutting device 16 is driven, for example, at a relatively high speed of rotation by a hydraulic drive motor 18. The distance from the cutting device 16 to the clamping straps 2 and 3 can be adjusted by, for example, arranging the drive motor 18 axially in different positions relative to the frame 19 for the device 1.

   For example, depending on the size of the cabbage plants to be harvested, the mowing knives 17 are arranged a few centimeters below the clamping bands 2,3 and rotate in a plane which is arranged substantially parallel to the clamping bands 2,3. Such a cutting device 16 is advantageous for removing the rooted stem from a cabbage plant without damaging the spherical portion of the cabbage plant.



  The frame 19 is adjustable to a main frame 20 which can be supported on the bottom 8 via at least one wheel 21. The frame 19 consists of tubes with dimensions of 0.06 meters by 0.06 meters and a tube thickness of 0.04 meters which are arranged substantially along the ribs of a beam. The main frame 20 is preferably also carried by a lifting device (not shown) which is for instance provided on a tractor. In addition to the device 1 according to the invention, there is also provided on this main frame 20 a stand 22 for a person, a mast 23 for a container 24 and a transport unit 25 for discharging plants from the device 1 to the container 24. A wheel (not shown) can also be provided below the standing location 22

  <Desc / Clms Page number 11>

 to support the main frame 20 relative to the bottom 8.

   The wheel 21 is mounted on a wheel holder 26 which is mounted axially extendably in the main frame 20 to allow, for example, containers of different widths to be provided on the mast 23. The mast 23 can be moved up and down with known hydraulic means to position a container provided on the mast 23 up and down.



  The transport unit 25 consists of a plurality of rollers 27 which are mutually coupled via two endless chains 28, which chains 28 are in turn driven by a hydraulic drive motor 29 for transporting the harvested plants from the device 1 to a container 24 provided on the mast 23 . The rollers 27 are coated with a rubber layer so as not to damage the harvested plants. The chains 28 are guided around reversing wheels 30 and 31, a reversing wheel 30 of which is driven by the drive motor 29 to move the rollers 27 laterally away from the device 1. Due to the fact that there is a distance between the different rollers 27, waste, for example leaves of the harvested cabbage plants, can fall down between the rollers 27.



  Of course, such waste can also be removed by persons who are at the height of the standing area 22.



  The main frame 20 comprises an arm 32 with a shaft 33 around which the frame 19 is rotatably arranged. The frame 19 can be fastened with fastening means 34 via an arm 35 of the main frame 20 according to an adjustable slope

  <Desc / Clms Page number 12>

 be fixed relative to the main frame 20 that is desired for grubbing up plants. The shaft 33 is arranged such that the device 1 always opens above the transport unit 25. A hydraulic cylinder 36 can be provided between the frame 19 and the main frame 20 to facilitate lifting of the frame 19 during the adjustment of the inclination of the frame 19 relative to the main frame 20.



  Furthermore, the frame 19 can tilt around shafts 55 and 56 around the main frame 20. These arrangements allow the frame 19 to be positioned away from the bottom 8 for transport of the whole along the public road or when there is no need to clear. The main frame 20 can be formed by welded square iron tubes.



  The adjusting means 15 as shown in Fig. 3 comprise telescopic arms 38,39 which can be fixed with clamping means 40 in a certain mutual height position and along a substantially vertical axis in a certain mutual angular position and a substantially horizontal axis 37 around the angular position of the holder 42 adjustable for a guide element 9, 10 and the telescopic arms 38, 39 via an adjusting screw 41. The holder 42 also carries the drive motor 14.



  As clarified in figures 1 and 2, the device 1 comprises for each endless clamping band 2,3 at least two reversing wheels 43 and 44 around which the clamping bands 2,3 are guided. The reversing wheels 43 and 44 consist, for example, of plastic, for example of the NYLON brand. The reversing wheel 43 is provided near the

  <Desc / Clms Page number 13>

 supply point 4 for plants and the reversing wheel 44 near the discharge point 5 for plants. As shown diagrammatically in Figure 3, the reversing wheels 43 are provided for each clamping band 2,3 provided near the plant supply point 4 in a pivotally arranged holder 45 which is resiliently supported by springs 46 relative to a tube 47 around the reversing wheels 43, for example. to force in line with the tube 47 or in the direction of conveyance A.

   To this end, the tube 47 can be slidably mounted in and out of the frame 19 in the frame 19. This shifting also makes it possible to tension the clamping bands 2,3. This arrangement of the reversing wheels 43 allows the clamping belts 2,3 at the feed location to move sideways in a direction C away from each other to make room for passing plants if desired, this means that the gap between the clamping belts 2 3 for feeding plants between the clamping bands 2, 3 can be opened more or less. That opening as well as the lateral distance between the two reversing wheels 43 or the two reversing wheels 44 is of course selected as a function of the size of the plants to be harvested. This is also advantageous for harvesting cabbage plants with different diameters.



  The reversing wheels 44 which are provided near the plant discharge location 5 are, for example, also resiliently mounted via a holder 48 and hinged to a tube 49 which is attached to the frame 19. On each holder 48, drive means, such as a steerable hydraulic drive motor 50, are mounted to drive a reversing wheel 44 to drive through it

  <Desc / Clms Page number 14>

 reversing wheel 44 to drive a clamping band 2,3.



  Here, the reversing wheel 44 functions as a driving wheel.



  Like all other hydraulic drive motors described, the aforementioned drive motor is connected via lines and a flow regulator or pressure regulator to an oil pump for driving the drive motor at a certain desired rotational speed, in particular a continuously variable rotational speed.



  The reversing wheels 43 and 44 have a diameter of approximately 0.2 meters and have a height of approximately 0.22 meters. It is clear that the reversing wheels 43 and 44 are mounted in a known manner in the respective holder 45 or 48 and are formed, for example, by a set of superimposed round discs. At least one aforesaid disc of the driven reversing wheel 44 can be connected in a known manner to the drive shaft of the drive motor 50 to drive the drive wheel 44 to the drive motor 50. The holders 45 and 48 are in the form of a bracket and consist, for example, of metal.



  It is clear that the direction of rotation of the drive motors 50 for the reversing wheels 44 for each clamping band 2,3 is chosen in the opposite way, such that the clamping bands 2,3 with their mutually facing parts 6,7 move in the direction of transport A. The rotational speed of both drive motors 50 is hereby also set such that both clamping belts 2,3 move at the same transport speed. The latter is advantageous to avoid damaging the plants to be harvested. In case the clamping bands 2 and 3 with their

  <Desc / Clms Page number 15>

 contacting edge portions 59 with one another usually results in sufficient friction, even if the hydraulic drive motors 50 are ordered differently for the two clamping bands 2 and 3, the clamping bands 2 and 3 will nevertheless move at the same transport speed.



  According to a variant (not shown), the holder 45 can be arranged analogously as described for the holder 48, the holder 48 can be arranged analogously as described for the holder 45 or both holders can be arranged as described for the holder 45 or for the holder 48. According to a variant (not shown), the holder 45 or the holder 48 can be provided on the end with a substantially vertically arranged leaf spring which is attached with the other end to the frame 19. Such arrangements make it possible to move the reversing wheels 43 or 44 laterally and to to force a resting position. It is clear that, according to a variant (not shown), the drive motor 50 can also drive a reversing wheel 43 instead of a reversing wheel 44.

   It is nevertheless preferred to drive a reversing wheel 44 since there is more room there for providing a drive motor 50 and since the drive motor 50 is then further away from the bottom 8.



  As visible in Figure 1, the device 1 also comprises means 51 for forcing the endless clamping bands 2,3 towards each other. Said means 51 comprise a plurality of running wheels 52, in the shown example twenty-one running wheels, each of which is supported by springs 53 resiliently relative to the frame 19. The ends of the springs opposite the levers 54

  <Desc / Clms Page number 16>

 53 are also connected to frame 19 via non-shown connecting or non-adjustable connecting pieces. Each running wheel 52 is provided with a lever 54 which is rotatably mounted, for example, with respect to the frame 19 and is spring-supported with respect to this frame 19 with springs 53. Such springs 53 consist, for example, of galvanized spring steel tension springs which have a towing eye on either side.

   The running wheels 52 force the endless clamping bands 2,3 to a position which are situated outside the adjacent connecting lines between the circumference of the reversing wheels 43,44 for each clamping band 2,3. This is advantageous for clamping the plants between the clamping belts 2,3 and for allowing them to pass past the reversing wheels 43,44. The running wheels 52 have, for example, a diameter of 0.1 meter and are made of plastic, for example of the NYLON brand.



  According to a variant (not shown), the running wheels can also be resiliently supported by leaf springs relative to the frame 19. The springs 53 can of course also consist of torsion springs which are provided at the level of the bearing of the lever 54.



  It is clear that in the embodiment shown the running wheels 52 are also responsible for clamping the clamping bands 2,3. This means to keep the clamping bands 2,3 under a certain and almost constant tension. It is also possible to provide other springs 53 or to tension the springs 53 more or less to change the tension of the clamping bands 2,3. Tensioned clamping bands 2, 3 are not only necessary to enable plants to be clamped between the clamping bands 2,3, but are also

  <Desc / Clms Page number 17>

 necessary to obtain the necessary friction at the driven deflection wheel 44 in order to be able to drive the clamping belts 2,3.



  The force with which the clamping bands 2,3 are forced towards each other, and thus the force that the clamping bands 2,3 exert on the plants to be harvested, has been sufficiently chosen to transport the plants with certainty through the clamping bands 2,3 without the plants to crush or damage between the clamping bands 2,3. The transport speed of the clamping belts 2,3 is chosen such that at the speed at which the main frame 20 is moved by a tractor, the harvested plants are transported at a distance of a few tens of centimeters from each other by means of the clamping belts 2,3.



  As can be seen in Figure 5, each clamping band 2,3 is provided with an endless groove 57. In the example shown, this groove is located centrally according to the width of the clamping band 2,3. To this end, each clamping belt 2,3 is formed by a conveyor belt that forms a bottom part 58 on which an endless edge part 59 is arranged near each side. Each edge portion 59 includes centering surfaces 60 for centering plants. The bottom part 58 comprises an endless bottom surface 61 which is located in the transverse direction B of the clamping band 2,3. In this embodiment, the endless groove 57 is defined by the centering surfaces 60 of the edge parts 59 and the bottom surface 61. Here, each centering surface 60 is chamfered and located between an endless edge part 59 and the endless bottom part 58 of the clamping band 2,3.

   The bottom part 58 exists

  <Desc / Clms Page number 18>

 for example from PVC or hard rubber and determines the strength of the clamping belts 2,3, while the edge parts 58 consist of cell rubber or soft rubber in order not only to be able to exert great friction on the plants, but also not to damage the plants.



  For example, each clamping band 2,3 has a circumferential length of 7.150 meters and a width in the transverse direction B of 0.22 meters. The edge portions 59 have a thickness of approximately 0.04 meter. Both clamping bands 2 and 3 are of identical design.



  Furthermore, each clamping band 2,3 comprises at least one control string on the side opposite the edge parts 59, and in the example shown two control strings 62 for guiding a clamping band 2,3 in the transverse direction B.



  For this purpose, as indicated in Fig. 4, the control strings 62 can cooperate with circumferential grooves 63 provided in the reversing wheels 43, with analogous circumferential grooves provided in the reversing wheels 44 and with analogous circumferential grooves provided in the running wheels 52. This means that the control strings 62 determine the position of the clamping bands 2,3 in the transverse direction B and ultimately prevent clamping bands 2,3 from falling down. In addition, the control strings 62 make it possible to lift the plants while the clamping bands 2 and 3 are held in their position in the transverse direction B. The latter is most important at the height of the circumferential wheels 43, wherein the circumferential grooves 63 cooperate with the control strings 62 to lift the plants out of the soil 8.

   Such control strings 62 are slightly V-shaped and have dimensions in the order of magnitude of 0.017 meters by 0.011 meters.

  <Desc / Clms Page number 19>

 



  As is clearly visible in Figures 5 and 6, the two endless grooves 57 of the two opposite endless clamping band 2,3 form a cavity 64 for centering in the transverse direction B of plants clamped laterally between the clamping bands 2,3. The elongated cavity 64 or cavity defined by the away from each other hollowed-out or concave grooves 57 of the opposed and mutually forced clamping bands 2,3 allows as shown in Figure 6 the substantially spherical portion of cabbage plants 65b centering the height of the grooves 57 in the transverse direction B relative to the clamping bands 2,3.



  The operation of the device 1 according to the invention is as follows. The device 1 according to the invention is, for example, moved by a tractor opposite to the transport direction A. First, the plants that are planted in a row end up between the guide elements 9 and 10. By turning those guide elements 9 and 10 in a direction as indicated in figure 1, the plants are lifted or straightened up to subsequently end up between the endless clamping bands 2 and 3. Once present between the clamping bands 2 and 3, the plants are clamped laterally between the clamping bands 2,3 and further lifted by means of the clamping bands 2 and 3 in order not only to be lifted or pulled from the bottom 8 but also further according to a transport direction A to be transported and transported to a transport unit 24.

   The grooves 57 in the clamping bands 2, 3 are the plants that are clamped laterally between the clamping bands 2, 3 in the transverse direction B of the

  <Desc / Clms Page number 20>

 clamping bands 2,3 centered. In the case of cabbage plants, this means that the spherical part of the cabbage plants takes a certain position according to the transverse direction B, which is determined by the centering surfaces 60 of the grooves 57.



  By choosing the speed of the clamping belts 2,3 according to transport direction A and the speed of movement of the main frame 20, which is opposite to the speed of the clamping belts 2,3, mutually appropriate, it is achieved that the plants are not only from the bottom 8 can be lifted by the clamping bands 2 and 3, but also that after the lifting the roots of the plants extend substantially in the transverse direction B.



  Depending on the soil 8 and the plants to be harvested, this can be achieved by, for example, choosing the speed of the clamping belts 2,3 lower than the speed of the main frame 20. This can be achieved simply by, for example, ensuring that when harvesting cabbage plants planted 0.6 meters apart, the harvested cabbage plants 0.3 meters apart at the level of the clamping straps 2.3 are transported. In the example shown, the lifted plants hanging sideways in a certain position according to the transverse direction B between the clamping bands 2,3 with their roots under the clamping bands 2,3.



  Once the plant passes the cutting device 16, it cuts off the roots of the plant in a position determined by the mutual position of the cutting device 16 and the clamping bands 2,3. The roots hereby fall down while it is in between

  <Desc / Clms Page number 21>

 clamping belts 2,3 clamped part of the plant is further led to the transport unit 25 to then be further led to a container 24 arranged on the mast 23. In case the plants are cabbage plants it is possible that after harvesting some outer leaves of the spherical part of the cabbage plants still have to be removed, for example at the level of the transport unit 25.



  It is clear that according to the invention the laterally clamped plants are centered by means of the opposite grooves 57 in the transverse direction B. However, if the grooves 57 are arranged centrally or centrally in the clamping bands 2,3, the laterally clamped plants are also centered with respect to the clamping bands 2,3 themselves. Nothing prevents the main frame 20 from also arranging several devices 1 according to the invention next to each other to simultaneously harvest several rows of plants, such as several rows of cabbage plants.



  It is also possible to provide fixedly arranged guide bars for the guide elements 9,10 or to use both pivotally arranged conical guides 12,13 together with fixedly arranged guide bars. In order to prevent the plants from falling from the clamping belts 2,3 to the transport unit 25, a slide can also be provided under the clamping belts 2,3 to guide the harvested plants to the transport unit 25.



  The device according to the invention offers as further advantages that it can be manufactured in a simple and inexpensive manner. Moreover, that device

  <Desc / Clms Page number 22>

 easy to maintain and clean. In addition, that device comprises only robust parts, which is advantageous in an agricultural environment. Moreover, the dimensions of the device according to the invention are relatively small. Such a device according to the invention is also easily adjustable and controllable.



  The invention is of course not limited to harvesting cabbage plants, but is also applicable to harvesting other plants with a similar substantially spherical shape such as cabbage plants.



  The method according to the invention which can be applied by using a device according to the invention, and the device according to the invention which is provided for being able to use the method according to the invention is of course not limited to the embodiments described in the examples, but may also contain variants and combinations of these embodiments.


    

Claims (25)

Conclusies.Conclusions. 1. Inrichting voor het rooien van planten, in het bijzonder van koolplanten, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) twee eindloze klembanden (2,3) bevat voor het volgens een transportrichting (A) te transporteren van planten, die in gebruik vanaf een toevoerplaats (4) voor planten naar een afvoerplaats (5) voor planten naar elkaar toe gericht zijn en zich nagenoeg verticaal uitstrekken voor het zijdelings tussen de klembanden (2,3) klemmen van planten en die in gebruik vanaf de toevoerplaats (4) voor planten naar de afvoerplaats (5) voor planten hellend oplopen voor het lichten van planten, waarbij de eindloze klembanden (2,3) een eindloze groef (57) bevatten die tegenover een eindloze groef (57) van de tegenoverliggende eindloze klemband (2,3) is gelegen voor het centreren volgens de dwarsrichting (B) van de klembanden (2,3) van zijdelings tussen de 'klembanden (2,3) Device for harvesting plants, in particular cabbage plants, characterized in that the device (1) comprises two endless clamping belts (2, 3) for transporting plants which, in use, from a plant feeding place (4) to a plant draining site (5) facing each other and extending substantially vertically for clamping plants laterally between the clamping straps (2,3) and those in use from the plant feeding place (4) inclined to the plant discharge site (5) for lifting plants, the endless clamping bands (2,3) including an endless groove (57) opposite an endless groove (57) of the opposite endless clamping band (2,3) is located for centering, in the transverse direction (B), the clamping bands (2,3) laterally between the clamping bands (2,3) geklemde planten ten opzichte van tegenover elkaar gelegen eindloze groeven (57).  clamped plants relative to opposite endless grooves (57). 2. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de eindloze groef (57) van de klemband (2,3) twee eindloos afgeschuinde centreervlakken (60) bevat die elk gelegen zijn tussen een eindloos randdeel (59) van de klemband (2,3) en een eindloos bodemdeel (58) van de klemband (2,3). Device according to claim 1, characterized in that the endless groove (57) of the clamping band (2,3) comprises two endlessly beveled centering surfaces (60) which are each located between an endless edge part (59) of the clamping band (2,3) ) and an endless bottom part (58) of the clamping band (2,3). 3. Inrichting volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat het bodemdeel (58) een eindloos <Desc/Clms Page number 24> bodemvlak (61) bevat dat volgens de dwarsrichting (B) van de klemband (2,3) is gelegen. Device according to claim 2, characterized in that the bottom part (58) is an endless one  <Desc / Clms Page number 24>  bottom surface (61) located in the transverse direction (B) of the clamping band (2,3). 4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, daardoor gekenmerkt dat de klemband (2,3) bestaat uit een transportband die het bodemdeel (58) vormt en waarop nabij elke zijkant een randdeel (59) is aangebracht dat centreervlakken (60) bevat. Device according to claim 2 or 3, characterized in that the clamping belt (2,3) consists of a conveyor belt that forms the bottom part (58) and on which a peripheral part (59) is provided near each side, which centering surfaces (60). 5. Inrichting volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat het bodemdeel (58) bestaat uit PVC of uit hard rubber en de randdelen (59) bestaan uit celrubber of uit zacht rubber. Device according to claim 4, characterized in that the bottom part (58) consists of PVC or hard rubber and the edge parts (59) consist of cell rubber or soft rubber. 6. Inrichting volgens één van de conclusie 1 tot 5, daardoor gekenmerkt dat de klemband (2,3) aan de kant tegenover de randdelen (59) één of meerdere stuursnaren (62) bevat om de klemband (2,3) volgens de dwarsrichting (B) te geleiden. Device according to one of claims 1 to 5, characterized in that the clamping band (2,3) on the side opposite the edge parts (59) comprises one or more control belts (62) around the clamping band (2,3) in the transverse direction (B). 7. Inrichting volgens één van de conclusie 1 tot 6, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) twee geleidingselementen (9,10) bevat die elk vooraan een eindloze klemband (2,3) zijn opgesteld voor het geleiden van planten naar de eindloze klembanden (2,3). Device according to one of claims 1 to 6, characterized in that the device (1) comprises two guide elements (9, 10) which are each arranged in front of an endless clamping band (2,3) for guiding plants to the endless clamping bands (2.3). 8. Inrichting volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat inrichting aandrijfmiddelen (11) bevat voor de geleidingselementen (9,10) die toelaten de geleidingselementen (9,10) tegengesteld aan elkaar roterend aan te drijven om een zich tussen de <Desc/Clms Page number 25> geleidingselementen (9,10) aangebrachte plant op te lichten. Device according to claim 7, characterized in that the device comprises drive means (11) for the guide elements (9, 10) which allow the guide elements (9, 10) to be rotated in opposite directions to each other in order to  <Desc / Clms Page number 25>  guide plant (9, 10). 9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, daardoor gekenmerkt dat de twee geleidingselementen (9,10) kegelvormige elementen (12,13) bevatten voor het geleiden van planten naar de eindloze klembanden (2,3). Device according to claim 7 or 8, characterized in that the two guide elements (9, 10) comprise conical elements (12, 13) for guiding plants to the endless clamping bands (2, 3). 10. Inrichting volgens één van de conclusie 7 tot 9, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) instelmiddelen (15) bevat om de onderlinge positie van de klembanden (2,3) en de geleidingselementen (9,10) te regelen. Device according to one of claims 7 to 9, characterized in that the device (1) comprises adjusting means (15) for controlling the mutual position of the clamping belts (2,3) and the guide elements (9,10). 11. Inrichting volgens één van de conclusie 7 tot 10, daardoor gekenmerkt dat de geleidingselementen (9,10) nabij de onderkant van de klembanden (2,3) zijn opgesteld. Device according to one of claims 7 to 10, characterized in that the guide elements (9, 10) are arranged near the bottom of the clamping belts (2,3). 12. Inrichting volgens één van de conclusie 1 tot 11, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) een snijinrichting (16) bevat om de wortels van de planten af te snijden. Device according to one of claims 1 to 11, characterized in that the device (1) comprises a cutting device (16) for cutting off the roots of the plants. 13. Inrichting volgens conclusie 12, daardoor gekenmerkt dat de snijinrichting (16) tussen de toevoerplaats (4) voor planten en de afvoerplaats (5) voor planten van de klembanden (2,3) op een bepaalde afstand onder de klembanden (2,3) is opgesteld. Device according to claim 12, characterized in that the cutting device (16) between the supply point (4) for plants and the discharge point (5) for plants of the clamping bands (2,3) at a certain distance below the clamping bands (2,3) ) has been prepared. 14. Inrichting volgens conclusie 13, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde afstand regelbaar is. <Desc/Clms Page number 26> Device according to claim 13, characterized in that the aforementioned distance is adjustable.  <Desc / Clms Page number 26>   15. Inrichting volgens één van de conclusie 1 tot 14, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) voor elke eindloze klemband (2,3) minstens twee omkeerwielen (43,44) bevat waarrond de klembanden (2,3) geleid worden, die respectievelijk voorzien zijn nabij de toevoerplaats (4) voor planten en de afvoerplaats (5) voor planten. Device according to one of claims 1 to 14, characterized in that the device (1) comprises at least two deflection wheels (43, 44) for each endless clamping band (2,3) around which the clamping bands (2,3) are guided, are provided, respectively, near the supply point (4) for plants and the discharge point (5) for plants. 16. Inrichting volgens conclusie 15, daardoor gekenmerkt dat minstens de omkeerwielen (43) die nabij de toevoerplaats (4) voor planten zijn voorzien verend zijn ondersteund. Device according to claim 15, characterized in that at least the reversing wheels (43) provided near the supply point (4) for plants are resiliently supported. 17. Inrichting volgens één van de conclusie 1 tot 16, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) middelen (51) bevat om de eindloze klembanden (2,3) naar elkaar toe te dwingen. Device according to one of claims 1 to 16, characterized in that the device (1) comprises means (51) for forcing the endless clamping bands (2,3) towards each other. 18. Inrichting volgens conclusie 17, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde middelen (51) loopwielen (52) bevatten die verend zijn ondersteund. Device according to claim 17, characterized in that the aforementioned means (51) comprise running wheels (52) which are spring-supported. 19. Inrichting volgens conclusie 17 of 18, daardoor gekenmerkt dat de loopwielen (52) de eindloze klembanden (2,3) naar een stand dwingen die buiten de nabij elkaar gelegen verbindingslijnen tussen de omtrek van de omkeerwielen (43,44) voor elke klemband (2,3) zijn gelegen. Device according to claim 17 or 18, characterized in that the running wheels (52) force the endless clamping bands (2, 3) to a position outside the adjacent connecting lines between the circumference of the reversing wheels (43, 44) for each clamping band (2,3). 20. Inrichting volgens één van de conclusie 1 tot 19, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) aandrijfmiddelen bevat die de klembanden (2,3) aandrijven. <Desc/Clms Page number 27> Device according to one of claims 1 to 19, characterized in that the device (1) comprises drive means which drive the clamping belts (2,3).  <Desc / Clms Page number 27>   21. Inrichting volgens conclusie 21, daardoor gekenmerkt dat de aandrijfmiddelen een aandrijfmotor (50) bevatten, bij voorkeur een hydraulische aandrijfmotor, voor het via een omkeerwiel (44,43) aan te drijven van een klemband (2,3). Device according to claim 21, characterized in that the drive means comprise a drive motor (50), preferably a hydraulic drive motor, for driving a clamping belt (2,3) via a reversing wheel (44,43). 22. Werkwijze voor het rooien van planten, in het bijzonder van koolplanten, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het lichten, het zijdelings klemmen en het transporteren volgens een transportrichting (A) van planten tussen twee eindloze klembanden (2,3) bevat, die in gebruik vanaf een toevoerplaats (4) voor planten naar een afvoerplaats (5) voor planten naar elkaar toe gericht zijn, zich nagenoeg verticaal uitstrekken en hellend oplopen, waarbij de werkwijze tevens het centreren bevat volgens de dwarsrichting (B) van de klembanden (2,3) van zijdelings tussen de klembanden (2,3) geklemde planten ten opzichte van tegenover elkaar gelegen eindloze groeven (57) van de eindloze klembanden (2,3). Method for harvesting plants, in particular cabbage plants, characterized in that the method comprises lifting, lateral clamping and transporting plants between two endless clamping bands (2,3) in a conveying direction (A), which in use from a supply point (4) for plants to a point (5) for plants are directed towards each other, extend almost vertically and incline, the method also including centering according to the transverse direction (B) of the clamping bands (2, 3) of plants clamped laterally between the clamping bands (2,3) with respect to opposite endless grooves (57) of the endless clamping bands (2,3). 23. Werkwijze volgens conclusie 22, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het geleiden bevat van planten naar de eindloze klembanden (2,3) door geleidingselementen (9,10) die elk vooraan een eindloze klemband (2,3) zijn opgesteld. The method according to claim 22, characterized in that the method comprises guiding plants to the endless clamping bands (2,3) by guide elements (9,10), each arranged in front of an endless clamping band (2,3). 24. Werkwijze volgens conclusie 23, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het tegengesteld aan elkaar roterend aandrijven van de geleidingselementen (9,10) bevat om een zich tussen de geleidingselementen (9,10) aangebrachte plant op te lichten. <Desc/Clms Page number 28> A method according to claim 23, characterized in that the method comprises driving the guide elements (9, 10) rotating in opposite directions to lift a plant arranged between the guide elements (9, 10).  <Desc / Clms Page number 28>   25. Werkwijze volgens één van de conclusie 22 tot 24, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het afsnijden bevat van de wortels van de planten door een snijinrichting (16) die op een bepaalde, bij voorkeur regelbare afstand onder de klembanden (2,3) tussen de toevoerplaats (4) voor planten en de afvoerplaats (5) voor planten van de klembanden (2,3) is opgesteld. Method according to one of claims 22 to 24, characterized in that the method comprises cutting off the roots of the plants by a cutting device (16) which, at a certain, preferably controllable distance below the clamping straps (2,3) the supply point (4) for plants and the discharge point (5) for plants from the clamping straps (2,3) are arranged.
BE2003/0048A 2003-01-21 2003-01-21 Plant uprooting machine for e.g. cabbages, comprises pair of endless vertical belts with opposing grooves for centering plant being uprooted BE1015321A3 (en)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2003/0048A BE1015321A3 (en) 2003-01-21 2003-01-21 Plant uprooting machine for e.g. cabbages, comprises pair of endless vertical belts with opposing grooves for centering plant being uprooted
NL1025253A NL1025253C2 (en) 2003-01-21 2004-01-15 Device and method for harvesting cabbage plants.

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2003/0048A BE1015321A3 (en) 2003-01-21 2003-01-21 Plant uprooting machine for e.g. cabbages, comprises pair of endless vertical belts with opposing grooves for centering plant being uprooted

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1015321A3 true BE1015321A3 (en) 2005-01-11

Family

ID=32854914

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2003/0048A BE1015321A3 (en) 2003-01-21 2003-01-21 Plant uprooting machine for e.g. cabbages, comprises pair of endless vertical belts with opposing grooves for centering plant being uprooted

Country Status (2)

Country Link
BE (1) BE1015321A3 (en)
NL (1) NL1025253C2 (en)

Families Citing this family (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN103314709B (en) * 2013-06-21 2015-08-12 浙江大学 The folder root conveying plant of cole vegetables reaping machine and method thereof
CN103314714B (en) * 2013-06-21 2015-08-12 浙江大学 Cole vegetables reaping machine and method thereof

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3821987A (en) * 1972-12-04 1974-07-02 Cornell Res Foundation Inc Lettuce harvesting apparatus
US3964550A (en) * 1974-09-16 1976-06-22 J. E. Love Company Tree seedling harvester
GB2100107A (en) * 1981-06-15 1982-12-22 Grant William Machine for harvesting hearted vegetables
DE3338563A1 (en) * 1982-12-02 1984-06-07 VEB Kombinat für Gartenbautechnik Berlin -Stammbetrieb-, DDR 1114 Berlin Appliance for cabbage harvesting, especially for cauliflowers, kohlrabi and similar types of cabbage

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3821987A (en) * 1972-12-04 1974-07-02 Cornell Res Foundation Inc Lettuce harvesting apparatus
US3964550A (en) * 1974-09-16 1976-06-22 J. E. Love Company Tree seedling harvester
GB2100107A (en) * 1981-06-15 1982-12-22 Grant William Machine for harvesting hearted vegetables
DE3338563A1 (en) * 1982-12-02 1984-06-07 VEB Kombinat für Gartenbautechnik Berlin -Stammbetrieb-, DDR 1114 Berlin Appliance for cabbage harvesting, especially for cauliflowers, kohlrabi and similar types of cabbage

Also Published As

Publication number Publication date
NL1025253A1 (en) 2004-07-22
NL1025253C2 (en) 2005-07-19

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4976094A (en) Harvesting machinery
EP0318406B1 (en) Espalier machine for vine or other plants or saplings and clasp being used by that machine
US6484810B1 (en) Mechanical harvester for harvesting bulb crops
FR2557420A1 (en) HARVEST PROCESSING MACHINE
FR2695001A1 (en) Harvester for grapes or raisins left to dry on the vines - comprises V-shaped platform with sub-frames carrying rotary beaters with radial rods and spacer adjuster between sub-frames
US5170614A (en) Harvesting machinery
EP0018925B1 (en) Apparatus for breaking moving glass sheets
FR2919459A1 (en) METHOD FOR REMOVING PETIOLE FROM A HARVEST FLOW
FR2938157A1 (en) Sort table for grapes in wine growing field, has adjustable rollers presenting shapes, at level of peripheral surfaces, forming passages with shape adapted to template, and adjusting units to adjust space between rotation axes of rollers
US2197225A (en) Beet harvester
US20060113224A1 (en) Adjustable size sorting apparatus for small produce
NL8903062A (en) METHOD AND APPARATUS FOR ROLLING ONE OR MORE SODS
BE1015321A3 (en) Plant uprooting machine for e.g. cabbages, comprises pair of endless vertical belts with opposing grooves for centering plant being uprooted
US5810175A (en) Adjustable size sorting apparatus for round produce
FR2473364A1 (en) AUTOMATIC MACHINE FOR SORTING ROUND, OVAL OR FLAT FRUITS ACCORDING TO THEIR DIAMETER
FR2628933A1 (en) Vegetable seed and harvester - has orienting fingers, conveyor system and first and second cutter assemblies to collect, cut and trim stems and heads of crop
KR0175158B1 (en) Vegetable harvester
NL7906281A (en) MOVABLE HARVESTER.
FR2503982A1 (en) Automotive vegetable harvesting machine - has cutting blade extending transversely with depth control sensors and endless conveyor belt
FR2740294A1 (en) BROCOLIS CAULKING SYSTEM
US3437151A (en) Tomato harvester
NL1027474C1 (en) Apparatus for removing the bottoms of sprouts includes two vertical conveyor belts on either side of a horizontal belt for clasping the sprouts during cutting
NL2025722B1 (en) DEVICE FOR REMOVAL OF STEM AND FOLIAGE FROM FIELD STANDING AGRICULTURAL CROPS
NL1003910C2 (en) Tractor-drawn turf-levelling machine, especially for use on sports ground
JP2843849B2 (en) Agricultural sorting equipment

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20140131