NL9101740A - Inrichting voor het stabiliseren van de steunpoot voor een voertuig. - Google Patents

Description

Inrichting voor het stabiliseren van de steunpoot voor een voertuig

De uitvinding betreft een steuninrichting voor een voertuig, omvattende tenminste een steunpoot welke ten opzichte van het voertuiggestel kantelbaar is tussen een werkzame positie waarin hij het gestel ondersteunt, en een niet-werkzame positie. Een dergelijke steuninrichting is beschreven in de niet-voorgepubliceerde Nederlandse aanvrage 9101255· Hij is bestemd voor het fixeren van de hoogtestand van een laadvloer van een voertuig. Het kan daarbij gaan om een voertuig dat door een eigen gasbalgsysteem de laadvloer op de gewenste hoogte kan brengen, doch de toepassing van dergelijke steuninrichtingen is niet beperkt tot voertuigen van dat type.

Het is bekend om met de hiervoor genoemde steunpoot de laadvloer van een voertuig op gelijke hoogte te houden met een perron, zodanig dat het voertuig gemakkelijk geladen of gelost kan worden. Zodra de het laden of lossen van het voertuig is beëindigd, kan de steunpoot in getrokken worden. In de praktijk kan zich daarbij het probleem voordoen dat men vergeet om de steunpoot in te trekken alvorens weg te rijden. Het gevolg daarvan is dat de steunpoot en zijn ophanging beschadigd worden en geblokkeerd kunnen raken, hetgeen kostbare reparaties en vertragingen kan meebrengen.

Doel van de uitvinding is daarom een steuninrichting van het hiervoor beschreven soort te verschaffen waarbij het optreden van eventuele beschadigingen door het wegrijden zonder de steunpoot in te trekken, worden vermeden. Dit wordt bereikt doordat middelen zijn voorzien voor het stabiliseren van de steunpoot tegen verdraaien uit de werkzame positie waarin de steunpoot het gestel ondersteunt, welke middelen het verdraaien van de steunpoot verhinderen wanneer daarop een koppel wordt uitgeoefend dat kleiner is dan een vooraf bepaald koppel, en het verdraaien van de steunpoot toelaten bij een koppel dat groter is dan dat vooraf bepaalde koppel zodanig dat overbelastingen op steunpoot en gestel worden vermeden.

Aan de ene kant biedt de steuninrichting de gewenste stabiele ondersteuning van het voertuig, zelfs wanneer zou zijn nagelaten om het voertuig tijdens het laden of lossen tegen wegrijden te beveiligen door bijvoorbeeld de parkeerrem niet in werking te stellen. Deze ondersteuning is van belang om te verzekeren dat ook bij het verrijden of remmen van een vorkheftruck op de laadvloer het voertuig niet gaat verrollen. Zodra men echter tracht om met de nog niet ingetrokken steunpoot weg te rijden, kan deze wegdraaien onder invloed van de horizontale belasting waaraan hij in dat geval wordt blootgesteld.

Er bestaan verschillende mogelijkheden om het vooraf bepaalde koppel, waarboven de steunpoot kan wegdraaien, te verkrijgen. Gedacht kan worden aan een wrijvingskoppeling tussen steunpoot en gestel. Bijvoorkeur is de inrichting echter zo uitgevoerd dat het gestel en de steunpoot steunoppervlakken bezitten die in de werkzame stand van de steunpoot met elkaar in samenwerking zijn, welke steunoppervlakken zodanig gevormd en gepositioneerd zijn dat verdraaiing van de steunpoot uit de werkzame positie slechts mogelijk is onder gelijktijdige vergroting van de afstand tussen de wederzijdse steunoppervlakken van de steunpoot en die van het gestel, welke afstandsvergroting het heffen van het gestel met betrekking tot de ondergrond waarop de steunpoot steunt, tot gevolg heeft. Aldus kan door middel van het eigen gewicht van het voertuig met zijn lading een stabiliserende werking worden verzekerd, waarbij de grootte van het vooraf bepaalde koppel mede afhangt van de belasting op de steunpoot.

Volgens een eenvoudige uitvoeringsvorm kunnen de met elkaar samenwerkende steunoppervlakken van de steunpoot en het gestel in wezen plat zijn en horizontaal verlopen. Als alternatief kunnen de met elkaar samenwerkende steunoppervlakken van de steunpoot en het gestel elk twee zich in langsrichting van het gestel op afstand van elkaar bevindende steunvlakhelften omvatten.

Bij deze uitvoeringen moet ook een belanrijke horizontale belastingscomponent, die het gevolg is van het aanvankelijk wegrijden van het voertuig, worden opgenomen. In verband daarmee is volgens een voorkeursuitvoeringsvorm voorzien dat de steunoppervlakken van steunpoot en gestel gevormd worden door tenminste een bolgevormd gewrichtsdeel en een complementair holgevormd gewrichtsdeel, en een der gewrichtsdelen een nok omvat die, bij met elkaar samenwerkende steunoppervlakken van steunpoot en gestel, in wezen nauwsluitend past in een overeenkomstig gevormde uitsparing in het andere gewrichtsdeel, welke nok en uitsparing zodanig gevormde flanken respectievelijk wanden bezitten dat bij verdraaiing van de steunpoot ten opzichte van het gestel de flanken van de nok kunnen verschuiven over de wanden van de uitsparing waarbij de nok uit de uitsparing beweegt.

Ter verzekering van een voldoend stevige constructie, ook wanneer de steunpoot reeds gedeeltelijk is gekanteld terwijl toch nog het gewicht van het voertuig daarop steunt, is voorzien dat elk holgevormd gewrichtsdeel twee nokken omvat die in wezen in eenzelfde vlak liggen, zodanig dat bij verdraaien van de steunpoot tenminste twee nokken in aangrijping blijven met het bolgevormde gewrichtsdeel waardoor twee steunpunten gehandhaafd blijven voor het doorleiden van de in vertikale richting op de steunpoot uitgeoefende belastingen naar het gestel.

Het verder kantelen van de steunpoot kan soepel verlopen indien het holgevormde gewrichtsdeel een in wezen cilindrische holte bezit ten opzichte waarvan de twee nokken symmetrisch zijn geplaatst en naar binnen steken, en het bolgevormde gewrichtsdeel een in wezen cilindrische omtrek bezit voorzien van met de nokken overeenkomende uitsparingen.

De op de steunpoot bij het wegrijden uitgeoefende horizontale belastingskracht kan op geschikte wijze worden opgenomen. Daartoe is de steuninrichting zo uitgevoerd dat het in wezen cilindrische gedeelte van de holte van het holgevormde gewrichtsdeel zich over tenminste een boog van 180 graden uitstrekt en het in wezen cilindrische omtreksgedeelte van het bolgevormde gewrichtsdeel zich over een boog groter dan 180 graden uitstrekt, zodanig dat zowel in de werkzame als in de gekantelde positie van de steunpoot tenminste een derde steunpunt gehandhaafd blijft voor het via de beide gewrichtsdelen doorleiden van de in horizontale richting op de steunpoot uitgeoefende belasting naar het gestel.

Vervolgens zal de uitvinding aan de hand van enkele uitvoeringsvoorbeelden nader worden toegelicht.

Figuur 1 toont een zijaanzicht van een eerste uitvoeringsvorm van de steunpoot in gedeeltelijk gekantelde toestand.

Figuur 2 toont een zijaanzicht overeenkomstig figuur 1, waarbij de steunpoot in de werkzame stand verkeert.

Figuur 3 toont een achteraanzicht van een steuninrichting met twee steunpoten op een gemeenschappelijke as.

Figuur 4 toont een tweede uitvoeringsvorm in zijaanzicht.

Figuur 5 toont een derde uitvoeringsvorm in zijaanzicht.

De in figuren 1-3 weergegeven uitvoering omvat een steunpoot met een voetplaat 2, die aan zijn bovenste eind vastgelast is aan een steunplaat 3· Aan deze steunplaat 3 is op zijn beurt door middel van bouten 4 een bolgevormd gewrichtsdeel 5 bevestigd. Dit gewrichtsdeel 5 werkt samen met een holgevormd gewrichtsdeel 6, dat is bevestigd aan het gestel 7 van een voertuig. De steunpoot is bijvoorkeur een telescopische poot. Hij kan over 90 graden worden opgeklapt naar zijn ruststand, waardoor de gewenste grondspeling kan worden verzekerd.

Zoals te zien is in figuur 1 en 2, bezit het bolgevormde gewrichtsdeel een in wezen cilindrisch uitwendig oppervlak 8, dat is voorzien van twee uitsparingen 9· Tussen deze uitsparingen 9 is een nok 10 bepaald, waarvan de top samenvalt met de denkbeeldig doorgetrokken cilinder die de cilindrische vorm van het bolgevormde gewrichtsdeel 5 bepaalt.

Het holgevormde gewrichtsdeel 6 bezit eveneens een in wezen cilindrisch, inwendig oppervlak 11, ten opzichte waarvan de nokken 12, 13 uitsteken. Deze nokken 12, 13 grijpen ,in de werkzame positie van de steunpoot zoals weergegeven in figuur 2, in de uisparingen 9 van het bolgevormde gewrichtsdeel 5·

Wanneer de steunpoot 1 in werkzame toestand op de ondergrond steunt en dus op druk is belast, worden de oppervlakken 8, 11 van de beide gewrichtsdelen 5* 6 stevig op elkaar gedrukt gehouden. Tengevolge van de samenwerking tussen de nokken en de uitsparingen kan de steunpoot niet verdraaien, ook in dien een zekere horizontale belasting op de steunpoot wordt uitgeoefend. Zodra de horizontale belasting echter boven een vooraf bepaalde waarde komt, die afhangt van de vorm der nokken, de wrijving tussen de gewrichtsdelen en de grootte van de drukkracht in de steunpoot, treden de nokken 12, 13 uit de uitsparingen 9 en kan de steunpoot verdraaien.

Het gestel 7 wordt daarbij omhooggeduwd. In deze toestand echter rusten beide nokken 12, 13 op het oppervlak 8 van gewrichtsdeel 5. Deze ondersteuning op twee punten is stabiel genoeg om aanvankelijk nog, dat wil zeggen voordat de poot geheel is weggekanteld, het voertuig te ondersteunen.

De horizontaal op de voetplaat 2 uitgeoefende belasting vindt zijn reaktie ter plaatse van de gedeelten lk, 15 van de gewrichtsdelen. Aldus kan deze horizontale belasting direkt worden doorgeleid naar het gestel 7, zoals te zien is in figuur 3· Dit betekent dat de as 16, waarop beide steunpoten 1 zijn gemonteerd, deze horizontale belasting niet behoeft op te nemen.

Tevens is in figuur 1 en 2 nog te zien dat as 16 is opgenomen in slobgaten 17, die een beperkte beweging van de as 16, en dus van de steunpoten 1, in vertikale richting toelaten.

Opgemerkt wordt dat figuur 1 de neutrale stand weergeeft. Voordat de steunpoot deze stand bereikt, verkeert hij in een voorkeursstand die een zelf-centrerende werking levert.

De in figuur 4 getoonde uitvoeringsvorm bezit een as 18 met een vierkante doorsnede en een plat bovenvlak 19. In de weergegeven situatie is de as 18 met de daaraan bevestigde poot 20 gekanteld. In de werkzame situatie echter ligt vlak 19 van de as aan tegen het eveneens platte en horizontaal verlopende oppervlak 21 van slobgat 22. Dit slobgat kan bijvoorbeeld gevormd zijn in een zeshoekig beslag 23, dat op verder niet getoonde wijze kan zijnbevestigd aan het gestel van het voertuig.

De in figuur 5 getoonde uitvoeringsvorm is voorzien van een steunpoot 24 die aan de bovenzijde twee zich op afstand van elkaar bevindende opleggingen bezit. Deze opleggingen zijn hier uitgevoerd als rollen 25. Deze rollen 25 zijn afsteunbaar op het vlak 26 van beslagdeel 27, dat op verder niet getoonde wijze is bevestigd aan het gestel van het voertuig.

Claims (11)

1. Steuninrichting voor een voertuig, omvattende tenminste een steunpoot welke ten opzichte van het voertuiggestel kantelbaar is tussen een werkzame positie waarin hij het gestel ondersteunt, en een niet-werkzame positie met het kenmerk dat middelen zijn voorzien voor het stabiliseren van de steunpoot tegen verdraaien uit de werkzame positie waarin de steunpoot het gestel ondersteunt, welke middelen het verdraaien van de steunpoot verhinderen wanneer daarop een koppel wordt uitgeoefend dat kleiner is dan een vooraf bepaald koppel, en het verdraaien van de steunpoot toelaten bij een koppel dat groter is dan dat vooraf bepaalde koppel zodanig dat overbelastingen op steunpoot en gestel worden vermeden.

2. Steuninrichting volgens conclusie 1, waarbij het gestel en de steunpoot steunoppervlakken bezitten die in de werkzame stand van de steunpoot met elkaar in samenwerking zijn, welke steunoppervlakken zodanig gevormd en gepositioneerd zijn dat verdraaiing van de steunpoot uit de werkzame positie slechts mogelijk is onder gelijktijdige vergroting van de afstand tussen de wederzijdse steunoppervlakken van de steunpoot en die van het gestel, welke afstandsvergroting het heffen van het gestel met betrekking tot de ondergrond waarop de steunpoot steunt, tot gevolg heeft.

3. Steuninrichting volgens conclusie 2, waarbij de met elkaar samenwerkende steunoppervlakken van de steunpoot en het gestel in wezen plat zijn en horizontaal verlopen. k. Steuninrichting volgens conclusie 2 of 3, waarbij de met elkaar samenwerkende steunoppervlakken van de steunpoot en het gestel elk twee zich in langsrichting van het gestel op afstand van elkaar bevindende steunvlakhelften omvatten.

5· Steuninrichting volgens conclusie 2, waarbij de steunoppervlakken van steunpoot en gestel gevormd worden door tenminste een bolgevormd gewrichtsdeel en een complementair holgevormd gewrichtsdeel, en een der gewrichtsdelen een nok omvat die, bij met elkaar samenwerkende steunoppervlakken van steunpoot en gestel, in wezen nauwsluitend en zelf-centrerend past in een overeenkomstig gevormde uitsparing in het andere gewrichtsdeel, welke nok en uitsparing zodanig gevormde flanken respectievelijk wanden bezitten dat bij verdraaiing van de steunpoot ten opzichte van het gestel de flanken van de nok kunnen verschuiven over de wanden van de uitsparing waarbij de nok uit de uitsparing beweegt.

6. Steuninrichting volgens conclusie 5* waarbij elk holgevormd gewrichtsdeel tenminste twee nokken omvat die in wezen in eenzelfde vlak liggen, zodanig dat bij verdraaien van de steunpoot tenminste twee nokken in aangrijping blijven met het bolgevormde gewrichtsdeel waardoor tenminste twee steunpunten gehandhaafd blijven voor het doorleiden van de in vertikale richting op de steunpoot uitgeoefende belastingen naar het gestel.

7. Steuninrichting volgens conclusie 6, waarbij het holgevormde gewrichtsdeel een in wezen cilindrische holte bezit ten opzichte waarvan de twee nokken symmetrisch zijn geplaatst en naar binnen steken, en het bolgevormde gewrichtsdeel een in wezen cilindrische omtrek bezit voorzien van met de nokken overeenkomende uitsparingen.

8. Steuninrichting volgens conclusie 6 of 7, waarbij het in wezen cilindrische gedeelte van de holte van het holgevormde gewrichtsdeel zich over tenminste een boog van 180 graden uitstrekt en het in wezen cilindrische omtreksgedeelte van het bolgevormde gewrichtsdeel zich over een boog groter dan l80 graden uitstrekt, zodanig dat zowel in de werkzame als in de gekantelde positie van de steunpoot tenminste een extra steunpunt gehandhaafd blijft voor het via de beide gewrichtsdelen doorleiden van de in horizontale richting op de steunpoot uitgeoefende belasting naar het gestel.

9. Steuninrichting volgens een der conclusies 5-8, waarbij elk holgevormd gewrichtsdeel is bevestigd aan het gestel, en elk bolgevormd gewrichtsdeel aan een steunpoot.

10. Steuninrichting volgens voorgaande conclusie 6, 7, 8 of 9, waarbij de steunpoot kantelbaar is om een horizontale, dwars ten opzichte van het gestel verlopende as welke is voorzien van twee vertikale, in langsrichting van het gestel gerichte gewrichtsplaten die telkens een bolgevormd gewrichtsdeel bepalen, en waarbij het gestel is voorzien van twee overeenkomstig geplaatse gewrichtsplaten die elk een holgevormd gewrichtsdeel bepalen.

11. Steuninrichting volgens conclusie 10, waarbij twee steunpoten zijn voorzien met een gemeenschappelijke as, welke as twee gewrichtsplaten bezit die elk een bolgevormd gewrichtsdeel bepalen.

12. Steuninrichting volgens conclusie 10 of 11, waarbij de as is opgenomen in telkens een slobgat van tenminste twee aan het gestel bevestigde beslagen.