Samengestelde lasdoos
De uitvinding heeft betrekking op een lasdoos volgens de aanhef van conclusie 1.
Dergelijke lasdozen zijn bekend en worden veelvuldig toegepast in betonelementen, waarin zij met
de bijbehorende, in de tuiten gestoken leidingbuizen ofwel bij de fabricage van het element worden ingegoten, ofwel na de fabricage van het element worden geplaatst, waarna de lasdoos met de leidingbuizen wordt afgedekt met een laag specie. Meestal worden daarbij niet alle tuiten aangesloten op een leidingbuis en er dient derhalve voorkomen te worden dat nog vloeibare beton of specie via een tuit in de lasdoos en/of de leidingbuizen kan doordringen, aangezien hierdoor niet of moeilijk verwijderbare obstructies voor te trekken draden kunnen ontstaan. Voor dit doel is de lasdoos voorzien van breekpoorten, die direkt na vervaardiging van de lasdoos elk een tuit afsluiten, en verwijderd dienen te worden indien in de desbetreffende tuit een leidingbuis wordt geplaatst.
Een dergelijke lasdoos wordt beschreven in het Franse octrooischrift 1.435.895. Deze lasdoos bestaat, afgezien van het deksel, uit twee op elkaar passende delen, gelegen aan weerskanten van een deeloppervlak, dat verloopt door de tuiten. In de tuiten zijn breekpoorten aangebracht, die overigens niet speciedicht zijn, welke breekpoorten zich bevinden op de plaats, waar de tuiten uitmonden in de zijwand van de lasdoos. Dit heeft tot gevolg, dat bij het aanbrengen van een leidingbuis in een lasdoostuit het verwijderen van de breekpoort van de tuit gemakkelijk vergeten kan worden, waardoor de breekpoort later via de binnenzijde van de lasdoos alsnog weggenomen moet worden. Dit is, gezien de zeer beperkte ruimte in de lasdoos, een bijzonder lastig karwei, waarbij breekpoortresten kunnen achterblijven, die onregelmatig van vorm zijn en scherpe randen hebben.
Het trekken van draden door een dergelijke, gedeeltelijk verwijderde breekpoort brengt het risico van beschadiging van draadisolatie met zich mee, waardoor kortsluiting kan ontstaan bij het onder electrische spanning brengen van de draden.
Verder blijft, zelfs ingeval een breekpoort volledig verwijderd kan worden, de draadisolatie bij het draadtrekken gevaar voor beschadiging lopen, namelijk ten gevolge van de scherpe overgang tussen een tuit en de zijwand van de lasdoos aan de binnenzijde daarvan. Met de lasdoos volgens de uitvinding wordt beoogd, de genoemde bezwaren te ondervangen en nieuwe bevestigingsmogelijkheden in de tuit te bieden. Daartoe is de lasdoos volgens de uitvinding gekenmerkt, zoals omschreven in conclusie 1. Deze lasdoos kan op een eenvoudige wijze met een eenvoudige spuitgietmatrijs vervaardigd worden.
Voordelige uitvoeringsvormen van de lasdoos volgens de uitvinding worden beschreven in conclusies 2-6.
De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de tekening, waarin: fig. 1 een aanzicht in perspectief is van een lasdoos volgens de uitvinding in uiteengenomen vorm;
f ig. la een doorsnede is van een gedeelte van een tuit van deze lasdoos; fig. 2 een zijaanzicht is van een deel van deze lasdoos volgens pijl II van fig. 1; fig. 3 een gedeeltelijke doorsnede is van het lasdoosdeel van fig. 2, in de tuit voorzien van schroefdraad; fig. 4 een gedeeltelijke doorsnede is van het lasdoosdeel van fig. 2, in de tuit voorzien van weerhaakribben; en fig. 5 een gedeeltelijke doorsnede is van een tuit, voorzien van een breekpoort. Fig. 1 toont een uitvoeringsvorm van de lasdoos volgens de uitvinding met tuiten met een ronde doorsnede, aangepast aan de gebruikelijke leidingbuisdoorsnede. De lasdoos is op te bouwen uit een zijwanddeel 2, dat het grootste gedeelte van de zijwand 6 omvat, en bodemdeel 4, dat de bodem 8 omvat en een klein gedeelte van de zijwand 6.
Een deeloppervlak, dat in het beschouwde geval vlak is, maar dat ook geknikt of gekromd kan zijn, verloopt volgens het symmetrievlak van de tuiten en verdeelt deze in tuithelften 10, verbonden met het zijwanddeel 2, en tuithelften 12, verbonden met het bodemdeel 4. De tuithelften 10 en 12, alsmede het zijwanddeel 2 en het bodemdeel 4, zijn voorzien van aansluitvlakken 13, met behulp waarvan de beide las-doosdelen door middel van lijmen aan elkaar bevestigd kunnen worden. De tuiten zijn bij de afgebeelde lasdoos in parallel lopende paren geplaatst, welke paren onderling loodrecht langs de omtrek van de zijwand 6 van de lasdoos zijn geplaatst, en loodrecht op de zijwand uitsteken.
Het is voor een lasdoos volgens de uitvinding niet noodzakelijk, dat de hartlijnen van de tuiten in één vlak liggen, maar zij kunnen ook bijvoorbeeld in twee verschillende parallelle vlakken liggen, waarbij de tuiten versprongen langs de omtrek liggen. Het is daarnaast mogelijk, de lasdoos voor speciale toepassingen te voorzien van tuiten met een meerhoekige, bijvoorbeeld vierkante doorsnede waarbij in het algemeen het deeloppervlak op verschillende plaatsen in een tuit gelegd kan worden.
De tuithelften 10 zijn aan het van de lasdoos afgekeerde einde voorzien van breekpoorten 14, welke in de toestand, waarin zijwanddeel 2 en bodemdeel 4 met elkaar verbonden zijn, de einden van de door tuithelften
10 en 12 gevormde tuiten zodanig afsluiten, dat vloeibare specie of beton daarlangs niet kunnen passeren.
Fig. la toont de bevestiging van breekpoort 14 aan tuithelft 10. De breekpoort 14 zal bij verwijdering afbreken buiten de tuitdiameter.
Wanneer de breekpoorten van de uit twee delen bestaande lasdoos aan het van de lasdoos afgekeerde uiteinde van elke tuit zijn geplaatst, is het onmogelijk, bij het aanbrengen van leidingbuizen in de tuiten het verwijderen van de breekpoort te vergeten. Bovendien is een breekpoort op deze plaats goed bereikbaar.
Het einde van elke tuithelft 10 dat grenst aan de zijwand 6 is voorzien van een afronding 16 ter voorkoming van beschadiging van draadisolatie bij het draad-
<EMI ID=1.1> zien van een dergelijke afronding.
Zoals uit fig. 1 en 2 blijkt, is de bodem 8 van de lasdoos zodanig diep gewelfd, dat het onmogelijk is dat een draad of een trekveer, die vanaf de lasdoosbuitenzijde in een tuit wordt gestoken, in een daartegenover liggende tuit terecht komt. Genoemde draad of trekveer wordt door de bodem 8 in de richting van de zijwand 6 van het zijwanddeel 2 naar beneden afgebogen.
Fig. 3 toont in doorsnede een tuithelft 12 van het bodemdeel 4, voorzien van onderbroken inwendige schroefdraad 18, welke schroefdraad tezamen met die van een overeenkomstige, niet getoonde tuithelft 10 van een bijbehorend zijwanddeel 2 een volledige schroefdraad kan vormen ter bevestiging van een wartel of dergelijke. Fig. 4 toont in doorsnede een tuithelft 12 van het bodemdeel 4, voorzien van radiaal binnenwaarts uitstekende weerhaakribben 20. In een complete tuit, bestaande uit een dergelijke, van elastische weerhaakribben 20 voorziene tuithelft 12 en een van overeenkomstige weerhaakribben 20 voorziene tuithelft 10, kan een daarin gestoken kabel met een buitendiameter, groter dan de door de weerhaakribben 20 bepaalde opening, gemakkelijk worden ingestoken, maar moeilijk of niet worden uitgetrokken.
Bij het inbrengen worden de weerhaakribben 20 in de bewegingsrichting weggebogen en zetten zij zich vast in of tegen de kabelmantel. Fig. 5 toont een alternatieve wijze van aanbrengen van een breekpoort in een complete tuit, bestaande uit tuithelften 10 en 12. Deze tuithelften 10 en 12 zijn aan de binnenzijde in de omtreksrichting voorzien van een groef, waarin een rond plaatje 22 is geklemd. Dit plaatje is bij voorkeur zodanig buigzaam, dat het door het uitoefenen van een kracht in de tuitrichting uit de groef kan worden gedrukt, waarbij de kracht niet groter behoeft te zijn dan de voor het verbreken van een gebruikelijke breekpoort vereiste kracht.
De beide delen van een gedeelde lasdoos kunnen op bekende wijze samengevoegd worden, niet alleen door middel van lijmen, maar ook door middel van een al dan niet van een snapvergrendeling voorziene pasrandverbinding-, een pen-gat verbinding, een schroefverbinding, enz. Tevens is het mogelijk, voorafgaand aan de assemblage van de beide delen, de tuitgedeelten om een reeds aanwezige leidingbuis te klemmen.
Het deel van de lasdoos, gelegen aan de dekselzijde, kan ter plaatse van de dekselbevestiging van binnenwaarts uitstekende delen worden voorzien, bijvoorbeeld een nokrand, ten behoeve van een eenvoudige bevestiging van een lasdoosdeksel, bijvoorbeeld door middel van een klikverbinding met behulp van veerkrachtige weerhaakvormige elementen aan het deksel.