<Desc/Clms Page number 1>
INRICHTING VOOR HET BEVESTIGEN VAN TEMPELS OP EEN
DUBBELSTUKWEEFMACHINE De uitvinding betreft het bevestigen en instellen van "tempels" op een dubbelstukweefmachine.
Tempels zijn werktuigen om een weefsel gelijkmatig te spannen en te voorkomen dat het inweeft, gewoonlijk voorzien van metalen stiften die in de zelfkant van het weefsel prikken. Men name kent men, bijvoorbeeld uit het documenten DIN ISO 8118 en DE GM 9312450 (waarvan de inhoud, door deze verwijzing geacht wordt, hierin te zijn opgenomen), zogenaamde cilindrische tempels die voorzien zijn van een aantal ringen waarin pinnen aangebracht zijn.
Bij een dubbelstukweefmachine wordt aan beide weefselkanten een dergelijke tempelinrichting voorzien om het geweven weefsel op dezelfde breedte te houden als de doorhaal voorzien is in het weefriet. Hierdoor wordt vermeden dat de kettingdraden door krimp van het weefsel aan beide weefselkanten tegen de weefriettanden gaan wrijven en daardoor kettinggarenbreuken zouden ontstaan.
Zoals vermeld zijn de cilindrische tempels voorzien van een aantal ringen waarin pinnen aangebracht zijn. Die ringen worden naast elkaar draaibaar bevestigd op een schuine doornring. Deze doornringen worden samen op een cilindrische bout met steel geschoven en vastgezet. Een tempelinrichting bestaat uit twee tot drie cilinders die achter elkaar in kettingrichting aan een tempelhouderplaat bevestigd zijn. Aan elke weefselkant is zo'n stel cilinders voorzien voor het bovenwerk en ook
<Desc/Clms Page number 2>
een voor het onderwerk op een gemeenschappelijke tempelhouderplaat. Een tempelvingerplaat wordt tussen onder-en bovenwerk gebracht om de weefselzelfkanten met een bepaalde omslaghoek over de cilindrische ringen met pinnen te drukken. De pinnen doorboren de weefselkanten en door de schuine draairichting van de gepinde ringen wordt het weefsel op breedte getrokken.
Eerst na doorgang van de tempelzone kan het weefsel in inslagrichting gaan krimpen.
Volgens de gekende stand der techniek zijn de cilindrische tempels met een steel bevestigd aan een gemeenschappelijke tempelhouderplaat die een zekere dikte moet hebben om de trekkracht van het weefsel op te vangen.
Naast de weefselzelfkanten worden dan hulp- of inslagvanglinten voorzien die geweven worden met kettingdraden die deels door de kantenweeframen en deels door de twisterinrichting bewogen worden om een dubbelstuk gaap te vormen. De hulp- of inslagvanglinten worden met een kantenschaarinrichting afgesneden en afgevoerd naar een opvanginrichting. Te lange inslaggareneindjes aan de weefselzelfkanten zijn hinderlijk in de veredelingsbehandeling die het weefsel na het weven moet ondergaan. Het afsnijden en afvoeren van de hulpvanglinten is een zeker verlies aan grondstoffen.
Wanneer men nu het inslag-en kettinggarenverlies wil wegwerken aan de zijde van de gevergrijper of aan de inslaggareninbrengzijde van de weefmachine door het weglaten van die inslagvanglinten of hulkanten, dan blijven de inslageindjes die aan het
<Desc/Clms Page number 3>
weefsel blijven nog veel te lang doordat de inslagschaar onvoldoende dicht bij de weefselrand kan geplaatst worden, daar de tempelhouderplaat een zekere dikte moet hebben om de trek van het weefsel op te vangen.
De tempelhouders volgens de stand van de techniek worden aan het onder-of bovenlineaal bevestigd. Het boven-en onderlineaal bepaalt de beet waartussen het weefsel gesneden wordt in onder-en bovenwerk. Een kleine correctie aan de poolhoogte vergt ook een correctie aan de instelling van de beet. Wanneer nu de tempels aan de linealen verbonden zijn, vergt dit ook een bijstelling van de tempelhouders. De regeling van de poolhoogte is dus omslachtig.
Het is de opgave van deze uitvinding om te voorzien in een inrichting voor het bevestigen van de tempels in een dubbelstukweefmachine die kan weven zonder hulpkanten- of vanglinten en waarbij de inslagschaar zeer dicht bij de weefselzelfkant kan geplaatst worden zodat de inslageindjes die aan de weefselzelfkant blijven kort afgesneden zijn. Door het wegvallen van de hulpkanten-of vanglinten kan een aanzienlijke besparing in inslag-en kettinggarenmateriaal verwezenlijkt worden en een snijinrichting voor het afsnijden van de hulpkanten dient niet meer voorzien te zijn op de weefmachine.
Een tweede opgave is om de tempelinstelling onafhankelijk te maken van de instelling van de poolhoogte.
De eerste opgave wordt doelmatig opgelost door de dikke tempelhouderplaat boven en respectievelijk onder het
<Desc/Clms Page number 4>
weefsel meer naar de binnenkant of naar het midden van het weefsel toe en dus weg van de weefselzelfkanten te plaatsen, zodanig dat de steel van de cilindrische tempels naar binnen of naar het midden van de weefmachine wijst en de top van de cilindrische tempels naar de buitenkant. Aan de top van de cilindrische tempels wordt dan een dunne tempelvingerplaat bevestigd zodanig dat de vingers tussen het onder en bovenweefselzelfkanten steken om het weefsel met een zekere omslaghoek rond de ringen met pinnen te drukken.
Met deze constructie wordt het dubbelstukweefsel perfect op breedte gehouden en kan de inslagschaar zeer dicht bij de weefselzelfkant geplaatst worden waardoor de eindjes die aan de weefselzelfkant blijven voldoende kort afgesneden zijn. Op deze manier wordt het weven met hulpof vanglinten aan de geverzijde of inslaginbrengzijde overbodig en kan er bespaard worden op garens in inslag, in ketting en ook in een aantal duurdere twisterkettinggarens. Een inrichting voor het afsnijden en opvangen van deze hulpkanten is overbodig.
Om die doelstellingen van de uitvinding te verwezenlijken wordt een inrichting verschaft voor het op een dubbelstukweefmachine bevestigen van cilindrische bovenen ondertempels van het type met schuine doornringen die op stelen zijn voorzien, waarin de stelen van de bovenen ondertempels aan afzonderlijke L-vormige boven-en ondertempelhouderplaten bevestigd zijn, zodanig dat de steel van de cilindrische tempels, naar het midden van de weefmachine wijzend, aan het ene, in kettingrichting geplaatste been van de L-vormige houder bevestigd zijn,
<Desc/Clms Page number 5>
terwijl het andere been van de L-vormige houder naar de buitenzijde van de weefmachine gericht is en in kettingrichting en hoogterichting instelbaar met de weefmachine verbonden is.
De tempelhouderplaten volgens de uitvinding kunnen op zeer geschikte wijze een dunne tempelvingerplaat worden bevestigd aan de top van de tempelstelen, aan de buitenzijde van de weefmachine, d. w. z. een tempelvingerplaat waarvan de dikte minder dan 3, 5 mm bedraagt, waardoor de inslagschaar evenzoveel dichter bij de weefselzelfkant geplaatst kan worden.
Bij voorkeur zijn daarbij de L-vormige tempelhouderplaat van de boventempel en de L-vormige tempelhouderplaat van de ondertempel, afzonderlijk, in kettingrichting instelbaar, aan een horizontaal verbindingstuk bevestigd dat in hoogterichting instelbaar met de weefmachine verbonden is.
Daarbij kan het horizontaal verbindingstuk op zeer geschikte wijze in hoogte instelbaar aan een verticale houder bevestigd zijn die met de weefmachine verbonden
EMI5.1
is. De bevestiging van de L-vormige tempelhouderplaten aan het horizontaal verbindingstuk en de bevestiging van het horizontaal verbindingstuk aan de verticale houder vormt bij voorkeur een tand-sleufverbinding.
De verticale houder is bij voorkeur onderaan via een Tsleufverbinding aan een traverse van de weefmachine bevestigd is, met name aan de voortraverse.
<Desc/Clms Page number 6>
Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding in een weefmachine met inslagschaar en inslag-presentatieaandrijving, is het geheel van de tempelhouderplatenbevestigingen, bij voorkeur, via een stelschroefspindel, verbonden aan een behuizing waaraan ook de inslagschaar en inslagpresentatie-aandrijving verbonden zijn.
Met name omvat het geheel van de tempelhouderplatenbevestigingen daarbij de tempelhouderplaten, de horizontale verbindingstukken en de verticale houder omvat.
Ook kan bovendien zeer geschikt een trekstang voorzien zijn, die via een (verdere) stelschroefspindel aan een tweede steun op de voortraverse van de weefmachine verbonden is, waarmee het geheel van de tempelondersteuning en inslagpresentatie verplaatst kan worden.
Die stelschroefspindel is bij voorkeur voorzien is van een rechtse en linkse schroefdraad.
De kenmerken en bijzonderheden van de uitvinding, en het functioneren ervan worden hierna nader uiteengezet onder verwijzing naar de bijgesloten tekeningen die een uitverkoren uitvoeringsvorm van de uitvinding weergeven.
Het zij opgemerkt dat de specifieke aspecten van die uitvoeringsvorm enkel worden beschreven als voorkeursvoorbeeld van hetgeen bedoeld wordt in het kader van bovenstaande algemene beschrijving van de uitvinding, en geenszins als een beperking geïnterpreteerd moeten
<Desc/Clms Page number 7>
worden van de draagwijdte van de uitvinding als zodanig en als uitgedrukt in de hiernavolgende conclusies.
In deze tekeningen zijn : Figuur 1 : een zijaanzicht, in perspectief, van een tempelinrichting volgens de uitvinding ; Figuur 2 : een bovenaanzicht van de inrichting volgens figuur 1.
In figuur 1 ziet men de in bovenzicht L-vormige tempelhouderplaat (1) en (2) van zowel de boven-als ondertempel. De boventempelhouderplaat (1) en de ondertempelhouderplaat (2) wordt elk afzonderlijk naast de weefselzelfkant aan een horizontaal uitstrekkend verbindingsstuk (3) en (4) bevestigd via een tandsleufverbinding. Hierdoor zijn de tempels perfect in kettingrichting instelbaar. Elk horizontaal verbindingsstuk (3), (4) wordt eveneens met een tandsleufverbinding in hoogte instelbaar bevestigd aan een verticale houder (5) die onderaan via een Tgleufverbinding aan de voortraverse (6) van de weefmachine (20) bevestigd is. Elke tempelhouder (10), (11) is dus perfect in hoogte instelbaar.
De bevestiging van de tempelhouders is niet meer, zoals bij de stand van de techniek, aan het boven-of onderlineaal. Een kleine correctie aan de poolhoogte noodzaakt dus geen wijziging aan de instelling van de tempelinrichting.
<Desc/Clms Page number 8>
Bij het aanweven van een artikel of bij een artikelwissel moeten de tempelinrichtingen (15) aan beide weefselkanten stapsgewijze uit elkaar naar buiten toe verzet worden om het weefsel geleidelijk op breedte te trekken tot de doorhaalbreedte in het weefriet bereikt wordt. Om deze instelling te vergemakkelijken en om te vermijden dat de tempelvingerplaat (7) tegen de inslagschaar (8) zou stoten wordt de tempelhouderinrichting (15), bij voorkeur, met een stelschroefspindel, voorzien van rechtse en linkse schroefdraad, of een vaste verbinding (21) verbonden met de behuizing (14) van de inslagschaar (8) en, eventueel, een inslagpresentatie-aandrijving (9).
Op deze manier kunnen tempel (15) en inslagpresentatie (9) in een handeling samen ingesteld worden, waarbij de onderlinge afstand precies behouden blijft en beschadiging van inslagscharen (8) door verkeerde instellingen vermeden wordt. Met behulp van een trekstang (12) die aan een tweede steun (13) op de voortraverse (6) van de weefmachine (20) verbonden is, kan het geheel tempelsteun-inslagpresentatie (30) tegen de trek in van het weefsel verplaatst worden met behulp van een stelschroefspindel. De instelling wordt dus ook minder tijdrovend.