BE1010334A3 - Inrichting voor het inbrengen van een inslagdraad bij een grijperweefmachine. - Google Patents

Inrichting voor het inbrengen van een inslagdraad bij een grijperweefmachine. Download PDF

Info

Publication number
BE1010334A3
BE1010334A3 BE9600520A BE9600520A BE1010334A3 BE 1010334 A3 BE1010334 A3 BE 1010334A3 BE 9600520 A BE9600520 A BE 9600520A BE 9600520 A BE9600520 A BE 9600520A BE 1010334 A3 BE1010334 A3 BE 1010334A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
gripper
weft thread
guide
giver
thread
Prior art date
Application number
BE9600520A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE9600520A priority Critical patent/BE1010334A3/nl
Priority to PCT/EP1997/002973 priority patent/WO1997047792A1/de
Priority to DE59705563T priority patent/DE59705563D1/de
Priority to EP97928158A priority patent/EP0906461B1/de
Priority to US09/147,347 priority patent/US6179014B1/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1010334A3 publication Critical patent/BE1010334A3/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/27Drive or guide mechanisms for weft inserting
    • D03D47/277Guide mechanisms
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/12Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein single picks of weft thread are inserted, i.e. with shedding between each pick
    • D03D47/20Constructional features of the thread-engaging device on the inserters

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)

Abstract

Inrichting voor het inbrengen van een inslagdraad (2) bij een grijperweefmachine, die een geversgrijper (3) en een geleidingssteun (4) voor een gepresenteerde inslagdraad (2) bevat, waarbij de gevergrijper (3) een doortocht (31) volgens zijn bewegingsrichting (A) bevat waarin zich de geleidingssteun (49 bevindt, waarop een gepresenteerde inslagdraad (2) steunt, wanneer de gepresenteerde inslagdraad (2) door de gevergrijper (3) wordt opgenomen.

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Inrichting voor het inbrengen van een inslagdraad bij een 
 EMI1.1 
 grijperweefmachine. grijperweefmachine. 



  De huidige uitvinding betreft een inrichting voor het inbrengen van een inslagdraad bij een grijperweefmachine, die een gevergrijper en een geleidingssteun voor een gepresenteerde inslagdraad bevat en een gevergrijper die aangewend kan worden bij de voornoemde inrichting. 



  Bij grijperweefmachines is het gekend een inslagdraad met behulp van een gevergrijper en een nemergrijper doorheen het weefvak te brengen. Hierbij wordt een inslagdraad ter hoogte van de inbrengzijde van het weefvak met behulp van draadpresentatiemiddelen aan een gevergrijper gepresenteerd. 



  Wanneer de gevergrijper naar het midden van het weefvak toe beweegt, wordt de gepresenteerde inslagdraad achtereenvolgens opgenomen door de gevergrijper, geklemd door de grijperklem van de gevergrijper en door de gevergrijper naar het midden van het weefvak gebracht. In het midden van het weefvak wordt de inslagdraad van de gevergrijper overgenomen door de nemergrijper. Wanneer de nemergrijper van het midden van het weefvak naar de overzijde van het weefvak beweegt, wordt de inslagdraad opgenomen door de nemergrijper, geklemd door de grijperklem van de nemergrijper, door de nemergrijper naar de overzijde van het weefvak gebracht en vervolgens door de nemergrijper losgelaten. 



  Bij grijperweefmachines is het ook gekend een inslagdraad met behulp van enkel een gevergrijper doorheen het weefvak te brengen. Hierbij wordt een inslagdraad ter hoogte van de inbrengzijde van het weefvak met behulp van draadpresentatiemiddelen aan een gevergrijper gepresenteerd. Wanneer de 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 gevergrijper naar de overzijde van het weefvak toe beweegt, wordt de gepresenteerde inslagdraad achtereenvolgens opgenomen door de gevergrijper, geklemd door de grijperklem van de gevergrijper en door de gevergrijper naar de overzijde van het weefvak gebracht en vervolgens door de gevergrijper losgelaten of door een nemerhaak overgenomen. 



  Om een inslagdraad te presenteren wordt, zoals gekend uit US 4653544, gebruik gemaakt van draadpresentatiemiddelen en een geleidingssteun. De geleidingssteun dient om elke door de draadpresentatiemiddelen gepresenteerde inslagdraad in eenzelfde hoogtepositie te ondersteunen en om toe te laten dat de inslagdraad door de gevergrijper wordt opgenomen wanneer die naar het weefvak toe beweegt. 



  Om een gepresenteerde inslagdraad te kunnen opnemen en te geleiden naar de draadklem van de gevergrijper is het gekend gebruik te maken van een gevergrijper zoals beschreven in EP-A 509255. Dergelijke gevergrijper bevat hiertoe meerdere geleidingen en een nauwe sleuf, die aangegeven is met referentie 4, waartussen de inslagdraad valt wanneer die opgenomen wordt door de gevergrijper. Wanneer de inslagdraad in de sleuf gevallen is, wordt als voordeel bekomen dat de inslagdraad de gevergrijper niet meer kan verlaten. Een gevergrijper met een dergelijke sleuf biedt echter als nadeel dat slechts geweven kan worden met inslagdraden die gemakkelijk doorheen de sleuf kunnen passeren. Dit betekent dat dikke inslagdraden en inslagdraden die proppen bevatten moeilijk of niet kunnen verweven worden.

   Het vallen van de inslagdraad in de sleuf biedt ook als nadeel dat de spanning in de gepresenteerde inslagdraad tijdens het vallen praktisch volledig wegvalt, waardoor de inslagdraad als het ware slap komt te liggen. Dit heeft voor gevolg dat aan de inslagdraad 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 een ruk wordt gegeven, wanneer de inslagdraad terug gestrekt wordt door de bewegende gevergrijper. Dit laatste geeft vooral bij zwakke inslagdraden aanleiding tot inslagdraadbreuken. 



  Het doel van de uitvinding is een inrichting die toelaat willekeurige inslagdraden in het weefvak te brengen en dit zonder gevaar voor inslagdraadbreuken bij het door de gevergrijper opnemen van de inslagdraad. 



  Tot dit doel bevat de inrichting volgens de uitvinding een gevergrijper met een doortocht volgens de bewegingsrichting van de gevergrijper en een geleidingssteun, waarop een gepresenteerde inslagdraad steunt, die zich ter hoogte van de voornoemde doortocht van de gevergrijper bevindt wanneer de gepresenteerde inslagdraad door de gevergrijper wordt opgenomen. 



  De uitvinding biedt als voordeel dat willekeurige inslagdraden door de gevergrijper zonder gevaar voor inslagdraadbreuken kunnen opgenomen worden. De geleidingssteun laat hierbij toe dat de inslagdraad in de gevergrijper wordt opgenomen, zonder dat de gevergrijper hiertoe een sleuf moet bevatten waartussen de inslagdraad valt. Hierdoor worden geen beperkingen aan de afmetingen van de op te nemen inslagdraden opgelegd. Dit laat ook toe een grote doortocht te voorzien, hetgeen voordelig is voor het binnendringen van een nemergrijper in de gevergrijper teneinde een inslagdraad over te nemen. Een grote doortocht legt ook minder beperkingen op aan de afmetingen van de nemergrijper. 



  Bij voorkeur bevat de gevergrijper geleidingen om een op de geleidingssteun gepresenteerde inslagdraad naar positioneerelementen te geleiden die de lengte van een 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 gepresenteerde inslagdraad volgens zijn toevoerrichting vanaf een draadgeleider over het ombuiggedeelte van de geleidingssteun naar een positie nabij het weefsel laten toenemen, wanneer de gepresenteerde inslagdraad door de gevergrijper wordt opgenomen. Dit laat toe een inslagdraad onder progressief toenemende spanning naar de positioneerelementen te geleiden, zodat het aantal inslagdraadbreuken bij het opnemen van een inslagdraad beperkt wordt. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat de gevergrijper een doortocht die, wanneer de gepresenteerde / inslagdraad door de gevergrijper wordt opgenomen, gelegen is tussen twee voornoemde geleidingen, waarbij de plaatsen van de geleidingen die eerst in contact komen met de inslagdraad zieh aan weerzijden van het ombuiggedeelte van de geleidingssteun bevinden. Dit biedt als voordeel dat een inslagdraad door de samenwerking met de geleidingssteun en met de voornoemde twee geleidingen, door middel van eenvoudige geleidingen naar de positioneerelementen van de gevergrijper kan geleid worden. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat de gevergrijper een eerste geleiding, die zich uitstrekt vanaf de top van de gevergrijper, om een inslagdraad naar een eerste positioneerelement van de gevergrijper te geleiden die contact maakt met de inslagdraad op een plaats die volgens de toevoerrichting van de gepresenteerde inslagdraad, die zieh uitstrekt van een draadgeleider over het ombuiggedeelte van de geleidingssteun naar een positie nabij het weefsel, gelegen is tussen de draadgeleider en het ombuiggedeelte van de geleidingssteun.

   De gevergrijper bevat tevens een tweede geleiding om een inslagdraad naar een tweede positioneerelement van de gevergrijper te geleiden die contact maakt met 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 
 EMI5.1 
 de inslagdraad op een plaats die volgens de voornoemde toevoerrichting gelegen is tussen het ombuiggedeelte van de geleidingssteun en de positie nabij het weefsel. Volgens een uitvoeringsvorm vertonen de geleidingen om de inslagdraad naar de positioneerelementen te geleiden, een vorm die toelaat een op de geleidingssteun gepresenteerde inslagdraad onder progressief toenemende spanning naar de positioneerelementen te geleiden. Dit laat toe het aantal inslagdraadbreuken bij het opnemen van een inslagdraad te berperken. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat de gevergrijper een draadklem die volgens de toevoerrichting van de inslagdraad op een plaats gelegen is tussen de tweede geleiding en een positie nabij het weefsel. Dit laat toe een tussen de positioneerelementen gelegen inslagdraad te klemmen. 



  Volgens een uitvoeringsvorm vertoont de top van de gevergrijper een wigvorm die toelaat kettingdraden zodanig te scheiden dat die niet gevat kunnen worden in de gevergrijper en die gevormd wordt door het voorste gedeelte van de voornoemde eerste geleiding en door een derde geleiding die zich uitstrekt tot bovenaan de gevergrijper. De top van de gevergrijper bevindt zieh hierbij aan de zijde van de gevergrijper waar de doortocht zich bevindt. Dit laat toe kettingdraden te scheiden zonder gevaar dat die gevat worden in de gevergrijper, waardoor kettingdraadbreuken vermeden worden. 



  De huidige uitvinding betreft ook een gevergrijper die kan aangewend worden bij de voornoemde inrichting en die een doortocht bevat volgens de bewegingsrichting van de gevergrijper waarin zieh een geleidingssteun, waarop een gepresenteerde inslagdraad steunt, kan bevinden wanneer de 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 gepresenteerde inslagdraad door de gevergrijper wordt opgenomen. Deze gevergrijper biedt als voordeel dat deze een vorm kan vertonen die zodanig is dat geen kettingdraden kunnen gevat worden in de gevergrijper en zodoende kettingdraadbreuken die ontstaan door de gevergrijper vermeden worden. Deze gevergrijper biedt als voordeel dat deze zonder gevaar voor inslagdraadbreuken een inslagdraad kan opnemen die op een geleidingssteun wordt gepresenteerd ter hoogte van de doortocht van de gevergrijper. 



  Teneinde de kenmerken van de uitvinding duidelijker naar voor te brengen wordt de uitvinding hieronder nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin : figuur 1 in isometrie een inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 een zicht volgens pijl F2 in figuur 1 weergeeft ; figuur 3 een bovenaanzicht volgens pijl F3 in figuur 2 weergeeft ; figuur 4 een doorsnede volgens lijn IV-IV in figuur 2 weergeeft ; figuur 5 een onderaanzicht volgens pijl F5 in figuur 2 van de gevergrijper weergeeft ; figuur 6 de inrichting van figuur 1 voor een andere positie weergeeft ; figuur 7 het zieht van figuur 2 voor de positie van figuur 6 weergeeft ; figuur 8 de inrichting van figuur 1 voor een andere positie weergeeft ; figuur 9 het zicht van figuur 2 voor de positie van figuur 8 weergeeft ;

   figuur 10 de inrichting van figuur 1 voor een andere positie weergeeft ; 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 figuur 11 het zicht van figuur 2 voor de positie van figuur
10 weergeeft ; figuur 12 in een zieht analoog aan figuur 2 een variante uitvoeringsvorm weergeeft ; figuur 13 vergroot het gedeelte aangeduid met F13 in figuur
12 weergeeft ; figuur 14 in isometrie een variante uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 15 een zieht volgens pijl F15 in figuur 14 weergeeft ; figuur 16 een onderaanzicht volgens pijl F16 in figuur 15 van de gevergrijper weergeeft ; In figuur 1 is een inrichting 1 voor het inbrengen van een inslagdraad 2 bij een grijperweefmachine weergegeven. De inrichting 1 bevat een gevergrijper 3 en een geleidingssteun 4 waarop een door middel van een draadpresentatiemiddel 5 gepresenteerde inslagdraad 2 steunt.

   Het draadpresentatiemiddel 5 bestaat uit een draadpresentatienaald die deel uitmaakt van een niet weergegeven draadpresentator van het type zoals beschreven in US 5400834. Het draadpresentatiemiddel 5 bevat een draadgeleider 6 bestaande uit een draadoog waardoorheen een inslagdraad 2 geleid wordt, welke inslagdraad 2 afkomstig is van een niet weergegeven draadvoorraad. 



  In gepresenteerde toestand strekt de inslagdraad 2 zieh volgens zijn toevoerrichting B uit vanaf de niet weergegeven draadvoorraad, doorheen de draadgeleider 6, over het ombuiggedeelte 7 van de geleidingssteun 4 naar een positie nabij het weefsel 8. Het ombuiggedeelte 7 van de geleidingssteun 4 wordt hierbij gevormd door het ombuiggedeelte 7 van de geleidingssteun 4 en strekt zich volgens de bewegingsrichting A van de gevergrijper 3 uit. 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 De geleidingssteun 4 maakt bij de weergegeven uitvoeringsvorm deel uit van het geleidingsprofiel 9 voor de grijperband waarop de gevergrijper 3 is voorzien. Verder zijn in figuur 1 kettingdraden 10,11 en gaapvormingsmiddelen 12,13 voor het vormen van een weefvak 14 met de kettingdraden 10,11 weergegeven.

   Duidelijkheidshalve is hierbij de weeflade met het riet dat zieh tussen het weefsel 8 en de gaapvormingsmiddelen 12, 13 bevindt niet weergegeven. 



  In figuur 2 is een zicht weergegeven waarbij de onderlinge ligging van de gevergrijper 3 en de geleidingssteun 4 nader worden verduidelijkt. Hierbij strekt de inslagdraad 2 zieh uit vanaf de draadgeleider 6 over het ombuiggedeelte 7 van de geleidingssteun 4 naar positie nabij het weefsel 8 die bepaald wordt door de weefselrand waaarmee de gepresenteerde inslagdraad 2 verbonden is. 



  Zoals weergegeven in figuren 1 tot 5 bestaat de gevergrijper 3 hoofdzakelijk uit een gekromde plaat 15 die via een houder 16 verbonden is met een grijperband 17. De plaat 15 van de gevergrijper 3 vertoont een eerste geleiding 18 om een inslagdraad 2 naar een eerste positioneerelement 19 te geleiden, die bedoeld is om contact te maken met de inslagdraad 2 op een plaats die volgens de toevoerrichting B gelegen is tussen de draadgeleider 6 en het ombuiggedeelte 7 van de geleidingssteun 4. Deze eerste geleiding 18 strekt zieh uit vanaf de top 20 van de gevergrijper 3 tot aan het eerste positioneerelement 19 dat zich onderaan de gevergrijper 3 bevindt. Het eerste positioneerelement 19 bevat een gedeelte 38 dat nagenoeg evenwijdig met de bewegingsrichting A van de gevergrijper 3 verloopt.

   Hierbij bevindt de top 20 van de gevergrijper 3 zich volgens de toevoerrichting B eveneens tussen de draadgeleider 6 en het 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 ombuiggedeelte 7 van de geleidingssteun 4. 



  De plaat 15 van de gevergrijper 3 vertoont ook een tweede geleiding 21 om een inslagdraad 2 naar een tweede positioneerelement 22 van de gevergrijper 3 te geleiden die contact maakt met de inslagdraad 2 op een plaats die volgens de toevoerrichting B gelegen is tussen het ombuiggedeelte 7 van de geleidingssteun 4 en de positie nabij het weefsel 8. 



  Het tweede positioneerelement 22 bevindt zieh bovenaan de gevergrijper 3. 



  Zoals verduidelijkt in figuur 3 vertoont de top 20 van de gevergrijper 3 een wigvorm die gevormd wordt door het voorste gedeelte van de eerste geleiding 18 en een derde geleiding 23 die zich uitstrekt tot bovenaan de gevergrijper 3, in het bijzonder tot het bovenvlak 24 van de plaat 15. Deze wigvorm laat toe de kettingdraden 10,11 verder te scheiden wanneer de gevergrijper 3 zich doorheen het weefvak 14 beweegt en te bekomen dat de kettingdraden 10,11 niet gevat kunnen worden in de gevergrijper 3. 



  Verder vertoont het deel 25 van de gevergrijper 3 waaraan de tweede geleiding 21 is voorzien een top 26 vanaf dewelke de tweede geleiding 21 zich naar het tweede bovenaan de gevergrijper 3 gelegen positioneerelement 22 uitstrekt. De top 26 van het deel 25 vertoont tevens een wigvorm die toelaat kettingdraden 10,11 te scheiden zodanig dat die niet gevat kunnen worden in de gevergrijper 3. Vanaf deze top 26 strekt een vierde geleiding 27 zich uit naar onderaan de gevergrijper 3 toe. De houder 16 vertoont hierbij een geleiding 28 die aansluit bij de vierde geleiding 27 en die zieh uitstrekt tot de zool 29 van de houder 16 die zich in het verlengde van de top van de grijperband 17 bevindt. 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 
 EMI10.1 
 



  Verder bevat de gevergrijper 3 een draadklem 30 die zieh bovenaan, meer speciaal onder de bovenkant van, de gevergrijper 3 bevindt en samenwerkt met de plaat 15 van de gevergrijper 3. De draadklem 30 bevindt zich hierbij volgens de toevoerrichting B van de inslagdraad 2 op een plaats die gelegen is tussen de tweede geleiding 21 en een positie nabij het weefsel 8. De draadklem 30 strekt zich nagenoeg volgens de bewegingsrichting A van de gevergrijper 3 uit en klemt de inslagdraad 2 nagenoeg loodrecht op de bewegingsrichting A van de gevergrijper 3 tussen de draadklem 30 en de plaat 15. 



  Het is duidelijk uit figuur 4 dat de vorm van de gevergrijper 3 zodanig is dat vanaf de top 20 de hoogte van de op de grijperband 17 gemonteerde gevergrijper 3 steeds toeneemt zodat er geen plaatsen zijn waar een kettingdraad 10, 11 kan in gevat raken. Door de vorm van de gevergrijper 3 kunnen geen kettingdraden 10, 11 tussen de draadklem 30 en de plaat 15 geklemd worden.

   Hiertoe bevindt de top 26 van het deel 25 dat de tweede geleiding 21 vertoont zich volgens de bewegingsrichting A op een zekere afstand van de top 20 van de gevergrijper 3 en vertoont het zijvlak 32 van de plaat 15 ter hoogte van de top 26 een grote hoogte zodat een door de top 20 van de gevergrijper 3, meer speciaal door de eerste en derde geleiding 18, 23 gescheiden kettingdraad 10, 11, niet kan gevat worden door de geleiding 21 van het deel 25 en steeds gedwongen wordt door de geleidingen 27 en 28 geleid te worden en zodoende nooit tussen de draadklem 30 kan komen. 



  Teneinde het verweven van willekeurige inslagdraden 2 te bevorderen bedraagt de minimale afstand C, zoals aangeduid in figuur 2, tussen het ombuiggedeelte 7 van de geleidingssteun 4 en de bovenaan gelegen onderzijde van de plaat 15 van de gevergrijper 3 minstens twee millimeter en bij voorkeur 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 tussen drie en vijf millimeter. 



  De gevergrijper 3 bevat een doortocht 31 die zich uitstrekt volgens de bewegingsrichting A van de gevergrijper 3 en die wanneer de gepresenteerde inslagdraad 2 door de gevergrijper 3 wordt opgenomen gelegen is tussen de geleidingen 18 en 21 die respectievelijk een inslagdraad 2 naar een positioneerelement 19,22 geleiden. De top 20 van de gevergrijper 3 bevindt zich hierbij aan de zijde van de gevergrijper 3 waar de doortocht 31 zich bevindt. De doortocht 31 wordt hierbij omhult door de plaat 15, en in het bijzonder door de aan de zijde van de top 20 gelegen geleidingen 18 en 23, en bevindt zich nabij het zijvlak 32 van de plaat 15 waaraan de top 20 is voorzien. Wanneer een gepresenteerde inslagdraad 2 door de gevergrijper 3 wordt opgenomen, bevindt de geleidingssteun 4 waarop een gepresenteerde inslagdraad 2 steunt zich ter hoogte van de doortocht 31 van de gevergrijper 3.

   De geleidingen 18 en 21 bevinden zich zodanig ten opzichte van de doortocht 31 dat de einden van de geleidingen 18,21 die eerst in contact komen met de inslagdraad 2 zich aan weerzijden van het ombuiggedeelte 7 van de geleidingssteun 4 bevinden. 



  De doortocht 31 die zieh volgens de bewegingsrichting A van de gevergrijper 3 over de volledige lengte van de gevergrijper 3 uitstrekt is nader weergegeven in figuur 5. De doortocht 31 is zodanig voorzien dat de geleidingssteun 4 doorheen de doortocht 31 kan passeren. De doortocht 31 laat niet alleen toe dat de geleidingssteun 4 zieh ter hoogte van de doortocht 31 kan bevinden, maar laat ook toe dat de gevergrijper 3 volgens de bewegingsrichting A kan verplaatst worden langsheen de geleidingssteun 4 terwijl de geleidingssteun 4 zich doorheen de doortocht 31 uitstrekt. 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 



  Vooraleer een inslagdraad 2 door de gevergrijper 3 wordt opgenomen, zijn zoals verduidelijkt in figuur 2, het eerste positioneerelement 19 en een nabij het eerste positioneerelement 19 gelegen gedeelte van de eerste geleiding 18 onder het vlak zijn gelegen dat gevormd wordt door het ombuiggedeelte 7 van de geleidingssteun 4 en een gedeelte 2A van de inslagdraad dat zieh tussen de draadgeleider 6 en het ombuiggedeelte 7 van de geleidingssteun 4 bevindt. Het voorste gedeelte van de eerste geleiding 18 dat zich uitstrekt vanaf de top 20 van de gevergrijper 3 is hierbij boven het voornoemde vlak gelegen, zodanig dat de plaats van de eerste geleiding 18 die eerst in contact komt met de inslagdraad 2 zich tussen de top 20 en het eerste positioneerelement 19 bevindt. 



  Vooraleer een inslagdraad 2 door de gevergrijper 3 wordt opgenomen, zijn zoals verduidelijkt in figuur 2, het tweede positioneerelement 22 en een nabij het tweede positioneerelement 22 gelegen gedeelte van de tweede geleiding 21 boven het vlak gelegen dat gevormd wordt door het ombuiggedeelte 7 van de geleidingssteun 4 en een gedeelte 2B van de inslagdraad dat zieh tussen het ombuiggedeelte 7 van de geleidingssteun 4 en een positie nabij het weefsel 8 bevindt. 



  Het voorste gedeelte van de tweede geleiding 21 dat zich uitstrekt vanaf de top 26 is onder het voornoemde vlak gelegen, zodanig dat de plaats van de tweede geleiding 21 die eerst in contact komt met de inslagdraad 2 zieh tussen de top 26 en het tweede positioneerelement 21 bevindt. 



  Wanneer de gevergrijper 3 zich bevindt in een positie zoals weergegeven in figuren 1 en 2, en volgens de bewegingsrichting A beweegt, komt de inslagdraad 2 eerst in contact met de eerste geleiding 18 die zich vanaf de top 20 van de 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 gevergrijper 3 uitstrekt. Door de vorm van de eerste geleiding 18 wordt de lengte van het gedeelte 2A van de inslagdraad vergroot wanneer de gevergrijper 3 verder volgens de bewegingsrichting A beweegt. Wanneer de gevergrijper 3 verder volgens de bewegingsrichting A beweegt, komt het gedeelte 2A van de inslagdraad dat steunt op de geleidingssteun 4 en geleid wordt door de eerste geleiding 18, zoals weergegeven in figuren 6 en 7 in het eerste positioneerelement 19 terecht.

   Wanneer de gevergrijper 3 nog verder volgens de bewegingsrichting A beweegt, komt de inslagdraad 2 in contact met de tweede geleiding 21 die zich vanaf de top 26 uitstrekt. Door de vorm van de tweede geleiding 21 wordt de lengte van het gedeelte 2B van de inslagdraad vergroot wanneer de gevergrijper 3 verder volgens de bewegingsrichting A beweegt. Vervolgens wordt een positie zoals weergegeven in figuren 8 en 9 bekomen waarbij de inslagdraad 2 zich ter hoogte van het tweede positioneerelement 22 bevindt. In deze positie wordt de inslagdraad 2 ook reeds gevat tussen de draadklem 30 en de plaat 15.

   Vervolgens beweegt de gevergrijper 3 nog verder en wordt de inslagdraad 2 verder tussen de draadklem 30 en de plaat 15 geleid en vervolgens, zoals weergegeven in figuren 10 en 11, doorgeknipt ter hoogte van de positie nabij het weefsel 8 door middel van een schematisch weergegeven inslagschaar 35. De gevergrijper 3 wordt vervolgens verder volgens de bewegingsrichting A bewogen naar het midden van het weefvak 14, waar de meegenomen inslagdraad 2 door een niet weergegeven nemergrijper wordt overgenomen. Het is duidelijk dat de inslagdraad 2 niet noodzakelijk ter hoogte van het midden van het weefvak 14 moet overgenomen worden, maar dat het overnemen ook dichter of verder van de overzijde van het weefvak 14 kan plaatsvinden. 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 



  Uit de verschillende posities van figuren 1 en 2 en figuren 6 tot 11, is het duidelijk dat de inslagdraad 2 naar de positioneerelementen 19 en 22 en naar de draadklem 30 wordt geleid door het samenwerken van de inslagdraad 2 met het ombuiggedeelte 7 van de geleidingssteun 4 en de geleidingen 18 en 19. Dit betekent dat zonder de geleidingssteun 4 de inslagdraad 2 niet naar de positioneerelementen 19,21 kan geleid worden. Het voorzien van de geleidingssteun 4 ter hoogte van de doortocht 31 van de gevergrijper 3 en tussen de geleidingen 18 en 21 biedt als voordeel dat een gevergrijper 3 kan aangewend worden met een vorm die toelaat de kettingdraden 10,11 zodanig te scheiden dat die niet gevat kunnen worden in de gevergrijper 3, terwijl nog een inslagdraad 2 kan opgenomen worden door de gevergrijper 3.

   De gevergrijper 3 is hierdoor zeer geschikt om doorheen het weefvak 14 te bewegen zonder kettingdraden 10,11 te beschadigen, en laat toe voorzieningen te treffen om een inslagdraad 2 optimaal op te nemen door de gevergrijper 3. 



  Uit de verschillende posities van figuren 1 en 2 en figuren 6 tot 11, is het ook duidelijk dat de gevergrijper 3 geleidingen 18,21 bevat om een op de geleidingssteun 4 gepresenteerde inslagdraad 2 naar positioneerelementen 19,22 te geleiden, die de lengte van een gepresenteerde inslagdraad 2 volgens zijn toevoerrichting B vanaf een draadgeleider 6 over het ombuiggedeelte 7 van de geleidingssteun 4 naar een positie nabij het weefsel 8 laten toenemen, wanneer de gepresenteerde inslagdraad 2 door de gevergrijper 3 wordt opgenomen.

   De lengte neemt toe daar de geleidingen 18,21 respectievelijk het gedeelte 2A, 2B van de inslagdraad doen toenemen, door het feit dat de geleidingen 18,21 zich doorheen de vlakken dringen die respectievelijk gevormd worden door het ombuigggedeelte 7 van de geleidingssteun 4 en 

 <Desc/Clms Page number 15> 

 de in figuur 2 weergegeven gedeelten 2A, 2B van de inslagdraad. De vorm van de weergegeven geleidingen 18 en 21 is zodanig gekozen dat die toelaat een op de geleidingssteun 4 gepresenteerde inslagdraad 2 onder progressief toenemende spanning naar de postioneerelementen 19,22 te geleiden. 



  Hiertoe vertonen de geleidingen 18,21 een vorm zodanig dat de lengte van de gepresenteerde inslagdraad 2 tussen de draadgeleider 6 en de positie nabij het weefsel 8 progressief toeneemt wanneer de gevergrijper 3 de gepresenteerde inslagdraad 2 opneemt terwijl de gevergrijper 3 volgens de bewegingsrichting A naar het weefvak 14 toe beweegt. 



  Tijdens het opnemen van de inslagdraad 2 door de gevergrijper 3 is het mogelijk dat afhankelijk van de spanning in de inslagdraad, de wrijving van de inslagdraad 2 met het ombuiggedeelte 7 van de geleidingssteun 4, de wrijving van de inslagdraad 2 met de geleidingen 18 en 21, de wrijving van de inslagdraad 2 met de positoneerelementen 19 en 22 en de wrijving van de inslagdraad 2 tussen de draadklem 30 en de plaat 15, de inslagdraad 2 zich volgens de bewegingsrichting A over een zekere lengte langsheen de geleidingssteun 4 zal verplaatsen. Hiertoe strekt het ombuiggedeelte 7 van de geleidingssteun 4 zieh volgens de bewegingsrichting A van de gevergrijper 3 uit over minstens de voornoemde lengte.

   Dit betekent over een lengte die toelaat dat de inslagdraad 2 volgens de bewegingsrichting A beweegt over de geleidingssteun 4 wanneer een gepresenteerde inslagdraad 2 door de gevergrijper 3 wordt opgenomen. Daar de inslagdraad 2 steeds volgens de bewegingsrichting A langsheen de geleidingssteun 4 zal bewegen, neemt de spanning van een gepresenteerde inslagdraad 2 ook progressief toe wanneer de inslagdraad 2 langsheen de geleidingssteun 4 beweegt. 

 <Desc/Clms Page number 16> 

 
 EMI16.1 
 



  Zoals zichtbaar in figuren 10 en 11 bevindt het inslagdraadgedeelte 2C dat zich uitstrekt tussen de positioneerelementen 19 en 22 zich ter hoogte van de doortocht 31 van de gevergrijper 3. Het inslagdraadgedeelte 2C is hierdoor voordelig gepositioneerd om overgenomen te worden door een niet weergegeven nemergrijper, daar ter hoogte van de doortocht 31 voldoende plaats aanwezig is om toe te laten de nemergrijper binnen de doortocht 31 van de gevergrijper 3 binnen te dringen. 



  Wanneer de gevergrijper 3 de inslagdraad 2 naar de overzijde van het weefvak 14 toe brengt is het inslagdraadgedeelte 2C hierbij ook voordelig gepositioneerd om overgenomen te worden door een niet weergegeven nemergrijper of nemerhaak die zieh ter hoogte van de overzijde van het weefvak 14 bevindt. 



  Wanneer verschillende inslagdraden in een verschillende positie ter hoogte de geleidingssteun 4 gepresenteerd worden, is het duidelijk dat de vorm van de gevergrijper 3 zodanig moet gekozen worden om de betreffende inslagdraden bij het opnemen door de gevergrijper 3, steeds onder progressief toenemende spanning naar de positioneerelementen 19, 21 van de gevergrijper 3 te geleiden, dat deze voorwaarde geldt voor alle inslagdraden. Hiertoe is het vereist dat deze voorwaarde voor de meest ongunstig gepresenteerde inslagdraad geldt. Uiteraard is het hiertoe voordelig alle verschillende inslagdraden in nagenoeg eenzelfde positie te presenteren. 



  Het is duidelijk dat de inslagdraad 2 niet noodzakelijk, op een wijze zoals weergegeven in figuren 1 tot 11, tussen een draadgeleider 6 en een positie nabij het weefsel 8 moet gepresenteerd worden. In figuur 12 is een variante weergegeven waarbij een inslagdraad 2 door een draadgeleider 

 <Desc/Clms Page number 17> 

 33 die, analoog als weergegeven in US 4840203, bevestigd is op een niet weergegeven lade van een weefmachine. Ter hoogte van de positie van het weefsel 8 wordt de inslagdraad 2 gepresenteerd door middel van een presentatieklem 34 die bewogen wordt door een mechanisme, analoog als weergegeven in US 4840203.

   In gepresenteerde toestand wordt de inslagdraad 2 eveneens over een ombuiggedeelte 7 van een geleidingssteun 4 geleid die zich ter hoogte van de doortocht 31 van de gevergrijper 3 bevindt, zodanig dat de inslagdraad 2 door de gevergrijper 3 kan opgenomen worden onder progressief toenemende spanning wanneer de gevergrijper 3 volgens de bewegingsrichting A beweegt. Bij de in figuren 12 en 13 weergegeven variante wordt de inslagdraad 2 geklemd tussen een draadklem 30 en een metalen tussenstuk 36 dat via elastische middelen 37 voorzien is aan de plaat 15 van de gevergrijper 3. De elastische middelen 37 bestaan bijvoorbeeld uit een elastische tussenlaag die deels uit rubber en dempingsmateriaal bestaat.

   Bij deze uitvoeringvorm maakt de geleidingssteun 4 geen deel uit van het geleidingsprofiel 9, maar wordt de geleidingssteun 4 met bevestigingsmiddelen 42 bevestigd aan het geleidingsprofiel 9. 



  Bij de uitvoeringsvorm van figuren 14 tot 16 is een inrichting 1 volgens de uitvinding weergegeven waarbij een variante uitvoeringsvorm voor de gevergrijper 3 wordt voorzien. De weergegeven gevergrijper 3 bevat een eerste geleiding 39 die een inslagdraad 2 naar het eerste positioneerelement 19 geleidt en bevat een tweede geleiding 21 die een inslagdraad 2 naar het tweede positioneerelement 22 geleidt. De tweede geleiding 21 is analoog voorzien aan een deel 25 van de plaat 15 als bij de uitvoeringsvorm van figuren 1 tot 13, terwijl de eerste geleiding 39 zich uitstrekt van bovenaan de gevergrijper 3 tot het eerste 

 <Desc/Clms Page number 18> 

 positioneerelement 19. De top 26 van het deel 25 is hierbij vooraan de gevergrijper 3 gelegen, dit betekent meer vooraan dan de nabij het zijvlak 32 gelegen top 40.

   De draadklem 41 bevindt zich ter hoogte van het tweede positioneerelment 22. 



  De top 40 is iets naar onder gebogen zodat een kettingdraad 10,11 niet kan gevat worden in de geleiding 21. Deze gevergrijper 3 bevat eveneens een doortocht 31 voor de geleidingssteun 4 die hoofdzakelijk gelegen is tussen de twee geleidingen 39 en 21 om respectievelijk een inslagdraad 2 naar een positioneerelement 19,22 te geleiden. De plaatsen van de geleidingen 39 en 21 die eerst in contact komen met de inslagdraad 2 bevinden zich hierbij eveneens aan weerszijden van het ombuiggedeelte 7 van de geleidingssteun 4. 



  Het is duidelijk dat verschillende variante uitvoeringsvormen voor de draadklem die zich bovenaan de gevergrijper 3 bevinden kunnen aangewend worden en die toelaten een inslagdraad 2 te klemmen in een positie tussen de tweede geleiding 21 en een positie nabij het weefsel 8. 



  De inrichting volgens de uitvinding biedt ook als voordeel dat de grijperband 17 met praktisch om het even welke geleidingsmiddelen in het weefvak 14 kan geleid worden, daar de gevergrijper 3 slechts via de houder 16 met de grijperband 17 in verbinding staat. 



  De inrichting en gevergrijper volgens de uitvinding beperken zich uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen en kunnen binnen het kader van de uitvinding in verschillende andere vormen en afmetingen worden verwezenlijkt.

Claims (36)

Conclusies.
1. Inrichting voor het inbrengen van een inslagdraad (2) bij een grijperweefmachine, die een gevergrijper (3) en een geleidingssteun (4) voor een gepresenteerde inslagdraad (2) bevat, daardoor gekenmerkt dat de gevergrijper (3) een doortocht (31) volgens de bewegingsrichting (A) van de gevergrijper (3) bevat en dat de geleidingssteun (4), waarop een gepresenteerde inslagdraad (2) steunt, zieh ter hoogte van de doortocht (31) van de gevergrijper (3) bevindt wanneer de gepresenteerde inslagdraad (2) door de gevergrijper (3) wordt opgenomen.
2. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de gevergrijper geleidingen (18, 39 ; 21) bevat om een op de geleidingssteun (4) gepresenteerde inslagdraad (2) naar positioneerelementen (19,22) te geleiden, die de lengte van een gepresenteerde inslagdraad (2) volgens zijn toevoerrichting (B) vanaf een draadgeleider (6, 33) over het ombuiggedeelte (7) van de geleidingssteun (4) naar een positie nabij het weefsel (8) laten toenemen, wanneer de gepresenteerde inslagdraad (2) door de gevergrijper (3) wordt opgenomen.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de gevergrijper (3) een doortocht (31) bevat die, wanneer de gepresenteerde inslagdraad (2) door de gevergrijper (3) wordt opgenomen, gelegen is tussen twee geleidingen (18, 39 ; 21) om een inslagdraad (2) naar een positioneerelement (19, 22) van de gevergrijper (3) te geleiden, waarbij de plaatsen van de geleidingen (18, 39 ; 21) die eerst in contact komen met de inslagdraad (2) zich aan weerzijden van het ombuiggedeelte (7) van de geleidingssteun (4) bevinden. <Desc/Clms Page number 20> EMI20.1
4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, daardoor gekenmerkt dat een gepresenteerde inslagdraad (2) zich volgens zijn toevoerrichting (B) uitstrekt vanaf een draadgeleider (6, over het ombuiggedeelte (7) van de geleidingssteun (4) naar een positie nabij het weefsel (8), en dat de gevergrijper (3) een eerste geleiding (18, bevat om een inslagdraad (2) naar een eerste positioneerelement (19) van de gevergrijper (3) te geleiden die contact maakt met de inslagdraad (2) op een plaats die volgens de voornoemde toevoerrichting (B) gelegen is tussen de draadgeleider (6, en het ombuiggedeelte (7) van de geleidingssteun (4).
5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, daardoor gekenmerkt dat de gevergrijper (3) een tweede geleiding (21) bevat om een inslagdraad (2) naar een tweede positioneerelement (22) van de gevergrijper (3) te geleiden die contact maakt met de inslagdraad (2) op een plaats die volgens de voornoemde toevoerrichting (B) gelegen is tussen het ombuiggedeelte (7) van de geleidingssteun (4) en de positie nabij het weefsel (8).
6. Inrichting volgens een van de conclusies 3 tot 5, daardoor gekenmerkt dat de geleidingen (18, 39 om de inslagdraad (2) naar de positioneerelementen (19, te geleiden, een vorm vertonen die toelaat een op de geleidingssteun (4) gepresenteerde inslagdraad (2) onder progressief toenemende spanning naar de positioneerelementen (19, te geleiden.
7. Inrichting volgens een van de conclusies 3 tot 6, daardoor gekenmerkt dat een gedeelte (2C) van de inslagdraad (2) dat zich uitstrekt tussen de positioneerelementen (19, van de gevergrijper (3) zich tevens ter hoogte van de doortocht (31) van de gevergrijper (3) bevindt. <Desc/Clms Page number 21>
8. Inrichting volgens een van de conclusies 3 tot 7, daardoor gekenmerkt dat, vooraleer een inslagdraad (2) door de gevergrijper (3) wordt opgenomen, het eerste positioneerelement (19) en een nabij het eerste positioneerelement (19) gelegen gedeelte van de eerste geleiding (18, 39) onder het vlak zijn gelegen dat gevormd wordt door het ombuiggedeelte (7) van de geleidingssteun (4) en een gedeelte (2A) van de inslagdraad dat zich tussen de draadgeleider (6, 33) en het ombuiggedeelte (7) van de geleidingssteun (4) bevindt.
9. Inrichting volgens conclusie 8, daardoor gekenmerkt dat het voorste gedeelte van de eerste geleiding (19) boven het voornoemde vlak is gelegen.
10. Inrichting volgens een van de conclusies 3 tot 9, daardoor gekenmerkt dat de top (20) van de gevergrijper (3) volgens de toevoerrichting (B) gelegen is tussen de draadgeleider (6, 33) en het ombuiggedeelte (7) van de geleidingssteun (4).
11. Inrichting volgens een van de conclusies 3 tot 10, daardoor gekenmerkt dat de eerste geleiding (18) om een inslagdraad (2) naar een eerste positioneerelement (19) van de gevergrijper (3) te geleiden, zich uitstrekt vanaf de top (20) van de gevergrijper (3).
12. Inrichting volgens een van de conclusies 3 tot 11, daardoor gekenmerkt dat het eerste positioneerelement (19) een gedeelte (38) bevat dat nagenoeg evenwijdig met de bewegingsrichting (A) van de gevergrijper (3) verloopt.
13. Inrichting volgens één van de conclusies 3 tot 12, daardoor gekenmerkt dat het eerste positioneerelement (19) zieh onderaan de gevergrijper (3) bevindt. <Desc/Clms Page number 22>
14. Inrichting volgens een van conclusies 3 tot 13, daardoor gekenmerkt dat, vooraleer een inslagdraad (2) door de gevergrijper (3) wordt opgenomen, het tweede positioneerelement (22) en een nabij het tweede positioneerelement (22) gelegen gedeelte van de tweede geleiding (21) boven het vlak zijn gelegen dat gevormd wordt door het ombuiggedeelte (7) van de geleidingssteun (4) en een gedeelte (2B) van de inslagdraad dat zieh tussen het ombuiggedeelte (7) van de geleidingssteun (4) en een positie nabij het weefsel (8) bevindt.
15. Inrichting volgens conclusie 14, daardoor gekenmerkt dat het voorste gedeelte van de tweede geleiding (21) onder het voornoemde vlak is gelegen.
16. Inrichting volgens een van de conclusies 3 tot 15, daardoor gekenmerkt dat het tweede positioneerelement (22) zich bovenaan de gevergrijper (3) bevindt.
17. Inrichting volgens een van de conclusies 4 tot 16, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde draadgeleider (6) gevormd wordt door het draadoog van een draadpresentiemiddel (5).
18. Inrichting volgens een van de conclusies 4 tot 17, daardoor gekenmerkt dat de positie nabij het weefsel (8) bepaald wordt door weefselrand waarmee de gepresenteerde inslagdraad (2) verbonden is.
19. Inrichting volgens één van de conclusies 4 tot 18, daardoor gekenmerkt dat de gevergrijper (3) een draadklem (30, 41) bevat die zieh bovenaan de gevergrijper (3) bevindt.
20. Inrichting volgens conclusie 19, daardoor gekenmerkt dat <Desc/Clms Page number 23> EMI23.1 de draadklem (30, de inslagdraad (2) nagenoeg loodrecht op de bewegingsrichting (A) van de gevergrijper (3) klemt.
21. Inrichting volgens conclusie 19 of 20, daardoor gekenmerkt dat de draadklem (30) volgens de toevoerrichting (B) van de inslagdraad (2) op een plaats gelegen is tussen de tweede geleiding (21) en een positie nabij het weefsel (8).
22. Inrichting volgens een van de conclusies 1 tot 21, daardoor gekenmerkt dat de minimale afstand (C) tussen het ombuiggedeelte (7) van de geleidingssteun (4) en de bovenaan gelegen onderzijde van de plaat (15) van de gevergrijper (3) minstens twee millimeter bedraagt.
23. Inrichting volgens een van de conclusies 1 tot 22, daardoor gekenmerkt dat de top (20) van de gevergrijper (3) een wigvorm vertoont die toelaat kettingdraden (10, zodanig te scheiden dat die niet gevat kunnen worden in de gevergrijper (3).
24. Inrichting volgens conclusie 22 of 23, daardoor gekenmerkt dat de wigvorm van de top (20) van de gevergrijper (3) gevormd wordt door het voorste gedeelte van de eerste geleiding (18) en door een derde geleiding (23) die zich uitstrekt tot bovenaan de gevergrijper (3).
25. Inrichting volgens een van de conclusies 22 tot 24, daardoor gekenmerkt dat de top (20) van de gevergrijper (3) zich bevindt aan de zijde van de gevergrijper (3) waar de doortocht (31) zieh bevindt.
26. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 25, daardoor gekenmerkt dat het ombuiggedeelte (7) van de <Desc/Clms Page number 24> geleidingssteun (4) zieh volgens de bewegingsrichting (A) van de gevergrijper (3) uitstrekt, en dit over een lengte die toelaat dat een gepresenteerde inslagdraad (2) door de gevergrijper (3) wordt opgenomen.
27. Gevergrijper, daardoor gekenmerkt dat de gevergrijper (3) een doortocht (31) volgens de bewegingsrichting (A) van de gevergrijper (3) bevat, waarin zich een geleidingssteun (4), waarop een gepresenteerde inslagdraad (2) steunt, kan bevinden wanneer de gepresenteerde inslagdraad (2) door de gevergrijper (3) wordt opgenomen.
28. Gevergrijper volgens conclusie 27, daardoor gekenmerkt dat de gevergrijper (3) geleidingen (18, 39 ; 21) bevat om een op de geleidingssteun (4) gepresenteerde inslagdraad (2) naar positioneerelementen (19, 22) te geleiden en dat de gevergrijper (3) een doortocht (31) bevat die, wanneer de gepresenteerde inslagdraad (2) door de gevergrijper (3) wordt opgenomen, gelegen is tussen twee geleidingen (18, 39 ; 21) om een inslagdraad (2) naar een positioneerelement (19, 22) van de gevergrijper (3) te geleiden.
29. Gevergrijper volgens conclusie 27 of 28, daardoor gekenmerkt dat het eerste positioneerelement (19) zich onderaan de gevergrijper (3) bevindt en dat het tweede positioneerelement (22) zieh bovenaan de gevergrijper (3) bevindt, zodat het gedeelte (2C) van de inslagdraad dat zieh uitstrekt tussen de positioneerelementen (19, 21) zich tevens ter hoogte van de doortocht (31) van de gevergrijper (3) bevindt.
30. Gevergrijper volgens een van de conclusies 27 tot 29, daardoor gekenmerkt dat de gevergrijper (3) een draadklem <Desc/Clms Page number 25> (30, 41) bevat die zich bovenaan de gevergrijper (3) bevindt en die de inslagdraad (2) nagenoeg loodrecht op de bewegingsrichting (A) van de gevergrijper (3) klemt.
31. Gevergrijper volgens een van de conclusies 27 tot 30, daardoor gekenmerkt dat de eerste geleiding (18) om een inslagdraad (2) naar een eerste positioneerelement (19) van de gevergrijper (3) te geleiden zich uitstrekt vanaf de top (20) van de gevergrijper (3).
32. Gevergrijper volgens een van de conclusie 27 tot 31, daardoor gekenmerkt dat de top (20) van de gevergrijper (3) een wigvorm vertoont die toelaat kettingdraden (10, 11) zodanig te scheiden dat die niet gevat kunnen worden in de gevergrijper (3).
33. Gevergrijper volgens een van de conclusie 27 tot 32, daardoor gekenmerkt dat de wigvorm van de top (20) van de gevergrijper (3) gevormd wordt door het voorste gedeelte van de voornoemde eerste geleiding (18) en door derde geleiding (23) die zich uitstrekt tot bovenaan de gevergrijper (3).
34. Gevergrijper volgens een van de conclusies 27 tot 33, daardoor gekenmerkt dat de top (20) van de gevergrijper (3) zich bevindt aan de zijde van de gevergrijper (3) waar de doortocht (31) zich bevindt.
35. Gevergrijper volgens een van de conclusies 27 tot 34, daardoor gekenmerkt dat de vorm van de gevergrijper (3) zodanig is dat de hoogte van de gevergrijper (3) vanaf de top (20) steeds toeneemt zodat er geen plaatsen zijn waar een kettingdraad (10, 11) in gevat kan raken. <Desc/Clms Page number 26>
36. Gevergrijper volgens een van de conclusies 27 tot 35, daardoor gekenmerkt dat de gevergrijper (3) een deel (25) met de tweede geleiding (21) bevat waarvan de top (26) zieh volgens de bewegingsrichting (A) op een zekere afstand van de top (20) van de gevergrijper (3) bevindt en dat de gevergrijper (3) een plaat (15) met een zijvlak (32) vertoont die ter hoogte van de top (26) een grote hoogte vertoont, zodat een door de top (20) van de gevergrijper (3) gescheiden kettingdraad (10, 11) niet gevat kan geraken door de tweede geleiding (21) van het deel (25) van de gevergrijper (3).
BE9600520A 1996-06-07 1996-06-07 Inrichting voor het inbrengen van een inslagdraad bij een grijperweefmachine. BE1010334A3 (nl)

Priority Applications (5)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9600520A BE1010334A3 (nl) 1996-06-07 1996-06-07 Inrichting voor het inbrengen van een inslagdraad bij een grijperweefmachine.
PCT/EP1997/002973 WO1997047792A1 (de) 1996-06-07 1997-06-07 Gebergreifer für eine greiferwebmaschine
DE59705563T DE59705563D1 (de) 1996-06-07 1997-06-07 Gebergreifer für eine greiferwebmaschine
EP97928158A EP0906461B1 (de) 1996-06-07 1997-06-07 Gebergreifer für eine greiferwebmaschine
US09/147,347 US6179014B1 (en) 1996-06-07 1997-06-07 Drawing gripper for a rapier loom for receiving and positioning a filling to be inserted into a loom shed

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9600520A BE1010334A3 (nl) 1996-06-07 1996-06-07 Inrichting voor het inbrengen van een inslagdraad bij een grijperweefmachine.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1010334A3 true BE1010334A3 (nl) 1998-06-02

Family

ID=3889791

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE9600520A BE1010334A3 (nl) 1996-06-07 1996-06-07 Inrichting voor het inbrengen van een inslagdraad bij een grijperweefmachine.

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1010334A3 (nl)

Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2058853A (en) * 1979-07-10 1981-04-15 Toyoda Automatic Loom Works Weft inserting device for shuttleless loom
US4653544A (en) * 1984-04-06 1987-03-31 N. V. Weefautomaten Picanol Weft cancellation mechanism for gripper looms
EP0240075A2 (en) * 1986-04-03 1987-10-07 Picanol N.V. Process for clamping, fastening and presentation of weft threads in gripper weaving looms and device used to this end.
FR2657626A1 (fr) * 1990-01-26 1991-08-02 Nuovo Pignone Spa Dispositif d'agrippement de fils de trame ameliores dans un metier a tisser sans navette.
EP0441099A1 (de) * 1990-02-05 1991-08-14 Sulzer RàœTi Ag Bringergreifer für Greiferwebmaschinen
EP0509255A1 (en) * 1991-03-22 1992-10-21 SOMET SOCIETA' MECCANICA TESSILE S.p.A. Weft yarn carrying gripper for shuttleless looms
US5400834A (en) * 1992-11-16 1995-03-28 Picanol, N.V. Apparatus for selectively moving weft feeders between a rest position and a feed position

Patent Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2058853A (en) * 1979-07-10 1981-04-15 Toyoda Automatic Loom Works Weft inserting device for shuttleless loom
US4653544A (en) * 1984-04-06 1987-03-31 N. V. Weefautomaten Picanol Weft cancellation mechanism for gripper looms
EP0240075A2 (en) * 1986-04-03 1987-10-07 Picanol N.V. Process for clamping, fastening and presentation of weft threads in gripper weaving looms and device used to this end.
FR2657626A1 (fr) * 1990-01-26 1991-08-02 Nuovo Pignone Spa Dispositif d'agrippement de fils de trame ameliores dans un metier a tisser sans navette.
EP0441099A1 (de) * 1990-02-05 1991-08-14 Sulzer RàœTi Ag Bringergreifer für Greiferwebmaschinen
EP0509255A1 (en) * 1991-03-22 1992-10-21 SOMET SOCIETA' MECCANICA TESSILE S.p.A. Weft yarn carrying gripper for shuttleless looms
US5400834A (en) * 1992-11-16 1995-03-28 Picanol, N.V. Apparatus for selectively moving weft feeders between a rest position and a feed position

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1018116A3 (nl) Nemergrijper, gevergrijper en inrichting voor een grijperweefmachine.
US5492153A (en) Clamp type arrangement for presenting weft threads to a gripper
US6247504B1 (en) Device for tensioning and drawing back warp yarns coming from a creel to a weaving machine
EP0259915B1 (en) Method for repairing a broken warp thread on weaving machines, and the rethreading mechanisms used
BE1010334A3 (nl) Inrichting voor het inbrengen van een inslagdraad bij een grijperweefmachine.
US2586638A (en) Filling carrier for shuttleless looms
US4062382A (en) Extending carrier for looms with removal of the filling yarn from stationary bobbins
EP2286010B1 (en) Device for the tensioning of a leno thread for a doup heddle device for a weaving machine
US3255783A (en) Gauze weave mechanism for looms
US2705508A (en) Filling carrier for shuttleless looms
US2928427A (en) Filling carrier for shuttleless looms
US2072161A (en) Thread carrying apparatus for weaving looms and the like
US4014083A (en) Draw-in gripper assembly for drawing-in warp threads
JPH0397938A (ja) 無ひ織機用よこ入れ具支持案内システム
GB2146665A (en) Weft yarn insertion needle
US2072158A (en) Weft inserting apparatus for looms with fixed weft bobbins
US3986532A (en) Weft extending carrier
BE1011038A6 (nl) Inrichting voor het inbrengen van een inslagdraad bij een grijperweefmachine en gevergrijper.
GB2058853A (en) Weft inserting device for shuttleless loom
BE1013013A3 (nl) Grijperband voor een grijperweefmachine.
US5428878A (en) Thread or yarn monitor for textile machines
US3636989A (en) Wire loom with bobbinless weft inserting member
US2261634A (en) Shuttle for weft replenishing looms
JPS61167061A (ja) 織機
US1722930A (en) Thread holder for weft replenishing looms