NL9100640A - Inrichting voor het aanbrengen van vlekvormige bedekkingen. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Inrichting voor het aanbrengen van vlekvormige bedekkingen.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het aanbrengen van vlekvormige bedekkingen op metalen of gemetalliseerde banden door electrolyse of stroomloze metaalafscheiding, voorzien van een wielvormig geleidingsorgaan waarlangs een metalen of gemetalliseerde band kan worden geleid en van een eindloos maskeerorgaan, dat tijdens bedrijf samenwerkt met de band en is voorzien van doortochten waarvan de vorm is aangepast aan de gewenste vlekvormige bedekking, waarbij het maskeerorgaan is opgebouwd uit onafhankelijke maskeersegmenten, die ieder zijn voorzien van tenminste een doortocht en die onderling zodanig met elkaar zijn gekoppeld, dat zij in de lengterichting van het maskeerorgaan ten opzichte van elkaar kunnen bewegen, terwijl ieder maskeersegment is voorzien van een stift, welke tijdens bedrijf ingrijpt in een in de band aangebrachte uitsparing, en binnenste begrenzingsvlakken van de maskeersegmenten, die aan de van de tijdens bedrijf de band ondersteunende buitenste begrenzingsvlakken afgekeerde zijden van de maskeersegmenten zijn gelegen, samenwerken met een cirkel vormig steunvlak van het wiel vormige orgaan.

Een dergelijke inrichting is bekend uit het Europeesche octrooi 0 060 591.

Een dergelijke inrichting wordt gebruikt voor het bewerken van in de electronische industrie in grote hoeveelheden benodigde basiscomponenten, zoals uit metaal gestanste draagelementen ten behoeve van de fabricage van transistoren, geïntegreerde schakelingen en dergelijke of onderdelen voor de fabricage van contactsystemen, schakel elementen en dergelijke alsmede geetste metaalpatronen op een kunststof draagfolie. In het algemeen moet op dergelijke basiscomponenten een bedekking uit edelmetaal, zoals goud, palladium of zilver worden aangebracht, enerzijds voor montage doeleinden en anderzijds voor het verkrijgen van bijzonder betrouwbare contactsystemen. Dergelijke bedekkingen kunnen veelal beperkt worden tot bepaalde functionele gedeelten van de basiscomponenten. Daarbij vindt het bedekken met edelmetaal bij toepassing van een inrichting van de bovenbeschreven soort plaats door de uit lange banden gestanste of geetste basiscomponenten, terwijl zij nog in de desbetreffende banden met elkaar verbonden zijn, door de bovengenoemde inrichting te voeren, waarbij de band vanaf een aan een zijde van de inrichting opgestelde haspel wordt afgewikkeld, door de inrichting wordt gevoerd en daarna weer op een andere haspel wordt opgewikkeld.

Daarbij is de ontwikkeling in de electronische industrie gericht op het gebruik van steeds kleinere en lichtere basiscomponenten, die meer en meer gecompliceerde patronen vertonen. Zo heeft dit ertoe geleid, dat voor de fabrikage van gestanste basiscomponenten of draag-elementen voor de fabrikage van geïntegreerde schakelingen metalen banden worden toegepast met een dikte van 0,075-0,125 mm in plaats van de voordien gebruikelijke metalen banden met een dikte van 0,25-0,40 mm. Daarnaast worden momenteel uit kunststof vervaardigde banden toegepast, veelal vervaardigd uit polyamide, met een dikte van 0,015-0,150 mm, met daarop aangebrachte metaalbedekkingen, meestal koper, met een dikte van ± 0,035 mm, waarbij de gewenste patronen van de basiscomponenten met behulp van fotochemisch etsen in de metaalbedekking zijn aangebracht.

Het zal duidelijk zijn, dat dergelijke metalen of gemetalliseerde banden bijzonder kwetsbaar zijn en er enerzijds dan ook hoge eisen worden gesteld aan de inrichtingen voor het verwerken van dergelijke banden om beschadigingen aan de banden te voorkomen, en anderzijds hoge eisen worden gesteld aan het nauwkeurig aanbrengen van de vlekvormige bedekkingen, zodanig, dat deze met een minimaal gebruik aan bedekkings-materiaal nauwkeurig op de gewenste plaatsen op de basiscomponenten worden aangebracht.

Op zich voldoet nu de inrichting volgens het bovengenoemde Europeesche octrooi 0 060 591 goed, zowel wat betreft zorgvuldigheid van het behandelen van de banden als de nauwkeurigheid van het aanbrengen van de vlekvormige bedekkingen. Zo is bijvoorbeeld de afwijking in de onderlinge afstand tussen vlekvormige bedekkingen, gemeten in de lengterichting van de band bij vakkundig gebruik maken van deze bekende inrichting niet groter dan ± 0,15 mm.

Met de uitvinding wordt nu beoogd een nog grotere maatnauw-keurigheid te bereiken, waardoor een verdere besparing aan bedekkings-materiaal en/of het toepassen van meer gecompliceerde patronen van de basiscomponenten met een toch op de juiste plaatsen aanbrengen van de vlekvormige bedekkingen te realiseren is.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat gemeten in de lengterichting van het maskeerorgaan de totale lengte van de de binnenste begrenzingsvlakken van de het maskeerorgaan vormende maskeer-segmenten, welke begrenzingsvlakken samenwerken met het cirkel vormige steunvlak van het wiel vormige orgaan, groter is dan de lengte van het cirkel vormige steunvlak van het wiel vormige orgaan.

Bij toepassing van de constructie volgens de uitvinding liggen die maskeersegmenten, die tijdens bedrijf niet liggen opgesloten tussen de te bewerken band en het cirkel vormige steunvlak van het wiel-vormige orgaan op enige afstand van dit cirkelvormige steunvlak, dit in tegenstelling met de constructie toegepast bij het Europeesche octrooi 0 060 591, waarbij het maskeerorgaan het wielvormige orgaan verhoudingsgewijs nauwsluitend omgeeft en de maskeersegmenten zich allen afsteunen op het cirkel vormige steunvlak van het wielvormige orgaan.

Bij toepassing van de constructie volgens de uitvinding kan in het punt, waar de band op het wielvormige orgaan oploopt en waar een stift van een ook in dit punt aankomend maskeersegment ingrijpt in een desbetreffende uitsparing in de band het desbetreffende maskeersegment zich vrij instellen ten opzichte van de band zonder daarbij gehinderd te worden door gezien in de verplaatsingsrichting van het maskeerorgaan daarachter aanlopende maskeersegmenten.

Het is gebleken, dat bij toepassing van de constructie volgens de uitvinding zelfs zeer dunne en kwetsbare lange banden continu door de inrichting kunnen worden gevoerd zonder enig risico van beschadiging van de in deze banden gevormde basiscomponenten, terwijl tevens door de vrije instelbaarheid van de maskeersegmenten in het punt, waar zij voor het eerst in contact komen met de te bewerken band, vermeden wordt, dat tolerantieverschiHen worden geaccumuleerd. Door het vermijden van accumuleren van tolerantieverschiHen is het mogelijk geworden de speling tussen de met elkaar in contact komende delen van de op de maskeersegmenten aangebrachte stiften en van de in de band aangebrachte uitsparingen ten opzichte van de de bij de gebruikelijke inrichtingen toegepaste spelingen te verkleinen. Verrassenderwijs is gebleken, dat hierbij variaties tussen de afstanden van opeenvolgende vlekvormige bedekkingen, gemeten in de lengterichting van de band, zonder problemen kunnen worden beperkt op ± 0,075 mm of minder.

Opgemerkt wordt, dat uit het US-A-4.414.075 een inrichting bekend is voor het aanbrengen van vlekvormige bedekkingen op een metalen band of dergelijke,waarbij gebruik wordt gemaakt van een eindloos maskeer-orgaan, dat is opgebouwd uit scharnierend met elkaar gekoppelde maskeer-segmenten. Met ieder segment is een maskeerdeksel scharnierend gekoppeld, zodanig dat het maskeerdeksel verzwenkbaar is tussen een niet werkzame stand en een werkzame stand waarin de band is ingeklemd tussen het maskeerdeksel en het bijbehorende maskeersegment.

Bij gebruik van deze bekende inrichting worden de maskeer-segmenten en de daarmede gekoppelde maskeerdeksels waartussen een deel van de band is geklemd geleid tussen op afstand van elkaar gelegen rechte stationaire geleidingsorganen, welke de maskeersegmenten en de maskeer-deksels naar elkaar toe drukken. Daarbij wordt het zo ingeklemde gedeelte van de band rechtlijnig door een electrolyse station van de inrichting verplaatst, in welk electrolyse station electrolyt tegen dit ingeklemde gedeelte van de band wordt gespoten voor het vormen van de gewenste vlekvormige bedekkingen op de band.

Deze bekende inrichting heeft een gecompliceerde en dure opbouw en voor de verplaatsing van het maskeerorgaan met de band zal, in het bijzonder in verband met de beweging van de op elkaar geklemde maskeersegmenten en maskeerdeksels tussen de ter hoogte van het electrolyse station opgestelde geleidingsorganen, vrij veel kracht vereist worden. Daarbij is het in US-A-4.414.075 voorgesteld om bij bewerken van kwetsbare banden het maskeerorgaan aan te drijven. Bij het aandrijven van het maskeerorgaan zal het echter niet te vermijden zijn dat de maskeersegmenten, welke zich bij het oplopen van de band op de maskeersegmenten aanvankelijk in een bepaalde stand ten opzichte van de band hebben opgesteld, zich ten opzichte van elkaar in de lengterichting van het maskeerorgaan gaan verplaatsen waardoor in het bijzonder bij dunne banden en/of banden met basiscomponenten, die een gecompliceerd stanspatroon bezitten, vervormingen in de band resp. de basiscomponenten niet te vermijden zijn, en dus de beoogde aanbrenging van vlekvormige bedekkingen binnen nauwe toleranties niet zal zijn te realiseren.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van bijgaande figuren.

Figuur 1 toont schematisch een deel van een uit een aantal basiscomponenten bestaande band waarop met behulp van de inrichting volgens de uitvinding vlekvormige bedekkingen kunnen worden aangebracht.

Figuur 2 toont een tweede uitvoeringsvorm van een deel van een band, welke met behulp van de inrichting volgens de uitvinding kan worden bewerkt.

Figuur 3 toont schematisch een aanzicht op een wiel vormig orgaan van de inrichting volgens de uitvinding met een daaromheen aangebracht eindloos maskeerorgaan.

Figuur 4 toont op grotere schaal een dwarsdoorsnede over een deel van het wiel vormige orgaan volgens figuur 3 en een steunrol voor dit wielvormige orgaan.

Figuur 5 toont gedeeltelijk in zijaanzicht en gedeeltelijk in doorsnede een deel van het wielvormig orgaan met een daarop oplopende band.

Figuur 6 toont een met figuur 5 overeenkomend aanzicht, waarbij het wielvormig orgaan ten opzichte van de in figuur 5 weergegeven stand een weinig verder is gedraaid.

Figuur 7 toont een doorsnede over een deel van figuur 6, gezien volgens de lijn VII-VII in figuur 6.

Figuur 8 toont schematisch een verdere uitvoeringsvorm van de middelen voor het met elkaar koppelen van twee opeenvolgende maskeer-segmenten.

Figuur 9 toont een doorsnede over een verder uitvoerings-voorbeeld van de koppeling van een tweetal maskeersegmenten.

Figuur 10 toont een uitvoeringsvoorbeeld van een afdicht-orgaan tussen twee opvolgende maskeerelementen.

Figuren 10 - 12 tonen verschillende uitvoeringsvormen van tussen opvolgende maskeersegmenten aangebrachte afdichtorganen.

Figuur 13 toont een uitvoeringsvorm, waarbij een tussen twee opeenvolgende maskeersegmenten aangebracht afdichtorgaan tevens wordt gebruikt voor het onderling koppelen van de desbetreffende maskeersegmenten.

Figuur 14 toont een bovenaanzicht op figuur 13.

Figuren 15-17 tonen verdere uitvoeringsvoorbeelden van de constructies, waarbij tussen opvolgende maskeersegmenten aangebrachte afdichtorganen tevens worden gebruikt voor het met elkaar koppelen van de desbetreffende maskeersegmenten.

Figuur 18 toont een doorsnede over een deel van een maskeer-segment met een daarin aangebracht inzetelement.

Figuur 19 toont een bovenaanzicht op het in figuur 18 weergegeven inzetelement.

Figuren 20 en 21 tonen doorsneden over mogelijke uitvoeringsvormen van verdere inzetelementen.

Zoals weergegeven in figuur 1 kan een metalen of gemetalliseerde band, die plaatselijk moet worden voorzien van vlekvormige bedekkingen, zijn gevormd door een band, die zodanig is uitgeponsd, resp. waarvan de op een kunststof band aangebrachte metalen bedekking zodanig is gevormd, dat de band is voorzien van een tweetal zich in de lengterichting van de band uitstrekkende randgedeelten 1 en 2 met daartussen gelegen en daarmede verbonden vingervormige delen 3 en 4 en een door de vrije uiteinden van de vingervormige delen 3 omsloten rechthoekig deel 5, dat met verbindingsstrippen 6 en 7 is verbonden met de randgedeelten 1 en 2. Daarbij vormen de delen 3 tot en met 7 een basisproduct, dat met een groot aantal overeenkomstige basisproducten zodanig is gevormd, dat deze basisproducten onderling door de randgedeelten 1 en 2 met elkaar zijn verbonden voor het vormen van een band, welke nog aan een of meerdere behandelingen kan worden onderworpen, bijvoorbeeld voor het aanbrengen van vlekvormige bedekkingen door de hierna te beschrijven inrichting kan worden gevoerd. Dergelijke vlekvormige bedekkingen moeten dan in het algemeen worden aangebracht op dat gedeelte van ieder basisproduct, dat in figuur 1 met het gearceerde gebied A is aangeduid.

Een verder voorbeeld van een product, dat kan worden bewerkt met behulp van de inrichting volgens de uitvinding is weergegeven in figuur 2. Zoals weergegeven zijn hierbij door contactpennen 8 gevormde basisproducten met behulp van een bandvormig orgaan 8A met elkaar verbonden voor het vormen van een langgestrekte band. Bij het door de inrichting volgens de uitvinding voeren van een dergelijke band moeten bijvoorbeeld op de met streep-stip lijnen aangeduide gebieden B vlekvormige bedekkingen op de basisproducten 8 worden aangebracht.

Het door toepassen van electrolyse aanbrengen van dergelijke vlekvormige bedekkingen is in principe bekend, bijvoorbeeld uit het hierboven genoemde Europeesche octrooi 0 060 591 of het Nederlandse octrooi 150.860.

De in de figuren 3-7 weergegeven inrichting volgens de uitvinding omvat een wielvormig orgaan 9 dat tijdens bedrijf vrij draaibaar is om zijn hartlijn 10. Het wiel vormige orgaan is daarbij opgebouwd uit een tweetal op afstand van elkaar gelegen wielkranzen 11 en 12. Deze i wielkranzen 11 en 12 worden in een niet nader weergegeven gestel ondersteund met behulp van een drietal op regelmatige afstand van elkaar rondom de draaiingsas 10 van het wielvormige orgaan 9 opgestelde en in het gestel gelegerde steunrollen 13 (figuur 4). Ter wille van de overzichtelijkheid zijn deze steunrollen 13 niet in figuur 3 weergegeven, i Zoals uit figuur 4 blijkt zijn de steunrollen 13 voorzien van uitstekende kragen 14, die lopen in in de wielkranzen 11 en 12 aangebrachte rondlopende groeven.

Aan de naar elkaar toegekeerde zijkanten van de wielkranzen 11 zijn in de wielkranzen rondlopende uitsparingen aangebracht, die worden i begrensd door loodrecht op de draaiingsas 10 verlopende begrenzingsvlakken 15 en zich concentrisch om de draaiingsas 10 uitstrekkende begrenzingsvlakken 16.

Om het wiel is een eindloos maskeerorgaan 17 geleid, dat is opgebouwd uit een aantal onderling gekoppelde maskeersegmenten 18. i De opvolgende maskeersegmenten 18 zijn onderling met elkaar gekoppeld met behulp van koppelplaten 19, die met behulp van zich evenwijdig aan de draaiingsas 10 uitstrekkende pennen 20 scharnierend met de maskeersegmenten 18 zijn gekoppeld (figuren 5-7).

De maskeersegmenten hebben binnenste begrenzingsvlakken 21 i met een kromtestraal gelijk aan de kromtestraal van de begrenzingsvlakken 16, die steunvlakken vormen voor de maskeersegmenten 18.

De in omtreksrichting gemeten totale lengte van de binnenste begrenzingsvlakken 21 van de in het eindloze maskeerorgaan 17 opgenomen maskeersegmenten 18 is groter dan de in omtreksrichting gemeten lengte van I een ondersteuningsvlak 16. Dientengevolge zullen, zoals in het bijzonder weergegeven in figuur 3, de binnenste begrenzingsvlakken 21 van een deel van de maskeersegmenten 18 op afstand zijn gelegen van de desbetreffende steunvlakken 16 van de beide wielkranzen 11 en 12, zodat de gezien in figuur 3 in het onderste part van het eindloze maskeerorgaan aanwezige i maskeersegmenten zich vrij ten opzichte van elkaar kunnen bewegen in de lengterichting van de band. Deze vrije beweging van de maskeersegmenten 18 ten opzichte van elkaar wordt mogelijk gemaakt, doordat, zoals in figuren 5 en 6 is weergegeven, een van de in een koppelplaat 19 aangebrachte gaten 22 waardoorheen een pen 20 is gevoerd, is uitgevoerd als een sleufgat.

Zoals verder uit figuren 5 en 6 blijkt is ieder maskeer-segment voorzien van een zich radiaal uitstrekkende stift 23, die ter hoogte van een buitenste begrenzingsvlak 24 van het maskeersegment uitsteekt en naar buiten toe taps toeloopt.

In ieder maskeerorgaan is een doortocht 25 aangebracht, die nabij het buitenste begrenzingsvlak 24 is omgeven door een uit zacht veerkrachtig materiaal bestaand inzetstuk 26, dat is opgenomen in een corresponderend gevormde uitsparing welke is aangebracht in het buitenste begrenzingsvlak. Het inzetstuk 26 is voorzien van een geheel daarmee vormende uitsteeksels 27, die zijn gestoken in in het desbetreffende maskeersegment aangebrachte boringen ter verankering van het inzetstuk 26.

Tussen de beide wielkranzen 11 en 12 is een huis 28 opgesteld, welke een kamer 29 begrenst, waarin tijdens bedrijf van de inrichting onder druk staand electrolyt wordt toegevoerd. In een de kamer 29 begrenzende omtrekswand van het huis 28 zijn nabij de bovenzijde van het huis een aantal zich evenwijdig aan de draaiingsas 10 uitstrekkende langsspleten 30 aangebracht, die zich evenwijdig aan de draaiingsas 10 uitstrekken en via welke het onder druk staande electrolyt naar buiten kan uitspuiten in de richting van de op het bovenste gedeelte van het wiel-vormige orgaan 9 rustende maskeersegmenten 18.

De op het bovenste gedeelte van het wiel vormige orgaan 9 rustende maskeersegmenten 18 werken samen met een eindloze aandruk of maskeerband 31, die op de in figuur 3 weergegeven wijze zodanig om een drietal geleidingswielen 32 is geleid, dat deze band 32 over een omtreks-hoek van bijvoorbeeld 150 a 160° aanligt tegen de buitenzijde van de op het bovenste gedeelte van het wiel vormige orgaan 9 rustende maskeersegmenten 18.

Zoals verder nog in figuur 4 is weergegeven is aan de binnenzijde van de wiel krans 11 een door de wiel krans 11 ondersteunde in doorsnede L-vormige ring 33 aangebracht, welke is opgenomen in overeenkomstig gevormde aan de binnenomtrek van de maskeersegmenten gevormde uitsparingen. Deze ring draagt bij aan een goed positioneren van de maskeersegmenten onder het tegengaan van een ongewenst kantelen van deze maskeersegmenten.

Tijdens bedrijf zal een band 34, bijvoorbeeld opgebouwd uit de hierboven beschreven en in figuren 1 en 2 afgebeelde basiscomponenten tussen de band 31 en de buitenste begrenzingsvlakken 24 van de maskeer-segmenten 18 worden geleid op de in de figuren 3-6 weergegeven wijze. In het algemeen wordt de band 34 met behulp van niet nader weergegeven aan-drijfmiddelen in zijn lengterichting verplaatst.

Bij het oplopen van de band 34 op het wielvormige orgaan zal het taps toelopende uiteinde van een stift 23 geleidelijk inlopen in een daartoe in de band 34 aangebrachte uitsparing 35, zoals duidelijk zal zijn uit de figuren 5 en 6. De uitsparingen 35 zijn daarbij in de band 34 aangebracht met een bepaalde vastliggende steekafstand die is aangepast aan de afmetingen van de te behandelen basiscomponenten en de plaatsen waarop vlekvormige bedekkingen moeten worden aangebracht.

Zoals duidelijk zal zijn uit figuren 5 en 6 zal daarbij het uiteinde van de stift 23 worden gegrepen door de gerekend in de verplaats-ingsrichting van de band 34 achterste begrenzingsrand van de uitsparing 35, waardoor het desbetreffende maskeersegment 18 door de band 34 zal worden meegenomen.

Doordat dit door de band meegenomen maskeersegment 18 ten opzichte van het voorgaande maskeersegment 18 binnen bepaalde grenzen kan bewegen in de lengterichting van het door de makseersegmenten gevormde maskeerorgaan en een dergelijke beweging niet wordt gehinderd door de achter dit meegenomen segment aankomende en vrij aan dit segment hangende maskeersegmenten kan het door de band meegenomen maskeersegment 18 zich vrij instellen ten opzichte van de band zonder daarbij ongewenste krachten op de band uit te oefenen. Hierdoor zal de in het desbetreffende maskeersegment aangebrachte gat 25 zeer nauwkeurig komen te liggen tegenover die plaats op de band 34, waar een vlekvormige bedekking op de band 34 moet worden aangebracht.

Doordat het electrolyt via de zich evenwijdig aan de draai-ingsas 10 uitstrekkende spleten 30 uit de kamer uitspuit zal, doordat de doortochten 25 tijdens bedrijf ten opzichte van deze spleten 30 in de vast opgestelde kamer 28 worden verplaatst, het electrolyt als het ware impuls-gewijs in de doortochten 25 worden gespoten, waardoor een zeer effectieve doorspoeling van deze doortochten 25 met vers electrolyt tijdens de be weging van de doortochten 25 langs het van spleten voorziene gedeelte 30 van het huis 28 wordt bereikt, hetgeen bijdraagt aan een doelmatig aanbrengen van de beoogde vlekvormige bedekkingen. Daarbij voorkomt het de doortocht 25 omgevende inzetorgaan 26 en de tegen de buitenzijde van de band 34 aanliggende maskeerband 31, dat het electrolyt op ongewenste wijze langs delen van de band stroomt.

Zoals gebruikelijk werkt daarbij de band 34 als katode, terwijl het huis 28 een anode omvat.

Uiteraard moeten er tussen de opvolgende maskeersegmenten afdichtorganen aanwezig zijn, zoals ook beschreven in bovengenoemd Europeesch octrooi 0 060 591. Een dergelijk afdichtorgaan 36 kan bijvoorbeeld, zoals afgebeeld in figuur 10 een I-vormige dwarsdoorsnede bezitten, waarbij de verdikte uiteinden met enige speling zijn opgenomen in overeenkomstige uitsparingen 37, die zijn aangebracht in naar elkaar toegekeerde zijkanten van opvolgende in figuur 10 slechts schematisch aangeduide maskeersegmenten 18.

Uiteraard zijn er binnen de geest en beschermingsomvang van de uitvinding verdere variaties en/of aanvullingen denkbaar. Zo kunnen, zoals schematisch aangegeven in figuur 8, beide in de koppelplaat aangebrachte gaten 22 een onronde doorsnede hebben, zodanig, dat de beide pennen 20 met enige speling in de desbetreffende gaten 22 zijn opgenomen.

Figuur 9 toont een uitvoeringsvoorbeeld, waarbij pennen 20' vast zijn bevestigd aan koppelstukken 19', terwijl de pennen 20' zijn opgenomen in in de desbetreffende segmenten 18' aangebrachte gaten 22', waarvan er althans een is uitgevoerd in de vorm van een sleufgat of dergelijke.

Figuur 11 toont een verdere mogelijke uitvoeringsvorm van een tussen twee opeenvolgende maskeersegmenten 18 aan te brengen afdichtorgaan 38. Dit afdichtorgaan omvat een U-vormig gedeelte 39 waarvan de zich evenwijdig aan elkaar uitstrekkende benen zijn opgenomen in uitsparingen 40, die zijn aangebracht in de naar elkaar toegekeerde zijden van de beide segmenten 18. Dit U-vormig gedeelte is met behulp van een zich tussen de beide segmenten 18 uitstrekkende verbindingsrug 41 verbonden met een zich loodrecht op de benen van het U-vormig gedeelte 39 uitstrekkend lijf 42 waarvan de uiteinden zijn opgenomen in uitsparingen 43, die in de naar elkaar toegekeerde zijkanten van de segmenten 18 zijn aangebracht.

De opstelling is daarbij zodanig, dat de vrije uiteinden van de benen van het U-vormige deel naar de kamer 28 zijn gericht, zodat vanuit de kamer 28 uitgespoten en in de richting volgens pijl A tussen de naar elkaar toegekeerde uiteinden van de segmenten 18 stromende vloeistof zal trachten de beide benen van het U-vormig gedeelte naar buiten te drukken, zoals schematisch aangegeven met behulp van stippellijnen, zodat een effectieve afdichting wordt bewerkstelligd.

In figuur 12 is een soortgelijke opgebouwde constructie van een afdichtorgaan 44 weergegeven, welke afdichtorgaan is opgebouwd uit een U-vormig gedeelte 45 en een daarop aansluitend lijfgedeelte 46. Daarbij is dit afdichtorgaan 44 op de in figuur 12 weergegeven wijze opgenomen in uitsparingen 47, die zijn aangebracht in de naar elkaar toegekeerde zijkanten van de maskeersegmenten 18. Het zal duidelijk zijn, dat de werking van dit afdichtorgaan overeenkomend is met de werking van het in figuur 11 weergegeven afdichtorgaan 38.

Bij de in de figuren 13 en 14 weergegeven uitvoeringsvorm zijn in de naar elkaar toegekeerde zijkanten van de schematisch weergegeven maskeersegmenten 18 sleufgaten 48 aangebracht, waarin de uiteinden van een plaatvormig afdichtorgaan 49 zijn gelegen, zodanig, dat dit plaatvormige afdichtorgaan 49 de spleet tussen de naar elkaar toegekeerde uiteinden van de maskeersegmenten 18 overbrugt en afsluit. Verder zijn in de maskeersegmenten 18 zich loodrecht op de spleten 48 uitstrekkende gaten 50 aangebracht, waarin stiften 51 zijn opgenomen, welke stiften zich ook uitstrekken door in het afdichtorgaan 49 aangebrachte gaten 52, waarvan er althans enige een grotere doorsnede hebben dan de desbetreffende stiften 51.

Het zal duidelijk zijn, dat hierbij de afdichtorganen 49 niet slechts dienen voor het afdichten van de spleet tussen opvolgende maskeersegmenten 18, maar ook dienen voor het beweegbaar met elkaar koppelen van de opvolgende maskeersegmenten 18 en dus een vervanging vormen voor de hierboven beschreven koppelplaten 19.

Een andere uitvoeringsvorm, waarbij het afdichtorgaan tussen opvolgende maskeersegmenten tevens dient voor het beweegbaar met elkaar koppelen van deze maskeersegmenten is weergegeven in figuren 15 en 16.

Zoals afgebeeld in deze figuren 15 en 16 zijn aan de binnen- zijden van de schematisch afgebeelde maskeersegmenten 18 ter hoogte van de naar elkaar toegekeerde uiteinden uitsparingen aangebracht, waarin de uiteinden van een uit flexibel materiaal vervaardigde verbindingsplaat 53 zijn opgenomen en vastgezet. Uit figuren 15 en 16 zal het duidelijk zijn, dat deze verbindingsplaat de doortocht tussen de naar elkaar toegekeerde einden van twee naburige maskeersegmenten 18 afsluit en tevens deze maskeersegmenten 18 zodanig met elkaar verbindt, dat deze maskeersegmenten in de lengterichting van het door de maskeersegmenten opgebouwde maskeer-orgaan ten opzichte van elkaar kunnen bewegen.

Figuur 17 toont schematisch een uitvoeringsvorm, waarbij een maskeersegment aan een uiteinde is voorzien van een althans in hoofdzaak een ronde doorsnede bezittende koppelstaaf 54, welke met behulp van een een kleinere doorsnede dan de staaf 54 bezittende verbindingsnek 55 met het overige deel van het maskeersegment 18 is verbonden. De koppelstaaf 54 en de verbindingsnek strekken zich daarbij over de gehele breedte van het desbetreffende maskeersegment 18 uit. De koppelstaaf 54 is opgenomen in een in het tegenover liggende uiteinde van een naburig maskeersegment opgenomen uitsparing 56, die een zodanige doorsnede bezit, dat daarin het koppelstuk met een zekere speling wordt opgenomen. Het zal duidelijk zijn, dat het koppelstuk 54 met de verbindingsnek 55 de spleet tussen opvolgende maskeersegmenten 18 afsluit, terwijl het koppelstuk 54 met de dit koppelstuk opnemende uitsparing 56 tevens zorg draagt voor de onderlinge koppeling van opvolgende maskeersegmenten 18, zodanig,dat deze maskeersegmenten 18 ten opzichte van elkaar over een zekere afstand kunnen bewegen in de lengterichting van het door de maskeersegmenten gevormde maskeerorgaan.

Figuren 18 en 19 tonen meer gedetailleerd een mogelijke uitvoeringsvorm van een aan de buitenzijde van een maskeersegment 18 aan te brengen inzetstuk 57. Een dergelijk inzetstuk 57 wordt bij voorkeur vervaardigd uit een zacht materiaal bijvoorbeeld silicone rubber met een hardheid van 40-80, bij voorkeur 60° Shore. In het weergegeven uitvoer-ingsvoorbeeld is dit inzetstuk gevormd door een althans in hoofdzaak vierkant lichaam 58 met een centraal daarin aangebrachte doortocht 59, welke doortocht de grootte zal bepalen van de uiteindelijk te vormen vlekvormige bedekking. Aan het lichaam 58 zijn enige een geheel daarmee vormende uitstekende stiften 60 aangebracht, die zijn opgenomen in overeenkomstig gevormde in het maskeersegment aangebrachte gaten om een stevige verankering van het inzetstuk te verkrijgen.

Zoals verder in figuren 18 en 19 is weergegeven zijn aan de met de te bewerken band in contact komende bovenzijde van het inzetstuk 57 uitstekende noppen 61 aangebracht, zodanig, dat deze noppen door vervorming de in de basiscomponenten aanwezige holtes tussen onderdelen van deze basiscomponenten opvullen. Dit opvullen wordt mogelijk gemaakt door de zeer nauwkeurige positionering van de te bewerken band op de maskeer-segmenten 18 en de in deze maskeersegmenten 18 opgenomen inzetstukken, zodat de noppen 61 nauwkeurig tegenover de genoemde holtes komen te liggen.

Figuur 20 toont een uitvoeringsvoorbeeld van een inzetstuk 62, dat aan de zijde, die is afgekeerd van de zijde, die in aanraking komt met de te bewerken band, is voorzien van een rondlopende uitstekende kraag 63, die onder een deel van het in figuur 20 slechts schematisch weergegeven maskeersegment grijpt, zodat dit inzetstuk 62 zelfklemmend in het maskeersegment aan te brengen is.

Bij de in figuur 21 weergegeven uitvoeringsvorm wordt gebruik gemaakt van een inzetdeel 64, in de onderzijde waarvan een rondlopende groef is aangebracht waarin een overeenkomstige uitstekende rand 65 van het maskeersegment 18 ingrijpt. Ter hoogte van deze uitstekende rand 65 is het inzetstuk aan het maskeersegment 18 gelijmd.

Claims (10)

1· Inrichting voor het aanbrengen van vlekvormige bedekkingen op metalen of gemetalliseerde banden door electrolyse of stroomloze metaalafscheiding, voorzien van een wielvormig geleidingsorgaan waarlangs een metalen of gemetalisseerde band kan worden geleid en van een eindloos maskeerorgaan, dat tijdens bedrijf samenwerkt met de band en is voorzien van doortochten, waarvan de vorm is aangepast aan de genoemde vlekvormige bedekkingen, waarbij het maskeerorgaan is opgebouwd uit onafhankelijke maskeersegmenten, die ieder zijn voorzien van tenminste een doortocht en die onderling zodanig met elkaar zijn gekoppeld, dat zij in de lengterichting van het maskeerorgaan ten opzichte van elkaar kunnen bewegen, terwijl ieder maskeersegment is voorzien van een stift, welke tijdens bedrijf ingrijpt in een in de band aangebrachte uitsparing, en binnenste begrenzingsvlakken van de maskeersegmenten, die aan de van de tijdens bedrijf de band ondersteunende buitenste begrenzingsvlakken afgekeerde zijden van de maskeersegmenten zijn gelegen, samenwerken met een cirkelvormig steunvlak van het wiel vormige orgaan, met het kenmerk, dat gemeten in de langsrichting van het maskeerorgaan de totale lengte van de binnenste begrenzingsvlakken van de het maskeerorgaan vormende maskeersegmenten, welke binnenste begrenzingsvlakken samenwerken met het cirkel vormige steunvlak van het wiel vormige orgaan, groter is dan de lengte van het cirkel vormige steunvlak van het wiel vormige orgaan.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de maskeersegmenten liggen opgesloten tussen een tweetal deel van het wiel-vormige orgaan uitmakende wielkranzen.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat binnen het wielvormige orgaan een kamer vast is opgesteld in het inwendige waarvan tijdens bedrijf onder druk staand electrolyt kan worden toegevoerd, terwijl de kamer over een deel van zijn omtrek is voorzien van zich althans nagenoeg evenwijdig aan de draaiingsas van het wielvormige orgaan uitstrekkende spleten voor de afvoer van het electrolyt uit de kamer.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een in een maskeerorgaan aangebrachte doortocht ter hoogte van het buitenste, met de te bewerken band in aanraking komende be- grenzingsvlak is omgeven door een uit zacht materiaal bestaand inzetstuk.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat een inzetstuk is voorzien van uitstekende noppen.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat opvolgende maskeersegmenten met elkaar zijn gekoppeld met behulp van koppelplaten, die met de desbetreffende segmenten scharnierend zijn gekoppeld met behulp van pennen, waarbij althans een van de pennen over een deel van zijn lengte is gelegen in een uitsparing met een grotere doorsnede dan de doorsnede van de desbetreffende pen.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat tussen een tweetal opvolgende maskeersegmenten een uit flexibel materiaal bestaand afdichtorgaan is aangebracht.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het afdichtorgaan een U-vormig gedeelte omvat met een tweetal zich althans nagenoeg evenwijdig aan elkaar uitstrekkende benen, die zijn gelegen in uitsparingen, die zijn aangebracht in de naar elkaar toegekeerde zijkanten van de desbetreffende maskeersegmenten, zodanig, dat de vrije uiteinden van de desbetreffende benen gericht zijn in de richting van de draaiingsas van het wiel vormige orgaan.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een tussen een tweetal opvolgende maskeersegmenten aangebracht orgaan voor het afdichten van de spleet tussen de desbetreffende maskeersegmenten tevens dient voor het zodanig met elkaar koppelen van de desbetreffende maskeersegmenten, dat de maskeersegmenten in de lengterichting van het maskeerorgaan ten opzichte van elkaar kunnen bewegen.

10. Band of uit band losgemaakte component waarop een of meer vlekvormige bedekkingen zijn aangebracht onder gebruik making van de inrichting volgens een der voorgaande conclusies.