NL9200936A - Inrichting voor het verspuiten of sproeien van een vloeistof over het land. - Google Patents

Description

Inrichting voor het verspuiten of sproeien van een vloeistof over het land

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verspuiten of sproeien van een vloeistof of het land, zoals herbicides, groei- en/of ontsmettingsstoffen, enz., welke inrichting in hoofdzaak bestaat uit een dwars op de rijrichting, over het veld bewogen boom met spuitmond-stukken, welke boom in of nabij het midden zwenkbaar aan een verrijdbaar gestel is opgehangen.

Dergelijke bomen hebben een relatief grote lengte teneinde met een rijbeweging over het veld een brede strook te kunnen bespuiten. De problemen met dergelijke inrichtingen zijn de stabilisering van de boom, omdat het verrijdbaar gestel, gewoonlijk een trekker, nauwkeurig het bodemprofiel volgt, terwijl de boom zich parallel aan het oppervlak van het land moet blijven uitstrekken. Dit betekent dat snelle veranderingen van de ruimtelijke stand van de trekker niet gevolgd moeten worden door de boom, daarentegen langzame veranderingen wel.

De uitvinding beoogt een inrichting te verschaffen welke voldoet aan bovengenoemde eisen en bovendien eenvoudig van constructie is. De inrichting volgens de uitvinding onderscheidt zich doordat het ophangpunt een alzijdig scharnier is, dat zich nabij het zwaartepunt van de boom bevindt, waarbij tenminste een paar terugstelorganen zijn aangebracht, die aan weerszijden en op gelijke afstand van het ophangpunt zijn aangebracht.

Bij voorkeur is het terugstelorgaan een gedempt veersysteem.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van een figuurbeschrijving van een uitvoeringsvoorbeeld. In de tekening toont: fig. 1 een perspectivisch achteraanzicht van een landbouwtrekker voorzien van een inrichting volgens de uitvinding, welke aan de driepuntsophanging van de trekker is opgehangen, fig. 2 een met fig. 1 overeenkomend perspectivisch achteraanzicht van een detail van de inrichting uit fig. 1 op vergrote schaal, uitgevoerd met het ophangpunt met veer/demp-systemen volgens de uitvinding.

In de figuren is met het cijfer 1 het verrijdbare gestel aangegeven dat hier is uitgevoerd als een landbouwtrekker. De spuitinrichting 2 is via de driepuntsophanging 3 aan de landbouwtrekker gekoppeld.

De spuitinrichting 2 heeft een aan de driepuntsophanging gekoppeld raamwerk 4 voorzien van twee parallelle stijlen 5, waarop een tweede raamwerk 6 in verticale zin verstelbaar kan zijn aangebracht. Daartoe is elke stijl 5 uitgevoerd met gaten 7. Het raamwerk 6 is uitgevoerd met een tweetal paren naar voren wijzende armen 8, elk waarvan is voorzien van een gat 9. De gaten 9 en de gaten 7 kunnen met elkaar worden in lijn gebracht, zodat daar een niet-getoonde pen doorheen gestoken kan worden. Hiermee kan het raamwerk 6 ten opzichte van het raamwerk 4 qua hoogte worden ingesteld.

Het raamwerk 6 dient als drager respectievelijk geleider voor een spuitboom 10, waarvan de constructie willekeurig kan zijn.

De spuitboom 10 bestaat hier uit een tweetal secties, ter linker en rechter zijde van de trekker 1 en een middensectie 11 dat aan het raamwerk 6 is gekoppeld. De linker en rechter vleugelsectie van de spuitboom 10 is een raamwerk met onderligger 12, bovenligger 13 en verstijvings-schoren 14. De vleugelsecties kunnen zijn opgebouwd uit ten opzichte van elkaar scharnierbare delen, waartoe een scharnier 15 is aangebracht. Op zichzelf is de constructie van deze spuitboom bekend en valt verder buiten het kader van de uitvinding. De boom dient als drager voor niet-getoonde spuitmondstukken, welke via leidingen in verbinding staan met een voorraadvat 16 aan de voorzijde van het tweede gestel 6 en gedragen door het raamwerk 4.

Thans volgt aan de hand van fig. 2 een beschrijving van de ophanging van de spuitboom 2 respectievelijk raamwerk 11 ten opzichte van het raamwerk 6. Voor dezelfde elementen zijn dezelfde referentiecijfers toegepast.

Het tweede raamwerk 6 bestaat uit een tweetal verticale U-vormige profielen 20, die aan boven- en onderzijde zodanig met elkaar zijn verbonden door profielen 21 dat de flenzen van de U-profielen naar elkaar toewijzen.

De kanaalvormige uitsparingen in de U-profielen dienen als geleiding voor telkens een U-profiel 22, waarvan de flenzen naar die van het U-profiel 20 wijzen. Deze twee U-profielen zijn aan de bovenzijde verbonden door een profiel 23 met naar voren wijzende verbindingsstutten 24 en nabij het midden door een profiel 25. Het profiel 25 is in bovenaanzicht verbreed met een driehoekig deel 25', waarvan de functie hieronder nader wordt toegelicht. Tussen het profiel 25 en het profiel 21 is een hefcilinder 26 aangebracht. Het huis van de hefcilinder 26 steunt tegen de onderzijde van het profiel 25 af, terwijl de zuigerstang scharnierend is verbonden met een aan het profiel 21 gelaste stoel 27. De besturing en de voeding van de cilinder 26 gebeurt vanuit de trekker 1.

Het profiel 25, 25' dient tevens als ondersteuning van een cirkelvormige plaat 28 die als onderplaat voor een buffer 29 dient. De buffer 29 is een lichaam van elastisch materiaal en wordt aan de bovenzijde bedekt door een eveneens cirkelvormige plaat, in het midden waarvan een kogel-orgaan 31 is geplaatst.

Door het bekrachtigen van de cilinder 26 kan het gestel gevormd door de profielen 22, 23 en 25 op en neer worden bewogen in de richting van de pijl PI ten opzichte van het raamwerk 6. Dit heeft tot gevolg dat ook het kogel-scharnier 31 in die zin ten opzichte van het raamwerk 6 op en neer kan worden bewogen. Het centrale gedeelte 11 van de spuitboom 2 is opgebouwd uit een bovenprofiel 35 en een parallel daarmee verlopend onderprofiel 36, welke onderling i zijn verbonden door staande profielen 37. Zodoende ontstaat een rechthoekig raamwerk, waarbij aan de binnenzijde daarvan en tegen de onderzijde van het profiel 35 een komvormige zitting 38 voor het kogelscharnier 31 is aangebracht. De lokatie van de kom 38 is zodanig dat deze zich nabij het zwaartepunt Z bevindt. Volgens een verder kenmerk van de uitvinding zijn telkens paren terugstelorganen, in het algemeen aangeduid met 40 op gelijke afstand ter weerszijden van het zwaartepunt Z aangegeven, welke terugstelorganen werkzaam zijn tussen het op en neer beweegbare gestel in het tweede raamwerk 6 of het raamwerk 6 zelf en het centrale gedeelte 11 van de spuitboom.

Het terugstelorgaan 40 voor het instellen van de spuitboom in het verticale dwarsvlak achter de trekker is hier uitgevoerd als een veer 41, welke aan de onderzijde afsteunt op het profiel 35 van het centrale deel 11 en aan de bovenzijde afsteunt tegen de onderzijde van het profiel 23. Tussen beide profielen 23 respectievelijk 35 is ook een demper in de vorm van een hydraulische cilinder 42 aangebracht .

Voor het beperken van de beweging in het horizontale vlak is telkens een demper 44 aangebracht tussen het profiel 35 respectievelijk 36 van het centrale gedeelte 11 en de twee staande profielen 20 van het raamwerk 6.

Vanzelfsprekend zijn andere rangschikkingen mogelijk.

De werking van de ophanging van de spuitboom 2 ten opzichte van het tweede raamwerk 6 en derhalve ten opzichte van de trekker 1 is als volgt.

Dankzij de plaatsing van het alzijdig scharnier gevormd door de kogel 31 en de kom 38 nabij het zwaartepunt Z van de spuitboom betekent dat de spuitboom praktisch geen terugstelwerking ten gevolge van het eigen gewicht zal ondervinden, waardoor de spuitboom altijd praktisch parallel aan het oppervlak van het land zal verlopen, ook indien dit land zich op een helling bevindt. Immers zullen de terugstelorganen 40 de boom in het horizontale dwarsvlak achter de trekker 1 de boom 2 in die schuine stand dwingen als de trekker over deze helling rijdt. Verandert de helling van het land van hellingshoek dan zal gelijdelijk de boom 2 zich aan die stand aanpassen dankzij dit terugstelorgaan 40.

Indien de trekker door een kuil of een voor rijdt ontstaat een snelle afwijking van de ruimtelijke stand van de trekker 1, die dankzij de veer/demp-karakteristiek van het stelsel 41, 42 geen invloed op de ruimtelijke stand van de boom uitoefent. Deze blijft derhalve parallel aan het oppervlak van het land.

De terugstelorganen 44 in de vorm van massieve dempingslichamen, bijvoorbeeld rubber proppen, verzorgen de verdraaiing van de spuitboom 2 in het horizontale vlak, zodat de spuitboom 2 snel de richtingsverandering van de trekker 1 zal volgen. De demporganen 44 zijn bij voorkeur aan de profielen 35, 36 van het middendeel 11 bevestigd, zodat zij bij een schommeling in contact blijven met de verticale profielen 20.

Binnen het kader van de uitvinding zijn andere uitvoeringsvormen mogelijk. Zo kunnen de terugstelorganen 40 door een ander veer/demp-orgaan zijn gevormd dan getoond door de veer 41 en demper 42.

Evengoed kan het alzijdig scharnier gevormd door de kogel 31 en kom 38 op een andere wijze zijn uitgevoerd.

Claims (7)

1. Inrichting voor het verspuiten of sproeien van een vloeistof op het land, zoals herbicides, groei- en/of ontsmettingsstoffen, enz., welke inrichting in hoofdzaak bestaat uit een dwars op de rijrichting, over het veld bewogen boom met spuitmondstukken, welke boom in of nabij het midden zwenkbaar aan een verrijdbaar gestel is opgehangen, met het kenmerk, dat het ophangpunt een alzijdig scharnier is, dat zich nabij het zwaartepunt van de boom bevindt, waarbij tenminste een paar terugstelorganen zijn aangebracht, die aan weerszijden en op gelijke afstand van het ophangpunt zijn aangebracht.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het terugstelorgaan een gedempt veersysteem is.

3. Inrichting volgens conclusie 1 en/of 2, met het kenmerk, dat tenminste een paar terugstelorganen is aangebracht, zodanig dat deze de boom in het horizontale vlak af veert en/of dempt.

4. Inrichting volgens conclusie 1 en/of 2, met het kenmerk, dat tenminste een paar terugstelorganen is aangebracht, zodanig dat deze de boom in het verticale vlak afveert en/of dempt.

5. Inrichting volgens conclusie 1 en/of 2, met het kenmerk, dat telkens twee paar terugstelorganen zijn aangebracht, waarvan het ene paar de boom in het horizontale vlak afveert en dempt, respectievelijk het andere paar in het verticale vlak van de boom werkzaam is.

6. inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het verrijdbare gestel bestaat uit een hoofdgestel en een in verticale zin daarlangs beweegbaar aangebracht subgestel voor het ondersteunen van de boom.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de boom nabij het verticale langsmid-denvlak daarvan is voorzien van een komvormig element voor het opnemen van een kogel van het alzijdig scharnier, welke kogel op een buffer is gemonteerd.