BE1006480A3

BE1006480A3 - Inrichting voor het inbinden van bundels bladen.

Info

Publication number: BE1006480A3
Application number: BE9201094A
Authority: BE
Original assignee: Sisam Sa
Priority date: 1992-12-14
Filing date: 1992-12-14
Publication date: 1994-09-06
Also published as: ZA939320B

Abstract

Inrichting voor het inbinden van bundels bladen, waarbij de bladen (3) door middel van een kleefmiddel (6) aan de rug (5) van een inbindelement (4) worden gehecht, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) automatische aandrukmiddelen vertoont om de bladen (3) van de bundel (2) in het kleefmiddel (6) te drukken.

Description

Inrichting voor het inbinden van bundels bladen.

Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het inbinden van bundels bladen.

Het is bekend dat bladen kunnen worden ingebonden tot een bundel door deze bladen in een inbindelement aan te brengen waarvan de rug aan de binnenzijde is voorzien van een kleefmiddel. Het is eveneens bekend dat zulk kleefmiddel kan bestaan uit een lijm die bij een bepaalde temperatuur smelt. Hierbij wordt de lijm bij het inbinden verwarmt en worden de bladen tegen de lijm geplaatst, zodanig dat deze bij het smelten, onder hun eigen gewicht, in de lijm dringen en na het stollen van de lijm komen vast te zitten.

Bij de voornoemde techniek komt het regelmatig voor dat niet alle bladen in kontakt komen met de lijm. Om hieraan te verhelpen kunnen de bladen tegen de rug van het inbindelement worden geklopt. Het inbinden van de bladen vergt dan ook een manuele tussenkomst. Bovendien wordt hierbij, ten einde een goed resultaat te bekomen, wel enige handigheid gevergd.

De huidige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het inbinden van bundels bladen waarbij de voornoemde nadelen worden uitgesloten.

Hiertoe betreft de uitvinding een inrichting voor het inbinden van bundels bladen, waarbij de bladen door middel van een kleefmiddel aan de rug van een inbindelement worden gehecht, daardoor gekenmerkt dat de inrichting automatische - aandrukmiddelen vertoont om de bladen in het kleefmiddel te drukken.

Volgens de uitvinding zijn de voornoemde aandrukmiddelen bij voorkeur zodanig opgevat dat zij toelaten dat met een slag een kracht wordt uitgeoefend op de rug van het inbindelement. Hiertoe bestaan deze aandrukmiddelen bij voorkeur uit een mechanisme dat toelaat dat de bundel bladen zieh samen met het inbindelement verplaatst om vervolgens tegen de rug te worden afgeremd, zodanig dat de bladen in het kleefmiddel dringen.

Volgens een variante kunnen de aandrukmiddelen ook bestaan uit een steunelement voor een ingebonden bundel en een beweegbaar aandrukelement dat tot tegen de rug van de ingebonden bundel kan worden bewogen.

Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna als voorbeelden zonder enig beperkend karakter enkele voorkeurdragende uitvoering- vormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 een inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 de inrichting uit figuur 1 voor een andere stand weergeeft ; figuren 3,4 en 5 nog drie uitvoeringsvormen van inrichtingen volgens de uitvinding weergeven ; figuur 6 de inrichting uit figuur 5 voor een andere stand weergeeft.

Zoals weergegeven in figuur 1 heeft de uitvinding betrekking op een uitvinding l om een bundel 2, gevormd uit een pak bladen 3, in te binden dccr middel van een

inbindelement 4, bijvoorbeeld een map, dat aan de binnenzijde van zijn rug 5 is voorzien van een kleefmiddel 6, zoals bijvoorbeeld een lijmlaag die bij een bepaalde temperatuur smelt.

Het bijzondere van de uitvinding bestaat erin dat de inrichting 1 automatische aandrukmiddelen vertoont om te bekomen dat de bladen 3 van de bundel 2 in het kleefmiddel 6 worden gedrukt. Zoals weergegeven in figuur 1 en zoals hierna nog in detail wordt uiteengezet, bestaan de voornoemde aandrukmiddelen bij voorkeur uit een mechanisme 7 dat gevormd is uit een opvangelement 8 en een verplaatsbaar steunelement 9 om de bundel 2 samen met het inbindelement 4 te ondersteunen, waarbij het verplaatsbaar steunelement 9 door zijn verplaatsing toelaat dat een in een inbindelement 4 geplaatste bundel 2 met zijn rug op het opvangelement 8 neerkomt.

In de uitvoeringsvorm van figuur 1 wordt gebruik gemaakt van een steunelement 9 dat in een gekontroleerde valbeweging van de in het inbindelement 4 geplaatste bundel 2 voorziet. Het steunelement 9 maakt hiertoe deel uit van een lift 10, die in dit geval is samengesteld uit twee vertikaal naast elkaar opgestelde eindloze elementen 11 en 12, die ten opzichte van elkaar in tegengestelde zin verdraaibaar zijn en die hiertoe over de nodige ombuigelementen 13 worden geleid. Het steunelement 9 is bij voorkeur aan één eindloos element 12 vastgemaakt, terwijl aan het tweede eindloos element 11 een aanslag 14 is voorzien om het steunelement 9 bij zijn vrije uiteinde te ondersteunen op het ogenblik dat hierop een bundel 2 aanwezig is.

Het is duidelijk dat aan het eindloze element 12 meer dan een steunelement 9 kan worden bevestigd.

De eindloze elementen 11 en 12 zijn bij voorkeur gekoppeld aan een aandrijving 15, die bijvoorbeeld met een aantal ombuigelementen 13 samenwerkt. De aandrijving 15 kan hierbij bestaan uit een elektrische motor die kan worden bevolen door middel van een sturing 16.

Het voornoemde opvangelement 8 bestaat uit een horizontaal element dat door middel van een aandrijving 17 in en uit de baan van een bundel 2 kan worden gebracht.

In het geval dat de inrichting bedoeld is voor het thermisch inbinden van bladen 3 in een inbindelement 4, met andere woorden waarbij gebruik gemaakt wordt van een inbindelement 4 met een thermisch smeltbare lijmlaag, is de inrichting tevens voorzien van een verwarmingselement 18.

Zoals weergegeven in figuur 1 kan dit verwarmingselement 18 door middel van een aandrijving 19 in en uit de baan van een op een steunelement 9 geplaatste bundel 2 worden gebracht. De aandrijvingen 17 en 19 worden bevolen door middel van de voornoemde sturing 16.

Verder kan de inrichting 1 nog zijn uitgerust met een opvangmagazijn 20 om de ingebonden bundeis 2 op te vangen en het kleefmiddel 6 te laten uitharden.

De werking en de aanwending van de inrichting 1 kan eenvoudig uit figuren 1 en 2 worden afgeleid.

Zoals weergegeven in stand A in figuur 1 wordt eerst het verwarmingselement 18 uitgeschoven en wordt het betreffende steunelement 9 ter hoogte van dit verwarmingselement gepositioneerd. De bundel 2 wordt in het inbindelement 4 aangebracht en dit geheel wordt met zijn rug naar onderen op het verwarmingselement 18 geplaatst.

Door de inschakeling van het verwarmingselement 18 zal het kleefmiddel 6 na een bepaalde tijd smelten, of minstens viskeus worden, waarbij de bladen 3 door hun eigen gewicht reeds gedeeltelijk in het kleefmiddel 6 dringen.

Volgens de uitvinding wordt het verwarmingselement 18 dan ingetrokken en wordt de bundel 2 door de aandrijving van het steunelement 9 naar beneden bewogen, wat weergegeven is in streeplijn door middel van een stand B. Ondertussen wordt er voor gezorgd dat het opvangelement 8 zieh onder de bundel 2 bevindt.

Doordat het steunelement 9 verderdoor beweegt dan het opvangelement 8 komt de bundel 2 met een welbepaalde snelheid op het opvangelement 8 terecht, waarbij, zoals weergegeven in de stand C van figuur 2, de bladen 3 door de hierbij optredende slag dieper in het kleefmiddel 6 dringen, zodat na stolling van het kleefmiddel 6 een betere hechting zal worden bekomen.

Door nadien het opvangelement 8 in te trekken, valt de ingebonden bundel 2 verder naar beneden en wordt in het opvangmagazijn 20 opgevangen, waar de afkoeling van het kleefmiddel 6 kan plaatsvinden.

Het is duidelijk dat de sturing 16 erin voorziet dat alle beweegbare onderdelen overeenkomstig de voornoemde cyclus worden aangedreven.

Het is eveneens duidelijk dat nog geleidingen 21 kunnen worden voorzien om de betreffende bundel 2 te geleiden. In het geval dat de eindloze elementen 11 en 12 dicht genoeg naast elkaar geplaatst zijn, kunnen deze ook als geleidingen funktioneren.

In figuur 3 wordt een inrichting 1 weergegeven waarbij meerdere mechanismen 7 aanwezig zijn, om zodoende meerdere bundels 2 in inbindelementen 4 in te binden.

Een bijzonder kenmerk van de inrichting uit figuur 3, bestaat erin dat ieder mechanisme 7 hoofdzakelijk bestaat uit een verplaatsbaar steunelement 22 voor de betreffende bundel 2 en elementen 23 die de verplaatsing van het steunelement 22 plots kunnen onderbreken. Het verplaatsbaar steunelement 22 bestaat bijvoorbeeld uit een lift die door middel van de nodige geleidingen 24 op en neer kan bewegen.

De voornoemde elementen 23 bestaan bij voorkeur uit aanslagen of dergelijke, die in dit geval gevormd zijn door de bodem van de inrichting 1, waarop de steunelementen 22 kunnen neerzakken. De lift kan zodanig opgevat zijn dat het steunelement 22 onder invloed van het gewicht van een bundel 4 automatisch naar beneden zakt. Volgens een variante kan de lift ook van een niet weergegeven aandrijving worden voorzien, zowel om het steunelement 22 naar onder te bewegen, als terug in de hoogste positie te stellen.

Boven de steunelementen 22 kan nog een wegneembare steun 25 worden voorzien, die toelaat dat de verschillende bundels 2 met de bijhorende inbindelementen 4 in de inrichting 1 kunnen worden geplaatst in daartoe voorziene kompartimenten 26, en de voornoemde kleefmiddelen 6 door middel van een verwarmingselement 27 kunnen worden verwarmd alvorens de bundels 2 op de voornoemde steunelementen 22 worden geplaatst.

De steun 25 kan bestaan uit een band 28, bijvoorbeeld uit - polytetrafluorethyleen, die gespannen is tussen twee elementen 29 en 30, en omgebogen wordt over geleidingen 31, en die door middel van een gepaste aandrijving 32

zijdelings van onder de bundels 2 kan worden weggetrokken. Het is duidelijk dat ook de nodige middelen worden voorzien om de band terug in beginstand te brengen, wat bijvoorbeeld kan gebeuren door middel van een veer 33.

Het verwarmingselement 27 bevindt zieh bij voorkeur aan het uiteinde van de band 28.

De liften van de verschillende mechanismen 7 zijn bij voorkeur ondergebracht in een gedeelte 34 dat als opvangmagazijn en koelruimte funktioneert.

Het is duidelijk dat de inrichting van figuur 3 ook met slechts een mechanisme 7 kan worden verwezenlijkt.

De werking van de inrichting 1 uit figuur 3 kan eenvoudig uit deze figuur worden afgeleid. Bij aanvang wordt er voor gezorgd dat de steun 25 zieh onder alle kompartimenten 26 uitstrekt. Het verwarmingselement 27 staat dan volledig naar rechts. Vervolgens kunnen in de verschillende kompartimenten 26 bundels 2 uit bladen 3 die in een inbindelement 4 zijn geplaatst, worden aangebracht. Het verwarmingselement 27 wordt dan door middel van de aandrijving 32 naar links verplaatst, waarbij iedere verplaatsing, van kompartiment tot kompartiment, pas plaats vindt nadat het kleefmiddel 6 van het zieh op het verwarmingselement 27 bevindend inbindelement 4 gesmolten is. Door de verplaatsing van de steun 25 en het verwarmingselement 27 vallen de in de inbindelementen 4 gevatte bundels 2 in het gedeelte 34.

Door de aanwezigheid van een lift in het gedeelte 34 wordt een gekontroleerde val geprovoceerd. De bundel 2 wordt bij het vallen immers 'gesteund door het bijhorende steunelement 22 en de geleidingen 24. Ieder steunelement 22 wordt in de onderste

stand plots afgeremd, met als gevolg dat de bladen 3 dieper in het kleefmiddel 6 zinken.

In figuur 4 wordt een inrichting 1 weergegeven die in hoofdzaak op dezelfde wijze funktioneert als de inrichting van figuur 3. Het enige verschil bestaat erin dat de kapaciteit per tijdseenheid wordt verdubbeld door gebruikte maken van twee verwarmingselementen 27, die elk met een van de voornoemde kompartimenten 26 kunnen samenwerken. De verplaatsing van de steunen 25 en de verwarmingselementen 27 kan worden bekomen docr middel van een gemeenschappelijke aandrijving 32, een en ander zodanig dat de verwarmingselementen 27 van het midden uit naar buiten kunnen worden bewogen.

De figuren 5 en 6 wordt nog een inrichting 1 weergegeven, die daardoor gekenmerkt is dat gebruik wordt gemaakt van een steunelement 35 dat van een ingebonden bundel wegbeweegbaar is, en wel zodanig dat de betreffende bundel 2 samen met het inbindelement 4 na het wegtrekken van het steunelement 35 door middel van een vrije val op een opvangelement 36 terecht komt.

Zoals weergegeven in deze figuren kan de inrichting meervoudig worden uitgevoerd, waarbij zowel voor het aanbrengen van de bundels 2 op het steunelement 35, als voor het opvangen van de bundels 2 die van het steunelement 35 vallen, gebruik kan worden gemaakt van gescheiden kompartimenten 26 en 37.

De kompartimenten 26 kunnen gevormd zijn door steunen 38 die een positionering van de bundels 2 toelaat. Deze steunen bestaan bij vcorkeur uit vertikale platen die toelaten dat de bundels 2, door de zijdelingse verplaatsing van het steunelement 35, tegen de steunen 38 worden

getrokken, zodat zij vertikaal worden gepositioneerd en uiteindelijk ook vertikaal naar beneden zullen vallen nadat het steunelement 35 is weggetrokken, met als gevolg dat de bundels met hun rug horizontaal naar beneden vallen.

Het steunelement 35 is vergelijkbaar met de steun 25 van figuren 3 en 4 en vertoont ook een band 28 die door middel van een aandrijving kan worden verplaatst. Het steunelement 35 is voorzien van een verwarmingselement 39.

De werking van de inrichting van figuren 5 en 6 kan eenvoudig uit de figuren worden afgeleid. Figuur 5 toont de positie bij het aanbrengen van de verschillende bundels 2, in de inbindelementen 4, op het steunelement 35. Figuur 6 toont de positionering van de bundels 2 tegen de voornoemde steunen 38. Bij het inbinden wordt het verwarmingselement 39 één na een onder de ruggen 5 van de inbindelementen 4 gebracht, telkens voldoende lang om het kleefmiddel 6 te laten smelten. Hierbij dringen de bladen 3 reeds gedeeltelijk in het kleefmiddel 6. Telkens wanneer het verwarmingselement 39 naar het volgende kompartiment 26 wordt verplaatst, valt de vorige bundel 2 naar beneden in het bijhorende kompartiment 37. Door de slag bij het neerkomen op het opvangelement 36 dringen de bladen 3 dieper in het nog vloeibare of viskeuze kleefmiddel 6.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke inrichting voor het inbinden van bundels bladen kan in verschillende vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding, zoals begrepen in de hierna volgende konklusies, te treden.

Claims

Konklusies. l.-Inrichting vocr het inbinden van bundels bladen, waarbij de bladen (3) door middel van een kleefmiddel (6) aan de rug (5) van een inbindelement (4) worden gehecht, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) automatische aandrukmiddelen vertoont om de bladen (3) in het kleefmiddel (6) te drukken.

2.-Inrichting volgens konklusie 1, daardoor gekenmerkt dat zij aandrukmiddelen bezit welke toelaten dat met een slag een kracht wordt uitgeoefend op de rug (5) van het inbindelement (4).

3.-Inrichting volgens konklusie 2, daardoor gekenmerkt dat de aandrukmiddelen bestaan uit uit een mechanisme (7) dat toelaat dat de in het inbindelement (4) geplaatste bundel bladen (3) zieh verplaatst om vervolgens tegen de rug (5) te worden afgeremd, zodanig dat de bladen (3) in het kleefmiddel (6) dringen.

4.-Inrichting volgens konklusie 3, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde mechanisme (7) bestaat uit een opvangelement (8,36) en een verplaatsbaar steunelement (9,35) om de ingebonden bundel (2) te ondersteunen, waarbij dit steunelement (9,35) door zijn verplaatsing toelaat dat de ingebonden bundel (4) met zijn rug (5) op het opvangelement (8,36) neerkomt.

5.- Inrichting volgens konklusie 4, daardoor gekenmerkt dat zij is voorzien van een steunelement (9) dat de valbeweging van de ingebonden bundel (2) volgt teneinde in een gekontroleerde val te vocrzien. <Desc/Clms Page number 11> 6.-Inrichting volgens konklusie 5, daardoor gekenmerkt dat het steunelement deel uitmaakt van een lift (10).

7.-Inrichting volgens konklusie 6, daardoor gekenmerkt dat de lift (10) is samengesteld uit twee vertikaal opgestelde eindloze elementen (11,12) die in tegengestelde zin draaien, en welke in de verplaatsing van het voornoemde steunelement (9) voorzien, waarbij het steunelement (9) aan een van de eindlloze elementen (12) is bevestigd terwijl aan het andere eindloze element (11) een aanslag (14) is voorzien die samenwerkt met het vrije uiteinde van het voornoemde steunelement (9).

8.-Inrichting volgens konklusie 7, daardoor gekenmerkt dat zij is voorzien van een verwarmingselement (18) dat in de verwarming van de rug van de in het inbindelement (4) geplaatsete bundel (2) kan voorzien alvorens deze door het opvangelement (8) wordt opgevangen.

9.-Inrichting volgens konklusie 4, daardoor gekenmerkt dat zij is voorzien van een steunelement (35) dat van de ingebonden bundel (2) wegbeweegbaar is zodanig dat de bundel (2) na het wegtrekken door een vrije val op het opvangelement (36) valt.

10.-Inrichting volgens konklusie 9, daardoor gekenmerkt dat het steunelement (35) is voorzien van een verwarmingselement (39).

11. - Inrichting volgens konklusie 9 of 10, daardoor gekenmerkt dat zijn is voorzien van een aandrijving om het steunelement (35) te verplaatsen.

12.-Inrichting volgens konklusie 9 of 10, daardoor gekenmerkt dat zij positioneermiddelen bevat die <Desc/Clms Page number 12> hoofdzakelijk bestaan uit een vertikale steun (38) en een aandrijving die in de zijdelingse verplaatsing van het steunelement (35) kan voorzien, zodanig dat de in het inbindelement (4) geplaatste bundel (2) door het verplaatsen van het steunelement (35) regen de vertikale steun (38) wordt gepositioneerd.

13.-Inrichting volgens een der konklusies 9 tot 12, daardoor gekenmerkt dat zij meervoudig is opgevat, waarbij zij verschillende kompartimenten (26,37) vertoont voor het behandelen van meerdere bundels (2).

14.-Inrichting volgens konklusie 13, daardoor gekenmerkt dat het steunelement (35) bestaat uit een door middel van een aandrijving verplaatsbare band (28) die de bundels (2) in de verschillende kompartimenten (26) kan ondersteunen en door zijn verplaatsing toelaat dat deze opeenvolgend op een opvangelement (36) kunnen vallen.

15.-Inrichting volgens konkusie 3, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde mechanisme (7) hoofdzakelijk bestaat uit een verplaatsbaar steunelement (22) voor een in een inbindelement (4) geplaatste bundel (2) en elementen (23) die de verplaatsing plots onderbreken.

16.-Inrichting volgens konklusie 15, daardoor gekenmerkt dat zij is vocrzien van een verwarmingselement (27) om het kleefmiddel (6) te verwarmen.

17.-Inrichting volgens konklusie 15 of 16, daardoor gekenmerkt dat zij meervoudig is opgevat, waarbij zij verschillende kompartimenten (26, 37) vertoont voor het behandelen van meerdere bundels (2). <Desc/Clms Page number 13>

18.-Inrichting volgens konklusie 17, daardoor gekenmerkt dat zij is voorzien van een steun (25), die bestaat uit een door middel van een aandrijving verplaatsbare band (28) die de bundels (2) in de verschillende kompartimenten (26) kan ondersteunen en door zijn verplaatsing toelaat dat deze opeenvolgend op een steunelement (36) kunnen vallen.

19.-Inrichting volgens konklusie 2, daardoor gekenmerkt dat de aandrukmiddelen bestaan uit een steunelement voor een in een inbindelement (4) gevatte bundel (2) en een beweegbaar aandrukelement dat tot tegen de rug van het inbindelement (4) kan worden bewogen.

20.-Inrichting volgens een der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat zij voorzien is van een opvangmagazijn (2'0, 34).