<Desc/Clms Page number 1>
11 Apparaat voor het verbinden van draden en inrichting voor het toevoeren van inslagdraden bij weefmachines die dit apparaat toepast".
EMI1.1
--------------------------------------------------------
EMI1.2
Deze uitvinding heeft betrekking op een apparaat voor het verbinden van draden, alsmede een inrichting voor het toevoeren van inslagdraden bij weefmachines die hiervan gebruik maakt.
Het is bekend dat bij weefmachines de verbindingen tussen draadeinden doorgaans gemaakt worden door middel van knoopapparaten of splitslasapparaten. Deze apparaten vertonen de nadelen dat minstens een schaar vereist is om de draadeinden af te knippen, middelen vereist zijn om de afgeknipte draadeinden te verwijderen, alsmede middelen om de schaar of scharen aan te drijven. Zij vertonen ook als nadeel dat de te verbinden draadeinden op een zeer preciese plaats in het apparaat dienen aangebracht te worden teneinde de draadeinden te kunnen afknippen.
Bovendien bezitten dergelijke apparaten eveneens een zeer complexe konstruktie.
<Desc/Clms Page number 2>
De huidige uitvinding heeft een apparaat voor het verbinden van draden tot doel, dat de voornoemde nadelen niet vertoont, met andere woorden een apparaat dat een eenvoudige opbouw bezit en toelaat dat de te verbinden draden op een willekeurige plaats in het apparaat mogen aangebracht worden teneinde een verbinding te realiseren.
Tot dit doel bestaat het apparaat voor het verbinden van draden volgens de uitvinding uit een draadgeleidingskanaal dat toelaat om minstens twee te verbinden draden hier in aan te brengen, en minstens één hierin uitgevend kanaal voor de toevoer van blaaslucht.
Door twee draden in het draadgeleidingskanaal te presenteren en vervolgens blaaslucht langs het hierin uitgevend kanaal, respektievelijk de hierin uitgevende kanalen, toe te voeren, worden de draden rond elkaar verstrengeld waardoor een verbinding onstaat. Zulke verbinding is voldoende stevig voor verschillende toepassingen in een weefmachine.
De uitvinding betreft eveneens een inrichting voor het toevoeren van inslagdraden aan de gaap van de weefmachine, die van zulk apparaat gebruik maakt, waarbij dit apparaat onmiddellijk na de voorafwikkelaar is geplaatst, zodanig dat in het geval van een draadbreuk of enige andere onderbreking van de
<Desc/Clms Page number 3>
draadtoevoer tussen de voorraadspoel en de voorafwikkelaar, op eenvoudige en vlugge wijze een andere voorraadspoel, waarvan het draaduiteinde in gereedheid is gehouden, kan worden in gebruik genomen en kan worden verbonden met het draadgedeelte dat zieh in de richting van de insertiemiddelen uitstrekt.
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna als voorbeelden zonder enig beperkend karakter enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch het apparaat-voor het verbinden van draden volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 een doorsnede weergeeft volgens lijn II-II in figuur 1 ; figuren 3 tot 7 het apparaat uit figuur 1 voor verschillende standen weergeven ; figuren 8 en 9 twee praktische uitvoeringsvormen van het apparaat weergeven ; figuur 10 een inrichting voor het toevoeren van inslagdraden bij luchtweefmachines weergeeft, waarin gebruik gemaakt wordt van het voornoemde apparaat voor het verbinden van draden ;
<Desc/Clms Page number 4>
figuur 11 de inrichting uit figuur 10 voor een andere stand weergeeft ;
figuur 12 op grotere schaal het gedeelte weer- geeft dat in figuur 11 met F12 is aangeduid ; figuren 13 en 14 de inrichting uit figuur 10 weergeven, voor nog twee verschillende standen.
Zoals weergegeven in figuur 1 bestaat het apparaat 1 volgens de uitvinding hoofdzakelijk uit een huis 2, een draadgeleidingskanaal 3 dat zich doorheen het huis 2 uitstrekt en minstens een, doch bij voorkeur twee hierin uitgevende kanalen 4 en 5 voor de toevoer van blaaslucht. De blaaslucht wordt hierbij toegevoerd via een leiding 6, vanaf een persluchtbron 7, waarbij in de leiding 6 bijvoorbeeld een door middel van een stuureenheid 8 gestuurd ventiel 9 is aangebracht.
Bij voorkeur bevat de inrichting tevens een gestuurd element 10 dat, afhankelijk van zijn positie, al dan niet met één van de uiteinden, meer speciaal met de uitgang 11, van het draadgeleidingskanaal 3 kan samenwerken. Het element 10 kan voor de uitgang 11 worden geschoven, respektievelijk hiervan worden wegbewogen, door middel van een aandrijving 12, die tevens wordt gestuurd door middel van de stuureenheid 8.
<Desc/Clms Page number 5>
Het element 10 laat toe om in het draadgeleidingskanaal 3 aangebrachte draden vast te houden, alsmede een afsluiting te vormen aan de uitgang 11. Voornoemde afsluiting is belangrijk voor het verbinden van de draden.
De ingang 13 en de uitgang 11 kunnen al dan niet met keramische draadgeleidingselementen 14 zijn voorzien ; om insnijdingen veroorzaakt door de draad te vermijden.
Zoals weergegeven in de figuren 1 en 2 bevinden de kanalen 4 en 5 zich onder een hoek A, ongeveer van 30 graden, terwijl zij volgens de lengterichting van het apparaat 1 tevens op een afstand van-elkaar staan. Ook zijn zij elk in vlakken gelegen die zich loodrecht op de lengterichting van het draadgeleidingskanaal 3 bevinden.
Bij voorkeur zijn de kanalen 4 en 5 een weinig tangentieel opgesteld, met andere woorden hun aslijnen kruisen niet precies de aslijn van het draadgeleidingskanaal 3. Deze opstelling van de kanalen 4 en 5 bevordert de werking van het apparaat 1.
De werking van het apparaat 1 is voor verschillende stappen opeenvolgend in de figuren 1 en 3 tot 7 afgebeeld.
<Desc/Clms Page number 6>
In de figuur 1 is een voorbeeld weergegeven waarbij een eerste draad 15 in het draadgeleidingskanaal 3 aanwezig is, terwijl het draadeinde 16 van een tweede draad 17 in gereedheid is gehouden. In de eerste draad 15 heeft zieh bijvoorbeeld een breuk 18 voorgedaan. Om in de kontinulteit van de draadtoevoer S te kunnen voorzien, wordt nu door middel van het apparaat volgens de uitvinding de tweede draad 17, bij zijn draadeinde 16, met de in het apparaat 1 aanwezige eerste draad 15 verbonden.
In een eerste stap wordt, zoals weergegeven figuur 3, de tweede draad 17 ook in het draadgeleidingskanaal 3 aangebracht. De onderlinge positie van beide draden 15 en 17 in het apparaat 1 is niet belangrijk voor de werking van dit apparaat 1. Vervolgens wordt, zoals weergegeven in figuur 4, de uitgang 11 afgesloten door middel van het element 10.
De eigenlijke verbinding tussen de draden 15 en 17 wordt gerealiseerd door het ventiel 9 te openen, waardoor lucht door de kanalen 4 en 5 wordt geblazen, met als gevolg dat, zoals weergegeven in figuur 5, de draden willekeurig rond elkaar worden verstrengeld en zodoende aan elkaar worden verbonden. Daar de uitgang 11 afgesloten is kan de blaaslucht uitsluitend langs de
<Desc/Clms Page number 7>
ingang 13 ontsnappen, met als gevolg dat de verbinding 19 tussen de beide draden 15 en 17 zieh in deze richting tot buiten het apparaat 1 vormt.
Om de verbonden draden 15 en 17 door te trekken wordt het element 10 van de uitgang 11 verwijderd. Om het buiten het draadgeleidingskanaal 3 resterende draadstuk 20 tevens met de draad 15 te verbinden, kan blaaslucht worden toegevoerd ook nadat het element 10 reeds van de uitgang 11 is verwijderd. Vanwege de verbinding 19 die reeds in de toestand volgens figuur 5 werd gerealiseerd, is het gedeelte van het draadgeleidingskanaal 3 dat zieh links van de kanalen 4 en 5 bevindt relatief goed gevuld met rond elkaar verstrengelde draad, met als gevolg dat de luchtstroom, na het verwijderen van het element 10 eerder via de uitgang 11 zal wegstromen dan langs de ingang 13. Door deze luchtstroom wordt dan ook het draadstuk 20 rond de draad 15 verstrengeld, meer speciaal zoals weergegeven in figuur 6.
Door het afsluiten van het draadgeleidingskanaal 3 langs een uiteinde kan men zoals voornoemd bekomen dat beide draden 15 en 17 langs beide uiteinden van het apparaat 1 met elkaar verstrengeld worden.
<Desc/Clms Page number 8>
Uiteindelijk kan zoals weergegeven in figuur 7 de draad 15 worden doorgetrokken, waarbij de draad 17 wordt meegevoerd.
In figuur 8 is een praktische uitvoeringsvorm weergegeven, waarbij de aandrijving 12 gevormd is uit, enerzijds, een pneumatische cilinder 21 voor de verplaatsing van het element 10, en anderzijds, een ventiel 22 voor de bediening van de pneumatische cilinder 21. Door de pneumatische cilinder 21 te bekrachtigen wordt het element 10 voor de uitgang 11 geschoven. Bij het wegnemen van deze bekrachtiging wordt het element 10 teruggesteld door midddel van de kracht uitgeoefend door een terugstelveer 23.
De voornoemde ventielen 9 en 22 zijn bij voorkeur elektroventielen die door middel van de stuureenheid 8 al dan niet gelijktijdig en hetzij automatisch, of hetzij door middel van drukknoppen 24 of dergelijke, kunnen worden bevolen.
In figuur 9 is een apparaat 1 volgens de uitvinding weergegeven dat bijzonder geschikt is om in automatische inrichtingen te worden aangewend. De blaaslucht naar de kanalen 4 en 5 en de pneumatische cilinder 21 worden hierbij bevolen door middel van een gemeenschappelijk
<Desc/Clms Page number 9>
ventiel 25, dat bij voorkeur bestaat unit een elektromagnetisch 2/2-ventiel. Een bijzonder kenmerk van het apparaat bestaat erin dat de leiding 26 tussen het ventiel 25 en de pneumatische cilinder 21 aanzienlijk korter is dan de leiding 27 tussen dit ventiel 25 en de kanalen 4 en 5. Dit biedt het voordeel dat eerst de zuiger 28 van de pneumatische cilinder 21 verplaatst wordt alvorens merkelijk blaaslucht via de kanalen 4 en 5 wordt toegevoerd.
De huidige uitvinding heeft eveneens betrekking op een inrichting voor het toevoeren van inslagdraden die van het apparaat gebruik maakt, meer speciaal waarbij dit apparaat 1 gebruikt wordt om een draad afkomstig van een nieuwe voorraadspoel aan te knopen aan een nog in de insertiemiddelen aanwezig draadgedeelte. In figuur 10 wordt een voorbeeld van een dergelijke inrichting weergegeven voor een luchtweefmachine.
Deze inrichting bestaat volgens de weergegeven uitvoeringsvorm hoofdzakelijk uit een roteerbare bobijnstand 29 met verschillende voorraadspoelen 30, die inslagdraden 31A, 31B, 31C, enzovoort kunnen leveren ; een draadvoorbereidingsinrichting zoals een voorafwikkelaar 32 die bestaat uit een vaste wikkeltrommel 33 en een roteerbare wikkelarm 34 ; en insertiemiddelen die zoals
<Desc/Clms Page number 10>
bekend bij luchtweefmachines bestaan uit één of meerdere hoofdblazers 35.
Volgens het weergegeven voorbeeld worden de verschillende inslagdraden 31A, 31B, 31C, enzovoort bij hun uiteinde gereed gehouden in blazers 36, terwijl ze tevens zijn vastgeklemd door middel van draadremmen 37. Verder zijn in figuur 10 nog een aantal elementen weergegeven zoals de gaap 38 ; een aantal bijblazers 39 ; een draadsnijinrichting 40 tussen de bobijnstand 29 en
EMI10.1
de voorafwikkelaar 32 een draaddetektor 41 aan de ingang van de wikkelarm 34 draadgeleidingsmiddelen die een automatische bedrading van de voorafwikkelaar 32 toelaten, die hoofdzakelijk bestaan uit een geleiding 42 omheen de wikkeltrommel 33 en een conus 43 op het frontvlak van de wikkeltrommel 33, beide voor het geleiden van een luchtstroom en bijvoorbeeld van het type zoals beschreven in WO 8902944 ;
de lade 44 van de weefmachine, gevormd uit de ladeas 45 en het riet 46 ; de inslagschaar 47 ; een draaddetektor 48 aan het einde van de gaap 38 ; een zuigmond 49 tevens aan het uiteinde van de gaap 38 ; een afvalbak 50 ; de aandrijving 51 van de weefmachine en de aandrijving 52 van de bobijnstand 29.
Het apparaat 1 volgens de uitvinding wordt hierbij volgens de bewegingsrichting van de inslagdraden
<Desc/Clms Page number 11>
stroomafwaarts van de voorafwikkelaar 32 geplaatst en bij voorkeur aan de uitgang van de voorafwikkelaar 32 gemonteerd. Het apparaat 1 is voorzien van een draaddetektor 53 voor het waarnemen van inslagdraden.
Dergelijke draaddetektor 53 is bij voorkeur van het type dat in staat is een verschillend signaal af te geven naar gelang deze geen draad, een draad of meerdere draden waarneemt. Hiertoe bestaat deze draaddetektor 53 bijvoorbeeld uit een capicitieve draaddetektor. In de weergegeven uitvoeringsvorm staat de draaddetektor 53 opgesteld aan de uitgang 11 van het draadgeleidingskanaal 3 van het apparaat 1 teneinde te kunnen nagaan of beide te verbinden inslagdraden 31B en 31C in het voornoemde apparaat-l aanwezig zijn.
Uiteraard kan dergelijke detektor 53, net zoals de draaddetektor 48 aan het einde van de gaap 38, tijdens het weefproces gebruikt worden als inslagwachter. Het huis 2 van het apparaat 1 is hierbij vast bevestigd aan de voorafwikkelaar 32.
De verschillende onderdelen alsmede de voornoemde detektors zijn alle gekopeld met de stuureenheid 54 van de weefmachine, zodanig dat in het geval van een onderbreking van de toevoer van de inslagdraad eenvoudig en relatief vlug een automatische herstelling kan worden uitgevoerd.
<Desc/Clms Page number 12>
De werking van de inrichting is in verschillende stappen verduidelijkt in de figuren 10 tot 14.
Figuur 10 geeft de toestand weer waarbij de voorafwikkelaar 32 en de blazers 35 bedraad zijn met de inslagdraad 31B. Hierbij heeft zieh een onderbreking 55 in de draadtoevoer voorgedaan. De onderbreking 55 kan al dan niet gewild veroorzaakt zijn, en is bijvoorbeeld het gevolg van de gewilde onderbreking door middel van de draadsnijinrichting 40, ofwel het gevolg van een breuk in de inslagdraad 31B of is onstaan doordat de betreffende voorraadspoel 30 afgelopen is. De onderbreking 55 kan gedetekteerd worden door middel van de draaddetektor 41, waardoor de voorafwikkelaar 32 en de insertiemiddelen worden stopgezet, zodat nog een gedeelte inslagdraad 31B op de wikkeltrommel 33 van de voorafwikkelaar 32 aanwezig blijft. Hierdoor blijft na de voorafwikkelaar 32 en in het apparaat 1 nog inslagdraad 31B aanwezig.
Zoals weergegeven in figuur 11 wordt de bobijnstand 29 dan verdraaid waardoor een nieuwe voorraadspoel 30, meer speciaal met de inslagdraad 31C, aan de ingang van de wikkelarm 34 wordt gepresenteerd. De inslagdraad 31C wordt dan, door de betreffende blazer 36 te bekrachtigen, tot in de wikkelarm 34 gebracht. Ingevolge
<Desc/Clms Page number 13>
de hierin terecht komende blaaslucht wordt hij hierdoor gevoerd en, zoals weergegeven in figuur 12, langsheen de geleiding 42 en de conus 43 tot in het voornoemde apparaat 1 geblazen. De aankomst van de inslagdraad 31C wordt waargenomen door de draaddetektor 53. Vanaf dat moment wordt de blaaswerking van de blazer 36 onderbroken.
De opstelling van het apparaat l aan het uiteinde van de voorafwikkelaar 32 biedt het voordeel dat de inslagdraad 31C op een eenvoudige manier tot in het apparaat 1 kan worden gebracht.
Het uiteinde van de inslagdraad 31C wordt vervolgens verbonden met het draadgedeelte van de inslagdraad 31B dat zich nog in het apparaat 1 bevindt.
Hiertoe wordt het apparaat 1 in werking gesteld, meer speciaal zoals hiervoor werd beschreven aan de hand van de figuren 4 tot 7. Opgemerkt wordt hierbij dat bij een opstelling van het apparaat 1 aan het uiteinde van de voorafwikkelaar 32, zoals weergegeven in figuur 12, het apparaat 1 bij voorkeur voorzien wordt van een element 10 om het draadgeleidingskanaal 3 af te sluiten. Dit om toe te laten dat bij een dergelijke opstelling van het apparaat 1 de draden langs beide uiteinden van het apparaat 1 met elkaar zouden verstrengeld worden.
In geval men geen afsluiting door het element 10 zou
<Desc/Clms Page number 14>
voorzien, zou alle blaaslucht uit het apparaat 1 ontsnappen langs de uitgang 11 gezien de blaaslucht aldaar geen weerstand ondervindt van de voorafwikkelaar 32, waardoor de draden alleen ter hoogte van de uitgang 11 met elkaar zouden verstrengelen.
Vervolgens wordt de magneetpen 56 van de voorafwikkelaar 32 geopend en wordt het nog in de hoofdblazers 35 aanwezige draadgedeelte 31B door de gaap 38 geblazen door middel van de hoofdblazer 35 en de bijblazers 39, waardoor de hiermee verbonden inslagdraad 31C wordt meegevoerd tot in de zuigmond 49. Zoals weergegeven in figuur 13 worden de inslagdraden 31B en 31C afgezogen door middel van deze zuigmond 49 en naar de afvalbak 50 geleid.
Van zodra de draaddetektor 48 aan het einde van de gaap 38 de verdikking gevormd door de verbindig 19 waarneemt, wordt door middel van de wikkelarm 34 een draadvoorraad op de wikkeltrommel 33 gelegd ; wordt de magneetpin 56 gesloten ; wordt de inslagdraad 31C door middel van de lade 44 met het riet 46 naar de inslagschaar 47 gebracht ; wordt de inslagschaar 47 in werking gesteld ; wordt de lade 44 met het riet 46 terug naar achter bewogen ; en wordt de afgeknipte inslagdraad dan zoals weergegeven in figuur 14 door middel van de bijblazers
<Desc/Clms Page number 15>
39 en de zuigmond 49 uit de gaap 38 verwijderd en naar de afvalbak 50 gebracht. Hierna kan het weefproces terug worden gestart.
Het is duidelijk dat het te verwijderen gedeelte van de inslagdraad 31B en de verbinding 19, alvorens verder te weven, niet noodzakelijk door de gaap 38 en langs de zuigmond 49 dient te gebeuren. Volgens een variante kan deze inslagdraad, samen met de verbinding 19, ook worden afgevoerd via een aan de ingang van de gaap 38 opgestelde en met het riet 44 mee bewegende zuigmond 57.
Een dergelijke zuigmond 57 is bijvoorbeeld beschreven in het EP 332. 258.
Het is duidelijk dat het apparaat 1 volgens de uitvinding ook kan worden toegepast in inrichtingen voor het toevoeren van inslagdraden bij grijperweefmachines.
Het verwijderen van het gedeelte inslagdraad dat de verbinding 19 vertoont kan bijvoorbeeld gebeuren zoals beschreven in het EP 346. 967.
Vanzelfsprekend kan het apparaat 1 tweedelig zijn uitgevoerd, zodanig dat het ter plaatse van het draadgeleidingskanaal 3 kan worden geopend, en op een willekeurige plaats rond een draad kan worden gepresenteerd.
<Desc/Clms Page number 16>
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijk apparaat voor het verbinden van draden bij weefmachines en de inrichting voor het toevoeren van inslagdraden die gebruik maakt van zulk apparaat, kan volgens verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
<Desc / Clms Page number 1>
11 Apparatus for connecting threads and device for feeding weft threads to weaving machines using this apparatus ".
EMI1.1
-------------------------------------------------- ------
EMI1.2
This invention relates to an apparatus for connecting threads, as well as an apparatus for supplying weft threads to weaving machines using them.
It is known that in weaving machines the connections between thread ends are usually made by means of knotting devices or splice welding devices. These devices have the disadvantages that at least scissors are required to cut the wire ends, means are required to remove the cut wire ends, and means to drive the scissors or shears. They also have the drawback that the wire ends to be connected have to be arranged in a very precise place in the device in order to be able to cut the wire ends.
Moreover, such devices also have a very complex construction.
<Desc / Clms Page number 2>
The present invention aims at a device for connecting wires, which does not show the above-mentioned drawbacks, in other words an device which has a simple structure and which allows the wires to be connected to be placed anywhere in the device in order to connection.
For this purpose, the wire joining apparatus according to the invention consists of a wire guide channel permitting the introduction of at least two wires to be connected therein, and at least one blowing air supply channel issuing therein.
By presenting two wires in the wire guide channel and then supplying blown air along the channel, respectively the channels which are emitting therein, the wires are entangled around each other, thereby creating a connection. Such a connection is sufficiently strong for different applications in a weaving machine.
The invention also relates to a device for supplying weft threads to the shed of the weaving machine using such an apparatus, said apparatus being placed immediately after the pre-wrapper, such that in the event of a thread break or any other interruption of the
<Desc / Clms Page number 3>
wire supply between the supply spool and the pre-wrapper, another supply spool, the wire end of which has been kept ready, can be used in a simple and quick manner and can be connected to the thread section which extends in the direction of the insertion means.
With the insight to better demonstrate the features according to the invention, some preferred embodiments are described below as examples without any limiting character, with reference to the accompanying drawings, in which: figure 1 schematically shows the device for connecting wires according to the invention ; figure 2 represents a section according to line II-II in figure 1; Figures 3 to 7 show the device of Figure 1 for different positions; figures 8 and 9 show two practical embodiments of the device; Figure 10 shows an apparatus for supplying weft threads to airjet weaving machines, using the aforementioned apparatus for connecting threads;
<Desc / Clms Page number 4>
figure 11 represents the device of figure 10 for another position;
figure 12 shows on a larger scale the part indicated by F12 in figure 11; figures 13 and 14 represent the device of figure 10, for two different positions.
As shown in Figure 1, the device 1 according to the invention mainly consists of a housing 2, a wire guide channel 3 extending through the housing 2 and at least one, but preferably two channels 4 and 5, which supply blowing air therein. The blowing air is supplied here via a pipe 6, from a compressed air source 7, wherein in the pipe 6, for example, a valve 9 controlled by means of a control unit 8 is arranged.
Preferably, the device also comprises a controlled element 10, which, depending on its position, may or may not cooperate with one of the ends, more particularly with the outlet 11, of the wire guide channel 3. The element 10 can be slid in front of the exit 11, or moved away from it, by means of a drive 12, which is also controlled by means of the control unit 8.
<Desc / Clms Page number 5>
The element 10 allows to retain wires arranged in the wire guide channel 3, as well as to form a closure at the outlet 11. The aforementioned closure is important for the connection of the wires.
The inlet 13 and the outlet 11 may or may not be provided with ceramic thread guide elements 14; to avoid cuts caused by the thread.
As shown in Figures 1 and 2, channels 4 and 5 are at an angle A, about 30 degrees, while they are also spaced apart along the longitudinal direction of device 1. They are also each located in planes perpendicular to the longitudinal direction of the thread guide channel 3.
Preferably the channels 4 and 5 are arranged slightly tangentially, in other words their axis lines do not exactly cross the axis of the wire guide channel 3. This arrangement of channels 4 and 5 promotes the operation of the device 1.
The operation of the device 1 is shown sequentially in Figures 1 and 3 to 7 for several steps.
<Desc / Clms Page number 6>
Figure 1 shows an example in which a first thread 15 is present in the thread guide channel 3, while the thread end 16 of a second thread 17 is kept ready. For example, a break 18 has occurred in the first wire 15. In order to be able to provide the wire supply S in the continuous faculty, the second wire 17, at its wire end 16, is now connected to the first wire 15 present in the device 1 by means of the device according to the invention.
In a first step, as shown in figure 3, the second thread 17 is also placed in the thread guide channel 3. The mutual position of both wires 15 and 17 in the device 1 is not important for the operation of this device 1. Then, as shown in figure 4, the output 11 is closed by means of the element 10.
The actual connection between the wires 15 and 17 is achieved by opening the valve 9, through which air is blown through the channels 4 and 5, with the result that, as shown in figure 5, the wires are entangled randomly around each other and thus on be connected together. Since the outlet 11 is closed, the blowing air can only flow through the
<Desc / Clms Page number 7>
input 13 escape, with the result that the connection 19 between the two wires 15 and 17 forms in this direction beyond the device 1.
To pull the connected wires 15 and 17, the element 10 is removed from the outlet 11. In order to also connect the thread piece 20 remaining outside the thread guide channel 3 to the thread 15, blowing air can be supplied even after the element 10 has already been removed from the outlet 11. Because of the connection 19 which has already been realized in the situation according to figure 5, the part of the thread guiding channel 3 which is to the left of the channels 4 and 5 is relatively well filled with intertwined thread, with the result that the air flow, after the removal of the element 10 will flow away via the outlet 11 rather than along the entrance 13. This air flow will therefore entangle the thread 20 around the thread 15, more specifically as shown in figure 6.
By closing off the wire guide channel 3 at one end, it can be obtained, as mentioned above, that both wires 15 and 17 are entangled together at both ends of the device 1.
<Desc / Clms Page number 8>
Finally, as shown in Figure 7, the thread 15 can be drawn, the thread 17 being entrained.
Fig. 8 shows a practical embodiment, in which the drive 12 is formed on the one hand from a pneumatic cylinder 21 for displacing the element 10 and on the other hand from a valve 22 for operating the pneumatic cylinder 21. By the pneumatic cylinder 21, the element 10 is pushed in front of the output 11. When this actuation is removed, the element 10 is reset by means of the force exerted by a return spring 23.
The aforementioned valves 9 and 22 are preferably solenoid valves which can be ordered by means of the control unit 8 simultaneously or not simultaneously and either automatically, or by means of push buttons 24 or the like.
Figure 9 shows an apparatus 1 according to the invention which is particularly suitable for use in automatic devices. The blowing air to channels 4 and 5 and the pneumatic cylinder 21 are hereby ordered by means of a joint
<Desc / Clms Page number 9>
valve 25, which preferably consists of an electromagnetic 2/2 valve unit. A special feature of the device consists in that the line 26 between the valve 25 and the pneumatic cylinder 21 is considerably shorter than the line 27 between this valve 25 and the channels 4 and 5. This offers the advantage that first the piston 28 of the pneumatic cylinder 21 is displaced before marked blowing air is supplied through channels 4 and 5.
The present invention also relates to a weft feeder device using the apparatus, more particularly wherein this apparatus 1 is used to tie a thread from a new supply spool to a thread portion still present in the insertion means. Figure 10 shows an example of such a device for an air weaving machine.
According to the illustrated embodiment, this device mainly consists of a rotatable bobbin position 29 with different supply spools 30, which can supply weft threads 31A, 31B, 31C, etc.; a wire preparation device such as a pre-wrapper 32 consisting of a fixed winding drum 33 and a rotatable winding arm 34; and insertion means such as
<Desc / Clms Page number 10>
known from airjet weaving machines consist of one or more main blowers 35.
According to the example shown, the different weft threads 31A, 31B, 31C, etc. are held ready at their ends in blowers 36, while they are also clamped by means of thread brakes 37. Furthermore, in figure 10 a number of elements are shown, such as shed 38; a number of auxiliary blowers 39; a thread cutting device 40 between the bobbin position 29 and
EMI10.1
the pre-wrapper 32 has a wire detector 41 at the entrance of the wrapping arm 34 wire guide means which allow automatic wiring of the pre-wrapper 32, which mainly consist of a guide 42 around the wrapping drum 33 and a cone 43 on the front surface of the wrapping drum 33, both for guiding an air flow and for example of the type as described in WO 8902944;
the weaving machine drawer 44 formed from the drawer shaft 45 and the reed 46; the weft scissors 47; a wire detector 48 at the end of shed 38; a suction mouth 49 also at the end of shed 38; a waste bin 50; the drive 51 of the weaving machine and the drive 52 of the bobbin position 29.
The device 1 according to the invention herein becomes according to the direction of movement of the weft threads
<Desc / Clms Page number 11>
located downstream of the pre-wrapper 32 and preferably mounted at the exit of the pre-wrapper 32. The apparatus 1 is provided with a thread detector 53 for detecting weft threads.
Such a wire detector 53 is preferably of the type capable of outputting a different signal depending on whether it detects a wire, a wire or multiple wires. For this purpose, this wire detector 53 consists, for example, of a capacitive wire detector. In the illustrated embodiment, the thread detector 53 is arranged at the output 11 of the thread guide channel 3 of the apparatus 1 in order to check whether both weft threads 31B and 31C to be connected are present in the aforementioned apparatus-1.
Of course, such a detector 53, like the thread detector 48 at the end of the shed 38, can be used as a weft guard during the weaving process. The housing 2 of the device 1 is hereby fixedly attached to the pre-wrapper 32.
The various parts as well as the aforementioned detectors are all coupled to the control unit 54 of the weaving machine, such that in the event of an interruption of the supply of the weft thread, an automatic repair can be carried out simply and relatively quickly.
<Desc / Clms Page number 12>
The operation of the device is illustrated in several steps in Figures 10 to 14.
Figure 10 shows the state where the pre-wrapper 32 and the blowers 35 are wired with the weft thread 31B. An interruption 55 in the wire feed has hereby occurred. The interruption 55 may or may not have been caused intentionally, and is, for example, the result of the wanted interruption by means of the threading device 40, either the result of a break in the weft thread 31B or caused by the respective supply spool 30 having expired. The interruption 55 can be detected by means of the wire detector 41, whereby the pre-winder 32 and the insertion means are stopped, so that a further part of the weft thread 31B remains on the winding drum 33 of the pre-winder 32. As a result, weft thread 31B remains after the pre-wrapper 32 and in the device 1.
As shown in Figure 11, the bobbin position 29 is then rotated to present a new supply spool 30, more particularly with the weft thread 31C, at the entrance of the wrapping arm 34. The weft thread 31C is then brought into the winding arm 34 by energizing the relevant blower 36. As a result
<Desc / Clms Page number 13>
the blowing air entering it is passed through it and, as shown in figure 12, blown along the guide 42 and the cone 43 into the aforementioned device 1. The arrival of the weft thread 31C is sensed by the thread detector 53. From then on, the blowing action of the blower 36 is interrupted.
The arrangement of the device 1 at the end of the pre-wrapper 32 offers the advantage that the weft thread 31C can easily be brought into the device 1.
The end of the weft thread 31C is then connected to the thread portion of the weft thread 31B still in the device 1.
To this end, the apparatus 1 is put into operation, more specifically as described above with reference to Figures 4 to 7. It is noted here that when the apparatus 1 is arranged at the end of the pre-wrapper 32, as shown in Figure 12, the device 1 is preferably provided with an element 10 for closing the thread guide channel 3. This is to allow in such an arrangement of the device 1 that the wires would be entangled together along both ends of the device 1.
In case one would not be closed by the element 10
<Desc / Clms Page number 14>
provided, all blowing air from the device 1 would escape through the outlet 11 since the blowing air there is not subjected to any resistance from the pre-wrapper 32, as a result of which the wires would intertwine only at the level of the outlet 11.
Subsequently, the magnetic pin 56 of the pre-wrapper 32 is opened and the wire portion 31B still present in the main blowers 35 is blown through the shed 38 by means of the main blower 35 and the auxiliary blowers 39, whereby the weft thread 31C connected thereto is entrained into the suction mouth 49 As shown in Figure 13, the weft threads 31B and 31C are aspirated through this squeegee 49 and passed to the waste bin 50.
As soon as the wire detector 48 detects the thickening formed by the connector 19 at the end of the shed 38, a wire stock is placed on the winding drum 33 by means of the wrapping arm 34; the magnetic pin 56 is closed; the weft thread 31C is brought through the drawer 44 with the reed 46 to the weft scissors 47; the weft scissors 47 are actuated; the tray 44 with the reed 46 is moved backwards; and the cut weft thread then becomes as shown in Figure 14 by means of the inserts
<Desc / Clms Page number 15>
39 and the suction mouth 49 removed from the shed 38 and brought to the waste bin 50. The weaving process can then be started again.
It is clear that the portion of the weft thread 31B and the connection 19 to be removed, before weaving further, need not necessarily be done through the shed 38 and along the squeegee 49. According to a variant, this weft thread, together with the connection 19, can also be discharged via a suction mouth 57 arranged at the entrance of the shed 38 and moving with the reed 44.
Such a suction nozzle 57 is described, for example, in EP 332, 258.
It is clear that the device 1 according to the invention can also be used in devices for supplying weft threads in rapier weaving machines.
The removal of the portion of the weft thread exhibiting the connection 19 can be done, for example, as described in EP 346,967.
Obviously, the device 1 can be of two-part design, such that it can be opened at the location of the wire guide channel 3, and can be presented at any point around a wire.
<Desc / Clms Page number 16>
The present invention is by no means limited to the embodiments described as examples and shown in the figures, but such device for connecting threads at weaving machines and the device for feeding weft threads using such device can be realized in different variants without to fall outside the scope of the invention.