BE1013399A3 - Verbeterde voorwielophanging voor bussen en dergelijke. - Google Patents

Abstract

Verbeterde voorwielophanging voor bussen en dergelijke, die voor elk wiel (5) hoofdzakelijk bestaat uit minstens één bovenste ophangarm (1) en minstens één onderte ophangarm (2) tussen deze ophangarmen (1-2) een verdraaibaar verbindingsstuk (3) waarbij dit verbindingsstuk (3) tevens bevestigd is aan de wielas (4) van het betreffende voorwiel (5) een luchtbalg (6) ; en een hydraulische schokdemper (7) , daardoor gekenmerkt dat de luchtbalg (6) boven het voorwiel (5) is aangebracht.

Description

   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Verbeterde voorwielophanging voor bussen en dergelijke. 



  De huidige uitvinding heeft betrekking op een verbeterde voorwielophanging voor bussen en dergelijke, meer speciaal een verbeterde voorwielophanging die vooral interessant is bij lagevloerbussen. 



  Meer speciaal nog betreft de uitvinding een verbeterde voorwielophanging die van het type is, waarbij de ophanging van elk voorwiel hoofdzakelijk bestaat uit minstens één   bovenste en minstens één onderste ophangarm ; deze   ophangarmen een verbindingsstuk, waarbij dit verbindingsstuk tevens bevestigd is aan de wielas van het betreffende voorwiel met behulp van een nagenoeg verticale   rotatie-as ; een luchtbalg ; een hydraulische schokdemper.   



  Het is gebruikelijk bij voorwielophangingen van het hiervoor vermelde type de luchtbalgen tussen de wielen van de bus aan te brengen en de hydraulische schokdempers onder en naast de luchtbalgen te monteren. 



  Deze bekende opstelling van de luchtbalgen en de hydraulische schokdempers vertoont echter het nadeel dat de vrije ruimte ertussen smal is, aangezien, behalve de dikte van het wiel, de breedte van de luchtbalg en de plaats die de hydraulische schokdempers innemen, tevens tussen elk voorwiel en de ernaast gemonteerde luchtbalg voldoende ruimte aanwezig moet zijn om dit voorwiel te kunnen verdraaien. 



  Dit is vooral een groot nadeel bij lagevloerbussen, waar de vloer zich onmiddellijk boven de stuuroverbrenging, met andere woorden tussen de hydraulische schokdempers, 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 bevindt, en de breedte van de gang bijgevolg beperkt wordt tot de voornoemde vrije ruimte tussen deze schokdempers. 



  De huidige uitvinding heeft dan ook tot doel het voornoemde en eventuele andere nadelen te voorkomen, door een verbeterde voorwielophanging voor bussen en dergelijke te voorzien, die meer ruimte laat tussen de luchtbalgen en bijgevolg ook tussen de hydraulische schokdempers, waardoor de vloer zodanig kan uitgevoerd worden dat het gangpad in de bus of dergelijke aanmerkelijk breder wordt dan bij de klassieke ophanging het geval is. 



  Tot dit doel betreft de uitvinding een verbeterde voorwielophanging voor bussen en dergelijke, waarbij de ophanging voor elk wiel hoofdzakelijk bestaat uit minstens één bovenste en minstens één onderste ophangarm ;   deze ophangarmen een langs een nagenoeg verticale as   verdraaibaar verbindingsstuk, waarbij dit verbindingsstuk tevens bevestigd is aan de wielas van het betreffende voorwiel ; een luchtbalg; en een hydraulische schokdemper, waarbij de voornoemde luchtbalg boven het voorwiel is aangebracht. 



  Bij voorkeur bestaat het voornoemde verbindingsstuk tussen de luchtbalg en de wielas uit een gebogen stang die zich omheen de band van het betreffende wiel uitstrekt, waarbij het ene uiteinde van de stang verdraaibaar verbonden is met de luchtbalg en een bovenste ophangarm, terwijl het andere uiteinde zich voorbij de voornoemde wielas uitstrekt en verbonden is met een onderste ophangarm. 



  Men bekomt door deze opstelling het bijkomende voordeel dat de statische krachten in de ophangarmen drastisch verminderd worden, terwijl tevens de dynamische krachten 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 die optreden in de ophangarmen tijdens het remmen en in de bochten, sterk gereduceerd worden. 



  Als gevolg van de verminderde spanningen in de ophangarmen kunnen dan weer lichtere materialen gebruikt worden, waardoor het eigen gewicht van het voertuig gunstig wordt beïnvloed. 



  Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een verbeterde voorwielophanging voor bussen en dergelijke beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch een voorwielophanging weergeeft, zoals bekend uit de stand van de techniek; figuur 2 schematisch een voorwielophanging volgens de uitvinding weergeeft; figuur 3 een schematische doorsnede weergeeft volgens lijn III-III in figuur 2; figuur 4 een schematische doorsnede weergeeft volgens lijn IV-IV in figuur 2; figuren 5 tot 7 doorsneden weergeven, gelijkaardig aan deze van figuur 4, maar voor uitvoeringsvarianten; figuur 8 een schematische doorsnede weergeeft volgens lijn VIII-VIII in figuur 2. 



  Een voorwielophanging voor bussen en dergelijke bestaat hoofdzakelijk uit bovenste en onderste ophangarmen 1,   respectievelijk 2 ; verbindingsstuk 3 tussen deze   bovenste en onderste ophangarmen 1 en 2, waarbij dit verbindingsstuk 3 tevens bevestigd is met de wielas 4 van   het voorwiel 5 ; luchtbalg 6 ; een hydraulische   

 <Desc/Clms Page number 4> 

 schokdemper 7 tussen het verbindingsstuk 3 en het chassis van de bus of dergelijke. 



  In een klassieke ophanging, zoals weergegeven in figuur 1, is de luchtbalg 6 naast het voorwiel 5 van de bus of dergelijke gemonteerd, waarbij in de weergegeven uitvoering het verbindingsstuk 3 min of meer T-vormig is uitgevoerd en waarbij de twee uiteinden 8 en 9 van het gedeelte 10 van het verbindingsstuk 3 bevestigd zijn aan respectievelijk de bovenste ophangarmen 1 en de onderste ophangarmen 2, terwijl het andere gedeelte 11 van het T-vormig verbindingsstuk 3 verbonden is met de wielas 4 van het voorwiel 5. 



  De voornoemde voorwielen 5 zijn op bekende wijze ieder rond een verticale as 12 verdraaibaar, door middel van een spoorarm 13 die via een spoorstang 14 in verbinding staat met een geschikte stuuroverbrenging 15. 



  Tenslotte is tussen de bovenste ophangarm 1 en een uitsteeksel 16 op het verbindingsstuk 3 de voornoemde hydraulische schokdemper 7 aangebracht. 



  Zoals weergegeven in figuur 2, bestaat een verbeterde voorwielophanging volgens de uitvinding eveneens uit, hoofdzakelijk horizontale, bovenste en onderste ophangarmen   1, respectievelijk 2 ; verbindingsstuk 3 tussen deze ophangarmen 1-2 ; luchtbalg 6 ; een hydraulische   schokdemper 7. 



  De luchtbalg 6 is volgens de uitvinding evenwel boven, in plaats van naast, het voorwiel 5 aangebracht. 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 Het verbindingsstuk 3 bestaat in deze uitvoering uit een nagenoeg verticaal gerichte verbindingsstang 17, die aan beide uiteinden een omgeplooid gedeelte 18, respectievelijk 19, vertoont. 



  Het omgeplooid gedeelte 18 is scharnierbaar aan een bovenste ophangarm 1 bevestigd door middel van een lagering 20 die tevens de luchtbalg 6 draagt, terwijl het omgeplooid gedeelte 19 van de verbindingsstang 17 daarentegen aan de onderste ophangarmen 2 is bevestigd door middel van een kogelgewricht 21. 



  Op de verbindingsstang 17 is een bus 22 voorzien, waarin de wielas 4 van het voorwiel 5 gelagerd is. 



  Het voorwiel 5 is samen met de verbindingsstang 17 verdraaibaar rond een as 23 die zich uitstrekt doorheen de voornoemde lagering 20 en het voornoemde kogelgewricht 21 en die dicht bij het middenvlak van het voorwiel 5 gelegen is. 



  Teneinde het voorwiel 5 te kunnen verdraaien, is de verbindingsstang 17 door middel van een spoorarm 13 en een spoorstang 14, verbonden met een stuuroverbrenging 15. 



  Tenslotte is op het chassis van de bus of dergelijke het ene uiteinde 24 van de voornoemde hydraulische schokdemper 7 bevestigd, welke met zijn andere uiteinde 25 bevestigd is op een uitsteeksel 26 van de verbindingsstang 17. 



  Uiteraard is het eveneens mogelijk om het uiteinde 25 van de schokdemper 7 te bevestigen aan een onderste ophangarm 2. 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 De werking van de verbeterde ophanging volgens de uitvinding is zeer eenvoudig en als volgt. 



  Door de horizontale of nagenoeg horizontale plaatsing van de ophangarmen 1-2, zal de beweging van het chassis van de betreffende bus of dergelijke ten opzichte van de voorwielen 5 hoofdzakelijk verticaal zijn. 



  Deze beweging wordt gedempt door, enerzijds, de hydraulische schokdempers 7 en, anderzijds, de luchtbalgen 6, die tevens het grootste deel van het gewicht van de bus of dergelijke opvangen. 



  Het verdraaien van de voorwielen 5 gebeurt door de stuuroverbrenging 15 te verdraaien, waardoor de spoorstangen 14 verplaatst worden, zodat de spoorarmen 13 de verbindingsstang 17 en het ermee verbonden voorwiel 5 rond de as 23 laten verdraaien. 



  Door de gezamelijke beweging van de verbindingsstang 17 en het voorwiel 5 rond de as 23, kan deze verbindingsstang 17 zeer dicht tegen het voorwiel 5 gemonteerd worden, wat bij de klassieke ophanging niet mogelijk is. 



  Het is duidelijk dat volgens de uitvinding tussen de hydraulische schokdempers 7 een beduidend grotere vrije ruimte verkregen wordt, zodat het gangpad 27 van de bus of dergelijke breder kan worden uitgevoerd. 



  Inderdaad wordt bij de ophanging volgens de uitvinding de breedte van het gangpad 27 slechts beperkt door de ruimte die nodig is om de voorwielen 5 te kunnen verdraaien. 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 In de tekeningen is de breedte van het gangpad 27 bij een klassieke ophanging weergegeven door A, terwijl de breedte van het gangpad 27 bij de verbeterde ophanging volgens de uitvinding weergegeven is door B, welke breedte beduidend groter is dan de breedte A. 



  Zoals blijkt uit de figuren 3 en 8, zijn de luchtbalgen 6 bij de verbeterde ophanging volgens de uitvinding boven de voorwielen 5 geplaatst. Deze luchtbalgen 6 zullen zich echter bij voorkeur in de ruimte tussen de leuningen 28-29 van twee met de rug naar elkaar geplaatste zetels 30-31 bevinden, zodat in de bus geen of slechts weinig plaats verloren gaat. 



  In de figuren 4 tot 7 wordt tenslotte nog een aantal mogelijke configuraties voor de bovenste ophangarmen 1 weergegeven. 



  Hierbij zijn steeds twee van de bovenste ophangarmen 1 min of meer loodrecht op elkaar gelegen, waardoor krachten in om het even welke richting in het horizontale vlak kunnen opgevangen worden. 



  In figuur 4 zijn de bovenste ophangarmen 1 volgens een hoek van circa 45  ten opzichte van de rijrichting R gelegen en snijden de assen van deze ophangarmen 1 elkaar op de as 23, zodanig dat het moment van de krachten in de voornoemde ophangarmen 1 nul is. 



  De ophangarmen 1, die weergegeven worden in figuur 5, bestaat uit één stuk, waarbij de lagering van deze ophangarmen 1 van het sferische type is. 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 In de figuren 6 en 7 daarentegen zijn de ophangarmen hoofdzakelijk volgens de rijrichting R, respectievelijk haaks op de rijrichting R, van de bus of dergelijke gelegen. 



  De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke verbeterde voorwielophanging voor bussen en dergelijke kan in verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (13)

Conclusies.

1.- Verbeterde voorwielophanging voor bussen en dergelijke, die voor elk wiel (5) hoofdzakelijk bestaat uit minstens één bovenste ophangarm (1) en minstens één onderste ophangarm (2); tussen deze ophangarmen (1-2) een verdraaibaar verbindingsstuk (3), waarbij dit verbindingsstuk (3) tevens bevestigd is aan de wielas (4) van het betreffende voorwiel (5) ; een luchtbalg (6) ; en een hydraulische schokdemper (7), daardoor gekenmerkt dat de luchtbalg (6) boven het voorwiel (5) is aangebracht.

2.- Verbeterde voorwielophanging volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat het verbindingsstuk (3) bestaat uit een verbindingsstang (17), die aan haar bovenste uiteinde een gedeelte (18) vertoont dat met de bovenste ophangarm (1) verbonden is, en die aan haar onderste uiteinde een gedeelte (19) vertoont dat met de onderste ophangarm (2) verbonden is.

3.- Verbeterde voorwielophanging volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat de verbindingsstang (17) verticaal of nagenoeg verticaal gericht is.

4.- Verbeterde voorwielophanging volgens conclusie 2 of 3, daardoor gekenmerkt dat de gedeelten (18-19) horizontaal of nagenoeg horizontaal gericht zijn.

5.- Verbeterde voorwielophanging volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het verbindingsstuk (3) door middel van een bus (22) verbonden is met de wielas (4) van het wiel (5). <Desc/Clms Page number 10>

6.- Verbeterde voorwielophanging volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat het gedeelte (18) scharnierbaar aan de bovenste ophangarmen (1) is bevestigd door middel van een lagering (20) die tevens de luchtbalg (6) draagt.

7.- Verbeterde voorwielophanging volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat het gedeelte (19) van de verbindingsstang (17) aan de onderste ophangarmen (2) bevestigd is door middel van een kogelgewricht (21).

8.- Verbeterde voorwielophanging volgens de conclusies 6 en 7, daardoor gekenmerkt dat het wiel (5) samen met de verbindingsstang (17) verdraaibaar is rond een as (23) die zich uitstrekt doorheen de voornoemde lagering (20) en het voornoemde kogelgewricht (21) en die dicht bij het middenvlak van het wiel (5) gelegen is.

9.- Verbeterde voorwielophanging volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat op het chassis van de bus of dergelijke het ene uiteinde (24) van de hydraulische schokdemper (7) is bevestigd, terwijl het andere uiteinde (25) van de schokdemper (7) bevestigd is op een uitsteeksel (26) van het verbindingsstuk (3).

10. - Verbeterde voorwielophanging volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat zij voorzien is van minstens twee bovenste ophangarmen (1) die nagenoeg loodrecht op elkaar gelegen zijn en waarvan de assen elkaar op de as (23) snijden.

11. - Verbeterde voorwielophanging volgens conclusie 10, daardoor gekenmerkt dat de bovenste ophangarmen (1) hoofdzakelijk volgens de rijrichting (R), respectievelijk <Desc/Clms Page number 11> haaks op de rijrichting (R), van de bus of dergelijke gelegen zijn.

12. - Verbeterde voorwielophanging volgens conclusie 10, daardoor gekenmerkt dat de bovenste ophangarmen (1) volgens een hoek van circa 45 ten opzichte van de rijrichting (R) gelegen zijn.

13. - Verbeterde voorwielophanging volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de luchtbalgen (6) zich in de ruimte tussen de leuningen (28-29) van twee met de rug naar elkaar geplaatste zetels (30-31) bevinden.