NL9202174A - Lansmachine met buigzame lans. - Google Patents

Description

LANSMACHINE MET BUIGZAME LANS

De uitvinding heeft betrekking op een lansinrichting, zoals een lans inrichting voor het reinigen van pijpen-bundels van warmtewisselaars.

Een bekende lansmachine van de onderhavige soort wordt door aanvraagster in de handel gebracht onder de aanduiding "Heat-exchanger Bundel Cleaner (HBC)". Bij een dergelijke inrichting wordt een aantal op een bron van water onder hogedruk aangesloten slangen, die op een trommel zijn gewikkeld, in een aantal pijpen van een pijpenbundel gestoken om daarin aanwezige afzettingen los te spuiten. De slangen worden met een positieve druk in de pijpen geduwd, door de trommel aangedreven af te wikkelen.

Daarbij worden de slangen op de trommel opgesloten door opsluitmiddelen in de vorm van een aantal evenwijdig aan de trommel gelagerde rollen, die met hun oppervlak aanliggen tegen de op de trommel opgewikkelde slangen. Doordat de slangen met een positieve druk in de pijpen worden geduwd en niet, zoals eerder gebruikelijk door achterwaarts gerichte boringen in spuitmondstukken aan het einde van de slangen in de pijpen naar binnen worden getrokken, wordt het onder hoge druk toegevoerde water met een hogere effectiviteit benut. Deze bekende inrichting werkt i derhalve sneller en beter dan eerder bekende inrichtingen van deze soort.

De in conclusie 1 gekenmerkte inrichting is een verdere verbetering. Doordat de opsluitmiddelen in de vorm van het eindloze buigzame orgaan meebewegen met de beweging van de trommel treedt geen wrijving op de slangen op. De levensduur van de slangen wordt hierdoor aanmerkelijk vergroot. Bovendien is de totale wrijving bij rotatie van de trommel, bij een goede lagering van de geleidingsmiddelen zeer gering, waardoor de aandrijfmiddelen slechts weinig vermogen behoeven te hebben.

Bij voorkeur wordt de maatregel van conclusie 2 toegepast. De flenzen vormen hierbij als het ware de aanslag voor het buigzame orgaan, zodat de hoogte van de ruimte tussen het trommeloppervlak en het buigzame orgaan constant gehouden kan worden. De spanningstoestand van het buigzame orgaan kan hierdoor nauwkeurig onder controle worden gehouden.

Een gunstige uitvoering wordt gekenmerkt in conclusie 3. Met deze uitvoering kan het buigzame orgaan een grote stijfheid in dwarsrichting hebben en in langsrichting toch volledig soepel zijn.

Met de verdere ontwikkeling van conclusie 4 kan een zeer goede geleiding van het buigzame orgaan worden verkregen.

Door toepassing van de maatregel van conclusie 5, kan de wrijving ten gevolge van de beweging van het buigzame orgaan geheel opgenomen worden door deze additionele aandri jfmiddelen, zodat de aandrijving van de trommel, waarmee de duwkracht voor de lansen wordt opgewekt, niet beïnvloed wordt door eventuele wrijving in de geleiding van het buigzame orgaan.

Verdere kenmerken en voordelen van de uitvinding blijken uit de volgende beschrijving van enige uitvoerings-voorbeelden aan de hand van de bijgevoegde tekeningen.

Fig. 1 toont een eerste uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding in gedeeltelijk geschematiseerd en weggebroken perspectivisch aanzicht.

Fig. 2 toont een met fig. 1 overeenkomend aanzicht van een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting.

Fig. 3 toont een gedeeltelijk weggebroken aanzicht op de trommel van de inrichting van fig. 2.

De in fig. 1 getoonde lansinrichting 1 omvat een in een hulpgestel 2 gelagerde trommel 3, waarop tenminste één hogedruk slang 4 is gewikkeld. In dit voorbeeld zijn drie slangen gemeenschappelijk op de trommel 3 opgewikkeld.

Het hulpgestel 2 is in dwarsrichting verschuifbaar gelagerd in een niet getoond hoofdgestel. Met dit hoofdgestel zijn stangen 6, 7 vast verbonden, waarop respectievelijk een dwarsgeleiding en geleidingsrollen 8 van het hulpgestel 2 aangrijpen. De dwarsverplaatsing van het hulpgestel met de trommel 3 ten opzichte van het hoofdgestel wordt teweeg gebracht door een roteerbaar aangedreven schroefstang 23, die aangrijpt in een vast met het hulpgestel 2 verbonden schroefbus.

De trommel 3 wordt roteerbaar aangedreven met behulp van een aandrijfinrichting 12, die bijvoorbeeld een hydraulische of pneumatische motor kan omvatten. De aandrijving 12 is op niet nader getoonde wijze gekoppeld met de aandrijving van de schroefstang 23, zodanig dat bij rotatie van de trommel over een volle omwenteling, het gehele gestel 2 zijdelings zijdelings over een afstand wordt verplaatst gelijk aan de breedte die drie slangen 4 naast elkaar op de trommel 3 innemen. De positie waar de slangen van de trommel af- en opwikkelen blijft hierdoor ten opzichte van het hoofdgesteld in dwarsrichting op dezelfde plaats.

Voor de plaats waar de slangen van de trommel op- en afwikkelen is een lansgeleiding 9 geplaatst, waardoor de slangen geleid worden. De lansgeleiding 9 wordt zodanig ingesteld dat de uitgangen daarvan op overeenkomstige afstanden komen te liggen als de onderlinge afstand van de pijpen 11 in een te reinigen pijpenbundel 10. Bij het afwikkelen van de trommel 3 worden aldus de door de slangen 4 gevormde lansen via de lansgeleiding 9 in de pijpen 11 gestoken. Het andere einde van de slangen is op op zichzelf bekende wijze gekoppeld met de as van de trommel 3, waaraan weer een toevoer voor water onder hoge druk is aangesloten. Dit water onder hoge druk spuit aan het vooreinde van de lansen naar buiten zodat, wanneer deze lansen in de pijpen 11 gestoken zijn, daar aanwezige afzettingen losgespoten en weggespoeld kunnen worden.

Bij de inrichting 1 worden de lansen met een positieve druk, die opgewekt wordt door de rotatie van de aandrijving 12, in de pijpen 11 geduwd. Doordat voor het in de pijpen 11 geleiden van de lansen niet een deel van de onder druk toegevoerde vloeistof wordt gebruikt, zoals bij de bekende stand van de techniek waarbij in spuitmondstukken naar achteren gerichte kanalen zijn aangebracht, kan het volledige vermogen van de vloeistof onder druk gebruikt worden voor het schoonspuiten van de pijpen 11.

De slangen ondervinden tijdens het bedrijf dus een in een langsrichting gerichte drukkracht. Deze drukkracht zou de neiging hebben de slang van de trommel 3 af te lichten. Om dit te voorkomen zijn opsluitmiddelen aangebracht die volgens de uitvinding de vorm hebben van een eindloos orgaan 13, in de vorm van een eindloze band, welke over het grootste gedeelte van de omtrek op de trommel 3 aanligt. Slechts een een doorlaat 16 vormend gedeelte van de omtrek tussen twee geleidingsrollen 14 en 15 wordt door de eindloze band 13 vrijgelaten.

De eindloze band 13 wordt dus van de geleiding 14 boven de doorlaat 16 rondom de trommel 3 tot aan de geleiding 15 onder de doorlaat 16 geleid, van de geleiding 16 om in het hulpgestel aangebrachte geleidingen 17, 18 en 19 weer terug naar de geleiding 14. In de baan rondom de geleidingen 15, 17, 18 en 19, strekt de band 13 zich dus op een afstand van de trommel 3 uit en beweegt deze tegengesteld aan het trommeloppervlak.

De geleidingen 14, 15, 17, 18, 19 worden gevormd door in het gestel 2 gelagerde rollen, die dus een geringe wrijvingsweerstand opleveren.

Het eindloze orgaan 13 wordt op spanning gehouden door met de rol 19 verbonden cilinders 20, die hydraulische of pneumatische cilinders kunnen zijn en onder een instelbare druk staan, zodat de spanning van de eindloze wand 13 op een bepaalde gewenste waarde ingesteld kan worden en constant gehouden kan worden. Bij het op- en afrollen van de slangen 4 op de trommel 3 treedt dus geen enkele relatieve beweging op tussen de slang 4, de trommel 3 en het buigzame orgaan 13, en in het bijzonder geen beweging tussen het oppervlak van de slangen 4 en het buigzame orgaan 13, zodat de slang 4 in verregaande mate van slijtage wordt gevrijwaard.

Het buigzame orgaan 13 kan, zoals getoond in fig. 1 een band van willekeurig materiaal, zoals gewapende kunststof of roestvast staal zijn. Ook kan de band 13 op geschikte wijze een getande riem zijn. Daarbij zijn dan de rollen 14, 15, 17, 18, 19 tandriemrollen. Het gladde oppervlak van de tandriem is dan naar buiten en naar de trommel toegekeerd .

Fig. 2 toont een andere uitvoeringsvorm van het buigzame orgaan, waarbij dit buigzame orgaan 36 opgebouwd is uit twee kettingen 38, 39 met daartussen aangebrachte staven 40. Deze staven grijpen verdraaibaar aan in schakels van de kettingen 38, 39.

Ook bij de inrichting 30 van fig. 2 is de trommel 32 gelagerd in een hulpgestel 31 dat op de beschreven wijze in dwarsrichting verplaatsbaar kan zijn. De as 33 van de trommel 32 is hol uitgevoerd en omvat een toevoerkanaal voor de vloeistof onder druk, die door middel van een koppeling 34 aan dat kanaal wordt toegevoerd. De met de trommel verbonden einden van de slangen 37 zijn door middel van aansluitingen 35 verbonden met het kanaal in de as 33.

Het buigzame orgaan 36 wordt bij de inrichting 30 op overeenkomstige wijze geleid als bij de inrichting van fig.

1. Ook hier zijn geleidingen 42, 43, 44, 45, 46 die de getekende loop van het buigzame orgaan bepalen. Aangezien het buigzame orgaan 36 opgebouwd is uit kettingen 38, 39 en staven 40, kunnen deze geleiders op gunstige wijze ketting-wielen bevatten, die een nauwkeurige geleiding van het gehele buigzame orgaan met een minimale wrijving waarborgen. Het buigzame orgaan 36 wordt op de juiste spanning gehouden door middel van de geleider 45 die in sleuven 50 in het gestel 31 verschuifbaar is, dwars op zijn rotatieas. Op de einden van de geleider 45 grijpen schroefstangen 47 aan, die door steunen 49 van het gestel 31 zijn gestoken en waarop schroefwielen 48 aangrijpen. Door het aandraaien van de schroefwielen 48 wordt de geleider 45 van de trommel weggetrokken. waardoor het buiazame orcaan wordt cresoannen.

De trommel 32 heeft flenzen die bij deze uitvoeringsvorm voorzien is van uitsparingen waarin de staven 40 van het buigzame orgaan 36 komen te rusten. De positie van de staven ten opzichte van de trommel 32 wordt hierdoor nauwkeurig bepaald zodat de ruimte waarin de slangen 37 zijn opgesloten eveneens nauwkeurig is bepaald. In plaats van dat de staven 40 in de getoonde sleuven vallen, kunnen de flenzen ook uitgevoerd worden als kettingwiel, waarbij dan de kettingen 38, 39 over deze flenzen lopen.

Bij de inrichting 30 zijn additionele aandrijfmidde-len voor het buigzame orgaan in de vorm van een op de geleider 43 aangrijpende motor 51 aangebracht. Deze motor 51 kan een hydromotor of een pneumatische motor zijn en kan uitsluitend bedoeld zijn om de wrijving in de loop van het buigzame orgaan op te nemen.

Als alternatief kan de motor 51 ook de hoofdaan-drijfmiddelen vormen voor de gehele inrichting. Door de werking van de aandrijfmotor 51 wordt dan het buigzame orgaan 36 aangedreven en dit drijft dan op zijn beurt de trommel 36 aan, door de aangrijping van de staven in de flenzen van de trommel 32. Daarbij kan uiteraard ook de dwarsstelling door deze aandrijving worden verzorgd. De schroef stang 52 die overeenkomt met de in fig. 1 getoonde schroefstang 23 wordt daarbij vast in het hoofdgestel gemonteerd en aan het hulpgestel 31 wordt een kettingwiel gelagerd dat in aangrijping verkeerd met een ketting 38, 39 en een op de schroefstang 52 aangrijpende schroefbus roteert. Met een geschikte berekening van de spoed van de schroefdraad 52, en het aantal tanden van het betreffende kettingwiel, kan een volledige afstemming van de dwarsbeweging op de rotatiebeweging op de eerder beschreven wijze worden verkregen.

Hoewel de uitvinding hier in het bijzonder is beschreven toegepast voor een reinigingslansmachine voor pijpenbundels, kan deze ook toegepast worden in andere inrichtingen waarin een of meer op een trommel gewikkelde slang of slangen, die op de een of andere wijze in langs-richting op druk worden belast, op deze trommel opgesloten moeten worden. Met de uitvinding wordt daarbij een constructie verkregen waarbij de slang aan minimale slijtage is blootgesteld en waarbij bovendien de aandrijfkrachten voor het op- en afwikkelen van de slang minimale wrijving ondervinden.

Claims (6)

1. Lansinrichting omvattende een gestel, een roteerbaar aan het gestel gelagerde trommel, tenminste één op de trommel aangebrachte slang, van een doorlaat voorziene opsluitmiddelen voor het aanliggend op de trommel opsluiten van de slang, aansluitmiddelen voor het met een met de trommel verbonden einde van de slang verbinden van een bron van vloeistof onder hoge druk en aandrijfmiddelen voor het in rotatie aandrijven van de trommel, waarbij de opsluitmiddelen een eindloos buigzaam orgaan omvatten en geleidings-middelen daarvoor, die het buigzame orgaan in een baan geleiden van één zijde van de doorlaat, rondom de trommel en daartegen aanliggend, tot aan de andere zijde van de doorlaat en van daar in tegengestelde richting op een afstand van de trommel terug naar de éne zijde van de doorlaat.

2. Lansinrichting volgens conclusie 1, waarbij de trommel flenzen omvat waarvan de buitenomtrek op in hoofdzaak dezelfde diameter ligt als de buitenomtrek van de op de trommel gewikkelde slang en waarbij het buigzame orgaan aanligt op de flenzen.

3. Lansinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het eindloze buigzame orgaan samengesteld is uit twee kettingen op een afstand evenwijdig aan elkaar en met hun einden met deze kettingen verbonden staaf-vormige elementen.

4. Lansinrichting volgens conclusie 3, waarbij de geleidingsmiddelen met de kettingen samenwerkende ketting-wielen omvatten.

5. Lansinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, omvattende op het buigzame orgaan aangrijpende additionele aandrij fmiddelen.

6. Lansinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de geleidingsmiddelen een aantal roteerbaar aan het gestel gelagerde geleidingsrollen of -wielen omvat, waarvan er tenminste één voor het spannen van het buigzame orgaan dwars op zijn rotatieas verplaatsbaar is gemonteerd.