NL9101179A - Werkwijze en inrichting voor het in en uit de grond slaan van een paal of dergelijke. - Google Patents

Description

Werkwijze en inrichting voor het in en uit de grond slaan van een paal of dérgelijke.

De uitvinding heeft allereerst betrekking op een werkwijze voor het in- en uit de grond slaan van een paal of dergelijke onder gebruikmaking van een hamer voorzien van direkt of indirekt er mee verbonden koppelnokken, waarbij de paal eveneens is voorzien van koppelnokken en tussen de koppelnokken van paal en hamer een verbinding tot stand kan worden gebracht om het uit de grond slaan van de paal door middel van de hamer mogelijk te maken.

Bij toepassing van deze werkwijze zal de hamer in het algemeen deel uitmaken van een hei-inrichting. Hoewel in de meeste gevallen een hei-inrichting slechts wordt gebruikt om een paal in de grond te slaan, doen zich ook gevallen voor waarbij de paai weer moet worden verwijderd, waartoe op de paal omhoog gerichte slagen moeten worden uitgeoefend.

Bij de bekende hiervoor geschikte hei-inrichtingen worden de koppelnokken van hamer en van paal in lijn met elkaar gebracht en over twee boven elkaar liggende nokken heen wordt een, van een sleufgat voorziene, schalm aangebracht voor het tot stand brengen van de koppeling tussen hamer en paal.

In het algemeen zullen twee radiaal tegenover elkaar liggende schalmen aanwezig zijn voor het tot stand brengen van een goede verbinding tussen hamer en paal, De schalmen worden ondersteund door middel van hijskabels, die vanaf de hei-inrichting kunnen worden bediend.

Verder is voorzien in middelen om de schalmen vrij te maken van de met de hamer verbonden koppelnokken, zodat de hamer vrij op de paal rust en de paal zonder bezwaar in de grond kan worden geslagen. Slechts wanneer de paal uit de grond moet worden geslagen worden de schakels vast opgenomen tussen de koppelnokken van hamer én paal.

Een bezwaar van de bekende werkwijze is, dat het aanbrengen van de schalmen op de koppelnokken tijdrovend en omslachtig is, in het bijzonder wel wanneer het gaat om een schuin in de grond geslagen paal, een zogenaamde schoorpaal.

De uitvinding beoogt nu dit bezwaar op te heffen en verschaft daartoe een werkwijze, die daardoor is gekenmerkt, dat de verbinding tussen hamer en paal tot stand wordt gebracht door het in asrichting naar de paal toe verplaatsen van de hamer en een daarop aangebracht onderdeel dat de koppelnokken draagt en een daarna roteren van het op de hamer aangebrachte onderdeel ten opzichte van de asrichting van de paal, voor het in aangrijping met elkaar brengen van de koppelnokken van het op de hamer aangebrachte onderdeel en van de paal.

De uitvinding heeft eveneens betrekking op een inrichting voor toepassing van de hiervoor beschreven werkwijze, welke inrichting daardoor is gekenmerkt, dat de met de hamer verbonden koppelnokken zijn aangebracht aan een koppelbus die in axiale richting van de hamer afsteekt en in die richting door de hamer wordt ondersteund en ten opzichte van de hamer verdraaibaar is zodanig dat de koppelbus ten minste gedeeltelijk over de uit de grond te trekken paal kan worden geschoven waarna de koppelbus kan worden verdraaid zodat de koppelnokken van de koppelbus ten minste gedeeltelijk onder de koppelnokken van de paal komen te liggen.

Wanneer de koppelbus ten opzichte van de paal in de laatstgenoemde stand is gedraaid, kunnen omhoog gerichte slagen van de hamer via de koppelbus op de paal worden overgebracht.

Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding kan er in worden voorzien, dat de koppelnokken aan beide onderdelen worden gevormd door één of meer ringsegmenten.

Doordat daarbij de koppelbus en de paal kunnen zijn voorzien van meer dan twee over de omtrek verdeelde nokken, kan de uitgeoefende trekkracht gelijkmatiger over de omtrek van de paal worden verdeeld.

Ook kan er echter in worden voorzien, dat de koppelnokken aan beide onderdelen worden gevormd door een uit één of meer gangen bestaande schroefdraad.

In plaats van een doorlopende schroefdraad kan echter ook gebruik gemaakt worden van schroefdraadsegmenten, zodat ook in dit geval bij een beperkte hoekverdraaiïng reeds een voldoend groot draagvlak wordt verkregen.

Een robuuste constructie kan worden verkregen wanneer de koppelbus een inwendige diameter heeft die iets groter is dan die van het axiale omtreksvlak van de op de paal aangebrachte koppelnokken en de koppelnokken op de binnenwand van de koppelbus zijn bevestigd.

Om een gemakkelijke bediening van de inrichting mogelijk te maken kan er in worden voorzien dat voor verdraaiing van de koppelbus ten opzichte van de hamer op afstand bedienbare middelen aanwezig zijn.

Dit kan in het bijzonder grote voordelen opleveren bij het uitvoeren van werkzaamheden onder water.

Daar in het laatste geval veelal hydraulische hei-inrichtingen worden toegepast, kunnen de middelen dan worden gevormd door hydraulische cilinders. Het zal echter duidelijk zijn, dat ook andere bedieningsmiddelen, zoals mechanische middelen, elektromotorische middelen met al dan niet een mechanische overbrenging enz., kunnen worden toegepast.

Om te voorkomen dat op de koppelbusaandrijving slagen worden uitgeoefend, zal er in worden voorzien, dat de betreffende middelen axiaal elastisch zijn bevestigd aan de hamer.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van uitvoeringsvoorbeelden, weergegeven in de tekening, waarin: fig. 1 schematisch een vertikale doorsnede toont over de naast elkaar liggende delen van hamer en paal met over de paal geschoven koppelbus? fig, 2 schematisch een gedeeltelijk bovenaanzicht en gedeeltelijke doorsnede toont over de inrichting van fig. 1; en fig. 3 schematisch dwarsdoorsneden toont op verschillende niveaus in fig. 1 met in bovenaanzicht een bedieningsinrichting, die gewijzigd is ten opzichte van die van fig. 2.

De in de tekening weergegeven inrichting omvat de heistelling 1 waarlangs een hamer 2 verplaatsbaar is, die een opneemdeel 3 omvat, dat aan de hamer is vastgezet door middel van bouten 4.

Het opneemdeel 3 kan worden geschoven over een paal 5, die in dit geval de vorm heeft van een buis maar ook elke andere vorm kan bezitten.

Een slagplaat 6 wordt op de paal 5 aangebracht. Via de slagplaat 6 wordt dan de door het slaggewicht 7 opgewekte slagenergie op de paal 5 overgebracht.

Het opneemdeel 3 van de hamer 2 werkt verder samen met de koppelbus 8, die zich naar beneden toe uitstrekt rondom de paal 5. De koppelbus 8 is door niet nader aangeduide bouten verbonden met een kraag 9 zodanig dat hij in axiale richting wordt vastgehouden ten opzichte van hamer 2. Met behulp van de kraag 9 kan echter de koppelbus 8 ten opzichte van de hamer 2 en opneemdeel 3 worden verdraaid zoals onder gebruikmaking van hydraulische cilinders 10. De koppelbus 8 en de kraag 9 kunnen ook één geheel met elkaar vormen.

De koppelbus 8 is aan zijn ondereinde voorzien van koppelnokken 11, die in de in fig. 1 weergegeven stand zich bevinden onder koppelnokken 12, die zijn verbonden met de paal 5.

In fig. 3 is in het rechterdeel een stand weergegeven waarbij de koppelnokken 11 van de koppelbus 8 en de koppelnokken 12 van paal 5 zich op dezelfde hoogte bevinden tijdens het schuiven van de koppelbus 8 op de paal 5, terwijl de nokken 11 en 12 zich dan tussen elkaar in bevinden. Wanneer de koppelnokken 11 zich onder de koppelnokken 12 bevinden wordt de koppelbus 8 verdraaid naar de stand als weergegeven in het linkerdeel van fig. 3, zodat de koppelnokken nu met elkaar in aangrijping komen wanneer op de koppelbus 8 een omhoog gerichte kracht F wordt uitgeoefend.

Bij de in de tekening weergegeven uitvoeringsvorm worden de nokken gevormd door ringsegmenten, zodat de met elkaar samenwerkende oppervlakken van de koppelnokken 11 en 12 zich bevinden in haaks op de hartlijn van de paal 5 staande vlakken.

Zoals reeds boven gezegd kunnen de nokken echter ook de segmenten van een schroefdraad vormen, dan wel op zich schroefdraadvormig zijn. In het laatste geval zal echter de hoek waarover de koppelbus 8 moet worden verdraaid om de koppelnokken met elkaar in aangrijping te brengen groter zijn.

Zoals aangegeven in fig. 2 kunnen de hydraulische cilinders 10 zijn verbonden met een ondersteuning 13, die wordt geleid door de heistelling 1 voor het opnemen van de reactiekrachten, die de cilinders 10 uitoefenen bij verdraaiing van de koppelbus 8.

Er kunnen niet nader aangeduide axiaal elastische middelen aanwezig zijn voor het verbinden van de hydraulische cilinders 10 met de hamer 2 om te voorkomen dat op de hydraulische cilinders slagen worden uitgeoefend.

Fig. 3 toont nog een enigszins gewijzigde opstelling van de hydraulische cilinder 10 voor het bedienen van koppelbus 8. De middelen voor het aandrijven van de koppelbus zouden ook langs de paal kunnen worden geleid, zodanig dat het reactiemoment door de paal kan worden opgenomen.

In de tekening is verder niet aangegeven hoe het slaggewicht 7 wordt aangedreven, daar het gaat om een bekende uitvoering van een hei-inrichting, die zodanig is uitgevoerd dat met de inrichting zowel een paal in de grond kan worden geslagen als daaruit kan worden getrokken.

Verder zal duidelijk zijn, dat slechts enkele mogelijke uitvoeringsvormen van de uitvinding in de tekening zijn weergegeven en hierboven beschreven en dat vele wijzigingen kunnen worden aangebracht zonder buiten de uitvindings-gedachte te vallen.

Claims (8)

1. 2. Inrichting voor toepassing van de werkwijze volgens conclusie 1, welke inrichting èen hamer (2) omvat voorzien ven direkt of indirekt er mee verbonden koppelnokken (11) die kunnen worden verbonden met koppelnokken (12) aangebracht aan een paal (5), met het kenmerk, dat de met de hamer (2) verbonden koppelnokken (11) zijn aangebracht aan een koppelbus (8) die in axiale richting van de hamer (2) afsteekt en in die richting door de hamer wordt ondersteund en ten opzichte van de hamer verdraaibaar is zodanig dat de koppelbus (8) ten minste gedeeltelijk over de uit de grond te trekken paal (5) kan worden geschoven waarna de koppelbus (8) kan worden verdraaid zodat de koppelnokken (11) van de koppelbus (8) onder de koppelnokken (12) van de paal (5) komen te liggen.
2. 3. Inrichting volgens conclusie 2,met het kenmerk, dat de koppelnokken (11,12) van beide onderdelen (5,8) worden gevormd door één of meer ringsegmenten.
3. 4. Inrichting volgens conclusie 2, i e t het kenmerk, dat de koppelnokken (11,12) van beide onderdelen (5.8) worden gevormd door een uit één of meer gangen bestaande schroefdraad.
4. 5. Inrichting volgens conclusie 2,met het kenmerk, dat de koppelnokken (11,12) van beide onderdelen (5.8) worden gevormd door schroefdraadsegmenten.
5. 6. Inrichting volgens één der conclusies 2 - 5, m e t het kenmerk, dat de koppelbus (8) een inwendige diameter heeft die iets groter is dan die van het axiale omtreksvlak van de op de paal (5) aangebrachte koppelnokken (12) en de koppelnokken (11) op de binnenwand van de koppelbus (8) zijn bevestigd.
6. 7. Inrichting volgens één der conclusies 2 - 6, m e t het kenmerk, dat voor verdraaiing van de koppelbus (8) ten opzichte van de kamer (2) op afstand bedienbare middelen (10) aanwezig zijn.
7. 8. Inrichting volgens conclusie 7,met het kenmerk, dat de middelen voor het verdraaien van de koppelbus (8) ten opzichte van de hamer (2) worden gevormd door mechanische, elektrische of hydraulische middelen (10).
8. 9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8,met het kenmerk, dat de middelen (10) voor het verdraaien van de koppelbus (8) ten opzichte van de hamer (2) axiaal elastisch zijn bevestigd aan de hamer (2).