<Desc/Clms Page number 1>
Betonneerinrichting. Deze uitvinding heeft betrekking op een betonneerinrichting, met andere woorden een inrichting voor het vormen van betonbanen, betonnen boorden en dergelijke.
In de eerste plaats beoogt de uitvinding een betonneerinrichting die bijzonder geschikt is voor het aanleggen van relatief smalle betonbanen, zoals fietspaden en dergelijke. Meer algemeen echter kan zij ook in andere toepassingen worden aangewend.
De uitvinding heeft eveneens een betonneerlnrichting tot doel die zeer universeel is en steeds optimaal kan worden aangewend, onafhankelijk van de werkomstandigheden, zoals de toestand van de ondergrond, de beschikbare ruimte en dergelijke.
Hiertoe betreft de uitvinding een betonneerinrichting bestaande uit een machinegedeelte, met aandrijfmiddelen voor het voortbewegen van de betonneerinrichting, en uit een betonneergedeelte, daardoor gekenmerkt dat het betonneergedeelte scharnierbaar achter het machinegedeelte is bevestigd, zodanig dat deze gedeelten onderling zijdelings kunnen scharnieren.
Door het feit dat het betonneergedeelte scharnierbaar achter het machinegedeelte hangt, wordt verkregen dat het betonneergedeelte bij het nemen van een bocht met het machinegedeelte niet zijdelings opzij gedrukt wordt, doch het machinegedeelte door middel van een sleepbeweging volgt, waardoor wordt uitgesloten dat ongewenste vervormingen in de betonbaan ontstaan. Door de schar-
<Desc/Clms Page number 2>
nierende bevestiging wordt ook een betonneerinrichting verkregen die gemakkelijk relatief kleine bochten kan beschrijven.
Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm is het betonneergedeelte scharnierbaar rond een aan het machinegedeelte aangebracht scharnierpunt dat zieh verwijderd bevindt, meer speciaal naar voren is geplaatst, ten opzichte van de achterzijde van het machinegedeelte. Meer speciaal geniet het de voorkeur dat dit scharnierpunt zieh in de voorste helft van het machinegedeelte bevindt. Hierdoor wordt verkregen dat bruuske zijdelingse bewegingen aan het machinegedeelte vrijwel niet voelbaar zijn aan het betonneergedeelte.
Volgens een variante bevindt het scharnierpunt zieh nabij de achterzijde van het machinegedeelte, wat dan weer het voordeel biedt dat zeer scherpe bochten met de inrichting kunnen worden genomen, waarbij het betonneergedeelte bovendien zeer goed de baan volgt die door het machinegedeelte wordt beschreven.
Volgens nog een kenmerk van de uitvinding, dat al dan niet met de hiervoor beschreven kenmerken kan worden gecombineerd, is het betonneergedeelte voorzien van zijwanden die de breedte van de te vormen betonbaan bepalen en zijn deze zijwanden in de hoogte verplaatsbaar, zodanig dat zij de ondergrond volgen. Bij voorkeur zijn deze zijwanden uitgevoerd in de vorm van sleden. Meer speciaal nog geniet het de voorkeur dat deze zijwanden met een welbepaalde, bij voorkeur constant gehouden, kracht naar onderen worden gedrukt. Hierdoor wordt verkregen dat geen, of vrijwel geen, beton onder de zijwanden door kan ontsnappen. Door het uitoefenen van de voornoemde constante druk ligt de betonneerinrichting ook zeer stabiel op de ondergrond daar
<Desc/Clms Page number 3>
het betonneergedeelte een steun vormt voor de volledige betonneerinrichting.
Volgens een kenmerk van de uitvinding, dat al dan niet met een of meer van de hiervoor beschreven kenmerken kan worden gecombineerd, is de betonneerinrichting voorzien van één of meer middelen voor het instellen van de hoek waaronder de betonneerinrichting werkzaam is en/of voor het instellen van de hoogte van het betonneergedeelte, waarbij deze middelen bestaan in de combinatie van een voeler die de hoek van de betonneerinrichting en/of de relatieve hoogte hiervan kan waarnemen, een met de voeler samenwerkend hefboomsysteem,
minstens één via dit hefboomsysteem aangedreven proportioneel regelventiel en een via één of meer van dergelijke regelventielen bevolen aandrijfmechanisme waarmee de hoogte van de betonneerinrichting ten opzichte van de dragende onderstructuur aan één of meer steunpunten kan worden gewijzigd.
De uitvinding heeft eveneens betrekking op een betonneerinrichting die het kenmerk vertoont dat zij bestaat uit een machinegedeelte met voorzieningen die toelaten dat naar keuze, in functie van het uit te voeren werk, zowel naast als achter het machinegedeelte een betonneergedeelte operationeel kan worden gemaakt. Hierdoor is de betonneerinrichting bijzonder universeel. Dit kenmerk kan al dan niet in combinatie met één of meer van voornoemde kenmerken worden verwezenlijkt.
Uiteindelijk heeft de uitvinding ook betrekking op een betonneerinrichting die het kenmerk vertoont, al dan niet in combinatie met één of meer van de voornoemde kenmerken, dat zij een betonneergedeelte bezit dat is voorzien van zijwanden waartussen het beton wordt gestort, waarbij de
<Desc/Clms Page number 4>
afstand tussen deze zijwanden instelbaar is, bij voorkeur doordat deze zijwanden verschuifbaar zijn langs dwarsprofielen.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen is hierna als voorbeeld zonder enig beperkend karakter een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch een betonneerinrichting volgens de uitvinding weergeeft in zijaanzicht ; figuren 2 en 3 zichten weergeven respectievelijk volgens pijlen F2 en F3 in figuur 1 ; figuur 4 op een grotere schaal een doorsnede weergeeft volgens lijn IV-IV in figuur 2 ; figuur 5 op een grotere schaal een doorsnede weergeeft volgens lijn V-V in figuur 2 ; figuur 6 schematisch een doorsnede weergeeft volgens lijn VI-VI in figuur 2 ; figuur 7 een doorsnede weergeeft volgens lijn VII-VII in figuur 6.
Zoals weergegeven heeft de uitvinding betrekking op een betonneerinrichting 1 die bestaat uit een machinegedeelte 2, met aandrijfmiddelen voor het voortbewegen van de betonneerinrichting 1, en uit een betonneergedeelte 3 waarmee de eigenlijke betonbaan 4 wordt gelegd.
In het voorbeeld bestaan de aandrijfmiddelen uit rupsbanden 5 die worden aangedreven door middel van een of meer niet weergegeven motors, bij voorkeur hydraulische motors, en die respectievelijk in een onderstructuur met drie steunpunten voorzien, meer speciaal een centraal gesitueerd stuurbaar steunpunt 6 dat zieh vooraan aan het machine-
<Desc/Clms Page number 5>
gedeelte 2 bevindt, en twee niet stuurbare steunpunten 7 en 8, die meer naar achteren zijn gesitueerd. De rupsband 5 van het steunpunt 6 kan hierbij rond een verticale as worden gewenteld door middel van een stuurcilinder 9.
Het is duidelijk dat andere aandrijfmiddelen denkbaar zijn.
Volgens een kenmerk van de uitvinding is het betonneergedeelte 3 scharnierbaar achter het machinegedeelte 2 bevestigd, zodanig dat gedeelten 2 en 3 bij het nemen van een bocht onderling onder een hoek kunnen komen te staan, zoals in figuur 2 wordt duidelijk gemaakt door een in aslijn 10 weergegeven andere stand van het betonneergedeelte 3.
In het weergegeven voorbeeld is het betonneergedeelte 3 scharnierbaar rond een aan het machinegedeelte 2 aangebracht scharnierpunt 11 dat zieh verwijderd bevindt, meer speciaal naar voren is geplaatst ten opzichte van de achterzijde 12 van het machinegedeelte 2, in het voorbeeld over een afstand Dl.
Dit scharnierpunt 11 bevindt zieh in de voorste helft van het machinegedeelte 2 en bij voorkeur, zoals afgebeeld in de figuren, gezien in bovenaanzicht, op dezelfde of nagenoeg dezelfde plaats als het voornoemde centraal gesitueerde voorste steunpunt 6.
Het betonneergedeelte 3 is met het voornoemde scharnierpunt 11 verbonden door middel van een zieh vanaf het betonneergedeelte 3 naar voren uitstrekkende arm 13, die zieh over het machinegedeelte 2 uitstrekt.
<Desc/Clms Page number 6>
Het betonneergedeelte 3 is in de hoogte star verbonden met het machinegedeelte 2. Hierdoor kan het betonneergedeelte 3 uitsluitend wentelen in één welbepaald vlak ten opzichte van het machinegedeelte 2.
Deze starre verbinding wordt in het weergegeven voorbeeld verkregen doordat het betonneergedeelte 3, enerzijds, zoals voornoemd door middel van de arm 13 aan het scharnierpunt 11 is gekoppeld, en, anderzijds, het betonneergedeelte 3 in de hoogte ondersteund is ten opzichte van het machinegedeelte 2 door middel van een zieh horizontaal uitstrekkende geleiding 14, waardoor het betonneergedeelte 3 zieh noch naar beneden, noch naar boven kan verplaatsen ten opzichte van het machinegedeelte 2.
Zoals in detail in figuur 4 is weergegeven, bestaat deze geleiding 14 uit een gebogen profiel dat zieh in een horizontaal vlak uitstrekt. Het betonneergedeelte 3 is in de hoogte vergrendeld door middel van aan dit gedeelte aangebrachte steunrollen 15-16 die respectievelijk met de bovenzijde en onderzijde van het profiel samenwerken.
Opgemerkt wordt dat, zoals vermeld in de inleiding, het scharnierpunt 11 volgens een variante zieh ook nabij de achterzijde van het machinegedeelte 2 kan bevinden, bijvoorbeeld midden tussen de steunpunten 7 en 8.
Het betonneergedeelte 3 is voorzien van zijwanden 17 en 18 die de breedte B van het gebetonneerde oppervlak, met andere woorden de breedte van de betonbaan 4, bepalen, met als bijzonderheid dat deze zijwanden 17-18 aan de onderzijde in de hoogte verplaatsbaar zijn, zodanig dat zij de vorm van de ondergrond 19 volgen en er bijgevolg geen beton 20 zijdelings onder deze zijwanden 17-18 kan ontsnappen.
<Desc/Clms Page number 7>
De zijwanden 17-18 werken elk bij voorkeur samen met een vast wandgedeelte, respectievelijk 21-22, waarlangs zij verschuifbaar zijn. Verder zijn de zijwanden 17-18 bij voorkeur uitgevoerd in de vorm van sleden, zoals duidelijk zichtbaar is in figuur 1.
De zijwanden 17-18 worden volgens een belangrijk kenmerk van de uitvinding naar onderen gedrukt, met andere woorden aangedrukt op de ondergrond 19. Deze aandrukking gebeurt bij voorkeur met een welbepaalde, meer speciaal een constant gehouden, kracht die in de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm op een gewenste waarde kan worden ingesteld.
In het voorbeeld worden de zijwanden 17-18 hiertoe naar onderen gedrukt door middel van drukcilinders 23 die bijvoorbeeld in verbinding staan met éénzelfde drukvat 24 dat voorzien is van instelmiddelen 25 voor het instellen van een welbepaalde druk, te kiezen in functie van de toestand van de ondergrond 19.
Bij voorkeur wordt iedere zijwand 17-18 naar beneden aangedrukt door middel van twee drukcilinders 23 welke zieh respectievelijk nabij het voorste en het achterste uiteinde van de betreffende zijwand 17-18 bevinden. Deze drukcilinders 23 zijn bij voorkeur van hydraulische aard, doch het gebruik van andere drukcilinders, zoals persluchtcilinders, is niet uitgesloten.
De verplaatsbare zijwanden 17-18 zijn zoals voornoemd verschuifbaar langs vaste wandgedeelten 21-22. Om te verhinderen dat beton 20 tussen, enerzijds, de verplaatsbare zijwanden 17-18, en anderzijds, de vaste wandgedeelten 21-22, kan ontsnappen, zijn hiertussen afsluitmiddelen aangebracht die zoals weergegeven in figuur 5 bestaan uit
<Desc/Clms Page number 8>
in elkaar passende profielen 26-27 die door middel van elastische middelen, zoals op regelmatige afstanden van elkaar hiertussen aangebrachte veertjes 28, uit elkaar worden gedwongen. Bij voorkeur vertonen de profielen 26-27 elk een U-vormige doorsnede en passen zij met hun benen in elkaar. Het profiel 26 is hierbij bevestigd aan het betreffende vast wandgedeelte 21, terwijl het profiel 27 vrij verschuifbaar is.
Volgens nog een kenmerk van de uitvinding zijn de zijwanden 17-18, bij voorkeur samen met de vaste wandgedeelten 21-22 verschuifbaar in dwarsrichting langs dwarsprofielen 29-30, zodanig dat de afstand hiertussen instelbaar is, en dus ook de breedte B van de betonbaan 4. De zijwanden 17-18, inclusief de vaste wandgedeelten 21-22 worden hierbij op de gewenste afstand van elkaar gehouden door middel van een daartussen gemonteerd vormstuk 31, zoals een schraper of dergelijke, die slechts in de figuren 1 en 2 is aangeduid op een schematische wijze.
Opgemerkt wordt dat het vormstuk 31 niet noodzakelijk een vlakke betonbaan 4 dient te leveren, doch ook zodanig kan opgevat zijn dat een opstaande rand, een boordsteen of dergelijke gegoten wordt.
Dit vormstuk 31 wordt aansluitend gemonteerd tegen een bij voorkeur trechtervormige stortbak 32 voor het beton 20. Het is duidelijk dat de uitgang van deze stortbak 32 gedeeltelijk kan worden afgedekt in het geval dat met een breedte B wordt gewerkt die kleiner is dan de breedte van de stortbak 32.
Zoals weergegeven in de figuren 1 tot 3 vertoont de betonneerinrichting 1 in haar voorkeurdragende uitvoeringsvorm
<Desc/Clms Page number 9>
voorzieningen die toelaten dat zowel zijdelings naast het machinegedeelte 2, als achter het machinegedeelte 2 een betonneergedeelte 3 kan worden geïnstalleerd.
Deze voorzieningen bestaan in het weergegeven voorbeeld uit een frame 33 dat naast het machinegedeelte 2 is gemonteerd.
Op dit frame 33 is een tweede kleinere stortbak 34 aangebracht. Aan dit frame 33 kunnen ook zijwanden worden gemonteerd die de breedte van de dan te verwezenlijken betonbaan, die dan naast het machinegedeelte 2 tot stand komt, te bepalen.
Volgens de uitvinding is het geheel bij voorkeur zodanig opgevat dat de voornoemde zijwanden 17-18, samen met de vaste wandgedeelten 21-22 afneembaar zijn van het betonneergedeelte 3 en onder het frame 33 kunnen worden gemonteerd, waarbij zij dan verschuifbaar zijn langs profielen 35-36 en zodoende op een gewenste onderlinge afstand kunnen worden ingesteld. Dit is in figuur 2 schematisch aangeduid door middel van de in aslijn getekende posities 17A-18A-21A-22A.
Het geheel gevormd door het frame 33 en de stortbak 34 is demonteerbaar aan het machinegedeelte 2 bevestigd door middel van koppelingen 37-38.
In het geval van de zijdelingse montage is de breedte van de betonbaan 4 bij voorkeur instelbaar over een bereik in de orde van grootte van 10 à 75 cm, terwijl bij een montage achter het machinegedeelte 2 deze breedte B instelbaar is over een bereik in de orde van grootte van 75 à 175 cm.
Volgens de uitvinding is de betonneerinrichting 1 voorzien van een of meer middelen voor het regelen en/of instellen
<Desc/Clms Page number 10>
van de hoek waaronder de betonneerinrichting 1 werkzaam is en/of voor het instellen van de hoogte van het betonneergedeelte 3.
Volgens een bijzonder kenmerk wordt hiertoe gebruik gemaakt van proportionele regelventielen die via een hefboomsysteem door middel van een voeler worden bevolen, zoals hierna in detail is beschreven. Deze proportionele regelventielen voorzien in de aansturing van een aandrijfmechanisme waarmee de hoogte van de betonneerinrichting 1 ten opzichte van de ondergrond 19 kan worden geregeld, dat gevormd wordt door verschillende drukcilinders 39-40-41 ter plaatse van de voornoemde steunpunten 6-7-8.
Figuur 6 geeft de middelen weer voor het regelen van de hoek waaronder de betonneerinrichting 1 werkzaam is. In eerste instantie is het hierbij de bedoeling dat het machinegedeelte 2 en het daaraan gekoppelde betonneergedeelte 3 horizontaal worden gehouden onafhankelijk van eventuele niveauverschillen in de ondergrond 19. In tweede instantie kunnen deze middelen zodanig opgevat zijn dat het machinegedeelte 2 en het betonneergedeelte 3 hiermee onder een zijdelingse hoek kunnen worden ingesteld, zoals hierna nog beschreven.
Figuur 6 toont een voeler 42 waarmee de hoek van de betonneerinrichting 1 kan worden gecontroleerd, een via een hefboomsysteem 43 hiermee samenwerkend proportioneel ventiel 44 en de door dit proportioneel ventiel 44 aangestuurde drukcilinder 40 waarmee het machinegedeelte 2 nabij het steunpunt 7 in de hoogte kan worden ingesteld. De voeler 42 bestaat uit een naar beneden hangende slinger 45 die verdraaibaar is rond een ophangpunt 46, terwijl het hefboomsysteem 43 bestaat uit een met de slinger 45 samen-
<Desc/Clms Page number 11>
werkend zijdelings uitstekend deel 47 dat op een afstand D van het ophangpunt 46 op het ventiel 44, meer speciaal op het kleplichaam 48 daarvan, inwerkt, één en ander zodanig dat een verplaatsing Tl aan de onderzijde van de slinger 45 resulteert in een kleinere verplaatsing T2 aan het kleplichaam 48.
De ophanging van de slinger 45 geschiedt door middel van in figuur 7 weergegeven lagers 49. Het uitstekend deel 47 wordt gevormd door een excentrisch geplaatst deel, waarop bij voorkeur een rollager 50 is aangebracht, zodanig dat de wrijving tussen het deel 47 en het kleplichaam 48 tot een minimum wordt beperkt.
De slinger 45 is onderaan voorzien van een gewicht 51.
Deze slinger 45 is bij voorkeur ook minstens gedeeltelijk ondergedompeld in een oliebad 52, teneinde de regeling te dempen.
Opgemerkt wordt dat in figuur 6 het ventiel 44 en de drukcilinder 40 duidelijkshalve op verschillende schaal zijn weergegeven.
De werking van het in figuur 6 weergegeven geheel bestaat erin dat bij het hellen van de betonneerinrichting 1 de slinger 45 zieh in het oliebad 52 verplaatst, met als gevolg dat de verplaatsing Tl resulteert in een verplaatsing T2 van het kleplichaam 48, waardoor de betreffende drukcilinder 40 in de ene of andere richting wordt geactiveerd, waardoor de betonneerinrichting 1 terug in horizontale positie wordt gebracht.
<Desc/Clms Page number 12>
Volgens de uitvinding kan de regeling door middel van de slinger 45 op eender welke betonneerinrichting l worden toegepast, dus ook op andere dan hiervoor reeds beschreven.
Ook wordt opgemerkt dat deze regeling kan worden uitgerust met instelmiddelen waardoor kan worden bekomen dat de betonneerinrichting gewild onder een bepaalde hoek gaat scheefhangen, wat nuttig is wanneer een zijdelings afhellende betonbaan 4 dient te worden gerealiseerd. Deze instelmiddelen kunnen er bijvoorbeeld in bestaan dat het voornoemde rollager 50 vervangen wordt door twee op elkaar gemonteerde excentrische rollagers die onderling in verschillende posities ten opzichte van elkaar kunnen worden vergrendeld. Zodoende stelt zieh een evenwicht in wanneer de betonneerinrichting met een welbepaalde helling scheef hangt. Het is duidelijk dat de instelmiddelen zodanig kunnen worden uitgevoerd dat zij regelbaar zijn vanaf de buitenzijde van de betonneerinrichting 1.
De globale hoogte-instelling gebeurt met behulp van een vooraf te spannen referentiedraad 53. De middelen om de hoogte in te stellen bestaan uit voelers met mechanische tasters 54-55 die met de referentiedraad 53 samenwerken.
Deze tasters 54-55 werken via een hefboomsysteem in op niet weergegeven proportionele ventielen waarmee bijvoorbeeld de drukcilinders 39 en 41 worden aangestuurd. Hiertoe kunnen gelijkaardige proportionele ventielen worden aangewend als het ventiel 44 van figuur 6, waarbij de verschuiving van het kleplichaam 48 dan niet wordt bekomen door middel van een slinger 45, doch door middel van met de tasters 54-55 samenwerkende hefbomen.
Volgens een belangrijk detail van de uitvinding worden proportionele ventielen 44 aangewend die ter plaatse van de
<Desc/Clms Page number 13>
snijkanten waar de doorlaat en aflaat van het hydraulisch medium geschiedt, voorzien zijn van afschuiningen 56, met als voordeel dat de regeling bijzonder zacht geschiedt en "overshoot'-effecten worden uitgesloten. De uitvinding sluit het gebruik van andere ventielen echter niet uit.
De werking van de betonneerinrichting l kan eenvoudig uit de figuren worden afgeleid.
Het betonneren gebeurt door in de stortbak 31, of eventueel de stortbak 33, beton te storten, wat tussen de zijwanden 17-18 terechtkomt, waar het door middel van het vormstuk 31 tot een betonbaan 4 wordt uitgestreken, waarbij deze betonbaan 4 in functie van het aangewende vormstuk 31 een vlak of geprofileerd bovenvlak kan vertonen. Doordat de zijwanden 17-18, tegen het gewicht van de betonneerinrichting 1 in, op de ondergrond 19 worden aangedrukt, wordt verkregen dat geen of vrijwel geen beton 20 aan de zijden kan ontsnappen en wordt eveneens verkregen dat het geheel zeer stabiel op de ondergrond 19 ligt, niettegenstaande de geringe omvang van het machinegedeelte 2.
Het betonneergedeelte 3 wordt op de juiste hoogte gehouden door middel van de tasters 54 en 55. Deze tasters 54-55 zorgen er tevens voor dat het geheel niet naar achteren of voren gaat hellen.
Het door middel van de slinger 45 bediende ventiel 44 zorgt ervoor dat het in de hoogte instelbare deel van het machinegedeelte 2 alsmede het daarmee samenwerkende betonneergedeelte 3 in dwarsrichting horizontaal blijven.
<Desc/Clms Page number 14>
Het is duidelijk dat het geheel is voorzien van een bedieningspaneel 57 voor het sturen van de betonneerinrichting 1, wat niet in de figuren is weergegeven.
Opgemerkt wordt dat de uitvinding zieh niet beperkt tot de hiervoor beschreven combinatie van kenmerken, doch dat de verschillende afzonderlijke kenmerken, niet gecombineerd met elkaar, ook het voorwerp uitmaken van de uitvinding.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke betonneerinrichting kan in verschillende vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
<Desc / Clms Page number 1>
Concrete pourer. This invention relates to a concreting device, in other words a device for forming concrete webs, concrete edges and the like.
In the first place, the invention contemplates a concreting device which is particularly suitable for the construction of relatively narrow concrete tracks, such as cycle paths and the like. More generally, however, it can also be used in other applications.
The object of the invention is also a concreting device which is very universal and can always be used optimally, regardless of the working conditions, such as the condition of the substrate, the available space and the like.
To this end, the invention relates to a concreting device consisting of a machine part, with driving means for propelling the concreting device, and of a concreting part, characterized in that the concreting part is hingedly mounted behind the machine part, such that these parts can hinge sideways.
Due to the fact that the concreting section is hinged behind the machine section, it is obtained that when taking a bend with the machine section, the concreting section is not pushed sideways to the side, but the machine section follows by means of a dragging movement, thereby preventing unwanted deformations in the concrete track. Because of the dabs
<Desc / Clms Page number 2>
When mounting, a concreting device is also obtained which can easily describe relatively small bends.
According to a special embodiment, the concreting section is pivotable about a hinge point arranged on the machine section, which is removed, more specifically placed forward, relative to the rear of the machine section. More specifically, it is preferred that this pivot point be located in the front half of the machine part. As a result, it is obtained that sudden sideways movements on the machine part are hardly noticeable on the concrete part.
According to a variant, the pivot point is located near the rear of the machine part, which in turn offers the advantage that very sharp bends can be taken with the device, the concrete part moreover following the path described by the machine part very well.
According to another feature of the invention, which may or may not be combined with the above-described features, the concrete part is provided with side walls which determine the width of the concrete strip to be formed and these side walls are movable in height such that they form the substrate. to follow. These side walls are preferably designed in the form of slides. More particularly, it is preferred that these side walls are pressed downwards with a specific, preferably constant, force. This ensures that no, or virtually no, concrete can escape under the side walls. By applying the aforementioned constant pressure, the concreting device is also very stable on the substrate there
<Desc / Clms Page number 3>
the concreting section forms a support for the entire concreting device.
According to an inventive feature, which may or may not be combined with one or more of the features described above, the concreting device is provided with one or more means for adjusting the angle under which the concreting device operates and / or for adjusting of the height of the concreting part, these means consisting in the combination of a sensor which can detect the angle of the concreting device and / or the relative height thereof, a lever system co-operating with the sensor,
at least one proportional control valve driven via this lever system and a drive mechanism ordered via one or more such control valves with which the height of the concreting device relative to the supporting substructure at one or more support points can be changed.
The invention also relates to a concreting device, which is characterized in that it consists of a machine part with provisions which allow, depending on the work to be carried out, a concreting part to be made operational, depending on the work to be carried out. This makes the concreting device particularly universal. This feature may or may not be realized in combination with one or more of the aforementioned features.
Ultimately, the invention also relates to a concreting device which has the feature, whether or not in combination with one or more of the aforementioned features, that it has a concreting section which is provided with side walls between which the concrete is poured, wherein the
<Desc / Clms Page number 4>
distance between these side walls is adjustable, preferably because these side walls are slidable along transverse profiles.
With the insight to better demonstrate the features of the invention, a preferred embodiment is described hereinafter as an example without any limiting character, with reference to the accompanying drawings, in which: figure 1 schematically shows a concreting device according to the invention in side view; figures 2 and 3 represent views according to arrows F2 and F3 in figure 1 respectively; figure 4 shows on a larger scale a section according to line IV-IV in figure 2; figure 5 shows on a larger scale a section according to line V-V in figure 2; figure 6 schematically represents a section according to line VI-VI in figure 2; figure 7 represents a section according to line VII-VII in figure 6.
As shown, the invention relates to a concreting device 1 consisting of a machine section 2, with driving means for propelling the concreting device 1, and of a concreting section 3 with which the actual concrete track 4 is laid.
In the example, the drive means consist of tracks 5 which are driven by one or more motors (not shown), preferably hydraulic motors, and which respectively provide a substructure with three support points, more particularly a centrally located steerable support point 6 which is located at the front the machine
<Desc / Clms Page number 5>
section 2, and two non-steerable supports 7 and 8, which are situated more to the rear. The caterpillar 5 of the support point 6 can be rotated around a vertical axis by means of a steering cylinder 9.
It is clear that other drive means are conceivable.
According to an inventive feature, the concreting section 3 is hingedly mounted behind the machine section 2, such that sections 2 and 3 can be mutually angled when taking a bend, as is shown in figure 2 by an in axis 10 shown other position of the concreting section 3.
In the example shown, the concreting section 3 is pivotable about a hinge point 11 arranged on the machine section 2, which is removed, more specifically placed forwardly with respect to the rear side 12 of the machine section 2, in the example over a distance D1.
This pivot point 11 is located in the front half of the machine part 2 and preferably, as shown in the figures, seen in top view, in the same or substantially the same place as the aforementioned centrally located front support point 6.
The concreting section 3 is connected to the aforementioned pivot point 11 by means of an arm 13 extending forward from the concreting section 3, which extends over the machine section 2.
<Desc / Clms Page number 6>
The pouring part 3 is rigidly connected in height to the machine part 2. As a result, the pouring part 3 can only rotate in one specific plane relative to the machine part 2.
In the example shown, this rigid connection is obtained in that the concreting section 3 is, on the one hand, coupled to the pivot point 11 by means of the arm 13, and, on the other hand, the concreting section 3 is supported in height relative to the machine section 2 by by means of a horizontally extending guide 14, whereby the concrete section 3 cannot move either downwards or upwards relative to the machine section 2.
As shown in detail in Figure 4, this guide 14 consists of a curved profile extending in a horizontal plane. The concreting section 3 is locked in height by means of supporting rollers 15-16 arranged on this section, which cooperate with the top and bottom of the profile, respectively.
It is noted that, as stated in the introduction, the pivot point 11 can also be located near the rear side of the machine part 2, for example midway between the support points 7 and 8, in a variant.
The concreting section 3 is provided with side walls 17 and 18 which determine the width B of the concreted surface, in other words the width of the concrete track 4, with the special feature that these side walls 17-18 are movable in height at the bottom, such that that they follow the shape of the substrate 19 and consequently no concrete 20 can escape laterally under these side walls 17-18.
<Desc / Clms Page number 7>
The side walls 17-18 each preferably cooperate with a fixed wall portion, 21-22, respectively, along which they are slidable. Furthermore, the side walls 17-18 are preferably in the form of slides, as is clearly visible in figure 1.
The side walls 17-18 are pressed down according to an important feature of the invention, in other words pressed against the substrate 19. This pressing is preferably done with a specific, more specifically a constant, force which in the most preferred embodiment is applied to a desired value can be set.
In the example, the side walls 17-18 are pressed down for this purpose by means of printing cylinders 23 which, for example, are connected to the same pressure vessel 24, which is provided with adjusting means 25 for setting a specific pressure, to be selected in function of the condition of the surface 19.
Preferably, each side wall 17-18 is pressed down by means of two printing cylinders 23, which are located near the front and rear ends of the respective side wall 17-18, respectively. These printing cylinders 23 are preferably of a hydraulic nature, but the use of other printing cylinders, such as compressed air cylinders, is not excluded.
The movable side walls 17-18 are slidable along fixed wall portions 21-22 as mentioned above. To prevent concrete 20 from escaping between, on the one hand, the movable side walls 17-18, and on the other hand, the fixed wall sections 21-22, sealing means are provided between them, which, as shown in figure 5, consist of
<Desc / Clms Page number 8>
mating profiles 26-27 which are forced apart by elastic means such as feathers 28 arranged between them at regular intervals. Preferably, the profiles 26-27 each have a U-shaped cross-section and fit together with their legs. The profile 26 is hereby attached to the respective fixed wall section 21, while the profile 27 is freely movable.
According to a further feature of the invention, the side walls 17-18, preferably together with the fixed wall sections 21-22, are slidable in transverse direction along transverse profiles 29-30, such that the distance between them is adjustable, and thus also the width B of the concrete track 4. The side walls 17-18, including the fixed wall sections 21-22, are hereby kept at a desired distance from each other by means of a molding 31 mounted therebetween, such as a scraper or the like, which is only indicated in Figures 1 and 2 on a schematic way.
It is noted that the molding 31 does not necessarily have to provide a flat concrete web 4, but can also be designed such that a raised edge, a curb or the like is cast.
This molding 31 is subsequently mounted against a preferably funnel-shaped cistern 32 for the concrete 20. It is clear that the outlet of this cistern 32 can be partially covered in the case of working with a width B smaller than the width of the cistern. cistern 32.
As shown in Figures 1 to 3, the concreting device 1 has in its preferred embodiment
<Desc / Clms Page number 9>
facilities enabling a concrete section 3 to be installed laterally next to the machine section 2 and behind the machine section 2.
In the example shown, these provisions consist of a frame 33 which is mounted next to the machine part 2.
A second smaller cistern 34 is mounted on this frame 33. Side walls can also be mounted on this frame 33 to determine the width of the concrete track to be realized, which is then created next to the machine part 2.
According to the invention, the whole is preferably designed such that the aforementioned side walls 17-18, together with the fixed wall sections 21-22, are removable from the concreting section 3 and can be mounted under the frame 33, wherein they are then slidable along profiles 35- 36 and thus can be set at a desired mutual distance. This is schematically indicated in figure 2 by means of the positions drawn in axis 17A-18A-21A-22A.
The whole formed by the frame 33 and the cistern 34 is detachable attached to the machine part 2 by means of couplings 37-38.
In the case of the side mounting, the width of the concrete track 4 is preferably adjustable over a range of the order of 10 to 75 cm, while with a mounting behind the machine part 2 this width B is adjustable over a range of the order of size from 75 to 175 cm.
According to the invention, the concreting device 1 is provided with one or more means for controlling and / or adjusting
<Desc / Clms Page number 10>
of the angle at which the concreting device 1 operates and / or for adjusting the height of the concreting part 3.
According to a special feature, proportional control valves, which are commanded via a lever system by means of a sensor, are used for this purpose, as described in detail below. These proportional control valves provide for the actuation of a drive mechanism with which the height of the concreting device 1 relative to the ground 19 can be controlled, which is formed by different pressure cylinders 39-40-41 at the abovementioned support points 6-7-8.
Figure 6 shows the means for controlling the angle at which the concreting device 1 operates. In the first instance, it is the intention that the machine part 2 and the associated concrete part 3 are kept horizontal, irrespective of any level differences in the substrate 19. Secondly, these means can be designed in such a way that the machine part 2 and the concrete part 3 herewith under a lateral angle can be adjusted as described below.
Figure 6 shows a sensor 42 with which the angle of the concreting device 1 can be controlled, a proportional valve 44 co-operating via a lever system 43 and the pressure cylinder 40 actuated by this proportional valve 44, with which the machine part 2 can be height-adjusted near the support point 7 set. The sensor 42 consists of a downwardly hanging pendulum 45 which is rotatable around a suspension point 46, while the lever system 43 consists of a joint with the pendulum 45
<Desc / Clms Page number 11>
acting laterally projecting part 47 which acts at a distance D from the suspension point 46 on the valve 44, more particularly on the valve body 48 thereof, all this such that a displacement T1 at the bottom of the pendulum 45 results in a smaller displacement T2 to the valve body 48.
The suspension of the pendulum 45 takes place by means of bearings 49 shown in figure 7. The projecting part 47 is formed by an eccentrically placed part, on which a roller bearing 50 is preferably arranged, such that the friction between the part 47 and the valve body 48 is kept to a minimum.
The crank 45 is provided with a weight 51 at the bottom.
Preferably, this pendulum 45 is also at least partially immersed in an oil bath 52 in order to dampen the control.
It is noted that in figure 6 the valve 44 and the pressure cylinder 40 are clearly shown on different scales.
The operation of the whole shown in figure 6 consists in that when the concreting device 1 is inclined, the pendulum 45 moves in the oil bath 52, with the result that the displacement T1 results in a displacement T2 of the valve body 48, as a result of which the respective printing cylinder 40 is activated in one direction or the other, whereby the concreting device 1 is brought back into horizontal position.
<Desc / Clms Page number 12>
According to the invention, the control by means of the crank 45 can be applied to any concreting device 1, i.e. also to those other than those already described.
It is also noted that this control can be equipped with adjusting means, whereby it can be obtained that the concreting device will tilt at an angle, which is useful when a laterally sloping concrete track 4 is to be realized. These adjusting means can for instance consist in that the aforementioned roller bearing 50 is replaced by two eccentric roller bearings mounted on top of each other, which can be locked mutually in different positions relative to each other. Thus, it establishes an equilibrium when the concreting device is tilted at a specific angle. It is clear that the adjusting means can be designed in such a way that they are adjustable from the outside of the concreting device 1.
The global height adjustment is done with the help of a pre-tensioned reference wire 53. The means for adjusting the height consist of feelers with mechanical probes 54-55 which cooperate with the reference wire 53.
These probes 54-55 act via a lever system on proportional valves (not shown) with which, for example, the pressure cylinders 39 and 41 are actuated. Similar proportional valves can be used for this purpose as the valve 44 of figure 6, wherein the displacement of the valve body 48 is then not achieved by means of a crank 45, but by means of levers co-operating with the sensors 54-55.
According to an important detail of the invention, proportional valves 44 are used at the location of the
<Desc / Clms Page number 13>
cutting edges where the passage and discharge of the hydraulic medium takes place, are provided with chamfers 56, with the advantage that the control is particularly gentle and that "overshoot" effects are excluded, however, the invention does not exclude the use of other valves.
The operation of the concreting device 1 can be easily deduced from the figures.
The concreting is done by pouring concrete into the cistern 31, or possibly the cistern 33, which ends up between the side walls 17-18, where it is spread by means of the molding 31 into a concrete track 4, this concrete track 4 depending on the molded piece 31 employed may have a flat or profiled top surface. By pressing the side walls 17-18 against the weight of the concreting device 1 on the substrate 19, it is obtained that no or virtually no concrete 20 can escape from the sides and it is also obtained that the whole is very stable on the substrate 19 despite the small size of the machine section 2.
The concreting section 3 is kept at the correct height by means of the probes 54 and 55. These probes 54-55 also ensure that the whole does not slope backwards or forwards.
The valve 44 actuated by means of the crank 45 ensures that the height-adjustable part of the machine part 2 and the concreting part 3 co-operating therewith remain horizontal in the transverse direction.
<Desc / Clms Page number 14>
It is clear that the whole is provided with a control panel 57 for controlling the concreting device 1, which is not shown in the figures.
It is noted that the invention is not limited to the above-described combination of features, but that the various separate features, not combined with each other, are also the object of the invention.
The present invention is by no means limited to the exemplary embodiments described and shown in the figures, but such concreting device can be realized in different shapes and sizes without departing from the scope of the invention.