NL9402198A - Kabeldoorvoer. - Google Patents

Description

Kabeldoorvoer

De uitvinding heeft betrekking op een doorvoer voor een verbindingskabel tussen een kraan en een spreader, bevestigd op een kabelhouder die verbonden is met de spreader.

Voor het aangrijpen van transportcontainers wordt gebruik gemaakt van zogeheten spreaders. Een spreader bestaat uit een gestel waaraan roteerbare grendels zijn bevestigd, die gekoppeld kunnen worden met de in de hoeken van een container aangebrachte openingen (de "cornercastings"). Een spreader kan bijvoorbeeld aan een kraan gehangen worden. Dergelijke kranen worden veel gebruikt in havens voor het laden en lossen van containerschepen. Voor de energievoorziening van de spreader en voor de communicatie tussen de spreader en de kraan is er tussen de kraan en de spreader een verbindingskabel aangebracht. Dit is doorgaans een meervoudige elektriciteitskabel, al dan niet voorzien van glasvezels. Om de veranderingen in de afstand tussen de spreader en de kraan op te vangen zijn er voorzieningen benodigd voor het bufferen van het niet-benodigde deel van de verbindingskabel. Deze voorzieningen dienen te voorkomen dat de verbindingskabel ongecontroleerde bewegingen gaat maken waarbij de kabel beschadigd kan worden of waarbij hij hinder veroorzaakt. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren met behulp van een motor aangedreven kabeltrommel op de spreader of aan de kraan. Een relatief voordelige oplossing is een kabelhouder die aan de bovenzijde op de spreader is aangebracht. Hierbij dient gedacht te worden aan een ruimte of kooi die aan de bovenzijde is geopend en waarvan de opening trechtervormig uitloopt. Bij het naar boven bewegen van de spreader wordt het overbodig geworden deel van de kabel door de zwaartekracht, eventueel via de trechter, in de houder gevoerd. Bij het naar beneden bewegen van de spreader wordt de kabel uit de houder getrokken doordat de bovenzijde ervan aan de kraan is bevestigd. Een groot nadeel van deze relatief goedkope kabelhouder is dat de kabel onder invloed van slingeren van de spreader, snel verticale verplaatsingen van de spreader en wind naast de trechter een lus kan vormen. Dit dient dan verholpen te worden voordat er verder gewerkt kan worden met de spreader. Tijdens het verhelpen van de storing zijn niet alleen de spreader en de kraan buiten bedrijf, maar stagneert ook het laden en lossen, hetgeen grote financiële consequenties kan hebben.

Het doel van de uitvinding is het verschaffen van verbeterde doorvoer voor een verbindingskabel tussen een kraan en een spreader, die minder storingsgevoelig is tijdens bedrijf dan de tot op heden bekende oplossingen.

De uitvinding verschaft daartoe een doorvoer voor een verbindingskabel tussen een kraan en een spreader, bevestigd op een kabelhouder die verbonden is met de spreader, omvattende ten minste drie aangedreven, roteerbare, geleidingsrollen die gezamenlijk een doorvoeropening bepalen. De door de rollen bepaalde doorvoeropening is bij voorkeur groter dan de dwarsdoorsnede van de kabel. De roteerbare geleidingsrollen kunnen zodanig afhankelijk van de bewegingsrichting van de spreader bewogen worden, dat de wrijvingsweerstand in ongewenste richting tussen de rollen en de kabel aanmerkelijk verminderd wordt. Wanneer de doorvoeropening groter is dan de dwarsdoorsnede van de kabel zal de weerstand tussen de rollen en de kabel in het geval dat deze rechtstandig door de opening gevoerd wordt in ieder geval zeer beperkt blijven. Echter zodra de kabel onder een bepaalde hoek door de opening gevoerd wordt zal er tussen ten minste twee van de geleidingsrollen en de kabel een contact ontstaan. Bij een even aantal geleidingsrollen zullen dit ten minste twee tegenover elkaar liggende geleidingsrollen zijn. Omdat er nu een contact tussen de rollen en de kabel tot stand gebracht is, is het tevens mogelijk met behulp van de rollen krachten op de kabel uit te oefenen. Zodra er een begin van lusvorming in de kabel optreedt zal de kabel onder een hoek de doorvoeropening betreden. Dit is tevens het moment waarop er gecorrigeerd dient te worden. Dit kan door middel van de aangedreven geleidingsrollen; deze grijpen namelijk juist op dit gewenste moment de kabel aan waardoor ze de kabel versneld naar binnen kunnen voeren. Het moment waarop dit gebeurt (de hoek waaronder de kabel zich dient te bevinden) is afhankelijk van het geometrische verschil tussen de dwarsdoorsnede van de kabel en de doorvoeropening. Voor de volledigheid wordt hier vermeld dat de kabel over zijn lengte niet overal dezelfde dwarsdoorsnede dient te bezitten, en dat de dwarsdoorsnede van de kabel in de loop van de tijd kan variëren. Dit alles hoeft de goede werking van de kabeldoorvoer overeenkomstig de uitvinding niet te belemmeren.

Een voorkeursuitvoering van de kabeldoorvoer wordt gekenmerkt doordat ten minste één van de geleidingsrollen roteerbaar is rond een as, welke as tevens zwenkbaar is rond een scharnierpunt waarvan de scharnieras in hoofdzaak loodrecht staat op de axiale richting van de as. Deze zwenkbare as is daarbij bij voorkeur tevens van vergrendelmiddelen voorzien voor het in een werkpositie ten opzichte van het scharnierpunt vergrendelen van de as. Door middel van deze maatregelen is het mogelijk op relatief eenvoudige wijze objecten die groter zijn dan de doorvoeropening in of uit de kabelhouder te voeren. Hierbij dient met name gedacht te worden aan een stekker voor het aan de spreader koppelen van de verbindingskabel.

De geleidingsrollen zijn bij voorkeur door koppelingen met elkaar verbonden waardoor met één aandrijving meerdere geleidingsrollen aandrijfbaar zijn. Door deze maatregel behoeft niet iedere geleidingsrol van afzonderlijke aandrijving voorzien te zijn.

De uitvinding zal verder worden verduidelijkt aan de hand van de in navolgende figuren weergegeven niet-limitatieve uitvoeringsvoorbeelden, hierin toont:

Figuur 1 een perspectivisch aanzicht op een spreader met doorvoer overeenkomstig de uitvinding;

Figuur 2 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch aanzicht op de doorvoer overeenkomstig de uitvinding; en

Figuur 3 een bovenaanzicht op de doorvoer uit figuur 2 in geopende toestand.

In de figuur 1 getoonde spreader 1 is door middel van hijskabels 2 met een hier niet-weergegeven kraan verbonden.

Op de hoekpunten van de spreader 1 zijn grendels 3 aangebracht voor het aan- en afkoppelen van containers 4. Daartoe zijn de hoekpunten van de containers 4 voorzien van zogeheten cornercastings 5 die samenwerken met de grendels 3. Aan de bovenzijde van de spreader l bevindt zich een kabelhouder 6 waarin het niet benodigde deel van de verbindingskabel 7 kan worden gebufferd. De verbindingskabel 7 dient voor de energievoorziening van de spreader 1 en voor het uitwisselen van informatie tussen de spreader l en de niet-weergegeven kraan. De verbindingskabel 7 wordt meestal gevormd door een meervoudige elektriciteitskabel, al dan niet voorzien van glasvezelverbindingen. De benodigde energie is onder andere bestemd voor de aandrijving van de grendels 3.

De informatieuitwisseling kan o.a. bestaan uit meetgegevens van op de spreader 1 aangebrachte sensoren en stuursignalen.

Op de kabelhouder 6 is een kabeldoorvoer 8 aangebracht die aan de hand van de navolgende figuren zal worden beschreven.

Figuur 2 toont de kabeldoorvoer 8, de bovenzijde van de kabelhouder 6 en deel van de verbindingskabel 7. De kabeldoorvoer 8 omvat vier geleidingsrollen 9-12 die onderling gekoppeld zijn door middel van vertande kegelwielen 13. De geleidingsrollen 9-12 zijn door een uitgaande as 14 verbonden met een aandrijving 15. Door de rotatiesnelheid en de rotatierichting van de geleidingsrollen 9-12 afhankelijk te maken van de bewegingsrichting van de spreader l kan de wrijvingsweerstand tussen de verbindingskabel 7 en de verbindingsrollen 9-12 aanmerkelijk verkleind worden. Doordat de doorvoeropening (in figuur 3 aangeduid met 16), bepaald door de geleidingsrollen 9-12, groter is dan de dwarsdoorsnede van de verbindingskabel 7 zal deze wrijvingsweerstand echter sowieso klein zijn. Op het moment dat zich aan de bovenzijde van de kabeldoorvoer 8 een lus gaat vormen in de verbindingskabel 7, zal deze nabij de kabeldoorvoer 8 onder een hoek komen te staan ten opzichte van de verticaal. Doordat de doorvoeropening 16 slechts beperkt groter is dan de dwarsdoorsnede van de verbindingskabel 7, zal de verbindingskabel 7 door de scheefstand contact maken met ten minste twee tegenover elkaar liggende geleidingsrollen 9-12. Door dit contact wordt het mogelijk met behulp van de geleidingsrollen 9-12 een zodanige kracht op de verbindingskabel 7 uit te oefenen dat de lus, die zich aan de bovenzijde van de kabeldoorvoer 8 in de verbindingskabel 7 bevond, word weggewerkt. Aan de bovenzijde is de kabeldoorvoer 8 ten slotte voorzien van een afgeronde ring 17 waardoor beschadigingen aan de buitenmantel van de verbindingskabel 7 gedurende de eventueel kortstondig aanwezigheid van een lus voorkomen wordt.

Figuur 3 toont in bovenaanzicht de kabeldoorvoer 8, waarbij twee geleidingsrollen 11, 12 met de bijbehorende vertande kegelwielen 13 rond verticale rotatieassen 18, 19 naar buiten zijn gezwenkt. Het naar buiten zwenken van de geleidingsrollen 11, 12 heeft als doel de doorvoeropening 16 zodanig te vergroten dat grotere objecten, zoals bijvoorbeeld een stekker, handmatig door de kabeldoorvoer 8 gevoerd kunnen worden. Zo wordt het mogelijk bijvoorbeeld objecten met een diameter zoals weergegeven met een onderbroken cirkel 20 in of uit de kabelhouder 6 te brengen.

Claims (5)

1. Doorvoer voor een verbindingskabel tussen een kraan en een spreader, bevestigd op een kabelhouder die verbonden is met de spreader, omvattende ten minste drie aangedreven, roteerbare, geleidingsrollen die gezamenlijk een doorvoeropening bepalen.

2. Kabeldoorvoer volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de door de rollen bepaalde doorvoeropening groter is dan de dwarsdoorsnede van de kabel.

3. Kabeldoorvoer volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat ten minste één van de geleidingsrollen roteerbaar is rond een as, welke as tevens zwenkbaar is rond een scharnierpunt waarvan de scharnieras in hoofdzaak loodrecht staat op de axiale richting van de as.

4. Kabeldoorvoer volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de zwenkbare as van vergrendelmiddelen is voorzien voor het in een werkpositie ten opzichte van het scharnierpunt vergrendelen van de as.

5. Kabeldoorvoer volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de geleidingsrollen door koppelingen met elkaar zijn verbonden waardoor met één aandrijving meerdere geleidingsrollen aandrijfbaar zijn.