NL9320026A - Voor kinderen veilig spuitmondstuk. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Voor kinderen veilig spuitmondstuk.

De uitvinding heeft betrekking op een met een trekker bediende afgifte-inrichting, bestemd voor plaatsing op de hals van een voorraad-houder. Hoewel dergelijke inrichtingen, bekend als "trekker-spuit", opnieuw kunnen worden gebruikt, worden zij veelal na gebruik weggeworpen.

Op het afvoereinde van de spuit wordt een mondstukcanstructie bevestigd, voorzien van een in drie verschillende afgiftestanden draaibare mondstukkap. In een ,,STOP,,-positie is het uitlaateinde afgesloten, in een ,,STRQCM,,-positie vindt een gerichte straal van het af te geven medium plaats, terwijl in een "SKHT,,-positie een nevelachtige of sproeiregenachtige afgifte van het medium plaatsvindt.

Om te verhinderen, dat kinderen via het trskker^afgiftemechanisme de irihoud van de fles kunnen bereiken, blijft de draaibare mondstukkap in de ,,STOP,,-positie en Iran deze door kinderen niet gemakkelijk worden gedraaid, tenzij het trekker-afgiftemechanisme op een speciale manier wordt gemanipuleerd.

Hiertoe heeft de mondstukkap tenminste één inwendig uitsteeksel of vangnok, die met tenminste één van het lichaam van de spuit uitstékende knobbel of been in ingrijping is, tenzij het lichaam wordt samengeknepen cm de knobbel of knobbels naar binnen toe te doen afbuigen, waardoor het uitsteeksel binnen de kap de knobbel kan passeren bij het draaien van de kap. Het uitsteeksel kan niet gemakkelijk van de knobbel worden losgemaakt, waardoor een voor kinderen veilig trekker-sproeirnondstuk-mechanisme wordt verkregen.

Voorbeelden van eerder voorgestelde, met een trekker bediende afgiftespuiten zijn geopenbaard in de Amerikaanse octrooischriften: 4.516.695 4.346.821 4.204.821.

De uitvinding verschaft een met een trekker bediende medium-afgifte-inrichting, bestemd voor plaatsing op een hcuder. De afgifte-inrichting cmvat een lichaam met een voorste einde en met overstaande zijwanden aan dat voorste einde, een zich vanaf het voorste einde tussen de zijwanden uitstrekkende neusbus en tenminste één langgerekt, voor het blokkeren van een mondstukkap dienend element, dat zich vanaf het voorste einde van het lichaam uitstrékt en bij draaien van de kap zonder daarbij de zijwanden van het lichaam te manipuleren met de mondstukkap in ingrijping treedt en draaiing daarvan verhindert; een aan het voorste einde van het lichaam aangebracht mandstuk-samenstel, omvattende de neusbus, een op de neusbus zittende nondstukkap, alsmede met elkaar samenwerkende middelen op of in de mondstukkap en cp of in de neusbus voor het selectief baaien van een "uit"-positie, een "spuit"-positie of een "strocm,,-positie van de mandsfcukkap bij het draaien daarvan; waarbij de mondstukkap tussen deze drie posities draai haar op de neusbus is gemonteerd en de mondstukkap nabij het blokkeerelemant is voorzien van middelen die met het blokkeerelement in ingrijping treden bij een poging tot draaien van de mondstukkap zonder de lichaams-zijwanden te manipuleren; en waarbij de zijwanden van het lichaam indrukbaar zijn, zodat bij het samenknijpen van de zijwanden deze met het blokkeerelement in ingrijping treden en dit naar binnen bewegen, waardoor de ingrijpings-middelen in de mondstukkap langs het blokkeerelement kunnen bewegen wanneer de mondstukkap tergelijk met het samenknijpen van de zijwanden van het lichaam wordt gedraaid.

De uitvinding wordt hieronder aan de hand van de tekening met een uitvoeringsvoorbeeld nader toegelicht.

Fig. 1 is een aanzicht in perspectief van een met een trekker bediende afgiftespuit volgens de uitvinding; fig. 2 is een geëxplodeerd aanzicht in perspectief van de afgiftespuit volgens fig. 1 en toont een grendelring op het moment, voordat deze van een cilindrisch voetstuk van het spuitlichaam wordt losgemaakt; fig. 3 is een vertikale doorsnede door de afgiftespuit in zijn ruststand, waarbij een veer tussen een trekker en het spuitlichaam de trekker en een eraan gekoppelde zuiger in de meest buitenste positie drukt; fig. 4 is een vooraanzicht van het voorste einde van het spuitlichaam, met een vanaf het voorste einde van het lichaam van de in fig. 2 getoonde spuit uitstekende neusbus, doch zander een op het einde van het lichaam gemonteerd wegtrekelement; fig. 5 is een achteraanzicht van de mondstukkap van een mondstuk-samenstel als weergegeven in fig. 2; fig. 6 is een geëxplodeerd aanzicht in vertikale langsdoorsnede van de mondstukkap en de neusbus van het mondstuk-samenstel volgens fig. 2, waarbij scmmige delen zijn weggebroken; fig. 7 is een vertikale langsdoorsnede door de mondstukkap en de daarmede samengebouwde neusbus; fig. 8 is een dwarsdoorsnede door het mondstuk-samenstel volgens fig. 1, volgens de lijn 8-8 in fig. 7, en nadat het wegtrekelement is verwijderd; fig. 9 is een dwarsdoorsnede door het mondstuk-samenstel, lijkende op de dwarsdoorsnede volgens fig. 8, doch waarbij de zijwanden van het spuitlichaam zijn samengeknepen cm twee van het lichaam uitstekende benen of knobbels uit een blokkeerpositie ten opzichte van twee cp de binnenwand van de mondstukkap aanwezige uitsteeksels te brengen; fig. 10 is een vooraanzicht van het spuitlichaam en het vanaf het voorste einde van het lichaam van de spuit uitstekend neusbus (fig. 2), welk aanzicht gelijkt cp dat van fig. 4, doch met het wegtrekelement cp het voorste einde van het lichaam gemonteerd; fig. 11 is een aanzicht in perspectief van het aan het voorste einde van het spuitlichaam te monteren wegtrekelement volgens de uitvinding; fig. 12 is een zijaanzicht van het wegtrekelement volgens fig. 11 en fig. 13 is een dwarsdoorsnede door het wegtrekelement, volgens de lijn 13-13 in fig. 12.

De in fig. 1 in perspectief weergegeven, met een trekker bediende afgiftespuit 10 is geheel uit kunststof gevormd en is aangebracht cp een fles 12. Een meer gedetailleerd, geëxplodeerd aanzicht in perspectief van deze afgiftespuit toont fig. 2.

De spuit 10 heeft een lichaam 14 met aan het afgifte-eind 18 daarvan een neusdeel met een bus 16, een tegen fraude beschermend mondstuk-wegtrekstuk 20 en een zich vanaf het bovendeel 22 van het lichaam 14 uitstrekkend en vervolgens naar beneden, naar een cilindrisch voetstuk 26 van het lichaam 14 gerichte harrigreepformatie 24. Het voetstuk 26 wordt door een vergrendelring 28 vastgehouden cp de hals 30 van een fles 12.

32 is een trekker, waarvan de voorzijde met 31 is aangeduid. Deze trekker is scharnierend op het lichaam 14 gemonteerd door middel van twee aan het boveneinde van twee overstaande zijwanden 36 van de trekker 32 vastgevormde cilindrische pennen 34, die steken in twee corresponderende cpeningen 38 in het lichaam 14 van de afgiftespuit 10. Tussen het lichaam 14 en de trekker 32 is een uit kunststof bestaande veer 40 aangebracht (zie fig. 2), die de trekker 32 steeds in zijn uitgangsstand terug tracht te drukken. Met de trekker 32 is een zuiger 42 gekoppeld. Deze zuiger heeft een naar buiten gerichte zuigers tang 44, die met de trekker 32 is verbanden, en een binnen liggend cilindrisch einde 46, dat is cpgencmen in een cilindrische cpening 48 in het lichaam 14 met het doel het volume van de door de cpening 48 gevormde pcmpkamer te variëren.

De trekker 32, de veer 40, de zuiger 42 en de cilindrische opening 48 vormen de belangrijkste componenten van een pcmpmechanisme 49.

In de bodem van het cilindrische voetstuk 26 is een inlaatstuk 50 cpgencmen, voorzien van een daarvan neerhangende en losneenibaar eraan bevestigde, in de fles 12 te steken danpelbuis 52.

De spuit/flesverbinding is veilig voor kinderen en bevat in de cilindrische zijwand van het cilindrische voetstuk 26 gevormde grendel-tongen 53 met grendelrok-opnemende cpeningen 54 en cp de fleshals 30 aangebrachte grendelnokken, welke grendeltongen en grendelnokken onderling vergrendeld worden gehouden door een vergrendelring 28.

Bij het uit de (spuitgiet) vorm nemen van het spuitlichaam wordt de vergrendelring 28, die door middel van een zestal verbindingsruggetjes of -damnetjes 57 aan het cilindrische voetstuk 26 van het lichaam 14 vastzit cm de ring 28 tezamen met het lichaam 14 te kunnen vormen, van het cilindrische voetstuk 26 losgemaakt door de verbindingsruggetjes 57 te breken en de ring vervolgens over het voetstuk 26 naar boven te bewegen.

Bij het samenstellen van de spuit 10 uit zijn onderdelen wordt de vergrendelring 28 over het cilindrische voetstuk 26 heen naar beneden bewogen.

Mat 58 is een mondstuk-samenstel aangegeven, omvattende een draaibare mondstukkap 60 met een naar voren uitstekend cilindrisch deel 62. De mondstukkap 60 is op de van een cilindrisch deel 64 van het lichaam 14 uitstekende neusbus 16 gemonteerd en wordt daarbij vastgehouden door een ringvormige kraag 66. De mondstukkap 60 heeft drie verschillende posities, en wel een positie "STOP" , een positie "SKJUEN" en een positie "STROMEN".

Bij het monteren van het mondstuk-samenstel 58 cp het lichaam 14 wordt een montagedeel 67 van het trekstuk 20 snappend opgencmen in een cpening 68 in het bovendeel 22. Daabrij steken vorkbenen 69 van het trekstuk 20 door randgroeven 70 in het bovendeel 22 en/of randgroeven 71 in de bovenwand van de kap 60 en tussen één of twee buigzame grendeltongen of -uitsteeksels 72 en het cilindrische deel 64, waardoor de mondstukkap 60 in zijn "stcp"-positie wordt vastgezet en een tegen fraude bestand zijnde en voor kinderen veilige vergrendeling van het trekker-bediende mondstuksamenstel 58 aan het lichaam 14 wordt verkregen.

Het mondstuksamenstel 58 is, zoals bovenbeschreven, cp het uitlaat-einde 18 van de spuit 10 gemonteerd. Het bovendeel 22 van het lichaam 14 locpt naar achteren toe uit in het achterste einddeel 73 van de hand-greepformatie 24, welke zich vanaf het einddeel 73 schuin naar voren en naar benedne uitstrekt naar het cilindrische voetstuk 26.

De zes verbindingsruggetjes of -dammetjes 57 liggen gelijkmatig raid het benedeneinde van het cilindrische voetstuk 26 verspreid en vormen eerst één stuk met de vergrendelring 28. Bij het spuitgietproces «orden de verbindingsruggetjes of -dammetjes 27 verbroken en wordt de vergrendelring 28 ten opzichte van het cilindrische voetstuk 26 naar boven verplaatst. In een later stadium, wanneer de vergrendelring 28 over het voetstuk 26 naar beneden wordt bewogen, komt een binnen de vergrendelring 28 aanwezige ringvormige groef 74 in snappende ingrijping met een ringvormige rib 75 op het voetstuk 26. Voor het aanbrengen cp de fles neemt de vergrendelring 28 dus een bovenste positie in. De ring 28 wordt in deze bovenste positie gehouden door het wrijvingscontact tussen de binnenwand van de vergrendelring 28 en de ribsegmenten 76 op de cilindrische buitenwand van het cilindrische voetstuk 26. De opwaartse beweging van de grendelring 28 wordt bepaald door en op zékere hoogte begrensd door de bovenste, gedeeltelijk ringvormige ribsegmenten 76 op de cilindrische buitenwand van het cilindrische voetstuk 26.

Zoals in fig. 3 is te zien, is binnen het cilindrische voetstuk 26, en wel aan een bovenwand 314 daarvan, een afdichtingsring 316 van kleine diameter gevormd. De afdichtingsring 316 is bestemd om tegen de binnen-cmtrékswand van de fleshals 30 af te dichten. De afdichtingsring 316 heeft aan zijn benedeneinde een afgeschuinde eindrand 318 cm het insteken van de fleshals 30 in het voetstuk 26 en rond de afdichtingsring 316 te vergemakkelijken. In het binnen liggende gedeelte van de afdichtingsring 316 bevindt zich een opening 320, waarvan de vorm overeenkomt met de vorm van het inlaatstuk 50, dat een in hoofdzaak cvaalvormige dwarsdoorsnede heeft. Het inlaatstuk 50 zit in de opening 320 vastgedrukt, en wel met de ribben 322 cp het stuk 50 in snappende ingrijping met montagegroeven in het binnenoppervlak van de wand van de opening 320. cp deze wijze wordt een lucht-dichte verbinding bereikt. De dcmpelbuis 52 is losneembaar bevestigd in het midden van het inlaatstuk 50. De lengte van de dcmpelbuis 52 hangt af van de grootte van de fles 12. Het verdient echter aanbeveling de dcmpelbuis 52 tot aan de bodem van de fles 12 te laten lopen, doch zonder deze aan te raken.

De cilindrische opening 48 bevindt zich binnen het lichaam 14 van de afgiftespuit 10. Het cilindrische einddeel 46 van de zuiger past nauwkeurig in de cilindrische opening 48 en vormt daarmede een pcmpkamer 324 met een variabel volume tussen een vaste achterwand 326 van de cilindrische opening 48 en een naar achteren gerichte wand 328 van het cilindrische einddeel 46 van de zuiger. De vaste wand 326 van de pcmp-kamer 324 heeft een in het onderste gedeelte daarvan gelegen, als tong uitgevoerde inlaatklep 330 en een opening 332 in het bovenste gedeelte ervan. Tegenover de tongvormige inlaatklep 330 bevindt zich een cpening 334 in de wand van het inlaatstuk 50, welke cpening een deel van het inlaatkanaal vormt. Dit inlaatkanaal wordt gevormd door de holle dompel-buis 52, het inlaatstuk 50 en de cpening 334.

De cpening 332 ligt tegenover een als tong uitgevoerde uitlaatklep 336 aan het boveneinde van het inlaatstuk 50. De inlaatklep 330 en de uitlaatklep 336 besturen de mediumstrocm naar en uit de pcmpkamer 324.

De trekker 32 is scharnierend cp het lichaam 14 van de spuit 10 gemonteerd door de heide zijdelings van het bovenste gedeelte van de trekker 32 uitstekende pennen 34 te steken in de beide corresponderende cpeningen 38 in het lichaam 14.

De in fig. 4 in vooraanzicht getoonde neusbus 16 heeft een cilindrisch verlengstuk 702 met een cilindrische holle ruimte 704. In de cilindrische wand van het cilindrische verlengstuk bevindt zich een eerste sleuf 706, welke tangentiaal is gericht teneinde via deze sleuf vloeistof tangentiaal in de cilindrische holle ruimte 704 te kunnen richten. Voorts is er een tweede, radiaal gerichte sleuf 708, via welks vloeistof radiaal in de cilindrische ruimte 704 kan worden gericht.

Het cilindrische verlengstuk 702 heeft een kleine diameter en is coaxiaal gelegen ten opzichte van een buitenste cilinder 710 van grotere diameter. In de uitvoering volgens fig. 4 reikt het kleinere cilindrische verlengstuk 702 naar buiten vanaf een materiaalbrug 712, waarmede het cilindrische verlengstuk 702 is bevestigd en die langs de binnenwand 714 van de buitenste cilinder 710 twee water-doorgangen 720 en 722 overlaat, via welke doorgangen in de vorm van een sproeiregen of stroom af te geven vloeistof naar de tangentiale sleuf 706 of de radiale sleuf 708 kan stromen.

Uit fig. 4 is ook te zien, dat de bovenwand van het lichaam 14 tussen de sleuven 70 een tongvormig deel 726 heeft, dat gedeeltelijk reikt in een positie-bepalende sleuf 728, die van achteren is uitgespaard aan de binnenzijde van de bovenste zijwand 730 van de mondstukkap 60 (zie fig. 5).

Zoals fig. 5 laat zien is de mondstukkap 60 in hoofdzaak vierkant van vorm, met op de bovenste zijwand 730 de aanduiding "STOP". cp de linker zijwand 734 bevindt zich de aanduiding "SIÜITEN", terwijl cp de rechter zijwand 730 de aanduiding "STROOM" voorkomt.

De mondstukkap 60 heeft voorts een bodenwand 742.

Binnen de onthullende van de voorste delen van de wanden 730, 734, 738 en 742 bevindt zich een eerste buitenste cilinder 746, die zich vanaf een voorste wand 744 van de mondstukikap 60 naar achteren toe uitstrekt en bestemd is voor het cpnemen van de buitencilinder 710 van de neusbus 16. Vanaf de voorwand 744 strekt zich voorts een cilinder 748 van kleinere diameter in achterwaartse richting uit, welke cilinder binnen de buitenste cilinder 746 is gelegen en een zich in radiale richting uitstrekkende sleuf 750 heeft, die bij een selectieve draaibeweging van de mondstukkap 60 op één lijn komt te liggen met de tangentiale sleuf 706 of de radiale sleuf 708 in het cilindrische verlengstuk 702. De cilinder 748 kan over het cilindrische verlengstuk 702 worden geschoven.

Wanneer, cp bekende wijze, de mondstukkap 60 tegen de wijzers van een uurwerk in vanuit de ,,STOP"-positie over 90° naar de ,,SEUIT"-positie wordt gedraaid, zal in de vloeistof-doorgang 720 aanwezige vloeistof door de sleuf 750 en door de op één lijn daarmede gelegen sleuf 706 heen in de cilindrische holle ruimte 704 stromen en vervolgens in de vorm van een wervel naar voren, naar een uitlaatcpening 752 in de voorste wand 744 van de mondstukkap 60 bewegen.

Wanneer de mondstukkap 60 vanuit de "STOP"-positie tegen de wijzers van een uurwerk in over 90° naar de "STROCW'-positie wordt gedraaid, komt de sleuf 750 in de wand van de cilinder 748 op één lijn te liggen met de radiale sleuf 708, waardoor vloeistof vanuit de doorgang 722 via de sleuf 750 en de sleuf 708 in radiale richting in de cilindrische holle ruimte 704 kan stromen, cm vandaaruit in axiale richting naar voren en door de opening 752 uit te stromen.

Op soortgelijke wijze als bij de eerder voorgestelde mondstuk-constructies kan cp deze wijze vloeistof via de doorgangen 720 en 722 worden gericht naar selectief op één lijn te plaatsen, zich in axiale of radiale richting uitstrekkerde sleuven, teneinde de vloeistof daardoor in een wervel dan wel langs een axiale baan naar de cpening 752 te doen transporteren en daarmede een gewenste wijze van afgifte van de vloeistof, in de vorm van een conische sproeiregen of nevel dan wel een nagenoeg axiale stroom te bewerkstelligen.

Het zal duidelijk zijn, dat verschillende formaties kunnen worden toegepast voor het tot stand brengen van de aansluiting van één of meer tangentiale sleuven via een radiale sleuf, op een vloeistofdoorgang, dan wel tussen één of meer radiale sleuven en ene radiale of langssleuf, zoals geopenbaard in het Amerikaanse octrooischrift 4.234.128 of het

Amerikaanse octrooischrift 4.706.88, van welks csctrooischriften de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouw!.

Fig. 5 toont een eerste formatie 754 in het onderste gebied aan de binnenzijde van de zijwand 734. Deze formatie 754 betreft een uitsteeksel, nok of tand 754, die vanaf de wand 734 ander een hoek naar boven en naar binnen reikt onder vorming van een vangrand of -nok 755. Op soortgelijke wijze is in het onderste gebied van de wand 738 een uitsteeksel of tand 756 gevormd, die zich vanaf de wand 738 binnen de mond-stukkap 10 naar binnen toe uitstrekt onder vorming van een vangrand of -nok 757.

Zoals hieronder nader zal worden beschreven, bevinden de nokken 754 en 756 zich normaal in een positie (binnen het mondstuk-samenstel 58) beneden de benen of uitsteeksels 72.

De blokkerende ingrijping van de benen of uitsteeksels 72 ten opzichte van de uitsteeksels of nokken 754 en 756 verhindert normaal het draaien van de mandstukkap 60 van het mondstuk-samenstel 58, totdat het wegtrekelement 20 wordt weggetrokken cm de vorkbenen 69 uit de vergrendelpositie van elk vorkbeen 69 tussen het cilindrische deel 64 en een been of uitsteeksel 72 te verwijderen, en tenzij en totdat een gebruiker tegelijk met het draaien van de mondstukkap 60 de zijwanden van het lichaam 14 in de zijwandgébieden 780 en 782 sameniknijpt.

De blokfceerpositie van de uitsteeksels 72 wordt getoond in fig. 8. Wanneer vervolgens, zoals weergegeven in fig. 9, de wandgébieden 780 en 782 van het lichaam 14 worden samengeknepen of naar binnen worden gedrukt om de benen of uitsteeksels 72 naar het cilindrische gedeelte 64 toe te bewegen en daarmede buiten de blokkerende ingrijping met de nokken 754 en 756 te brengen, kan de mondstukkap 60 met de wijzers van een uurwerk mee of daartegen in worden gedraaid, zoals met streeplijnen in fig. 9 wordt getoond.

Nadat - in fig. 9 - de wandgebieden 780 en 782 zijn samengeknepen cm de benen 72 buiten blokkerende ingrijping met de uitsteeksels 754 en 756, en wel in het bijzonder met het uitsteeksel 754 te brengen, kan de mondstukkap 60 tegen de wijzers van een uurwerk in over 90° naar de ,,SHJIT"-positie worden gedraaid.

In deze positie komen de doorgangen 720 en 722 via de sleuf 750 en de sleuf 706 in verbinding te staan met de cilindrische holte 704 voor het tot stand brengen van een vloeistofwervel naar de uitlaatopening 752 in de vooiste wand 744 van de mondstukkap 60, zodat een sproeiregen, nevel of mist-achtige afgifte van vloeistof uit de mondstukkap 60 plaatsvindt.

Wanneer de mondstuKkap 60 over 90° met de wijzers van een uurwerk mee wordt gedraaid, nadat eerst de uitsteeksels of benen 72 naar binnen toe zijn samengeknepen, beweegt het uitsteeksel 756 langs het been 72.

Elke nok of uitsteeksel 754 , 756 heeft een bovenoppervlak 760, dat zich uitstrekt in de richting van een oppervlak 762, dat nagenoeg evenwijdig ligt aan het vlak van de zijwand 734 respectievelijk 738. De snijlijn van deze oppervlakken 760, 762 vormt de vangrand 755 respectievelijk 757.

De verlengtong 726 kan met zijn schuin staande zijranden 784 en 786 aan de ene of de andere zijde met de nok 754 dan wel de nok 756 in ingrijping treden cm een verdere draaibeweging van de mondstukkap 60 naar links of naar rechts te verhinderen en daarmede te waarborgen dat de mondstukkap 60 bij beweging vanuit de ,,STOP"-positie alleen naar de ,,SHJTT"-positie, of naar de ,,STROCMH-positie kan worden gedraaid.

Het montagéblok 67 van het wegtrekdeel 20 (zie fig. 2 en 10) heeft een in hoofdzaak rechthoekig plat lichaam 801 en wordt na plaatsing cp het bovenste gedeelte 22 naar beneden gedrukt cm in de cpening 68 in het bovenste gedeelte 22 van het lichaam 14 te snappen. Tegelijkertijd worden de van een gebogen binnenoppervlak 802 voorziene vorkbenen 69 elk cpgencmen door de cp een afstand van elkaar gelegen sleuven of uitsparingen 70 aan het voorste einde van het bovenste gedeelte 22 en door de sleuven of uitsparingen 27 in de achterste rand van de bovenwand 730 van de mondstukkap 60, waarbij de gebogen oppervlakken 802 rond het cilindrische gedeelte 460 van het lichaam 14 kernen aan te liggen en de benedeneinden 804 worden opgenomen tussen het cilindrische gedeelte 64 en de op een afstand van elkaar gelegen benen of uitsteeksels 72.

Met de aldus gepositioneerde benedeneinden 804 van de vorkbenen 69 kunnen de benen of uitsteeksels 72 bij het samenknijpen van de wand-gebieden 780 en 782 van het lichaam 14 niet naar binnen bewegen.

Een draaibeweging van de mondstukkap 60 wordt dan dus verhinderd, en wel enerzijds door de vorkbenen 69 die door de op één lijn liggende sleuven of uitsparingen 70 en 71 in het bovenste wandgedeelte 22 van het lichaam 14 en de bovenwand 730 van de mondstukkap 60 heen reiken en anderzijds door de blokkeerpositie van de vorkbenen 69, die het naar binnen bewegen van de uitsteeksels 72 verhinderen en daarmede voorkomen dat de nokken 754 en 756 rechtsom dan wel linksom langs de uitsteeksels kunnen bewegen.

Zoals het best in fig. 11 is te zien, heeft het wegtrekdeel 20 aan het voorste einde een rechthoekige uitsparing 806, die over de verleng-tong 726 heen past. De gebogen vlakken 802 lopen vanaf de randen van de rechthoekige uitsparing 806 zijwaarts en neerwaarts langs de binnenzijde van de vorkbenen 69.

Een achterste gedeelte of treklip 808 van het wegtrekdeel 20 draagt de aanduiding "TREK".

Cm het aanvatten van het wegtrekdeel 20 te vergemakkelijken is de treklip 808 aan de onderzijde langs de achterrand afgeschuind, zoals in fig. 12 met 812 is aangegeven.

Het montageblok 67 ligt beneden het platte lichaam 801 van het wegtrekdeel 20, en wel onder een uitsparing 815 in het platte lichaam 801. Het mantagéblok is daarbij door middel van drie verbindingsruggetjes 818 verbonden met de voorste en achterste randen 816, 817 van de uitsparing 815 (zie fig. 13).

Het montageblok 67 heeft een gebogen ondervlak 820 met een centrale langssleuf 822, die het montagéblok 67 verdeelt in een linker en een rechter blokdeel 824 en 826. Elk blokdeel 824 en 826 heeft een schuin vlak 828, 830, dat vanaf het gebogen oppervlak 820 schuin naar opzij oploopt naar een schouder 832, 834 (zie fig. 13).

Het zal duidelijk zijn, dat wanneer het montagéblok 67 door de opening 68 heen naar beneden wordt gedrukt, de schuine vlakken 828 en 830 in ingrijping treden met de zijwanden van de opening 68 en dat de sleuf 822 de blokdelen 824 en 826 daarbij de gelegenheid geeft naar binnen uit te wijken, totdat de schouders 832 en 834 de onderste zijranden 835 en 836 van de opening 68 zijn gepasseerd en dan in een vergrendelde positie, onder het bovenste wandgedeelte 22 van het lichaam 14 nabij de zijranden 835, 836 van de opening 68 snappen. Het gebogen oppervlak 820 komt daarbij te rusten op het bovenoppervlak van het cilindrische gedeelte 64, met wellicht een geringe perspassing tussen het cilindrische gedeelte 64 en de onderzijde van het bovenste wandcppervlak 22.

Zoals weergegeven in fig. 12, heeft het platte lichaam 801 in het benedenoppervlak 842 een dwarsgroef 840, welke het buigen van de treklip 808 vergemakkelijkt.

Het wegtrekdeel 20 vormt een element ter indicatie van eventueel onbeoogd gébruik van het mondstuk-samenstel 58. Wanneer het wegtrék-element 20 gebroken is of mankeert, is dit een téken, dat het mondstuk-samenstel van de trékker-spuit is gemanipuleerd.

In gébruik zal de gebruiker de treklip 808 aan het achtereinde van het weg te breken deel 20 aanpakken en naar boven trekken, waarbij de afschuining 812 het vastpakken van de treklip 808 vergemakkelijkt en de dwarsgroef 840 het naar boven buigen van de treklip 808 vergemakkelijkt. Nadat de reklip 808 naar boven is getrokken, worden eerst de verbindings-ruggetjes 818 aan de achterrand 817 van de uitsparing 815 doorbroken en worden vervolgens de verbindingsruggetjes 818 aan de voorste rand 816 van de uitsparing 815 doorbroken. Nadat de verbindingsruggetjes 818 zijn doorbroken, kan het wegtrekdeel 20 eenvoudig uit het spuitlichaam worden verwijderd cm daarmede de vorkbenen 69 uit de op één lijn liggende sleuven of uitsparingen 70 en 71 te verwijderen en de benedeneinden 804 van de vorkbenen 69 uit hun blokkeerpositie tussen het cilindrische gedeelte 64 en de benen of uitsteeksels 72 vrij te maken en daarmede de gebruiker in de gelegenheid te stellen de trekker-spuit te gebruiken.

Claims (9)

1. Met een trekker bediende medium-afgifte-inrichting, bestemd voor plaatsing op een houder, welke afgifte-inriditing omvat: een lichaam met een voorste einde en met overstaande zijwanden aan dat voorste einde, een zich vanaf het voorste einde tussen de zijwanden uitstrekkende neusbus en tenminste één langgerekt, voor het blokkeren van een mondstukkap dienend element, dat zich vanaf het voorste einde van het lichaam uitstrekt en bij draaien van de kap zonder daarbij de zijwanden van het lichaam te manipuleren met de mondstukkap in ingrijping treedt en draaiing daarvan verhindert; een aan het voorste einde van het lichaam aangebracht mondstuk-samenstel, omvattende de neusbus, een op de neusbus zittende mondstukkap, alsmede met elkaar samenwerkende middelen op of in de mondstukkap en op of in de neusbus voor het selectief bepalen van een "uit"-positie, een "spuif-positie of een ,,strocm,,-positie van de mondstukkap bij het draaien daarvan; waarbij de mondstukkap tussen deze drie posities draaibaar op de neusbus is gemonteerd en de mondstukkap nabij het blokkeerelement is voorzien van middelen die met het blokkeerelement in ingrijping treden bij een poging tot draaien van de mondstukkap zonder de lichaams-zijwanden te manipuleren; en waarbij de zijwanden van het lichaam indrukbaar zijn, zodat bij het sameriknijpen van de zijwanden deze met het blokkeerelement in ingrijping treden en dit naar binnen bewegen, waardoor de ingrijpings-middelen in de mondstukkap langs het blokkeerelement kunnen bewegen wanneer de mondstukkap tergelijk met het sameriknijpen van de zijwanden van het lichaam wordt gedraaid.

2. Afgifte-inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het langgerekte blokkeerelement tenminste één vanaf het voorste einde van het lichaam nabij één van de beide zijwanden naar buiten uitstekend been of uitsteeksel heeft.

3. Afgifte-inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de mondstukkap in hoofdzaak beker-vormig is, met tenminste drie zijwanden en een voorste wand, welke voorste wand een uitlaatopening heeft, terwijl tenminste één van de zijwanden aan de binnenzijde een uitsteeksel of een nek heeft, dat met het blokkeerelement in ingrijping kan treden en dat het ingrijpingsmiddel vormt.

4. Afgifte-inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het lichaam een bovenste zijwand heeft met een zich aan het voorste einde van het lichaam uitstrekkende tong, «elke in de mondstukkap, onder de bovenwand daarvan, kan «orden cpgencmen en waarvan tenminste één zijrand in ingrijping kan treden met het ingrijpingsmiddel binnen de mondstukkap om daarmede de draaibeweging van de mondstukkap te begrenzen, waarbij deze ingrijping een werkzame positie van het mondstuk-samenstel definieert.

5. Afgifte-inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het langgerekte blokkeerelement diametraal tegenover elkaar gelegen eerste en tweede uitsteeksels aan overstaande zijden van de neusbus heeft, welke uitsteeksels zich vanaf het voorste einde van het lichaam naar buiten uitstrekken en elk nabij een der zijwanden zijn gelegen.

6. Afgifte-inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat elk der uitsteeksels wordt gevormd door een vlak, buigzaam en plat langgerekt been, dat zich uitstrekt in een vlak dat in hoofdzaak evenwijdig ligt aan het vlak van een aangrenzende zijwand van het lichaam en naar binnen, naar de neusbus toe buigbaar is, wanneer de lichaamszijwanden worden samengeknepen, waardoor de uitsteeksels buiten een blokkerende positie ten opzichte van de ingrijpingsmiddelen in de kap worden gébracht.

7. Afgifte-inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de mondstukkap in hoofdzaak beker-vormig is, met tenminste drie zijwanden en een voorste wand, welke voorste wand een uitlaatopening heeft, terwijl een bovenste kap-zijwand de aanduiding "STOP' draagt, de linker kap-zijwand de aanduiding "SHJTIEN" en de rechter kap-zijwand de aanduiding "STROOM" draagt, waarbij de linker en rechter zijwanden elk aan de binnenzijde een de genoemde ingrijpingsmiddelen vormend uitsteeksel of nok hebben, waarmede de kap opzij tegen een der uitsteeksels kan stuiten.

8. Afgifte-inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat elk der nokken wordt gevormd door een vanaf de binnenzijde van een der zijwanden van de mondstukkap uitstekend uitsteeksel met een scherpe (vang) rand tussen een eerste, zich vanaf de binnenzijde van de betreffende mondstukkap-zijwand naar binnen uitstrekkend oppervlak en een ander oppervlak, dat in hoofdzaak evenwijdig aan die mondstukkap-z ij wand verloopt.

9. Afgifte-inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het lichaam een bovenwand heeft en dat de inrichting een losneembaar cp deze bovenwand bevestigd element ter indicatie van onbeoogd gébruik heeft, welk element is voorzien van middelen, waarmede het met de mondstukkap in ingrijping is, terwijl voorts middelen aanwezig zijn voor het aanvatten van het element teneinde dit van de bovenwand te kunnen wegtrekken.