<Desc/Clms Page number 1>
EMI1.1
Inrichting voor het geleiden van een grijper en een grijperband. grijperband.
Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het geleiden van een grijper en een grijperband waarop een grijper is voorzien bij weefmachines.
Het is bekend bij grijperweefmachines dat een grijper nagenoeg centraal wordt bevestigd op een grijperband en dat de grijper en de grijperband volgens de inslagrichting verplaatst worden tussen een rij geleidingselementen en het riet. Een voorbeeld hiervan is beschreven in BE-900044.
Bij dergelijke weefmachines kunnen de geleidingselementen over een beperkte breedte samenwerken met een zijde van de grijperband en/of de grijper, teneinde in geval de beweging van de grijper gestoord wordt door een onregelmatigheid in de gaap in een geleiding te voorzien.
Hierbij onstaat het nadeel dat, wanneer de grijper en/of de grijperband over een bepaalde hoek verdraaid worden tijdens hun inbreng in de gaap, de grijper en/of de grijperband de geleidingselementen kunnen verlaten. Dit resulteert in een foutieve inbreng van de grijper en leidt meestal tot een foutief ingebrachte inslagdraad.
<Desc/Clms Page number 2>
De huidige uitvinding heeft een inrichting voor het geleiden van een grijper en een grijperband waarop een grijper is bevestigd tot doel, die de voornoemde nadelen niet vertoont.
Tot dit doel betreft de uitvinding een inrichting voor het geleiden van een grijper en een grijperband waarop een grijper is voorzien bij weefmachines, waarbij een enkele rij geleidingselementen is opgesteld zodanig dat de grijper en de grijperband tussen deze rij geleidingselementen en het riet verplaatsbaar zijn, daardoor gekenmerkt dat ter hoogte van de grijper een uitsteeksel is voorzien dat een verbreding vormt hoofdzakelijk gelegen in het vlak van de grijperband en dat de geleidingselementen een haak bevatten teneinde zowel het uitsteeksel als de grijperband te geleiden zodanig dat deze beide tegen hoogteverplaatsing begrensd worden, waarbij het uitsteeksel een zodanige breedte vertoont die door de geleidingselementen geleid wordt dat een verdraaiing van de grijper verhinderd wordt teneinde de grijper te verhinderen de geleidingselementen te verlaten.
Dit biedt als voordeel dat, zelfs in geval wanneer de grijper nagenoeg centraal ten opzichte van de grijperband is voorzien, de grijper door een enkele rij geleidingselementen verhinderd wordt te verdraaien en dat voor het geleiden van het hoofdzakelijk in het vlak van de grijper-
<Desc/Clms Page number 3>
band gelegen uitsteeksel geen grotere gaap vereist is.
Teneinde de kenmerken volgens de uitvinding duidelijker naar voor te brengen wordt de uitvinding hieronder nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin : figuur 1 een doorsnede weergeeft van een lade waaraan geleidingselementen volgens de uitvinding zijn bevestigd ; figuur 2 een zieht weergeeft volgens pijl F2 in figuur 1 ; figuur 3 tot 6 varianten weergeven van het gedeelte dat in figuur 1 met F3 is aangeduid.
In figuur 1 is een lade 1 van een weefmachine weergegeven die bijvoorbeeld bestaat uit een aangedreven ladeas 2, ladebenen 3 die aan de ladeas 2 zijn bevestigd, een op de ladebenen 3 bevestigd ladeprofiel 4 dat zieh volgens de breedte van de weefmachine uitstrekt, een riet 5 en spanmiddelen 6 om het riet 5 aan het ladeprofiel 4 vast te maken.
Zoals weergegeven in figuren 1 en 2 betreft de huidige uitvinding een inrichting voor het geleiden van een grijper 7 en een grijperband 8 waarop de grijper 7 nagenoeg centraal is voorzien, waarbij een enkele rij geleidingselementen 9 zodanig is opgesteld dat de grijper 7 en de grijperband 8 tussen deze rij geleidingselementen
<Desc/Clms Page number 4>
9 en het riet 5 volgens de inslagrichting verplaatsbaar zijn. Het bijzondere van de uitvinding bestaat erin dat ter hoogte van de grijper 7 een uitsteeksel 10 is voorzien dat een verbreding vormt die hoofdzakelijk in het vlak van de grijperband 8 is gelegen en dat de geleidingselementen 9 een haak 11 vertonen die zowel het uitsteeksel 10 als de grijperband 8 kan geleiden zodanig dat deze beide tegen een hoogteverplaatsing begrensd worden.
De haak 11 of het riet 5 begrenzen hierbij eveneens een zijdelingse verplaatsing van het uitsteeksel 10 of de grijper 7 en/of grijperband 8. Het uitsteeksel 10 vertoont een breedte teneinde toe te laten het uitsteeksel 10 over een zodanige breedte door de geleidingselementen 9 te geleiden dat een verdraaiing van de grijper 7 verhinderd wordt en dat de grijper 7 verhinderd wordt de geleidingselementen 9 te verlaten. De haak 11 van de geleidingselementen 9 vertoont hierbij een zodanige breedte dat deze haak 11 zowel met het uitsteeksel 10 als met de bovenzijde van de grijperband 8 kan samenwerken.
De bovenzijde en de zijkant van het uitsteeksel 10 kunnen geleid worden door de haak 11. De grijperband 8 en het uitsteeksel 10 kunnen aan hun onderzijde ondersteund worden door een bekleding 12 die voorzien is op een ladebaan 13 die evenwijdig is met het ladeprofiel 4 en door schroefmiddelen 14 aan dit ladeprofiel 4 bevestigd is. Tevens zijn het weefsel 15, de bovenkettingdraden 16
<Desc/Clms Page number 5>
en de onderkettingdraden 17 weergegeven, waarbij de onderkettingdraden 17 zieh tussen de bekleding 12 en de grijperband 8 en/of het uitsteeksel 10 bevinden.
In figuur 2 is in bovenaanzicht een uitvoeringsvorm van het uitsteeksel 10 dat een verbreding in het vlak van de grijperband 8 vormt, weergegeven. De grijper 7 is hierbij nagenoeg centraal bevestigd op de grijperband 8 en bevestigd op een stuk 18 dat zieh in het verlengde van de grijperband 8 bevindt en waarvan het uitsteeksel 10 deel van uitmaakt. Het stuk 18 kan losmaakbaar bevestigd worden aan de grijper 7 en aan de grijperband 8 door middel van bouten 19. Volgens een variante kan dit stuk 18 eveneens bevestigd worden aan de grijper 7 of aan de grijperband 8.
De top van de haak 11 is hierbij nabij de zijflank 20 van de grijper 7 gelegen.
In de uitvoeringsvorm volgens figuren 1 en 2 is hierbij de breedte van de haak 11 in de orde van grootte van de helft van de breedte van de grijperband 8. De haak 11 kan zo breed uitgevoerd worden tot de top van de haak 11 kontakt maakt met de zijflank 20 van de grijper 7. Door deze grote breedte van de haak 11 en het feit dat het uitsteeksel 10 en de grijperband 8 gevat zitten tussen deze haak 11 en de bekleding 12 van de ladebaan 13 wordt een verdraaiing van de grijper 7 uitgesloten, zelfs in geval dat deze grijper 7 nagenoeg centraal ten opzichte van de grijperband 8 is
<Desc/Clms Page number 6>
voorzien. Tevens wordt in het weergegeven voorbeeld verhinderd dat de grijper 7 de geleidingselementen 9 zijdelings kan verlaten door de nabijheid van het riet 5.
In figuur 3 is een variante uitvoeringsvorm weergegeven waarbij het hoofdzakelijk in het vlak van de grijperband 8 gelegen uitsteeksel 10 een iets grotere hoogte vertoont dan de grijperband 8. Dit biedt als voordeel dat de grijperband 8 minder onderhevig is aan sleet door kontakt met de haak 11.
In figuur 4 is nog een variante uitvoeringsvorm weergegeven waarbij de onderzijde van de grijperband 8 door de bekleding 12 van de ladebaan 13 wordt ondersteund en waarbij de geleidingselementen 9 bestaan uit de haak 11 en een steunvlak 21 die een opening 22 vormen waarin het uitsteeksel 10 geleid kan worden. Deze uitvoeringsvorm laat toe een weefmachine, voorzien van geleidingselementen zoals beschreven in BE-900044, te voorzien van een inrichting volgens de uitvinding.
In figuur 5 is nog een variante uitvoeringsvorm weergegeven waarbij geleidingselementen 9 voorzien zijn die de grijperband 8 volledig ondersteunen en een haak 11 bezitten die zowel het uitsteeksel 10 als de grijperband 8 kan geleiden. Het uitsteeksel 10 vertoont hierbij een iets grotere hoogte dan de grijperband 8 en kan met een flank
<Desc/Clms Page number 7>
23 samenwerken met een flank 24 van de geleidingselementen 9 zodanig dat het uitsteeksel 10 en de grijper 7 verhinderd worden de geleidingselementen 9 zijdelings te verlaten. Dit laat tevens toe de grijperband 8 iets verder van het riet 5 te geleiden zonder gevaar dat de grijper 7 door een zijdelingse verplaatsing de geleidingselementen 9 verlaat.
In figuur 6 is nog een variante uitvoeringsvorm weergegeven waarbij de geleidingselementen 9 voorzien zijn van een groef 25 die kan samenwerken met een uitstulping 26 aan het uitsteeksel 10, zodanig dat de uitstulping 26 een flank 27 vertoont die kan samenwerken met een flank 28 van de groef 25 in de geleidingselementen 9. Het uitsteeksel 10 met uitstulping 26 vertoont hierbij eveneens een iets grotere hoogte dan de grijperband 8.
Het is duidelijk dat naast het uitsteeksel 10 eveneens nog andere middelen kunnen voorzien worden die samenwerken met de geleidingselementen 9. Zoals weergegeven in figuur 6 kan een haak 29 voorzien worden die samenwerkt met de onderzijde van de geleidingselementen 9. Deze haak 29 kan ook deel uitmaken van het voornoemde stuk 18. Tevens kan nog een vleugel 30 aan de grijper 7 voorzien worden die kan samenwerken met de bovenzijde van de geleidingselementen 9. Het is eveneens duidelijk dat naast het uitsteeksel 10 ter hocgte van de grijper 7 eveneens nog
<Desc/Clms Page number 8>
een of meerdere dergelijke uitsteeksels langsheen de grijperband 8 kunnen voorzien worden.
Het is duidelijk dat volgens de uitvinding eveneens een groef voorzien kan worden in het uitsteeksel 10 en dat een met de groef samenwerkende uitstulping kan voorzien worden aan de geleidingselementen 9 volgens de uitvinding. Het is eveneens duidelijk dat de hoogte van het uitsteeksel 10 dat hoofdzakelijk in het vlak van de grijperband 8 is gelegen iets kleiner kan zijn dan de hoogte van de grijperband 8.
De inrichting volgens de uitvinding waarbij een rij geleidingselementen 9 is voorzien, die een ter hoogte van de grijper 7 en hoofdzakelijk in het vlak van de grijperband 8 voorzien uitsteeksel 10 over een zodanige breedte geleidt, biedt tevens als voordeel dat de plaats die dit uitsteeksel 10 inneemt in de door de bovenkettingdraden 16 en onderkettingdraden 17 gevormde gaap geen vorming van een grotere gaap vereist.
De inrichting voor het geleiden van een grijper en een grijperband volgens de uitvinding beperkt zieh uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen en kan binnen het kader van de uitvinding in verschillende andere vormen en afmetingen worden verwezenlijkt.