NL9500127A

NL9500127A - Inrichting voor het stomp verbinden van gasvormig medium voerende kanalen met een rechthoekige of vierkante dwarsdoorsnede.

Info

Publication number: NL9500127A
Application number: NL9500127A
Authority: NL
Inventors: Ellen Margaretha Wilhelmi Waal; Noel De Waal
Original assignee: Waal Staal Bv De
Priority date: 1994-04-22
Filing date: 1995-01-24
Publication date: 1995-12-01
Also published as: ATE197637T1; DE69519399T2; DE69519399D1; US5673947A; EP0678696A1; EP0678696B1

Description

Inrichting voor het stomp verbinden van gasvormig medium voerende kanalen met een rechthoekige of vierkante dwarsdoorsnede

De uitvinding betreft een inrichting voor het stomp verbinden van gasvormig medium voerende kanalen met een rechthoekige of vierkante dwarsdoorsnede, waarbij langs de vrije eindranden van een kanaal een profiel is bevestigd, welk profiel omvat: een loodrecht op de kanaalwand staande eindwand; een aan de kanaalwand te bevestigen flens, alsmede een haakvormig orgaan, waarvan de benen zich uitstrekken langs de achterzijde van de eindwand van het profiel, een en ander zodanig, dat tenminste de naar elkaar gerichte voorzijden van twee tegenover elkaar liggende haakvormige organen van te verbinden kanalen onderling te bevestigen zijn.

Inrichtingen van het in het aanhef beschreven type dienen voor het gasdicht verbinden van gasvormig medium voerende kanalen, zodat vereist is, dat de verbindingsprofielen en haakvormige organen zodanig zijn aangebracht, dat over de verbinding geen lekkage ontstaat. In een bekende inrichting omvat het verbindingsprofiel de eindwand en verder een achterwand, welke samen een loodrecht op de kanaalwand staand been van het L-vormig profiel vormen, en verder de flens en een aan deze eerste evenwijdige tweede flens, waarbij de eerste en de tweede flens samen het andere been van het L-vormige profiel vormen, waarbij de kanaalwand tussen deze flenzen in komt te liggen. Door middel van een naar het binnenste van het profiel gerichte plooi in de eindwand van het profiel is een scheiding in het binnenste van het profiel gevormd tussen de ruimte voor het opnemen van de kanaalwand en de ruimte, waarin aan weerseinden van het profiel de bijbehorende haakvormige organen worden gestoken. Tussen de naar elkaar gerichte eindwanden van profielen, welke zijn bevestigd aan met elkaar te verbinden kanalen, is over de gehele lengte van de profielen een dichtingsstrook geplaatst.

Een dergelijke inrichting heeft als nadeel, dat lekkage kan ontstaan langs de rand van de binnenhoek van het haakvormig orgaan, de naar het binnenste van het profiel gerichte plooi en een been van het haakvormige orgaan, wanneer de plooi niet gasdicht aansluit op de achterwand van het profiel. Verder kan lekkage optreden, wanneer het haakvormige orgaan niet gasdicht aansluit op de eindrand van het kanaal.

De uitvinding beoogt de bovengenoemde bezwaren op te heffen en verschaft daartoe een inrichting, die zich onderscheidt, doordat op de naar de kanaalwand gerichte achterzijde van het haakvormig orgaan een vervormbaar af-dichtingsmiddel is aangebracht.

Volgens een andere eigenschap van de uitvinding strekt het lijf van het haakvormige orgaan zich uit voor de eindrand van het kanaal.

Tevens is een eigenschap van de uitvinding, dat de eerste flens is gevormd door twee lagen, waarvan de ene laag is verbonden met de tweede flens en de andere laag is verbonden met de achterwand, waarbij de eindwand is verbonden met een naar achteren gerichte derde flens, welke tussen de twee lagen is gestoken.

Een inrichting volgens de onderhavige uitvinding heeft als voordeel, dat de ruimte binnen het kanaal en de ruimte buiten het kanaal gasdicht zijn gescheiden. Derhalve wordt met samenstelling van een inrichting volgens de uitvinding direct een gasdichte verbinding verkregen.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de hierna volgende figuurbeschrijving van een uitvoe-ringsvoorbeeld van de uitvinding. In de tekeningen toont: fig. 1 een perspectivisch aanzicht van een deel van een kanaal voor het geleiden van gasvormig medium met een verbindingsprofiel volgens de uitvinding; fig. 2 een perspectivisch aanzicht van een uitvoeringsvorm van een profiel volgens de uitvinding; fig. 3 een perspectivisch aanzicht van een doorsnede van de verbinding met het in fig. 2 getoonde profiel, volgens de onderhavige uitvinding; fig. 4 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch aanzicht van de verbinding bij de hoek van een kanaalstuk volgens de onderhavige uitvinding; fig. 5 een perspectivisch aanzicht van een uiteengenomen bevestiging met een andere uitvoeringsvorm van het haakvormig orgaan; fig. 6 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch aanzicht van aan een kanaalwand bevestigde andere uitvoeringsvormen van profielen en haakvormig orgaan volgens de uitvinding; fig. 7 een perspectivisch aanzicht van de in fig.

6 getoonde uitvoeringsvorm van het haakvormige orgaan; en fig. 8 een perspectivisch aanzicht van de in fig.

6 getoonde uitvoeringsvorm van het haakvormige orgaan, waarin wordt verduidelijkt, op welke wijze deze voor gebruik wordt geprepareerd.

In de figuren wordt met eenzelfde referentienummer gerefereerd aan eenzelfde onderdeel.

De in fig. 1 getoonde inrichting volgens de onderhavige uitvinding omvat: een kanaalwand 1; een isolatielaag 2; verbindingsprofielen 3; een dichtingsstrook 4; haakvormige organen 5; en sluitprofielen 6.

In fig. 1 is getoond, dat de kanaalstukken 1 stomp aan elkaar worden verbonden, zodat aan de binnenzijde van het kanaal een gladde verbinding ontstaat. Deze verbinding wordt gevormd door aan de vrije eindranden van de kanalen 1 in hoofdzaak L-vormige profielen 3 aan te brengen, waarvan de loodrecht op de kanaalwand staande holle benen 31 aan weerseinden van elk profiel 3 geopend zijn om hierin haakvormige organen 5 te steken, waarbij tegen elkaar geplaatste haakvormige organen 5 aan elkaar zijn bevestigd, en waarvan de andere benen 32 over de gehele lengte van het profiel 3 geopend zijn, waarbij de kanaalwand 1 in de andere benen 32 is gelegen. Hierop zal later nader worden ingegaan.

Teneinde te verzekeren, dat de profielen 3 stevig tegen de tussen de profielen 3 aangebrachte dichtingsstrook 4 worden gedrukt, zijn sluitprofielen 6 geklemd over schou ders 33, welke aan het einde van de holle benen 31 zijn aangebracht.

Het in fig. 2 getoonde profiel volgens de onderhavige uitvinding omvat: een eindwand 10; een achterwand 11; een eerste flens 13; een tweede flens 17; en een derde flens 19.

De eindwand 10 is door middel van de verbindings-strook 12 bevestigd aan de achterwand 11, waarbij de verbin-dingsstrook 12 breder is dan de afstand tussen de eindwand 10 en de achterwand 11. Op deze wijze wordt de schouder 33 gevormd. De achterwand 11 is bevestigd aan de eerste flens 13, welke is gevormd door twee lagen 14, 15, waarbij de ene laag 14 is bevestigd aan de tweede flens 17 en de andere laag 15 is bevestigd aan de achterwand 11. De rand van de eindwand 10 is zodanig omgeslagen, dat een derde flens 19 is gevormd, welke tussen de twee lagen 14, 15 van de eerste flens is gestoken. In de andere laag 15 van de eerste flens 13 is een uitstulping 16 aangebracht, waarin een opgezette randstrook 20 van de derde flens 19 is opgenomen.

In fig. 3 is getoond dat, de kanaalwand l komt te liggen tussen de ene laag 14 van de eerste flens 13 en de tweede flens 17, waarbij de tweede flens 17 naar de eerste flens 13 neigt, zodat de kanaalwand 1 tussen de eerste flens 13 en de tweede flens 17 tegen een dichtingsmiddel 18 is vastgeklemd. De ruimte in het binnenste van het kanaal en de ruimte tussen de eindwand 10 en de achterwand 11 van profiel 3 zijn derhalve gasdicht van elkaar gescheiden, zodat een gas niet langs de weg tussen de tweede flens 17 en de kanaalwand 1 en via de ruimte tussen de eindwand 10 en de achterwand 11 langs een haakvormig orgaan 5 kan ontsnappen. Indien gewenst kan het profiel 3 aan de kanaalwand 1 worden bevestigd door tussen de kanaalwand 1 en de eerste flens 13 en/of de tweede flens 17 een hechtmiddel aan te brengen, of door ten minste één van deze flenzen 13, 17 aan de kanaalwand 1 te bevestigen door middel van bijvoorbeeld puntlassen.

De tweede flens 17 is aangebracht tussen de kanaalwand 1 en het isolatiemateriaal 2, waarbij het isolatie materiaal 2 door middel van een hechtmiddel is bevestigd aan het buitenoppervlak van de tweede flens 17. Tussen de eind-wanden 10 van aan te verbinden kanaalstukken bevestigde profielen is een dichtingsstrook 4 geplaatst, welke zich uitstrekt tot het naar het binnenste van het kanaal gerichte oppervlak van het isolatiemateriaal 2.

In fig. 4 is een gedeeltelijk uiteengenomen verbinding getoond, waarbij het haakvormige orgaan 5 omvat: een lijf 51; benen 52; een buitenste flens 53; en een binnenste flens 54.

De aan het lijf 51 bevestigde benen 52 van het haakvormige orgaan 5 sluiten een rechte hoek in en zijn bij het vormen van de verbinding in het profiel 3 gestoken. De buitenste flens 53 is aan de buitenrand van het lijf 51 en de benen 52 bevestigd, waarbij de aan de benen 52 bevestigde delen van deze flens in de schouder 33 van het profiel 3 zijn opgenomen, en waarbij de breedte van de buitenste flens 33 overeenkomt met de binnenafmetingen van het profiel 3 tussen de eindwand 10 en de schouder 33.

De binnenste flens is alleen bevestigd aan het lijf 51, waarbij deze binnenste flens 54 zich bij het vormen van de verbinding langs de rand van het kanaal uitstrekt tussen de tweede flens 17 van het profiel en het isolatiemateriaal 2, en in de hoek is aangebracht tussen de kanaalwand 1 en het isolatiemateriaal 2.

Verder is in het lijf 51 van het haakvormige orgaan een gat 55 aangebracht, waarbij de gaten 55 van aan elkaar te bevestigen haakvormige organen 5 bij het vormen van een verbinding in lijn zijn geplaatst en door de gaten 55 een (niet getoond) bevestigingselement is aangebracht.

Als bevestigingselement kunnen verscheidene op zich in de techniek bekende onderdelen worden gebruikt, zoals bijvoorbeeld een bout en een moer of een popnagel.

Aan de het dichtst bij de kanaalwand l gelegen wanden van de benen 52 zijn loodrecht op de benen 52 stroken 56 aangebracht, waarvan de breedte overeenkomt met de afstand tussen de eindwand 10 en de achterwand 11 van het profiel 3, zodat de benen 52 van elk haakvormige orgaan 5 stevig zijn ingeklemd in het binnenste van het profiel 3.

In fig. 5 is de wijze getoond, waarop de profielen 3 aan de kanaalwand 1 worden aangebracht. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een andere uitvoeringsvorm van het haakvormig orgaan 5, welke dient om de profielen 3 met elkaar te verbinden. De vorm van het haakvormig orgaan 5 is gelijk aan die, welke is getoond in fig. 4, maar omvat verder: een omhulling 57; en een pasta 58.

In deze uitvoeringsvorm van de uitvinding is de omhulling 57, waarin de pasta 58 is aangebracht, kussenvormig en is op de binnenste flens 54 tegen het lijf 51 aan het haakvormig orgaan 5 bevestigd. In het in deze figuur weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de onderhavige uitvinding strekt de omhulling 57 zich langs de binnenhoek van het lijf 51 uit tot de benen 52.

Voor het vormen van verbindingen van kanaalstukken worden eerst profielen 3 aan elkaar bevestigd door de benen 52 van haakvormige organen 5 in de tussen de eindwanden 10 en de achterwanden 11 gevormde ruimten van de profielen 3 te steken. Vervolgens wordt de samenstelling van profielen 3 en haakvormige organen 5 met kracht zodanig aangebracht, dat de kanaalwand 1 in de richting van de in de figuur weergegeven pijl tussen de eerste flenzen 13 en de tweede flenzen 17 van de profielen 3 wordt gestoken. De kanaalwand 1 wordt tot tegen de lijven 51 van de haakvormige organen 5 bewogen, waarbij de omhulling 57 wordt doorbroken. De pasta 58 sluit vervolgens rond de rand van de kanaalwand 1 tegen de haakvormige organen 5, waarbij bij voorkeur gebruik wordt gemaakt van een in contact met lucht verhardende pasta 58, zodat de haakvormige organen 5 lekkagevrij tegen de kanaalwand 1 zijn geplaatst.

Voor de in fig. 6 getoonde uitvoeringsvorm van de inrichting is gebruik gemaakt van een ander, eenvoudiger profiel 3 dan bij in voorgaande figuren getoonde uitvoeringsvormen. De eerste flens 13 is enkelvoudig en derhalve bestaat geen scheiding tussen de ruimte in het profiel 3, waar de kanaalwand 1 is gelegen en de ruimte, waarin een been 52 van het haakvormige orgaan 5 is gestoken. Echter, door nauwe aansluiting van de kanaalwand 1, het haakvormige orgaan 5 en het profiel 3 wordt een gasdichte verbinding verkregen.

Verder verschilt de in deze figuur getoonde uitvoeringsvorm van het haakvormige orgaan 5 van de in voorgaande figuren getoonde uitvoeringsvormen, doordat de binnenste flens 59 zich niet verder uitstrekt dan langs de binnenhoek van het lijf 51 van het haakvormige orgaan 5 en doordat gebruik wordt gemaakt van "hot-melt" materiaal met een door een poederlaag gevormde omhulling 60. Deze uitvoeringsvorm van het haakvormige orgaan 5 zal hieronder nader worden beschreven.

De kanaalwand 1 is gelegen tussen de eerste flens 13 en de tweede flens 17 van het profiel 3. De eindrand van de kanaalwand 1 is in het hot-melt materiaal met de poederlaag 60 op het haakvormige orgaan 5 gestoken, zodat de kanaalwand 1 gasdicht op het haakvormige orgaan 5 aansluit. Door bevestiging van tenminste de tweede flens 17 aan de kanaalwand 1, bijvoorbeeld door middel van een aantal punt-lassen, wordt eveneens de gasdichte aansluiting van het profiel 3 en de kanaalwand 1 bewerkstelligd.

In fig. 7 is het in fig. 6 getoonde haakvormige orgaan 5 weergegeven. De binnenste flens 59 strekt zich slechts langs de binnenhoek van het lijf 51 van het haakvormige orgaan 5 uit en vormt een richel, waarop het hot-melt materiaal met de poederlaag 60 kan worden aangebracht, zoals hieronder nader zal worden beschreven. Het lijf 51 strekt zich derhalve in een samengestelde inrichting uit voor een hoek in de kanaalwand 1.

In figuur 8 is de wijze getoond, waarop het hot-melt materiaal verwarmd op de binnenste flens 59 tegen het lijf 51 wordt aangebracht. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van een spuitmond 65, waarmee een gewenste hoeveelheid hot-melt materiaal 60 wordt verwarmd en op de flens 59 wordt aangebracht. Het hot-melt materiaal wordt verwarmd, zodat het in een toestand met een hogere mate van vormbaarheid, en derhalve op een eenvoudige wijze, op het haakvormige orgaan kan worden aangebracht. Wanneerhet hot-melt materiaal afkoelt, blijft het in enige mate vervormbaar, maar heeft bovenal de ongewenste eigenschap zeer kleverig te zijn. Teneinde als gevolg van deze kleverigheid voorkomende problemen bij het samenstellen van de inrichting te voorkomen, wordt op het hot-melt materiaal een laag poeder aangebracht met behulp van een strooibus 64.

In een andere uitvoeringsvorm van het haakvormige orgaan 5 is de binnenhoek van het lijf 51 niet voorzien van een flens 54 of 59, waarbij het lijf 51 wederom voor een hoek in de kanaalwand is geplaatst.

Claims

1. Inrichting voor het stomp verbinden van gasvormig medium voerende kanalen met een rechthoekige of vierkante dwarsdoorsnede, waarbij langs de vrije eindranden van een kanaal een profiel is bevestigd, welk profiel omvat: een loodrecht op de kanaalwand staande eindwand; een aan de ka-naalwand te bevestigen flens, alsmede een haakvormig orgaan, waarvan de benen zich uitstrekken langs de achterzijde van de eindwand van het profiel, een en ander zodanig, dat tenminste de naar elkaar gerichte voorzijden van twee tegenover elkaar liggende haakvormige organen van te verbinden kanalen onderling te bevestigen zijn, met het kenmerk, dat op de naar de kanaalwand gerichte achterzijde van het haakvormig orgaan een vervormbaar afdichtingsmiddel is aangebracht.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het afdichtingsmiddel is gevormd door een flexibele afdichtingsstrook, bijvoorbeeld een hot-melt.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het lijf van het haakvormige orgaan zich voor de eindrand van het kanaal uitstrekt.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het haakvormig orgaan in de binnenhoek van het lijf is uitgevoerd met een onder een rechte hoek aangebrachte binnenste flens, welke zich in het binnenste van de kanaalruimte uitstrekt.

5. Haakvormig orgaan, geschikt voor een inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat op de achterzijde van het haakvormig orgaan een vervormbaar afdichtingsmiddel is aangebracht.

6. Haakvormig orgaan volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het afdichtingsmiddel is gevormd door een strook hot-melt materiaal.

7. Haakvormig orgaan volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het afdichtingsmiddel is bedekt door een omhulling of een laag poedervormig materiaal.

8. Haakvormig orgaan volgens een der conclusies 5 tot en met 7, gekenmerkt door een langs de binnenhoek gevormde flens, waarbij het afdichtingsmiddel de flens raakt.

9. Haakvormig orgaan volgens een der conclusies 5 tot en met 8, met het kenmerk, dat het afdichtingsmiddel zich langs de binnenhoek tot hoogstens het begin van de benen uitstrekt.

10. Inrichting voor het stomp verbinden van gas-vormig medium voerende kanalen met een rechthoekige of vierkante dwarsdoorsnede, waarbij langs de vrije eindranden van een kanaal een profiel is bevestigd, welk profiel omvat: een loodrecht op de kanaalwand staande eindwand; een op afstand achter de eindwand geplaatste achterwand; een eerste flens boven de kanaalwand; en een tweede flens onder de kanaalwand, alsmede een haakvormig orgaan, waarvan de benen zijn gestoken tussen de eindwand en de achterwand van het profiel, een en ander zodanig, dat tenminste de twee tegenover elkaar liggende haakvormige organen van de te verbinden kanalen onderling te bevestigen zijn, en waarbij het profiel een in hoofdzaak L-vormige dwarsdoorsnede heeft, met het kenmerk, dat de eerste flens is gevormd door twee lagen, waarvan de ene laag is verbonden met de tweede flens en de andere laag is verbonden met de achterwand, waarbij de eindwand is verbonden met een naar achteren gerichte derde flens, welke tussen de twee lagen is gestoken.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de andere laag van de eerste flens is uitgestulpt in een kamer, waarin een met de derde flens verbonden randstrook is opgenomen.

12. Inrichting volgens de conclusies 10 en 11, met het kenmerk, dat de randstrook onder een hoek met de derde flens is verbonden.

13. Inrichting volgens de conclusies 10, met het kenmerk, dat tussen de eindrand van het kanaal, de eerste flens en de tweede flens een flexibel dichtmiddel is aangebracht .

14. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat tussen de naar elkaar gerichte eindwanden van twee profielen, welke aan twee te verbinden kanalen zijn bevestigd, een dichtingsstrook is aangebracht.

15. Inrichting volgens de conclusies 4 en een der conclusies 10 tot en met 14, met het kenmerk, dat de binnenste flens zich in het binnenste van de kanaalruimte onder de tweede flens van elk profiel uitstrekt.