NL9500352A - Inrichting voor het mengen van veevoer. - Google Patents

Description

Inrichting voor het mengen van veevoer

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het mengen van veevoer, voorzien van een mengkamer en een eerste mengorgaan dat langs de omtrek van een in de mengkamer gelegen mengruimte beweegbaar is.

Een dergelijke inrichting is beschreven in EP-A-0 448 140. Bij deze bekende inrichting bestaat het mengorgaan uit tenminste één in de mengkamer aandrijfbaar gemonteerd mengelement dat tijdens bedrijf een gesloten baan langs de omtrek van de mengruimte doorloopt.

De uitvinding beoogt een inrichting van de in de aanhef genoemde soort met een verbeterde mengwerking te verschaffen.

Hiertoe heeft de inrichting volgens de uitvinding het kenmerk, dat binnen de mengruimte tenminste een tweede mengorgaan is aangebracht.

Door het aanbrengen van een tweede mengorgaan binnen de omtrek van de mengruimte wordt de menging van het veevoer in de mengruimte aanmerkelijk verbeterd.

Bij voorkeur is de mengwerking van tweede mengorgaan kruiselings op de mengwerking van het eerste mengorgaan gericht. Op deze wijze wordt een intensief door elkaar mengen van het veevoer gerealiseerd.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvoorbeeld is weergegeven.

Fig. 1 is een gedeeltelijk opengewerkt zij-aanzicht van een eerste uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding.

Fig. 2 is een schematisch weergegeven doorsnede volgens de lijn II-II uit fig. 1.

Fig. 3 is een bovenaanzicht van een tweede uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding.

Fig. 4 is een schematisch weergegeven doorsnede volgens de lijn IV-IV uit fig. 3.

In fig. 1 is een zij-aanzicht weergegeven van een inrichting voor het mengen van veevoer of dergelijke, welke tevens het gemengde veevoer gedoseerd kan afgeven. De inrichting is voorzien van een mengkamer 1 met een bodem 2, twee tegenover elkaar liggende wanden 3 en 4 en een eindwand 5.

Zoals uit fig. 2 blijkt, gaat de vlakke bodem 2 via boogvormige delen met relatief grote straal over in de opstaande wanden 3, 4. In plaats van boogvormige delen kan de bodem 2 ook via één of meer schuin verlopende rechte delen op de opstaande wanden 3, 4 aansluiten. Het is hierbij vooral van belang dat tenminste aan de zijde van een afvoeropening een geleidelijke overgang van de bodem 2 naar de wanden 3, 4 is gerealiseerd, zoals nader is beschreven in EP-A-0 448 140. Bij de eindwand 5 is de mengkamer 1 bevestigd aan een opstaand gestel 6. De inrichting heeft twee wielen 8, die draaibaar zijn ondersteund in het ene uiteinde van de armen 9, die door middel van cilinder-zuigersamenstellen 10 op en neer beweegbaar zijn. In fig. 1 is slechts één wiel met arm en cilinder-zuigersamenstel zichtbaar, waarbij het wiel 8 zich in een voor het uitsnijden van veevoer uit een verder niet weergegeven voorraad geschikte stand bevindt, waarin een vrij uitstekend uiteinde 11 van de bodem 2 op de grond rust. Hierbij staat tevens het gestel 6 met steunen 12 op de grond.

In het gestel 6 is een zwenkarm 13 draaibaar ondersteund, welke zwenkarm 13 door middel van een cilinder-zui-gersamenstel 14 verzwenkbaar is. De zwenkarm 13 draagt aan het van het gestel 6 afgekeerde uiteinde een snijbord 15, dat aan het ondereinde een niet nader weergegeven snijorgaan 16 bezit. Voorts is aan één zijde of aan beide zijden van het snijbord 15 een zijsnijbord 17 aangebracht, dat aan het ondereinde eveneens een snijorgaan 18 bezit.

De zwenkarm 13 is bij het beschreven uitvoerings-voorbeeld telescopisch uitgevoerd en bestaat uit een kokerbalk 19, waarin een kokerbalk 20 door middel van niet nader aangeduide aandrijfmiddelen verschuifbaar is, zodanig dat het snijbord 15 vanuit de weergegeven stand via een tegenover de eindwand 5 gelegen kamer 21 tot grenzende aan de mengkamer 1 verplaatsbaar is. De kamer 21, die desgewenst als voorraadkamer voor uitgesneden veevoer kan dienen, sluit aan op een open invoerzijde van de mengkamer 1.

In de mengkamer 1 is een eerste mengorgaan aangebracht, dat is uitgevoerd als een eindloos transportorgaan 22 met twee onderling althans nagenoeg parallel verlopende kettingen 23, die dienst doen als flexibele transportelemen-ten, waarbij zich tussen de kettingen 23 dwars op de transport richting uitstrekkende mengelementen of meenemers 24 bevinden. Deze mengelementen 24 liggen op een betrekkelijk grote onderlinge tussenafstand van bijvoorbeeld tenminste 50 cm. Het bovenpart 25 van de kettingen 23 strekt zich uit tussen kettingwielen 26, waarbij het resterende deel van de kettingen door een stijf geleidingselement 27 wordt geleid op een geringe afstand van de wanden 3, 4 en de bodem 2 van de mengkamer 1. Zoals uit de fig. 1 en 2 duidelijk blijkt, omsluiten de kettingen 23 met de mengelementen 24 een open mengruimte, waaraan het te mengen veevoer vanuit de kamer 21 door het intrekken van het snijbord 15 gemakkelijk kan worden toegevoerd, waarbij de kettingen 23 en mengelementen 24 geen enkele belemmering vormen.

In fig. 2 is met een onderbroken lijn 28 het snijbord 15 schematisch aangeduid, waaruit duidelijk blijkt, dat het snijbord zonder bezwaar tot grenzend aan de mengruimte kan worden ingetrokken, zodat geen veevoer in de kamer 21 achterblijft en al het uit de voorraad genomen veevoer in de mengruimte komt en hier wordt gemengd. Het snijbord 15 sluit de mengkamer 1 over het gehele grensvlak tussen de mengkamer 1 en de kamer 21 althans nagenoeg volledig af.

Ter plaatse van overgangssecties 29 van de geleidings-elementen 27 is bij de beschreven uitvoering in elke wand 3 resp. 4 een afvoeropening aangebracht, die afsluitbaar is met een klep 31. Het is echter ook mogelijk slechts één van de wanden 3, 4 met een afvoeropening met bijbehorende afsluitklep uit te voeren. Tijdens het mengen van het veevoer in de mengruimte zijn beide kleppen 31 gesloten. Voor het gedoseerd afgeven van het gemengde veevoer wordt naar keuze één van de kleppen 31 geopend, waarbij door een overeenkomstige keuze van de transportrichting van de kettingen 23 linksom dan wel rechtsom via de geopende afvoeropening 30 in de zijwand 3 resp. 4 het veevoer wordt afgevoerd.

Bij de in de fig. 1 en 2 weergegeven uitvoering van de beschreven inrichting is centraal in de mengkamer 1 een tweede mengorgaan 32 aangebracht, dat enerzijds draaibaar in de eind wand 5 en anderzijds draaibaar in een steun 33 is gemonteerd. Het tweede mengorgaan 32 bestaat bij het weergegeven uitvoe-ringsvoorbeeld uit een wormtransporteur met een as 34 waarvan de diameter vanaf de uiteinden naar het middenvlak van de mengkamer 1 resp. het midden van de as 34 toeneemt. Hierdoor wordt vermeden dat het veevoer zich om de as 34 gaat wikkelen. De transportrichting van het mengorgaan 32 verloopt kruiselings of dwars op de bewegingsrichting van de mengelementen 24 van het eerste mengorgaan 22-24. Anders gezegd, de mengwerking van het tweede mengorgaan 32 is kruiselings op de mengwerking van het eerste mengorgaan 22-24 gericht.

De as 34 heeft twee wormbladen 35 die zodanig op de as 34 zijn gemonteerd dat beide wormbladen 35 in de richting van het middenvlak van de mengkamer 1 transporteren. De buitendiameter en de spoed van de wormbladen 35 nemen vanaf de uiteinden van de as 34 naar het midden toe. Door de kleine buitendiameter van het wormblad 35 aan de invoerzijde van de mengkamer 1 vormt het mengorgaan 32 nauwelijks een belemmering voor het invoeren van het veevoer. Doordat de spoed van de wormbladen 35 vanaf de uiteinden van de as 34 naar het midden toe toeneemt, wordt bereikt dat de wormtransporteur zelflossend is en het veevoer niet in de wormtransporteur vastloopt . De zelflossende eigenschap wordt nog verbeterd doordat de diameter van de as 34 naar het midden toe toeneemt.

Bij de beschreven inrichting wordt door de tweevoudige mengwerking een bijzonder intensief door elkaar mengen van het veevoer bereikt, zodat een hoogwaardig gemengd voederprodukt met een homogene samenstelling wordt verkregen.

In de fig. 3 en 4 is een tweede uitvoeringsvorm weergegeven^ -die in hoofdzaak op dezelfde wijze is uitgevoerd als de uitvoeringsvorm volgens de fig. 1 en 2. In dit geval zijn twee tweede mengorganen 36 en 37 zijn toegepast, die evenals het mengorgaan 32 een mengwerking hebben kruiselings op de mengwerking van het eerste mengorgaan 22-24. De mengorganen 36, 37 zijn elk weer als wormtransporteur uitgevoerd met een as 38 en een wormblad 39. De buitendiameter van het wormblad 39 neemt vanaf de uiteinden van de as in de richting van het midden toe. De assen 38 van de mengorganen 37 zijn draaibaar ondersteund in de eindwand 5 van de mengkamer 1, waarbij elke as is voorzien van een geleidingsplaat 40 aan de zijde van de eindwand 5. Deze geleidingsplaat 40 sluit vloeiend aan op de eindwand 5, waardoor de assen 38 resp. de eindwand 5 geen abrupt obstakel voor het veevoer vormen. De geleidingsplaat 40 is bij de weergegeven uitvoeringsvorm op de achterwand bevestigd en staat derhalve stil ten opzichte van de as 38. Het is ook mogelijk de geleidingsplaat 40 op de as 38 te bevestigen.

De spoed van de wormbladen 39 is zodanig, dat het ene mengorgaan 36 vanaf de eindwand 5 naar de open invoerzijde van de mengkamer 1 transporteert, terwijl het andere mengorgaan 37 vanaf deze open invoerzijde in de richting van de eindwand 5 transporteert.

Het zal duidelijk zijn dat ook bij deze uitvoeringsvorm van de inrichting een bijzonder intensieve menging van het veevoer in de mengkamer 1 wordt gerealiseerd.

De aandrijving van het mengorgaan 32 resp. de mengorganen 36, 37 vindt plaats vanaf de aftakas van een trekker die met een aftakas 41 van de beschreven inrichting koppelbaar is. De benodigde tandwielen en kettingen zijn in een kast 42 gemonteerd en behoeven niet nader te worden beschreven.

Hoewel bij de beschreven uitvoeringsvoorbeelden de mengorganen 32, 36 en 37 als wormtransporteur zijn uitgevoerd is het ook mogelijk een ander type mengorgaan als tweede mengorgaan toe te passen.

Voorts wordt opgemerkt dat bij het weergegeven uitvoe-ringsvoorbeeld de bewegingsrichting van het eerste mengorgaan 22-24 dwars op de invoerrichting van het veevoer verloopt.

Het is evenwel ook mogelijk dat de bewegingsrichting van het eerste mengorgaan 22-24 in dezelfde richting verloopt als de invoerrichting van het veevoer.

De uitvinding is niet beperkt tot de in het voorgaande beschreven uitvoeringsvoorbeelden die binnen het kader der conclusies op verschillende manieren kunnen worden gevarieerd.

Claims (13)

1. Inrichting voor het mengen van veevoer, voorzien van een mengkamer en een eerste mengorgaan dat langs de omtrek van een in de mengkamer gelegen mengruimte beweegbaar is, met het kenmerk, dat binnen de mengruimte tenminste een tweede mengorgaan is aangebracht.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de mengwerking van elk tweede mengorgaan kruiselings op de mengwerking van het eerste mengorgaan is gericht.

3. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat elk tweede mengorgaan is uitgevoerd als wormtransporteur die kruiselings op de bewegingsrichting van het eerste mengorgaan transporteert.

4. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een tweede mengorgaan centraal in de mengkamer is aangebracht.

5. Inrichting volgens één der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat twee tweede mengorganen in de mengkamer zijn aangebracht, welke mengorganen een in tegengestelde richting werkzame mengwerking hebben.

6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een uiteinde van elk tweede mengorgaan naar een invoerzijde van de mengkamer is gericht.

7. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat elk tweede mengorgaan met een uiteinde draaibaar is ondersteund in een wand van de mengkamer.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat elk tweede mengorgaan is voorzien van een geleidelijk uitlopende geleidingsplaat die vloeiend op deze wand aansluit.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de geleidingsplaat stilstaat ten opzichte van het mengorgaan .

10. Inrichting volgens één der conclusies 1-4 of 6-9, met het kenmerk, dat elk tweede mengorgaan het veevoer in de richting van het midden van de mengruimte transporteert.

11. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat elk tweede mengorgaan zich over althans nagenoeg de gehele diepte van de mengruimte uitstrekt.

12. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de diameter van de as van elk tweede mengorgaan vanaf de uiteinden naar het midden toeneemt.

13. Inrichting volgens één der conclusies 3-12, met het kenmerk, dat de spoed en/of de buitendiameter en/of de binnen-diameter van het wormblad van de wormtransporteur vanaf de uiteinden naar het midden van de wormtransporteur toeneemt.