NL9201203A - Werkwijze voor het ledigen en wassen van vuilcontainers, bijbehorende containerwasinstallatie en kraakperswagen. - Google Patents

Description

Werkwijze voor het ledigen en wassen van vuilcontainers, bijbehorende containerwasinstallatie en kraakperswagen.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het ledigen en wassen van vuilcontainers, waarbij een container wordt geleegd in een trog, vanwaaruit het vuil wordt verplaatst naar een laadruimte waarin het wordt samengeperst, de container van binnen wordt gereinigd met behulp van onder druk daarin gespoten wasvloeistof, die daaruit deels tesamen met het te verwijderen vuil wordt afgevoerd en de vuile wasvloeistof voor het grootste deel wordt verzameld in een opvangtank.

Een dergelijke werkwijze is gebruikelijk voor het legen van de normaal gangbare vuilcontainers, zowel z.g. rolcontainers, als plastic bakken, de z.g. mini containers* een volle container wordt, nadat een eventueel deksel ervan is verwijderd, geplaatst op een stortopening, die toegang geeft tot een laadtrog in bijvoorbeeld een vuilnisauto; het vuil valt dan in de trog en wordt vanuit die trog afgevoerd naar een andere ruimte, bijvoorbeeld de laadruimte van de vuilniswagen. In de thans gebruikelijke vuilniswagens wordt het vuil vanuit een trog naar de laadruimte overgebracht met behulp van een verplaats-, respectievelijk persmechanisme. Zo een mechanisme bestaat uit een z.g. sledeschot, een vlak, plaatvormig, zich in hoofdzaak verticaal, maar van onder naar boven gezien onder een kleine hoek naar de laadruimte toe uitstrekkend schot, waaraan aan de onderrand een z.g. persschot scharnierend is opgehangen. Het sledeschot is, langs een geleider, van boven naar beneden en omgekeerd beweegbaar. Het persschot is via een aparte persschot-cilinder scharnierbaar. Wanneer vuil op de bodem van de trog valt, bevinden sledeschot en persschot zich in de ruststand, dat wil zeggen* het sledeschot is zo ver mogelijk opgetrokken en het persschot is zo ver mogelijk naar de laadruimte toe gescharnierd. Dan schuift het sledeschot, uiteraard met het persschot, naar beneden, waarbij het persschot vanaf de laadruimte richting stortopenlng scharniert. Is het sledeschot eenmaal in zijn laagste stand aangekomen, dan wordt het persschot richting laadruimte gescharnierd, zodat het als een soort 'grijper' werkt. Door het persschot wordt daarna het vuil in de laadruimte samengeperst. Dit alles tesamen heet wel de beladingscyclus.

Na het volvoeren van de beladingscyclus wordt dan de container van de stortopening genomen en 'op straat' gezet. Schoonmaken van de container geschiedt buiten de vuilniswagen. Daarbij wordt dan bijvoorbeeld gebruik gemaakt van wasvloeistof, meestal gewoon water, die, bijvoorbeeld onder druk, in de container wordt gespoten, waarna de wasvloeistof met vuil en al uit de container wordt verwijderd en wordt opgevangen.

Het aldus, na lediging, apart reinigen van de container wordt als een ongemak ervaren.

De uitvinding berust op het inzicht dat het mogelijk is, zowel het ledigen en samenpersen van het vuil als het reinigen van de container, direct op de kraakperswagen uit te voeren. Dit leek niet goed realiseerbaar, doordat de ruimte in de trog, tegenover de stortopening, geen mogelijkheid leek te bieden voor het aanbrengen van de voor het reinigen noodzakelijke spuitkoppen! ze zouden de vuilstort en de verplaatsing van het vuil daarna in de weg staan. Verder leek het additionele motorvermogen, noodzakelijk voor de aandrijving van de, bijvoorbeeld roterende, spuitkoppen en van de waterpomp, slechts ten koste van hoge extra investeringen daarin, en in ruimte daarvoor, te kunnen worden gerealiseerd.

De uitvinding verschaft een werkwijze en een daarbij behorende containerwasinsta11atie, waarmee het gestelde doel wordt bereikt, terwijl toch de genoemde bezwaren niet optreden.

De werkwijze volgens de uitvinding vertoont daartoe het kenmerk dat het ledigen, verplaatsen en samenpersen van het vuil en het reinigen onder druk en opvangen van de vuile wasvloeistof direct na elkaar plaatshebben, waarbij het voor de diverse processtappen benodigde vermogen wordt geleverd door eenzelfde motor.

Door de genoemde processtappen na elkaar uit te voeren, is het mogelijk het voor een en ander benodigde vermogen door eenzelfde motor te laten leveren. Dat betekent dat een hoofdbezwaar tegen de uitvoering van het reinigingsproces, meteen op de vuilniswagen, is weggenomen.

De bezwaren die er zijn met betrekking tot de beschikbare ruimte, kunnen volgens de uitvinding worden opgelost met behulp van maatregelen van constructieve aard.

Uiteraard moet op de kraakperswagen, wanneer hij tevens de containers reinigt, plaats worden gevonden voor de benodigde tanks; zowel voor de wasvloeistof als voor het gebruikte vuile water. Ook daarvoor geeft de onderhavige uitvinding een oplossing.

De problemen van constructieve aard worden volgens de uitvinding opgelost door een containerwasinstallatie te gebruiken, omvattende een of meer tanks voor opslag van de wasvloeistof, middelen om de wasvloeistof onder druk in een container te spuiten, zoals een vloeistofpomp en een of meer spuitkoppen en middelen om de vuile wasvloeistof af te voeren.

De installatie is verder daardoor gekenmerkt, dat hij kan worden ingebouwd in de gebruikelijke kraakperswagens, die zijn voorzien van een containerbe ladings inrichting en van een mechanisme om het uit een container gevallen vuil uit de trog te verwijderen en in een laadbak samen te persen, dat hij is voorzien van een of meer spuitkoppen, weg-draaibaar opgehangen tegenover de stortopening, waartoe een spuitkop is gemonteerd aan het einde van een eerste arm, die aan zijn andere einde, scharnierend om een eerste scharnier is bevestigd aan (het einde van) een tweede arm, die aan zijn andere einde is voorzien van een tweede scharnier met een schamieras, evenwijdig aan die van het eerste scharnier, welk tweede scharnier is voorzien van middelen om het te bevestigen aan de fundatie van de kraakperswagen en de tweede arm is voorzien van middelen om hem scharnierend om een derde scharnier, met een schar-nieras, evenwijdig aan die van de andere genoemde scharnieren te verbinden met de zuigerstang van een pneumatisch aandrijfmechanisme, waarvan de zuiger is voorzien van middelen om hem, scharnierend om een vierde scharnier, met een schamieras, evenwijdig aan de andere genoemde schamierassen te bevestigen aan de fundatie van de kraakperswagen, waarbij de lengten van de beide armen en de hoek die ze insluiten bij uitgeschoven respectievelijk ingeschoven stand van de zuiger, zijn afgestemd op de in de constructie van een bepaalde kraakperswagen aanwezige ruimte en de situering van de opening voor de container.

Bij een dergelijke wasinstallatie, indien gemonteerd in de ruimte waarvan de onderkant de trog vormt, dat wil zeggent gezien vanaf de kant van de wagen die de stortopening bevat vóór het sledeschot, kan er dus voor worden gezorgd dat gedurende de beladingscyclus de spuitmonden zich niet bevinden vóór het het stortgat, en dat wanneer die cyclus is afgelopen, zulks weer wel het geval isi dan kan het reinigen van de container beginnen. Doordat zowel de pneumatische aandrijving als de beide armen als de spuitkop(pen) in hoofdzaak In één vlak kunnen liggen, neemt het betreffende mechanisch beweegbare deel van de installatie relatief weinig ruimte in en kan het in het merendeel van de in gebruik zijnde kraakperswagens worden ingebouwd. Dit inbouwen kan op eenvoudige wijze, via bijvoorbeeld twee bevestigingspunten worden gere aliseerd: één voor de bevestiging van de cilinder van de pneumatische aandrijving en één voor de bevestiging van het hiervoor genoemde 'tweede scharnier'.

Er moet voor worden gezorgd, dat met de uiterste standen van de pneumatische aandrijving de gewenste standen van de spuitkop(pen) corresponderen. Dat betekent dat zowel de lengte van de armen, als de wijze waarop ze door de aandrijving worden 'opgevouwen', respectievelijk worden 'ontvouwen' moet worden aangepast aan de dimensionering van de betreffende ruimte.

De gewenste instelling van de uiterste standen van de armen, en daarmee de plaats die de spuitkop(pen) dan inneemt (innemen), is volgens een verder kenmerk van de installatie volgens de uitvinding op eenvoudige wijze daardoor verzekerd, dat de hoek die de beide armen insluiten wordt bepaald door een staaldraad of dergelijke, die met zijn ene einde is bevestigd aan de fundatie van de kraakperswagen en via een op de tweede arm gemonteerde geleider loopt naar een bevestigingspunt op de eerste arm en waarvan de lengte correspondeert met de bij in-respectievelijk uitgeschoven zuigerstang gewenste, door de armen ingesloten hoeken. '

De bevestiging van de uiteinden van de staaldraad aan de armen dient, om een goede hef boom werking te verzekeren, te zijn op enige afstand van het eind van de eerste arm.

De uitvinding omvat kraakperswagens van het beschreven type, waarin een containerwasinstallatie volgens de uitvinding is gemonteerd.

Bij voorkeur bevindt (bevinden) de schoonwatertank(s) zich vóór, dat wil zeggen aan de van de trog af gekeerde zijde, en onder in de laadbak en is (zijn) de vuilwatertank(s) daarboven aangebracht. Aldus blijft de uitdrukcilinder gemakkelijk bereikbaar voor controle en onderhoud. Tevens is aldus de stabilisering van de opbouw van de wagen, zowel bij volle schoonwatertanks als bij volle vuilwatertanks en een volle laadruimte gewaarborgd. Gebruikelijke tankinhouden zijn bijvoorbeeld 1000 liter per tank.

Wanneer in een wagen meer dan één schoon- en/of vuilwatertanks worden gebruikt worden die bij voorkeur als communicerende vaten aan elkaar gekoppeld en is een vatenstelsel voorzien van een peilglas.

De wasinstallatie in een kraakperswagen volgens de uitvinding heeft in het algemeen twee, roterende, spuitkoppen naast elkaar. Voor het reinigen van rolcontainers is dit een goede oplossing. Wanneer minicontainers moeten worden gereinigd, is het gebruik van één waskop voldoende; één waskop wordt dan uitgeschakeld. Derhalve is een wasinstallatie van een kraakperswagen volgens de uitvinding bij voorkeur voorzien van twee of meer spuitkoppen, zo uitgevoerd dat de mogelijkheid bestaat om althans één spuitkop uit te schakelen. Om te waarborgen dat de waskracht en het watergebruik, en dus het wasresultaat, per waskop constant is, ook wanneer een of meer waskoppen zijn uitgeschakeld, is de installatie bijvoorbeeld voorzien van een circuit waardoorheen de niet gebruikte wasvloeistof wordt teruggeleid naar de schoon-watertank, waarbij het circuit een weerstand voor de vloeistof heeft die circa gelijk is aan die van de uitgeschakelde waskop(pen).

Tijdens het wassen valt wasvloeistof, samen met losgespoten vuil in de trog. In de trog bevindt zich dan dus na het wassen vuil waswater met vuilbezinksel. In een volgende beladingscyclus wordt met het nieuw aangevoerde vuil het wasvloeistof bevattende vuilbezinksel naar de laadruimte verplaatst en daar samengeperst. De meegekomen wasvloeistof stroomt dan uit de laadruimte weer terug in de trog en komt bij de daar al aanwezige vuile wasvloeistof.

Om ervoor te zorgen dat in de trog het wasvloeistof niveau niet te hoog wordt, is bij voorkeur, volgens de uitvinding het onderste deel van de trog, op enige hoogte boven de bodem, voorzien van een over-stroomopening met filterrooster, die uitmondt in een achter de trog gelegen verzamelbak, waarin zich een niveauschakelaar bevindt die wanneer een bepaald vloeistofniveau is bereikt een pomp in werking stelt, die de vuile wasvloeistof naar de vuilwatertank pompt. Ook het voor dit wegpompen benodigde vermogen wordt afgenomen van dezelfde motor, die wordt gebruikt voor de andere processen op de wagen en niet gelijktijdig met die andere processen. Extra motorvermogen is dus niet nodig.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen, waarin schematisch en volgens een verticale doorsnede* fig.1-5 de achtereenvolgens optredende stappen van de beladingscyclus, mét de daarnavolgende reiniging weergeven; fig.6 de overstroomconstructie onder in de trog weergeeft; fig.7-8 de wasinsta11atie met de spuitkop in de weggedraaide stand, respectievelijk in de werkstand weergeeft.

In fig.l is 1 de fundatie van een kraakperswagen, waarvan een wiel 2 is getekend. Een vuilcontainer 3 is geplaatst op de stortopening 4, waardoorheen het vuil valt in de laadtrog 5 onderin de vuilopvangruimte 6. In de vuilopvangruimte 6 bevindt zich een schot 7 dat kan worden bewogen (met behulp van een hydraulische aandrijving) in de slede langs de geleider 8. Aan dit sledeschot 7 is het persschot 9 scharnierend om scharnier 10 opgehangen.

Verder bevindt zich in de vuilopvangruimte 6 de wasinstallatie, waarvan hier getekend zijns de waskop 11, die is gemonteerd aan het uiteinde van een - eerste - arm 12, die scharnierend om scharnier 13 is bevestigd aan een - tweede - arm IA, die met zijn andere einde, scharnierend om scharnier 15 is bevestigd aan de fundatie van de wagen. Het persschot 9 is door het sledeschot 7 opgetrokken en laat de laadtrog 5 en de toegang daartoe vrij voor het uit de container 3 daarin vallende vuil.

De waskop 11 bevindt zich in de weggedraaide stand, dat wil zeggen: hij bevindt zich niet vóór de stortopening A en is dus geen belemmering voor uit de container 3 daardoorheen in de trog 5 vallend vuil.

Wanneer het vuil in de trog 5 is gevallen, beweegt het sledeschot 7 zich langs de geleiding 8 in de richting 16 - zie fig.2 - naar beneden. Het persschot 9 wordt - hydraulisch aangedreven - om scharnier 10, gedraaid in de richting 17. In de praktijk wordt uiteraard eerst het persschot 9 gedraaid en dan wordt sledeschot 7 bewogen. De waskop 11 blijft in de weggedraaide stand.

Daarna wordt persschot 9 weer teruggescharnierd in de richting 18 - zie fig.3. Het vuil in de trog 5 wordt dan door het persschot 9 verplaatst naar de laadruimte 19, waarin het wordt samengeperst, doordat het sledeschot 7 in de richting 20 wordt bewogen.

Nu is het vuil uit de trog 5 verwijderd en is de container 3 leeg. De waskop 11 wordt hierna vóór de stortopening gebracht. In de tekening is slechts één waskop getekend, maar in de praktijk zijn steeds twee of meer van dergelijke, roterende spuitkoppen aanwezig, waarvan, indien 3 een minicontainer is, er slechts één wordt gebruikt. De container 3 kan nu met behulp van, uit de waskop 11 spuitende wasvloeistof worden gereinigd. Het vuil valt dan met de wasvloeistof in de trog 5.

Wanneer aldus de container is gereinigd, wordt de waskop 11 weer voor de stortopening A weggedraaid. Dit is weergegeven in fig.5. De situatie volgens fig.5 is weer de uitgangssituatie volgens fig.l. De container wordt verwijderd en een volgende laadcyclus kan beginnen.

In de trog 5 zal een zekere vermenging van vuil en wasvloeistof plaatshebben. Wanneer het vloeistofniveau in de trog 5 een zekere hoog- te 21 heeft bereikt, zal die via de van een filter voorziene over-stroomopening 22 uit de trog 5 weglopen. Die vloeistof wordt dan in een verzamelbak opgevangen en wanneer in die bak een bepaalde hoeveelheid vloeistof is verzameld, worden weggepompt naar de in de kraakperswagen aanwezige vuilwatertank.

Fig.7 toont meer in detail de was insta 11 at ie. De waskop 11, die een roterend spuitstuk 23 bevat, is bevestigd aan het einde van een eerste arm 12. Die arm 12 is via scharnier 13 bevestigd aan een tweede arm 14, die via scharnier 15 is verbonden aan de wagenfundatie. De arm 14 is via een scharnierende verbinding 24 met de zuigerstang 25 van de hydraulische aandrijving 26 verbonden. De cilinder van die aandrijving is via scharnier 27 met de fundatie van de wagen verbonden.

Om de waskop 11 te kunnen wegdraaien van de stortopening, wordt de arm 14 door de zuigerstang 25 naar boven bewogen. Om ervoor te zorgen dat de waskop zich dan beweegt in de relatief nauwe ruimte die beschikbaar is tussen de stortopening 4 en het sledeschot 7, moeten de beide armen 12 en 14 ten opzichte van elkaar 'scharen'. Dat betekent, dat de arm 12 ten opzichte van de arm 14 min of meer moet worden 'opgetild'. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van een staalkabel 28. Deze is met Zijn ene einde 29 bevestigd aan een deel 30 van de fundatie. Via de geleider 31 - in het getekende geval» een rolwieltje -, bevestigd op de arm 14, is de kabel 28, bij 32 bevestigd aan de arm 12. Door de lengte, de plaats van de geleider 31 en de bevestigingsplaats 32 goed te kiezen, kan de beweging van de kop 11 door het betreffende gedeelte van de opvangruimte 6 worden 'gestuurd'.

Figuur 8 toont de wasinsta11atie in de werkstand. De waskop 11 bevindt zich in de werkstand bij geheel uitgeschoven zuigeras. Alleen al door de zwaartekracht zal hij, wanneer er geen tegenwerking is, in de werkstand 'vallen'. De kabel 28 zorgt ervoor, dat de werkstand van de kop 11 steeds dezelfde is, ook wanneer een andere 'stuit', zoals die bijvoorbeeld bij het scharnier 13 kan zijn aangebracht - zie tekening-niet of niet langer tot een bepaalde gewenste werkstand leidt.

Claims (8)

1. Werkwijze voor het ledigen, en wassen van vuilcontainers, waarbij een container wordt geleegd in een trog, vanwaaruit het vuil wordt verplaatst naar een laadruimte waarin het wordt samengeperst, de container van binnen wordt gereinigd met behulp van onder druk daarin gespoten wasvloeistof die daaruit deels tesamen met het te verwijderen vuil wordt afgevoerd en de vuile wasvloeistof voor het grootste deel wordt verzameld in een opvangtank, met het kenmerk dat het ledigen, verplaatsen en samenpersen van het vuil en het reinigen onder druk en opvangen van de vuile wasvloeistof direct na elkaar plaatshebben, waarbij het voor de diverse processtappen benodigde vermogen wordt geleverd door eenzelfde motor.

2. Container wasinstallatie ten gebruike bij het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 1, omvattende een of meer tanks voor de opslag van de wasvloeistof, middelen om de wasvloeistof onder druk in een container te spuiten, zoals een vloeistofpomp en een of meer spuitkoppen en middelen om de vuile wasvloeistof af te voeren, met het kenmerk dat de installatie kan worden ingebouwd in de gebruikelijke kraakperswagens, die zijn voorzien van een containerbeladingsin-richting en van een mechanisme om het uit een container gevallen vuil uit de trog te verwijderen en in een laadbak samen te persen, dat hij is voorzien van een of meer spuitkoppen, wegdraaibaar opgehangen tegenover de stortopening, waartoe een spuitkop is gemonteerd aan het einde van een eerste arm, die aan zijn andere einde, scharnierend om een eerste scharnier is bevestigd aan (het einde van) een tweede arm, die aan zijn andere einde is voorzien van een tweede scharnier met een scharnieras, evenwijdig aan die van het eerste scharnier, welke tweede scharnier is voorzien van middelen om het te bevestigen aan de fundatie van de kraakperswagen en de tweede arm is voorzien van middelen om hem scharnierend om een derde scharnier, met een scharnieras, evenwijdig aan die van de andere genoemde scharnieren te verbinden met een zuiger-stang van een pneumatisch aandrijfmechanisme, waarvan de zuiger is voorzien van middelen om hem, scharnierend om een vierde scharnier met een scharnieras , evenwijdig aan de genoemde scharnierassen te bevestigen aan de fundatie van de kraakperswagen, waarbij de lengten van de beide armen en de hoek die ze insluiten bij uitgeschoven respectievelijk ingeschoven stand van de zuiger, zijn afgestemd op de in de constructie van een bepaalde kraakperswagen aanwezige ruimte en de situe- ring van de opening voor de container daarin.

3. Container volgens conclusie 2, met het kenmerk dat de hoek die de beide armen insluiten wordt bepaald door een staaldraad of dergelijke, die met zijn ene einde is bevestigd aan de fundatie van de kraakperswagen en via een op de tweede arm gemonteerde geleider loopt naar een bevestigingspunt op de eerste arm en waarvan de lengte correspondeert met de bij in- respectievelijk uitgeschoven zuigerstang gewenste, door de arm ingesloten hoeken.

4. Kraakperswagen, voorzien van een container-wasinstallatie volgens conclusie 2 of 3.

5. Kraakperswagen volgens conclusie 4, met het kenmerk dat de schoonwatertank(s) zich bevindt (bevinden) voor en onder in de laadbak en dat zich daarboven de vuilwatertank(s) bevindt (bevinden).

6. Kraakperswagen volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk dat in het geval dat er meer schoonwatertanks en/of meer vuilwatertanks worden gebruikt, gelijksoortige tanks als communicerende vaten aan elkaar zijn gekoppeld en zijn voorzien van een peilglas.

7. Kraakperswagen volgens een der conclusies 4, 5 of 6, voorzien van een containerwasinstallatie met twee of meer spuitkoppen, met de mogelijkheid om althans één spuitkop uit te schakelen, waarbij de voor een uitgeschakelde spuitkop bestemde wasvloeistof wordt teruggeleid naar de schoonwatertank via een circuit dat een circa gelijke weerstand voor de vloeistof heeft, als die waskop.

8. Kraakperswagen volgens een der conclusies 4-7, waarvan de trog onderin, op enige hoogte boven de bodem, is voorzien van een over-stroomopening met filterrooster, die uitmondt in een achter de trog gelegen verzamelbak, waarin zich een niveauschakelaar bevindt die, wanneer een bepaald vloeistofniveau is bereikt, een pomp in werking stelt die de vuile wasvloeistof naar de vuilwatertank pompt.