NL9301523A - Werkwijze voor het afregelen van een braillecel en cel afgeregeld volgens de werkwijze. - Google Patents

Description

Werkwijze voor het afregelen van een braillecel en cel afgeregeld volgens de werkwijze.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het afregelen van een braillecel met een aantal piëzo-elektri-sche buigelementen, die bij een uiteinde in een gestel zijn bevestigd en bij hun andere uiteinde elk met een aftastbaar orgaan samenwerken, dat een tastpunt ten opzichte van een aftastoppervlak kan laten bewegen vanuit een eerste stand, waarin het tastpunt door een het aftastoppervlak aftastend persoon niet waargenomen wordt naar een tweede stand, waarin de het aftastoppervlak aftastende persoon het wel waarneemt, waarbij de buigelementen van aansluitmiddelen voor elektrische spanningen zijn voorzien en op een plaats tussen de uiteinden ondersteund worden door een ondersteu-ningsmiddel en op een cel afgeregeld onder toepassing van de werkwijze.

Braillecellen, waarop de uitvinding kan worden toegepast, hebben aan één zijde een bevestiging, die kan bestaan uit een inklemming van het buigelement zelf of uit de bevestiging van een bij het uiteinde van het element uitstekend blad. Het eerste is bekend uit de Japanse publikatie "Paperless Braille Computer Communication Terminals" van Koichi Akatsuka, Akiyoshi Morita, Tsuneo Nimura, Development Engineering Dept., Kogyosha Co. Ltd. en de tweede mogelijkheid is aangegeven in de Europese octrooiaanvrage no. 0.237.090. Inklemming van dit uiteinde van het buigelement kan zowel star zijn, dus geen richtingsvariatie toelatend, als wat richting betreft soepel, zoals bijvoorbeeld bekend is uit US-A-4 473 356.

Piëzo-elektrische buigelementen zijn niet altijd volkomen recht en kunnen bovendien wat buigeigenschappen betreft onderling iets verschillen. Voor een braillecel is het evenwel nodig, dat de door de buigelementen bediende af- tastpunten in de stand, waarin zij voelbaar moeten zijn, een nauwkeurig bepaalde afstand boven een aftastvlak uitsteken en met een zekere stijfheid terugdrukken door de aftastende vinger tegengaan. Bovendien bestaat de mogelijkheid, dat vorm en buigeigenschappen, dus de buiging bij bepaalde aangelegde spanningen, in de loop van de tijd variëren. Dit zogenaamde verouderingsverschijnsel pleegt echter te verdwijnen in die zin, dat een piëzo-elektrisch buigelement gewoonlijk na een (betrekkelijk grote) aantal buigbewegingen stabiel is en een invariabele buiging geeft bij aanlegging van bepaalde spanningen.

De ondersteuning op de plaats tussen de uiteinden kan zowel eenzijdig als tweezijdig zijn, in welk laatste geval het buigelement tussen twee ondersteuningen kan worden ingeklemd, dan wel in aanraking is met twee op een gewoonlijk geringe afstand van elkaar gelegen ondersteuningen. De ondersteuningen kunnen enigszins zijn afgerond. Bovendien kunnen zij, om fabricage technische redenen enigszins elastisch zijn.

Het afregelen van de buigelementen uit een braillecel kan bijvoorbeeld gebeuren, door de aftastpennen, die door het buigelement bediend worden een aan de eigenschappen van het desbetreffende buigelement aangepast lengte te geven. Dit is erg arbeidsintensief. Een andere mogelijk, namelijk geen afregeling toe te passen en de tastelementen tegen een aanslag te laten bewegen bleek het nadeel te hebben, dat dan wel de juiste eindstand van de af te tasten elementen vast lag, maar geenszins de weerstandskracht die zij tegen indrukking door de aftastende vinger opbrengen.

Een andere wijze van afregelen bestaat daarin, dat de buigelementen in een bij een bepaalde spanningstoevoer horende stand worden gebracht bij hun vrije uiteinde en op de plaats tussen beide uiteinden, en dan bij het eerste uiteinde worden vastgezet. Een voorbeeld hiervan is be- schreven in de bovengenoemde Europese octrooiaanvrage no. 0.237.090, waarin een uitstekend blad in de afgeregelde stand wordt vast gesoldeerd. Deze soldeerverbinding wordt tevens gebruikt als elektrische spanningstoevoer, waardoor het niet mogelijk is het buigelement te laten verouderen, zonder deze soldeerverbinding te hebben aangebracht. Een fijnafregeling is dan bijvoorbeeld nog mogelijk, door de bladen, waarmee de buigelementen zijn vast gesoldeerd enigszins te buigen.

De uitvinding beoogt een werkwijze voor het afregelen van een braillecel met piëzo-elektrische buigelementen te verschaffen, die relatief weinig arbeidsintensief is, de mogelijkheid geeft in een enkele blik te zien in welke stand het buigelement in de plaats tussen de genoemde uiteinden bij benadering is en die bovendien bijstelling van de afregeling mogelijk maakt.

De bovengenoemde doeleinden worden volgens de uitvinding bereikt door er in te voorzien, dat bij het afregelen de ondersteuning op de plaats tussen de uiteinden wordt ingesteld in nagenoeg de richting van beweging van het buigelement onder invloed van aangelegde elektrische spanningen.

Een uitvoeringsvorm hiervan, waarbij het buigelement eenzijdig wordt ondersteund, bestaat daarin dat het afregelen plaats heeft door één of meer vulstukjes uit een aantal vulstukjes te kiezen, welke verschillende dikten hebben en dit vulstukje of een opeenstapeling van de gekozen vulstuk-jes als ondersteuning aan te brengen. Bij tweezijdige ondersteuning van het buigelement kan er in worden voorzien, dat uit een aantal brugstukjes, die een met de afstand tussen de vlakken overeenkomende hoogte hebben en een zijspleet voor het ontvangen van het buigelement op voor verschillende brugstukjes verschillende hoogten een brug-stukje wordt gekozen en op de plaats tussen de beide uiteinden vast gezet.

Een mogelijkheid met een enkel ondersteuningsdeel afregeling te bereiken bestaat daarin dat een brugstukje met een rond manteloppervlak in daarmede overeenkomende legerscha-len ter weerszijden van de buigelementen wordt gedraaid en zodanig met een buigelement samenwerkt, dat bij die draaiing het buigelement in de richting van zijn buigbeweging verplaatst wordt. Hierbij kan er uiteraard in worden voorzien, dat een afgeregeld ondersteuningsorgaan met op zichzelf bekende middelen, bijvoorbeeld een pennetje of een combinatie van een fijne ribbe met groeven wordt gefixeerd.

Een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding is omschreven in conclusie 6.

Nog een verdere uitvoeringsvorm is aangegeven in het kenmerk van conclusie 7.

Tweezijdige ondersteuning is daarbij mogelijk door gebruik te maken van het kenmerk van conclusie 8. De overeenkomende delen, die daarbij gedraaid worden om een afregeling te verkrijgen kunnen met een willekeurig geschikt gereedschap in dezelfde mate gedraaid worden.

In een braillecel, waarbij een ondersteuning tussen de beide uiteinden wordt gebruikt, zal zich veelal bij de normale gewenste beweging van het buigelement een stand bevinden, waarin dit geen dwarskracht ondergaat bij de plaats tussen de uiteinden, waar het ondersteund wordt.

Door nu de bij deze stand behorende stand van het andere uiteinde te nemen en de bij deze stand behorende spanningen aan te leggen neemt dan het buigelement een stand in, waarin de ondersteuning tussen de uiteinden kan worden aangebracht, hetgeen zowel één als tweezijdig kan gebeuren. Dit kan dan bijvoorbeeld door een druppeltje lijm of dergelijke aan te brengen.

Teneinde onnodige spanningen in de braillecel te voorkomen is het ondersteuningsmiddel bij voorkeur enigszins elastisch. Ook kan het enigszins afgerond zijn, hetgeen tot een soepeler samenwerking met het buigelement leidt.

De uitvinding omvat eveneens een braillecel, die is afgere-geld onder toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding.

De uitvinding wordt in het volgende nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin: fig. 1 schematisch een zijaanzicht toont van een braillecel die volgens de uitvinding is afgeregeld, fig. 2 een detail-doorsnede over de lijn II-II van fig. 1 toont; fig. 3 een detail-doorsnede door het linker einde van een buigelement toont volgens een andere uitvoeringsvorm van een braillecel; fig, 4 hetzelfde van nog een andere uitvoeringsvorm toont; fig. 5 een doorsnede van nog een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding toont; fig. 6 een doorsnede door een nog een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding toont; en fig. 7 een zijaanzicht van nog een verdere uitvoeringsvorm toont.

In fig. 1 is in zijaanzicht een braillecel weergegeven met een gestel 1, dat een benedenbalk 2 heeft en een bovenbalk 7, die in hun midden door middel van een schot 3 (zie fig. 2) met elkaar verbonden zijn. Op dit schot steken ter weerszijden rechthoekige ribben 4,5 en 6 uit. De buigele-menten 8,9,10 en 11 zijn elk door middel van een uitstekend centraal metalen blad 27 aan een middenbevestigingsplaat van althans ter plaatse van de bladen 27 geleiden materiaal 28 gesoldeerd.

Elk van de buigelementen 8 t/m 11 werkt samen met een tastpen 12 t/m 15, die elk aan hun bovenzijde in gaten 16 t/m 19 in het gestel 1 steken en aan hun bovenzijde een schouder hebben, waarmede zij tegen de van gaten voorziene benedenzijde van een tastplaatje 20 rusten. De buigelementen 8 t/m 11 zijn op een plaats tussen hun linker en rechter uiteinde tussen de balk 7 en de ribben 6 resp. de ribben 6 en 5 of de ribben 5 en 4 en de ribben 4 en de balk 2 vastgezet. Bij toepassing van de uitvinding wordt bij een juiste fixatie van de bijhorende tastpen en de bij deze fixatie horende aangelegde spanningen waargenomen, in hoeverre het riet 11 naar boven of naar beneden is uitgeweken en een daarbij passend brugstukje 29 uit een reeks van brugstukjes met opeen lopende spleten voor het ontvangen van een riet uitgezocht. Het is ook mogelijk een willekeurig brugstukje aan te brengen, de vereiste spanning aan te leggen en na te gaan of de uitslag juist is en, wanneer dit niet het geval is een brugstukje aan te brengen dat voor de juiste afregeling van het desbetreffende buigelement zorgt.

Uiteraard is het mogelijk, zoals in fig. 1 en 2 getoond, het buigelement van twee kanten met een brugstukje 29a,b,c of d in te klemmen, maar het is ook mogelijk een enkel vulstukje bijvoorbeeld aan de benedenzijde aan te brengen tussen de ribben zoals 5 en het bijbehorende buigelement.

De aangebrachte stukjes worden op de gebruikelijke wijze vastgehouden, hetgeen veelal geen aanvullende maatregelen vergt en bijvoorbeeld kan gebeuren door een niet getekende opsluitlat die in fig. 2 de rechterzijde van de ribben zoals 5 en 6 afdekt. Ook is het mogelijk na afregeling het brugstukje 29b met een geschikte lijm vast te zetten, dan wel het enigszins elastisch uit te voeren en van een groef of ribbe te voorzien die met een ribbe of groef van de schotten 5 of 6 samenwerkt. Met 31 zijn uitstulpingen aangegeven om de rieten zoals 10 vrij te houden van het middenschot 3.

In fig. 1 zijn de rieten aan de linkerzijde bevestigd door vast solderen van hun centrale blad 27. Het is evenwel ook mogelijk het buigelement zelf te bevestigen in een met 2 overeenkomend gestel, maar dan voorzien van een rechts van de rand van de plaat 28 gelegen balk 32, zoals in fig. 3 aangegeven. Er treedt dan een ander buigpatroon van het hier met 11a aangegeven buigelement op, waardoor het mogelijk is de buigelementen slechts aan de boven- of slechts aan de onderzijde af te steunen ten opzichte van de balken 2 of 7 en de ribben 4,5 of 6.

Een andere bevestigingswijze, die evenwel weer een kleine kanteling in het verticale vlak toestaat is in fig. 4 getekend, waar het gestel enigszins gewelfde uitstulpingen heeft om het hier met 11b aangegeven buigelement vast te houden.

Fig. 4 toont een ander type van afregelorgaan. Hier is in de balk 7 en de ribben 6 een cirkelboog-vormige sector 7a respectievelijk 6a uitgespaard, waarin een aan de buitenzijde cilindrisch orgaan 33 kan draaien, dat van gaten 34 is voorzien waarmede een geschikt gereedschap die draaiing kan veroorzaken. Ook is het mogelijk op de cilindrische oppervlakken van 7a of 6a dan wel van het brugstukje 33 een ribbe respectievelijk een reeks groeven dan wel een groef respectievelijk een reeks ribben aan te brengen, die mits zij voldoende dicht bij elkaar liggen en voldoende fijn zijn een voldoende instelnauwkeurigheid mogelijk maken. Het buigelement 11c ligt in een spleet 35 van het draaiorgaan 33, die aan zijn rechter einde een hoogte heeft die overeenstemt met de dikte van het buigelement 11c.

In fig. 6 is schematisch een uitvoeringsvorm aangeduid, waarin een schuin oplopende gedeelte 7b in de balk 7 is uitgespaard en een eveneens schuin oplopend gedeelte 6b aan de bovenzijde van de ribbe 6 is aangebracht. Uiteraard bevinden zich dergelijke schuin oplopende gedeelten ook tussen de ribben 6 en 5; 5 en 4 en 4 en de balk 2. Een brugstukje 29a', dat een vorm heeft, die aan de schuine vlakken 7b en 6b is aangepast, heeft een doorlaat 36, die eventueel aan de boven- en de benedenzijde een enigszins uitbollende begrenzingswand heeft. Door nu het brugstukje 29a naar links te verschuiven komt het buigelement lid lager te liggen. Deze instelmogelijkheid kan zeer nauwkeurig zijn, waarbij de verlegging in de lengterichting van de ondersteuning tussen de beide uiteinden van het riet geen storende invloed heeft, mits het riet maar in de juiste stand komt.

In de uitvoeringsvorm van fig. 7 bevinden zich tussen het buigelement 11e aan de bovenzijde de balk 7 en aan de benedenzijde het schot 6 ronde schijfjes 37a t/m 37d, die met een schroeflijnvormig oppervlak op elkaar liggen. Bijvoorbeeld met behulp van gaatjes 38 kunnen de schijfjes 37b en 37c gedraaid worden, waardoor de hoogteligging van het buigelement 11e verandert. Uiteraard kunnen van de schijfjes alleen 37a en 37b aanwezig zijn, de vlakken die met 11e in aanraking zijn iets bolvormig zijn en centre-ringsmiddelen tussen twee met elkaar samenwerkende schijfjes aanwezig zijn. Ook is het mogelijk de schijfjes uit te voeren als schroef en moer.

De uitvinding is niet beperkt tot de aangegeven uitvoe-ringsvoorbeelden. Het is zelfs mogelijk de uitvinding toe te passen zonder instelbare of onderling verschillende brug- of vulstukjes, bijvoorbeeld door een buigelement in een stand te brengen, waarin het bij de normale gewenste werking geen dwarskrachten ondergaat ter plaatse van de ondersteuning tussen de beide uiteinden. Het buigelement kan dan in de standen die het inneemt bij aanlegging van de spanning waarbij deze stand moet optreden gefixeerd worden, bijvoorbeeld door een druppeltje lijm of welk ander fixatiemiddel dan ook.

Brugstukjes kunnen worden vastgehouden door middel van de aangegeven ribbe en groefconstructie, maar eveneens is het mogelijk bij voldoend stroeve beweging van de brugstukjes, bijvoorbeeld volgens fig. 5 en 6 hen niet nader te fixeren. Een andere fixatiemogelijkheid is het aanbrengen van een pennetje, dat bijvoorbeeld in verhitte toestand zowel door het oppervlak van het brugstukje als door het oppervlak waar het brugstukje in kan bewegen, zoals 7a; 6a respectievelijk 7b, 6b heen gaat.

Claims (11)

1. Werkwijze voor het afregelen van een braillecel met een aantal piëzo-elektrische buigelementen, die bij een uiteinde in een gestel zijn bevestigd en bij hun andere uiteinde elk met een aftastbaar orgaan samenwerken, dat een tastpunt ten opzichte van een aftastoppervlak kan laten bewegen vanuit een eerste stand, waarin het tastpunt door een het aftastoppervlak aftastend persoon niet waargenomen wordt naar een tweede stand, waarin de het aftastoppervlak aftastende persoon het wel waarneemt, waarbij de buigelementen van aansluitmiddelen voor elektrische spanningen zijn voorzien en op een plaats tussen de uiteinden ondersteund worden door een ondersteuningsmiddel, met het kenmerk, dat bij het afregelen de ondersteuning op de plaats tussen de uiteinden wordt ingesteld in nagenoeg de richting van beweging van het buigelement onder invloed van aangelegde elektrische spanningen.

2. Werkwijze volgens conclusie 1 voor een braillecel, waarin de piëzo-elektrische buigelementen zich op enige afstand van een in hoofdzaak aan hen evenwijdig vlak van het gestel bevinden, met het kenmerk, dat het afregelen plaats heeft door één of meer vulstukjes uit een aantal vulstukjes te kiezen, welke verschillende dikten hebben en dit vulstukje of een opeenstapeling van de gekozen vulstuk-jes als ondersteuning aan te brengen.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, waarbij zich aan elke zijde van het buigelement een in hoofdzaak daarmede evenwijdig vlak bevindt, met het kenmerk, dat uit een aantal brugstukjes, die een met de afstand tussen de vlakken overeenkomende hoogte hebben en een zijspleet voor het ontvangen van het buigelement op voor verschillende brugstukjes verschillende hoogten een brugstukje wordt gekozen en op de plaats tussen de beide uiteinden vast gezet.

4. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een brugstukje met een rond manteloppervlak in daarmede over eenkomende legerschalen ter weerszijden van de buigelemen-ten wordt gedraaid en zodanig met een buigelement samenwerkt, dat bij die draaiing het buigelement in de richting van zijn buigbeweging verplaatst wordt.

5. Werkwijze volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het brugstukje met een rond manteloppervlak een zijspleet heeft, die convergeert van een grotere breedte naar een breedte, die met de dikte van het daarmede samenwerkende buigelement overeenkomt.

6. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat zich bij de plaats tussen de beide uiteinden ten opzichte van het desbetreffende element hellende, onderling evenwijdige vlakken bevinden en dat een tussen die vlakken passend brugstukje met een in de richting van het buigelement verlopende doorlaatspleet langs deze vlakken geschoven wordt.

7. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat op de plaats tussen de beide uiteinden aan één zijde van het buigelement een deel met een schroeflijnvormig oppervlak is gelegen, dat samenwerkt met een ten opzichte van dat deel draaibaar instelelement met een overeenkomend oploopvlak.

8. Werkwijze volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat zich overeenkomende delen met een oploopvlak en instelelement aan de andere zijde van het buigelement bevinden.

9. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat aan de buigelementen zodanige elektrische spanningen worden toegevoerd en het andere uiteinde in een zodanige stand wordt gebracht, dat het buigelement bij juiste afstelling op de tussen de uiteinden gelegen plaats geen uitwendige kracht ondergaat, en dat in deze stand een fixatieverbin-ding tussen het buigelement en het gestel tot stand wordt gebracht.

10. Werkwijze volgens één of meer van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat het ondersteuningsmiddel enigszins elastisch is.

11. Braillecel afgeregeld onder toepassing van één of meer van de voorafgaande conclusies.