NL9300265A - Nestbare kist of krat. - Google Patents

Description

Nestbare kist of krat.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een nestbare kist of krat met een bodem en daar vanaf opstaande zijwanden.

Bekend is een nestbare kist of krat, waarvan de zijwanden zijn vdorzien van vanaf de vrije bovenrand daarvan tot ongeveer halverwege de hoogte in hoofdzaak loodrecht op het vlak van de bodem lopende sleuven.

De zijwandgedeelten ter weerszijden van die sleuven lopen daarbij in eikaars verlengde. Twee van dergelijke kisten kunnen in elkaar worden genest, door hen met de bodems van elkaar af gericht op elkaar te plaatsen, en de overeenkomstige sleuven in register te brengen. Een dergelijk stel geneste kisten neemt aldus ongeveer evenveel ruimte in beslag als een afzonderlijke kist. Aldus wordt bij de opslag, het transport, en de behandeling van dergelijke bekende lege kisten een aanzienlijke ruimte- en hanteringsbesparing verkregen.

De onderhavige uitvinding beoogt, een alternatief voor de bekende nestbare kist te verschaffen. Hiertoe zijn volgens de onderhavige uitvinding de zijwanddelen ter weerszijden van de sleuf versprongen aangebracht. Bij voorkeur zijn daarbij de wanddelen over in hoofdzaak de wanddikte ten opzichte van elkaar versprongen.

Om de zijwanden voldoende stabiliteit te verschaffen, zullen de sleuven gewoonlijk over ongeveer de halve hoogte van de zijwanden lopen. De sleuven dienen dan voldoende breed te zijn voor het opnemen van de brug die loopt tussen de wanddelen ter weerszijden van die sleuf. Is een zijwanddeel echter tot ongeveer halverwege de hoogte van de zijwand inklapbaar uitgevoerd, zoals verder uit de figuurbeschrijving zal blijken, dan is de sleufbreedte oneindig klein te kiezen, en vormt de sleuf slechts het denkbeeldige grensvlak tussen de ten opzichte van elkaar versprongen geplaatste wanddelen.

Volgens een voorkeursuitvoering bevindt de sleuf zich halverwege de langs- respectievelijk dwarszijde van de bodem. Daarmee is een keersymmetrische kist te verschaffen, waardoor het in register brengen van de sleuven van twee kisten tijdens het nesten zo min mogelijk moeite vergt.

In het hiernavolgende zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van de in de bijgevoegde tekeningen getoonde, niet-beperkende uitvoeringsvoorbeelden. Hierbij wordt getoond in:

Figuur 1 schematisch een aanzicht in perspectief van een eerste uitvoering van een kist volgens de onderhavige uitvinding;

Figuur 2 een zijaanzicht in doorsnede volgens de lijn II-II in figuur 3 van twee kisten zoals getoond in figuur 1, welke gedeeltelijk in elkaar zijn genest;

Figuur 3 een aanzicht volgens de lijn III-III in figuur 2;

Figuur 4 schematisch een aanzicht in perspectief van een tweede uitvoering van de kist volgens de onderhavige uitvinding; en • Figuur 5 een bovenaanzicht van figuur 4.

Figuur 1 toont schematisch een kist 1 volgens de onderhavige uitvinding, voorzien van een bodem 2, en twee paar daar vanaf staande en tegenover gelegen zijwanden 3, 4. In het paar zijwanden 3 zijn handgrepen 5 aangebracht. De bodem 2 heeft een in hoofdzaak rechthoekig plan.

Zoals figuur 1 toont, zijn alle wanden 3, 4 gevormd door telkens twee wanddelen 6. Van elke wand 3, 4 lopen de beide wanddelen 6 evenwijdig telkens over ongeveer de wanddikte van de wanden 3, 4 versprongen ten opzichte van elkaar, zoals duidelijker blijkt uit figuur 3. Voorts eindigen de wanddelen 6 telkens halverwege de langs-respectievelijk dwarszijde van de bodem 2, alwaar de wanddelen 6 van telkens een wand 3, 4 een verticale sleuf 7 begrenzen. Zoals is te zien in figuur 1 en 2, loopt elke sleuf 7 vanaf de bovenrand van de wanden 3, 4 tot iets voorbij de halve hoogte daarvan. Bij de spleet 7 verbindt een brug 8 de beide wanddelen 6 van een zijwand 3, 4 met elkaar. Elke brug 8 loopt vanaf de bodem 2 tot iets onder halverwege de hoogte van de zijwanden 3, 4.

Zoals voorts uit figuur 1 en figuur 3 blijkt, sluit telkens een meer naar binnen gelegen wanddeel 6 van een wand 4 aan op het meer naar binnen gelegen wanddeel 6 van een wand 3. Het meer naar buiten gelegen wanddeel 6 van elke wand 4 sluit vervolgens weer aan op het meer naar buiten gelegen wanddeel 6 van de daarop aansluitende wand 3. Langs de omtrek van de bodem 2 worden voorts telkens twee meer naar binnen gelegen en in de hoeken van de kist 1 op elkaar aansluitende wanddelen 6 afgewisseld door twee meer naar buiten gelegen en eveneens in de hoeken op elkaar aansluitende wanddelen 6. Dientengevolge zijn de wanddelen 6 symmetrisch geplaatst ten opzichte van de twee diagonalen van de in hoofdzaak rechthoekige bodem 2.

Wanneer twee kisten 1 volgens figuur 1 met de bodems 2 van elkaar afgekeerd zo op elkaar worden geplaatst, dat de bodems 2 elkaar bedekken, wordt een situatie verkregen zoals getoond in figuur 2 en 3. Daarbij komt telkens het meer naar binnen gelegen wanddeel 6 van een wand 3, 4 van de ene kist 1 te liggen binnenwaarts van het meer naar buiten gelegen wanddeel 6 van de overeenkomstige wand 3, 4 van de andere kist 1. De bruggen 8 van de ene kist komen daarbij telkens te steken in de overeenkomstige sleuven 7 van de andere kist. Figuur 2 toont daarbij een stadium, waarbij de beide kisten 1 slechts in geringe mate in elkaar zijn gestoken. Uitgaande van de in figuur 2 getoonde stand kan de in de tekening weergegeven bovenste kist 1 verder neerwaarts worden bewogen, totdat de vrije bovenrand 9 van de zijwanden 3, 4 op de bodem 2 van de in de tekening weergegeven onderste kist komt te rusten. Aldus nemen twee van dergelijke in elkaar geneste kisten ongeveer evenveel ruimte in als een afzonderlijke kist.

Zoals het duidelijkst is te zien in figuur 3, zijn bij elke spleet 7 de naar elkaar toegekeerde einden van de wanddelen 6 afgeschuind, zodat alleen in bovenaanzicht gezien een topdeel van elk wanddeel 6 tot halverwege de langs- of dwarszijde van de bodem 2 loopt. Daarbij bestaat in langsrichting van de wanddelen 6 gezien geen onderlinge tussenruimte. Desondanks kan de brug 8 telkens dezelfde wanddikte bezitten als de wanddelen 6. De brug 8 kan echter even zo goed een geringere wanddikte worden gegeven, maar ook kan men de wanddelen 6 bij de spleet 7 in langsrichting gezien op afstand van elkaar laten eindigen. Een afschuining van de naar elkaar toegekeerde einden van de wanddelen 6 van één zijwand 3, 4 is in het laatste geval dan niet nodig.

Figuur 4 toont voorts een variant van de in figuur 1 getoonde kist 1. Daarbij zijn slechts de zijwanden 3 uitgevoerd overeenkomstig figuur 1. Zoals meer in het bijzonder figuur 5 in bovenaanzicht toont, is elk meer naar binnen gelegen zijwanddeel 6 van de zijwanden 4 voortgezet tot vlak bij de tegenover gelegen hoek alwaar het meer naar buiten gelegen zijwanddeel van die zijwand 4 aansluit op het meer naar buiten gelegen zijwanddeel 6 van de bijbehorende zijwand 3. Het overeenkomstige, meer naar buiten gelegen zijwanddeel van elke zijwand 4 is in gelijke mate verkort. Voorts is het verlengde, meer naar binnen gelegen zijwanddeel van elke zijwand 4 voorzien van een scharnierende flap 10. Deze scharnierende flap 10 strekt zich vanaf de bovenrand 9 van de zijwand 4 tot de halve hoogte van elke zijwand 4 uit, en is aldaar evenwijdig aan het vlak van de bodem 2 zwaaibaar bevestigd. In figuur 4 wordt zowel een opgeklapte als een neergeklapte flap 10 getoond. Zoals te zien is, wordt voor het neerklappen de flap 10 buitenwaarts gezwaaid, en komt tenslotte aan de buitenzijde naast de bijbehorende zijwand 4 te liggen. Met behulp van nok 11 kan de flap 10 in de opgeklapte stand daarvan worden gefixeerd. Daartoe snapt deze nok 11 in een overeenkomstige uitsparing bij de bovenrand 9 in het zijwanddeel 6.

Met twee kisten volgens figuur 4 en 5 is nu ook weer een in elkaar nesten mogelijk, zoals getoond in figuur 2. Vanzelfsprekend dienen daartoe de flappen 10 neergeklapt te zijn. Natuurlijk kunnen wijzigingen worden aangebracht aan de hier beschreven en getoonde uitvoeringsvoorbeelden van de uitvinding. Van belang is echter, dat de kist of kist volgens de uitvinding één of meer opstaande zijwanden bezit, waarvan zijwanddelen versprongen ten opzichte van elkaar lopen, bij vóorkeur over in hoofdzaak de wanddikte van die zijwanddelen. De uitvinding wordt daarom meer bepaald door de bijgevoegde conclusies.

Claims (5)

1. Kist of krat met een bodem en daarop aansluitende opstaande zijwanden, welke zijwanden een in hoofdzaak dwars op het vlak van de bodem verlopende sleuf bezitten, welke sleuf zich vanaf de vrije bovenrand van de desbetreffende zijwand in de richting van de bodem uitstrekt, met het kenmerk, dat de wanddelen (6) van een zijwand (3, 4) ter weerszijden van de sleuf (7) versprongen ten opzichte van elkaar zijn aangebracht, bij voorkeur over een afstand welke bij benadering overeenstemt met de wanddikte van de wanddelen.

2. Kist of krat volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de sleuf (7) zich telkens halverwege de langs- of dwarszijde van de bodem (2) bevindt.

3. Kist of krat volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat een meer naar buiten gelegen wanddeel (6) van een zijwand (3 respectievelijk 4) aansluit op een eveneens meer naar buiten gelegen wanddeel (6) van de overeenkomstige zijwand (4 respectievelijk 3), dat een meer naar binnen gelegen zijwanddeel (6) van een zijwand (3 respectievelijk 4) aansluit op een eveneens meer naar binnen gelegen zijwanddeel (6) van de overeenkomstige zijwand (4 respectievelijk 3), en dat gaande langs de omtrek van de bodem (2) genoemde op elkaar aansluitende meer naar binnen en meer naar buiten gelegen wanddelen elkaar afwisselen.

4. Kist of krat volgens één der voorgaande conclusies, met het kendterk, dat tenminste één der versprongen ten opzichte van elkaar geplaatste zijwanddelen (6) van een zijwand (3, 4) tot in hoofdzaak halverwege de hoogte van die zijwanden (3, 4) inklapbaar zijn.

5. Kist of krat volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de spleet een breedte heeft, welke in hoofdzaak overeenstemt met de wanddikte van de wanddelen.