NL9100189A - Een op een dak- of vloerconstructie met doorlaatopening afgestemd vluchtwegsysteem. - Google Patents

Een op een dak- of vloerconstructie met doorlaatopening afgestemd vluchtwegsysteem. Download PDF

Info

Publication number
NL9100189A
NL9100189A NL9100189A NL9100189A NL9100189A NL 9100189 A NL9100189 A NL 9100189A NL 9100189 A NL9100189 A NL 9100189A NL 9100189 A NL9100189 A NL 9100189A NL 9100189 A NL9100189 A NL 9100189A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
ladder
panels
closing device
assembly
roof
Prior art date
Application number
NL9100189A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Hein Douwinus Voskamp
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from NL9002503A external-priority patent/NL9002503A/nl
Application filed by Hein Douwinus Voskamp filed Critical Hein Douwinus Voskamp
Priority to NL9100189A priority Critical patent/NL9100189A/nl
Publication of NL9100189A publication Critical patent/NL9100189A/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E06DOORS, WINDOWS, SHUTTERS, OR ROLLER BLINDS IN GENERAL; LADDERS
    • E06CLADDERS
    • E06C9/00Ladders characterised by being permanently attached to fixed structures, e.g. fire escapes
    • E06C9/06Ladders characterised by being permanently attached to fixed structures, e.g. fire escapes movably mounted
    • E06C9/08Ladders characterised by being permanently attached to fixed structures, e.g. fire escapes movably mounted with rigid longitudinal members
    • E06C9/10Ladders characterised by being permanently attached to fixed structures, e.g. fire escapes movably mounted with rigid longitudinal members forming part of a building, such as a balcony grid, window grid, or other window part

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Power-Operated Mechanisms For Wings (AREA)

Description

UITTREKSEL
Een op een dak- of vloerconstructie met doorlaatopening afgestemd vluchtwegsysteem, voorzien van een, ter plaatse van de doorlaatopening, op genoemde constructie aangebrachte, verwijderbaar uitgevoerde afsluitinrichting en van een ladderconstructie ter plaatse van de doorlaatopening. De ladderconstructie is neerklapbaar en in koppeling gebracht met de afsluitinrichting. Het vluchtwegsysteem is nog voorzien van activeringsmiddelen voor het in neergeklapte positie brengen van de 1adderconstruct ie.
De afsluïtinrichting kan meerdere, met elkaar samenwerkende, middels een aandrijfmechanisme schuifbaar uitgevoerde afsluitpanelen omvatten, en is dan voorzien van een automatisch werkend, op het samenstel van afsluitpanelen werkzaam, met veeropspanmiddelen uitgevoerd ontsluitingsmechanisme. Bij het openen van de afsluitinrichtng worden de veeropspanmiddelen in opgespannen toestand gebracht, waarna een arreteermechanisme in werking treedt. Bij calamiteiten wordt het arreteermechanisme gedeblokkeerd, waardoor de afsluitinrichting automatisch ontsloten wordt.
De afsluitinrichting kan ook als een kantelbare afdekplaat in een balkonvloer zijn uitgevoerd.
Figure NL9100189AD00021
Een op een dak- of vloerconstructie met doorlaatopening afgestemd vluchtwegsysteem
De uitvinding heeft betrekking op een, op een dak- of vloerconstructie met doorlaatopening afgestemd vluchtwegsysteem, hetwelke is voorzien van een.ter plaatse van de doorlaatopening, op de dak- of vloerconstructie aangebrachte, verwijderbaar uitgevoerde afsluitinrichting en een laddervormige constructie ter plaatse van de doorlaatopening.
Een aldus beschreven vluchtwegsysteem wordt als een vast gepositioneerd systeem veel toegepast bij flat-, kantoor- en fabirksgebouwen om in geval van calamiteiten, zoals bij brand-, rook- of gasmelding de mensen een veilig heenkomen te bieden.
Een aldus uitgevoerd vluchtwegsysteem heeft echter het bezwaar, dat het een gemakkelijke gelegenheid vormt voor inbraak.
De uitvinding beoogt dit bezwaar op te heffen.
Overeenkomstig de uitvinding is in het in de aanhef omschreven vluchtwegsysteem de laddervormige constructie neerklapbaar uitgevoerd en in koppeling gebracht met de afsluitinrichting, en is het vluchtwegsysteem tevens voorzien van activeringsmiddelen voor het in samenhangend verband ontsluiten van de afsluitinrichting en het in neergeklapte positie brengen van de t laddervormige constructie.
Een bijzondere uïtvoeringsvormvan genoemd vluchtwegsysteem wordt verkregen door toepassing van een afsluitinrichting, welke een samenstel van, met elkaar samenwerkende, onder gebruikmaking van een tweetal evenwijdig opgestelde geleidebanen schuifbaar uitgevoerde afsluitpanelen omvat, en welke afsluitinrichting is voorzien van een aandrijfmechanisme voor het in een willekeurige schuifstand brengen van genoemd samenstel van afsluitpanelen.
Een dergelijke afsluitinrichting is bekend uit EP-A-55503.
Een dergelijke afsluitinrichting mist eveneens een voorziening, waarbij de afsluitinrichting zich in gevallen van rook- of brandmelding of een melding bij aanwezigheid van giftige dampen of schadelijke gassen automatisch zal openen. Dit is juist om die redenen gewenst daar de bedrijfsmedewerkers door de aanwezigheid van rook, damp of gas in een bedwelmde toestand geraken, waardoor zij niet bij machte zijn de afsluitinrichting te bedienen en deze in een geopende toestand te brengen.
Het ontbreken van genoemde voorziening wordt als een nadeel bij genoemde afsluitinrichting ervaren.
Met voordeel kan deze afsluitinrichting worden voorzien van een automatisch werkend, op het samenstel van afsluitpanelen werkzaam, met veeropspanmiddelen uitgevoerd ontsluitingsmechanisme en een uitschakelbaar uitgevoerd arreteermechanisme, waarbij de veeropspanmiddelen bij het, in een een uitschuifstand brengen van het samenstel van panelen met behulp van het aandrijfmechanisme» in een opgespannen toestand worden gebracht, waarbij het arreteermechanisme is ingericht voor het, bij een in ruststand verkerend aandrijfmechanisme, vasthouden van het samenstel van afsluitpanelen in de alsdan bereikte schuifstand, en waarbij het ontsluitingsmechanisme is ingericht voor het, bij een in uitgeschakelde toestand verkerend arreteermechanisme en bij, in opgespannen toestand verkerende veeropspanmiddelen, in een samengeschoven toestand brengen van het samenstel van afsluitpanelen.
De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van bijgaande figuren, waarvan
Fig. 1 een eerste uitvoeringsvorm van een bekende afsluitinrichting weergeeft;
Fig. 2 een gedeelte van de in Fig. 1 weergegeven afsluitinrichting weergeeft;
Fig. 3 een tweede uitvoeringsvorm van een bekende afsluitinrichting toont;
Fig. 4 een derde uitvoeringsvorm van een bekende afsluitinrichting weergeeft;
Fig. 5 een vierde uitvoeringsvorm van een bekende afsluitinrichting toont;
Fig. 6 een gedeelte van de in Fig. 5 weergegeven afsluitinrichting •toont;
Fig. 7 een tweede gedeelte van de in Fig. 5 weergegeven afsluitinrichting toont;
Fig. 8 een vijfde uitvoeringsvorm van een bekend type afsluitinrichting weergeeft;
Fig. 9 een eerste uitvoeringsvorm van een afsluitinrichting overeenkomstig de uitvinding weergeeft;
Fig. 10 een tweede uitvoeringsvorm van een afsluitinrichting overeenkomstig de uitvinding weergeeft;
Fig. 11 een bijzondere toepassing van een afsluitinrichting overeenkomstig de uitvinding toont.
Fig. 12 een bijzondere uitvoeringsvorm van een afsluitinrichting ten behoeve van een vluchtwegsysteem weergeeft; en Fig. 13 - 24 een aantal uitvoeringsvoorbeelden tonen van het in Fig. 12 toegepaste vluchtwegsysteem.
In Fig.l is een eerste moge lijke uitvoeringsvorm van een afsluitinrichting weergegeven, welke zich leent voor toepassing van de uitvinding.
In deze figuur is met verwijzingscijfer 1 een afsluitinrichting voor een dak- of gevelopening (doorlaatopening) weergegeven, welke afsluitinrichting voor het type is, dat voorzien is van een als een harmonikabalg opvouwbaar uitgevoerd .samenstel van panelen 2. Een dergelijk paneel is uit twee vlakvormige platen 3 en 4 van transparant of van anderszins niet deformeerbaar materiaal vervaardigd, welke met behulp van schotten 5 op afstand worden gehouden. In de uitgeschoven toestand dienen de panelen 2 per tweetal een in een punt toelopende opstelling te behouden, waardoor er een opvangmogelijkheid vereist is voor het regenwater, dat langs deze panelen omlaag stroomt; deze opvangmogelijkheid wordt met behulp van gootbalken 6 verkregen, waarvan de opstaande randen 7 op de onderzijde van een tweetal opeenvolgende panelen 2 onder gebruikmaking van een scharnierende verbinding 8 aangrijpen. Het in de gootbalken 6 opgevangen regenwater wordt aan een of beide uiteinden in een afvoergoot opgevangen en vandaar afgevoerd.
Voorts dient de afsluitinrichting 1 ook winddicht te zijn uitgevoerd, waartoe deze is voorzien van uit halfdelen 9 en 10 samengestelde zijpanelen 11, welke tussen ieder tweetal opeenvolgende, niet met dezelfde gootbalk 6 samenwerkende panelen 2 ter afsluiting van de zijkanten van de afsluitinrichting 1 zijn aangebracht.
De halfdelen 9 en 10 zijn per stel middels een scharnierverbin-ding 12 onderling verbonden, terwijl voorts een scharnierverbinding 13 tussen enerzijds een halfdeel 9 respectievelijk 10 en anderzijds een aanliggend paneel 2 is opgenomen. Wanneer de afsluitinrichting 1 als een harmonikabalg wordt uitgeschoven, zal de uiteindelijke hoekstand van de panelen 2 worden bepaald door de beide tophoeken van de paarsgewijs verbonden halfdelen 9 en 10. Wanneer de panelen 2 in een samengevouwen toestand worden geschoven, zullen de paarsgewijs verbonden halfdelen 9 en 10 langs de met het aanliggende paneel 2 gemeenschappelijk te voeren scharnierverbinding 13 naar binnen draaien.
Teneinde weersinvloeden op de zijpanelen 11 zoveel mogelijk uit te bannen, kunnen deze zijpanelen 11 meer naar binnen onder de panelen 2 worden aangebracht, waardoor er een overstek over de zijpanelen 11 ontstaat.
Teneinde te voorkomen, dat bij een te ver doorgevoerde opeenschuiving van de panelen 2 deformaties van de samenstellende delen van de afsluitinrichting 1 zullen optreden, zijn de gootbalken 6 voorzien van gelijk gerichte afstandshouders 14; dank zij deze afstandshouders 14 kunnen de gootbalken 6 niet dichter dan op de, met de lengte van de afstandshouder overeenkomende afstand tot elkaar worden gebracht, waardoor de gevreesde deformatie aan de samenstellende delen van de afsluitinrichting 1 zullen uitblijven.
Met de aldus getroffen maatregelen wordt bereikt, dat in een uitgeschoven toestand van de afsluitinrichting 1 de paarsgewijs, middels een zijpaneel 11 gekoppelde panelen steeds onder dezelfde tophoek worden opgesteld, waardoor het probleem betreffende de slijtage aan de scharnierende verbinding tussen de topdelen 15 van de panelen 2 zich hier nagenoeg niet voordoet.
Voorts dienen de naar elkaar toegekeerde topdelen 15 van de panelen 2 van een wind- en waterdichte afsluiting te zijn voorzien; hiertoe zijn de topdelen 15 van de paarsgewijs middels eenzelfde zijpaneel 11 gekoppelde panelen 2 hetzij middels een scharnierverbinding 16, hetzij middels een stripvormig element van buigzaam materiaal, of middels een combinatie van een scharnierverbinding 16 en een deze scharnierverbinding overkappend stripvormig element 17 afgedekt.
Uit constructief oogpunt verdient het de voorkeur de schuifbeweging van het samenstel van panelen 1, gootblaken 6 en zijpanelen 11 middels een tweetal met de gootbalken 6 samenwerkende geleidebanen 18 tot stand te brengen, hetgeen in Fig. 2 is weergegeven.
In deze uitvoeringsvorm omvat de geleidebaan 18 een kokervormige drager 19, welke aan de onderzijde is voorzien van een overlangs verlopende sleufvormige opening 20. Voorts is de geleidebaan 18 per gootbalk nog voorzien van een haakvormig orgaan 21, waarvan de lange steel 22 aan de gootbalk 6 op een, nabij het uiteinde ervan gelegen plaats is bevestigd, en waarvan de korte steel 23 ten dele binnen de sleufvormige opening 20 is opgenomen, en aldaar met de drager 19 onder gebruikmaking van een rollagermechanisme 24 samenwerkt. In de weergegeven uitvoeringsvorm omvat het rollagermechanisme 24 een tweetal kleine, gescheiden opgesteld en draaibaar op een as 25 aangebrachte wielen 26, waarbij het midden van de as 25 op het uiteinde van de korte steel 23 van het haakvormig orgaan 21 aangrijpt. De kokervormige drager 19, welke langs een zijkant van de af te sluiten dak- en gevelopening wordt aangebracht, kan ook voor het afvoeren van het door de gootbalk 6 verzamelde regenwater nog zijn voorzien van een regengoot of plakplaat 27, welke in de onderhavige uitvoeringsvorm aan drager 19 is bevestigd, en wel zodanig, dat een opstaande gootrand 28 aan dat zijvlak van drager 19 is bevestigd, waarlangs geen bewegingen van de haakvormige organen 21 plaatsvinden. Een plakplaat onderscheidt zich van een afvoergoot doordat deze niet twee, maar een opstaande wand bezit, terwijl het horizontale gedeelte rust op het aangrensende dak, en daaraan is bevestigd. Bij gebruik van een enkele regengoot c.q. plakplaat 27 zijn de niet op die regengoot lozende uiteinden van de gootbalken 6 afgesloten.
Een wind- en waterdichte afsluiting is voorts nog vereist tussen de kokervormige drager 19 en de zijpanelen 11; hiertoe is de naar de zijpanelen 11 toegekeerde zijkant van de kokervormige drager 19 (of van de regengoot c.q. plakplaat 27) voorzien van een tochtstrip 29 van soepel, buigzaam materiaal, welke strip bij een uitgeschoven stand van de afsluitinrichting 1 de ruimte tussen de zijpanelen 11 en de zijkant van de kokervormige drager 19 (of van de regengoot c.q. plakplaat 27) geheel winddicht afsluit. Zo'n waterdichte afsluiting wordt verkregen met behulp van een slab 30 van buigzaam materiaal welke zijwaarts gericht op de buitenzijde van het zijpaneel 11 met behulp van bijvoorbeeld montagestrips is bevestigd. Deze strips mogen evenwel niet doorlopen tot de tussen de halfdelen 9 en 10 opgenomen scharnierverbinding 12 teneinde het naar binnen draaien van deze halfdelen bij het opeenschuiven van het samenstel van panelen niet te bemoeilijken.
Het in- en uitschuiven van het samenstel van de panelen 2 kan zowel handmatig als motorisch geschieden. Bij een motorische bediening van de afsluitinrichting 1 is de afsluitinrichting voorts nog voorzien van een zogenaamde kettinggoot 31, waarin een ketting 32 over de volle lengte van de goot rondloopt over het tot de motor behorende kettingwiel (aan het ene uiteinde van de afsluitinrichting 1) en het op de keeras aangebrachte kettingwiel c.q. kettingspanner (aan het andere uiteinde van de afsluitinrichting). Aan deze ketting 32 is het aan het schuifbaar uiteinde van de afsluitrichting 1 gelegen paneel gemonteerd. Het verdient de voorkeur een kettinggoot 31 met toebehoren aan beide zijkanten van de afsluitinrichting 1 op te nemen en de bewegingen van de beide kettingen 32 synchroom te laten verlopen.
Een tweede moge lijke uitvoeringsvorm van een afsluitinrichting voor een dak- of gevelopening is in Fig. 3 weergegeven. Deze afsluitinrichting is van het type, dat voorzien is van een samenstel van ten dele over elkaar heen schuifbare panelen (33a, 33b, 33c en 33d). Een dergelijk paneel is uit twee vlakvormige of enigszins gebogen platen van transparant of van anderszins niet deformeerbaar materiaal vervaardigd, welke met behulp van afstandschotjes op afstand van elkaar worden gehouden. In deze figuur zijn een viertal panelen van dat type weergegeven, waarvan de panelen 33b, 33c en 33d elk schuifbaar over het dak-of gevelopening en ten dele over elkaar zijn uitgevoerd. Hiertoe is > elk der panelen ( 33b, 33c en 33d ) aan elk van de in de bewegings- richting verlopende zijkant voorzien van een wielstelsel met ophanging 34. Een wielstelsel, dat bijvoorbeeld een tweetal wieltjes 35 en 36 kan omvatten, is opgenomen in een geleidebaan 18. Het eerste paneel 33a is vast in de dak- of gevelopening opgesteld, waardoor het tweede paneel 33b, dat iets hoger ligt dan paneel 33a, over paneel 33a heen tegen de muur van de dak- of gevelopening kan worden geschoven. Ten gunste van de stabiliteit zullen bijvoorbeeld de beide wieltjes 35 en 36 op gelijke afstand uit het midden van het paneel worden gepositioneerd. Dit is niet nodig voor het eerste en het laatste schuifbare paneel 33b en 33d, alwaar de wielen, welke als de buitenste wielen ten opzichte van alle wielstelsels fungeren, naar het uiteinde van de zijkant kunnen zijn verplaatst. Elk tweetal aangrenzende panelen omvat een aanslagrand 37 om te voorkomen, dat de panelen van elkaar kunnen worden weggeschoven. Ter verkrijging van verdere stabiliteiten ter wering van tocht en regen in de dak-of gevelopening is de met paneel 33d samenwerkende wand voorzien van een sluitbalk 38 met opvangruimte, waarin de buitenkant van paneel 33d kan aanliggen.
Ten opzichte van de eerste uitvoeringsvorm van de afsluitinrichting, weergegeven in Fig. 1, heeft die van Fig. 3 het nadeel van een meer beperkte opening, wanneer alle panelen zoveel mogelijk over elkaar zijn geschoven. Vormt de afstand tussen twee wieltjes een fractie a van de totale lengte van een paneel, dan is theoretisch te berekenen, dat ten hoogste een fractie a van de dak-of gevelopening geopend kan worden. Een gunstiger resultaat, maar met een meer gecompliceerde constructie wordt verkregen met de uitvoeringsvorm van Fig. 4. Daar deze uitvoeringsvorm enigszins gelijkt op die van Fig. 3 zal hier slechts op de essentiele verschilpunten tussen de beide uitvoeringsvormen worden ingegaan. Het uitgangspunt is, dat afgezien van het eerste paneel 33a, dat vast aan de muur is aangebracht, ieder volgend paneel aan iedere met de bewegingsrichting verlopende zijkant een tweetal maximaal uit elkaar geplaatste wieltjes bezit, waarvan er één (35) in de gemeenschappelijke geleidebaan 18 staat opgesteld, en het andere wieltje (36) geplaatst is in een op het voorafgaande, lager gelegen paneel aangebrachte geleidebaan.
In Fig. 5 is een bijzondere toepassing van een afsluitinrichting voor een dakopening, ter verkrijging van een dakkapel 39 weergegeven, waarbij het samenstel van panelen 2 slechts uit een tweetal dezer panelen bestaat. Wanneer een dak onder een hoek van 45 graden verloopt, zijn de zijpanelen 11 gelijkvormig aan elkaar. Verloopt het dak echter onder een andere hellingshoek, dan verdelen de zijpanelen 11 het op te vullen driehoekig zijvlak volgens de zwaartelijn; de genoemde halfdelen 9 en 10 stemmen met ekaar dan slechts overeen in grootte van het oppervlak. De gootbalk 6 voor de onderzijde van het laagst gelegen paneel 22 heeft hier plaats gemaakt voor een waterdichte afdichtstrip 40.
Het horizontale paneel 2 kan aan de randen voorzorgshalve nog van gootwanden 41 worden voorzien, waarop een regenafvoer 42 is aangesloten.
Zoals in Fig. 6 is weergegeven, is het moge lijk aan de achterzijde van het opklapbare gedeelte van het dakkapel een gootbalk 6 aan te brengen voor het lozen van water, wanneer het dakpaneel 2 van de dakkapel achterover wordt geklapt. De achterzijde van het dakpaneel 2 is voorzien van een afdeklijst 42 welke opgebouwd is uit middels een klikverbinding op elkaar te bevestigen delen, met een aan de achterzijde bevestigd afwateringsflap 43. Voorts kan de motorische aandrijving vervangen worden door een handmatig te bedienen aandrijf inrichting met slinger (windwerk). Verder is het mogelijk om in plaats van een ketting 32 een band of kabel in de aandrijving naar het weg te schuiven paneel 2 op te nemen. Elke drager 19 is daarbij aan de bovenzijde voorzien van een schuifband, welke strak gespannen tussen twee in de uiteinden van de drager 19 weggewerkte wikkelrollen heen en weer kan worden bewogen. Op elke schuifband is een klos aangebracht, waarop het desbetreffende laagst gelegen hoekpunt van het schuifbare deel van het dakkapel is bevestigd.
Een andere moge lijke oplossing met betrekking tot de schuifbaarheid van het dakkapel wordt verkregen met twee zgn. schuifraamveren, waarvan de beide wikkelrollen in het hoogste deel van de drager 19 zijn opgenomen, en waarvan de lossse uiteinden aan de laagste hoekpunten van het schuifbare deel van het dakkapel zijn bevestigd.
Een mogelijke uitvoeringsvorm van een handmatig te bedienen aandrijfinrichting met bandgeleiding voor een dakkapel is in Fig. 7 weergegeven. In deze figuur is met verwijzingscijfer 43 een opstaande zijwand van een met een dakkapel af te sluiten dakkamer weergegeven. Op deze zijwand 43 is de kokervormige drager 19 aangebracht, waarbinnen de geleidingsband schuifbaar is opgenomen. De topzijde van drager 19 is voorzien van twee, zich zijwaarts uitstrekkende vleugels 44, waarover een blokvormig element 45 schuifbaar is aangebracht. Hiertoe is het blokvormig element 45 voorzien van twee opstaande wanden 46 welke aan de binnenzijde een sleufvormige uitsparing 47 omvatten voor een glijdende opname van de tot de drager 19 behorende vleugels 44.
Ter verkrijging van de benodigde koppeling tussen het element 45 en de geleidingsband is in de geleidingsband een koppelstuk 48 met een schroefdraadholte 49 opgenomen, en is de kokervormige drager 19p aan de overeenkomstige zijde voorzien van een lange sleufvormige opening voor een gemakkelijke toegang van een bout of schroef tot de holte van genoemd orgaan 48, en is het element 45 aan dezelfde zijde voorzien van een boorgat 50, waardoor de bout of schroef kan worden gestoken en via de sleuf in drager 19 in de holte 49 van het orgaan kan worden bevestigd.
Voorts kan een zijwand van de drager 19 nog doorlopen in een daarmee verbonden zijnde regengoot 51.
Een zeer bijzondere uitvoeringsvorm van een wegschuifbaar dakkapel 39 middels een afsluitinrichting 1 overeenkomstig de uitvinding is in Fig. 8 weergegeven en verkrijgt men door het verticale, aan de voorzijde geplaatste paneel 2 van het dakkapel 39 te laten bestaan uit een lijstvormige drager 52, waarin eveneens een samenstel 53 van panelen is opgenomen, welk samenstel omhoog of zijwaarts verschuifbaar is aangebracht.
De plaatsing van een afsluitinrichting 1 is niet beperkt tot een opening in een horizontaal vlak of hellend vlak; zij kan ook in verticale richting worden opgesteld, bijvoorbeeld in wandopeningen.
Voorts zijn nog andere uitvoeringsvormen van een afsluitinrichting voor een dak-, wand- of gevelopening bekend, welke zich lenen voor toepassing van de uitvinding. Een aantal uitvoeringsvormen van afsluitinrichtingen zijn onder andere bekend uit de octrooipublicaties DE-A-26 55 235 en FR-A-2 420 617.
Op welke wijze de voornoemde uitvoeringsvormen uitgebouwd kunnen worden overeenkomstig de doelsstelling van de uitvinding zal aan de hand van Fig. 9 worden uiteengezet. In Fig. 9 is op schematische wijze een afsluitinrichting weergegeven, welke een rechthoekig raamwerk 54 toont, waarvan de lange zijden 55 als geleidebaan 18 zijn uitgevoerd. De afsluitinrichting toont voorts een viertal panelen 56a, 56b, 56c en 56d van het type (2) zoals dat in Fig. 1 is uiteengezet. De topdelen van de panelen 56a en 56b en tevens die van 56c en 56d werken onder gebruikmaking van een scharnierverbinding 16 met elkaar samen, terwijl de onderzijden van de panelen 56b en 56c onder gebruikmaking van een scharnierende verbinding aan de opstaande randdelen van gootbalk 6 zijn bevestigd. Ook de onderzijde van paneel 56d is scharnierend op een gootbalk 6 aangebracht. De uit halfdelen 9 en 10 samengestelde zijpanelen 11 zijn middels een scharnierverbinding 12 met elkaar verbonden, terwijl voorts elk der halfdelen 9 en 10 met het aangrenzende afsluitpaneel eveneens scharnierend (13) met elkaar zijn verbonden. De uiteinden van de gootbalken 6 zijn ieder voorzien van een wielstelsel, dat aanligt in de respectievelijke geleidebaan 18.
Bij de alhier weergegeven uitvoeringsvorm van de afsluitinrichting . wordt ervan uitgegaan, dat het aandrijfmechanisme voor het in- en uitschuiven van de paneelelementen met behulp van een (bij de geleidebaan 18 aangebrachte) kettinggoot (31) handmatig gebeurt. De afsluitinrichting is voorzien van een ontsluitingsmechanisme 57, welke ten doel heeft om in geval van noodsituaties de . afsluitinrichting snel en eenvoudig in geopende toestand te krijgen. Hiertoe omvat het ontsluitingsmechanisme 57 veeropspanmiddelen 58, welke door het manueel te bedienen aandrijfmechanisme - bij het dichtschuiven van de dakopening met de afsluitpanelen - in opgespannen toestand worden gebracht. In de . alhier weergegeven uitvoeringsvorm zijn de veeropspanmiddelen 58 als een torsieveer, dat rond een roteerbare rol 59 is gedraaid, uitgevoerd. De uiteinden van de rol 59 zijn onder gebruikmaking van lagerbussen bevestigd aan de geleidebanen 18. De torsieveer 58 is aan één uiteinde bijv. het linkeruiteinde bevestigd aan de . rol 59, en aan het andere uiteinde, in casu het rechteruiteinde, aan een vast punt ten opzichte van het raamwerk 54. Voorts omvat het ontsluitingsmechanisme een tweetal opwindtrommels 60, waaraan één uiteinde van een kabel of ketting 61 is vastgemaakt. Het andere uiteinde van de kabel of ketting 61 is bevestigd aan een . der paneelelementen. Wanneer de afsluitinrichting in uitgeschoven positie wordt gedraaid, zal de kabel of ketting 61 van de opwindtrommels 60 worden gedraaid, en zal de torsieveer 58 gede-tordeerd worden en daardoor onder spanning komen te staan. Zodra de afsluitinrichting in de uitgeschoven positie is gebracht, • dient er een arreteermechanisme 62 in werking te worden gesteld om te voorkomen, dat de afsluitinrichting onder de werking van de torsieveer 58 en met behulp van de kabels 61 weer wordt opengetrokken. Het arreteermechanisme 62 is in deze uitvoeringsvorm als een in- en uitschakelbare kleefmagneet (electromagneet) uitgevoerd. De afsluitinrichting is voorts voorzien van een rookmeldsensor 63 welke bij detectie van rookomtwikkeling het arreteermechanisme 62 de-blokkeert, waardoor als gevolg van de opgespannen torsieveer 58 de afsluitinrichting automatisch wordt geopend. Teneinde een gelijkmatige inschuifbeweging van het samenstel van panelen te verkrijgen is de afsluitinrichting voorzien van een vertragingsmechanisme 64, welke in deze uitvoeringsvorm een middels een kettingoverbrenging 65 samenwerkend tandwielpaar 66 omvat, waarvan er één op de rol 59 is bevestigd, en het andere tandwiel in een als vloeistofrem uitgevoerde behuizing 67 gelagerd is. Deze behuizing is vast verbonden aan het raam of framewerk 54. In plaats van de rol 59 met de torsieveer kunnen de veermiddelen 58 ook worden geacht geïntegreerd te zijn in de kabel 61. De kabel 61 wordt dan vervangen door een spiraal- of trekveer, waarvan het ene uiteinde bevestigd is aan de balkgoot 6 van een paneel en het andere uiteinde van de korte zijde, waarheen de veer het samenstel van panelen moet trekken. In dit geval dient het vertragingsmechanisme 64 in samenwerkende toestand te worden gebracht met het aandrijfmechanisme bij de geleidebaan 18.
Een gewijzigde uitvoeringsvorm van een afsluitinrichting, welke met een electrisch aandrijfmechanisme is uitgerust, is in Fig. 10 weergegeven. De in Fig. 10 voorkomende elementen, welke een overeenkomstige betekenis hebben met in Fig. 9 voorkomende elementen, zijn overeenkomstig genummerd, en zullen niet nader worden toegelicht. De in Fig. 10 weergegeven uitvoeringsvorm van een afsluitinrichting bezit een electromotor 68 als aandrijfmechanisme, welke via een op de aandrijfas 69 aangebrachte mag-neetkoppeling 70 en onder toepassing van overbrengingsmiddelen 71 aangrijpt op de roterende rol. De aandrijfas 69 is gelagerd aangebracht in een aan de geleidebaan 18 bevestigde behuizing 72 en de overbrengingsmiddelen 71 zijn ook hier uitgevoerd als een middels een kettingoverbrenging samenwerkend tandwielpaar, waarvan er één op de rol 59 is bevestigd, terwij1 het andere tandwiel op dat deel van de aandrijfas 69 is aangebracht, dat niet rechtstreeks met de electrometer 68 in verbinding staat.
De electromotor 68 brengt bij een ingeschakelde magneetkoppe-ling 70 de rol 59 in rotatie, welke daarmee de aandrijfketting in de geleidebaan 18 in beweging brengt, en daarbij de paneeldelen uit elkaar doet schuiven. Daarbij wordt de torsieveer 58 in een opgespannen toestand gebracht. Zodra de electromotor 68 niet meer bekrachtigd wordt, geraakt deze motor in een blokkeerstand, en komt de afsluitinrichting in een ruststand. De inrichting is voorts voorzien van een rookmeldsensor 63 welke bij detectie van rookontwikkeling de magneetkoppeling 70 in ontkoppelde toestand brengt, waardoor de torsieveer 58 zal terugdraaien, waarbij de schuifpanelen in een samengeschoven positie worden gebracht. De beweging van deze schuifpanelen wordt daarbij afgeremd met een vloeistofrem 67. In plaats van een samenstel van panelen als beschreven is in Figuren 1, 5 en 8 is het ook moge lijk panelen van een ander type te gebruiken zoals bijvoorbeeld in Fig. 3 en 4 zijn beschreven. De afsluitinrichting overeenkomstig de uitvinding kan met voordeel worden voorzien van een ladder 73, welke in gesloten toestand van de afsluitinrichting in een opgetrokken toestand verkeert, maar bij het opengaan van de afsluitinrichting en dus bij rookontwikkeling c.q. brandalarm wordt neergelaten. Zoals Fig.11 laat zien, is hiertoe de bovenzijde van de ladder 73 onder gebruikmaking van een horizontale draaiingsas 74 draaibaar aan die zijde van het raamwerk gekoppeld, waar de panelen in samengeschoven toestand staan opgesteld.
De draaiingsas mag zich natuurlijk niet onder de panelen bevinden, wanneer zij in samengeschoven toestand verkeren, daar anders de vluchtende mensen niet onder de panelen kunnen wegkomen. Voorts is aan de onderzijde van een der gootbalken 6 een ophangbeugel 75 bevestigd, waarover een ander deel van de ladder 73 komt te rusten. Het rustpunt van de ladder 73 op de ophangbeugel 75 ligt lager dan de draaiingsas 74. Zodra de panelen naar elkaar worden geschoven, zakt de ladder 73 vanzelf omlaag.
•Wanneer de afsluitinrichting tevens voor ventilatiedoeleinden moet worden gebruikt, is het niet zinvol om telkens bij het samenschuiven van de panelen de ladder 73 omlaag te doen zakken.
Met voordeel kunnen dan de ontsluitingsmiddelen nog worden voorzien van een electromagneet (kleefmagneet) 76, welke op een vast punt onder de afsluitinrichting staat opgesteld, en welke op een ijzeren deel aan het benedenuiteinde van de ladder 73 aangrijpt. Deze electromagneet 76 wordt bestuurd door de rookmeldsensor 63. Wanneer nu de afsluitinrichting voor ventilatiedoeleinden wordt geopend bijvoorbeeld met de electromotor 68 zal de electromagneet de ladder 73 blijven vasthouden, terwijl de ophangbeugel 75 bij het samenschuiven van de panelen onder de ladder 73 doorschuift. Wordt daarentegen een brandalarm gedetecteerd, dan wordt het contact tussen de electromagneet 76 en de ladder 73 verbroken, en zal de ladder 73, wanneer de panelen worden samengeschoven, en de ophangbeugel 75 in de richting van de draaiingsas 74 wordt bewogen, omlaag kantelen. Fig. 4 is op identieke wijze als in Fig.ll voorzien van een ladder, welke in gesloten toestand van de afsluitinrichting in een opgetrokken toestand verkeert, maar bij het opengaan van de afsluitinrichting dus bij een alarm wordt neergelaten.
Het is voorts raadzaam om op een electrisch te bedienen afsluitinrichting tevens een manueel bedienbaar aandrijfmechanisme aan te brengen, welke gebruikt kan worden in geval van stroomuitval.
Wordt de afsluitinrichting niet alleen als vlucht luik maar ook voor ventilatiedoeleinden gebruikt, dan is het van voordeel de afsluitinrichting te laten bedienen door een detectieenheid met afzonderlijke sensoren voor wind, regen zonneschijn en eventueel de buitentemperatuur.
Genoemde brandmeldsensor kan voorts vervangen dan wel gecombineerd worden met een sensor welke reageert op aanwezigheid van giftige gassen of schadelijke dampen.
Een aldus beschreven afsluitinrichting is goed inpasbaar in een brandvluchtsysteem om mensen, die zich in een gebouw bevinden, waarin een brand- of rookalarm wordt gegeven, een veilig heenkomen te bieden. In zo’n brandvluchtsysteem dienen mensen, die van de afsluitinrichting gebruik maken, en daardoor het dak van het gebouw opvluchten, de gelegenheid te krijgen om weer veilig op de begane grond te komen. Zoals Fig. 12 laat zien, kan daartoe een gebouw 77 langs de buitenmuren met voordeel worden voorzien van brandtrappen 78, die bijvoorbeeld tussen een aantal boven elkaar gelegen balkons 79 zijn aangebracht. Wanneer deze brandtrappen 78 vast opgesteld staan, bieden zij inbrekers een uitstekende mogelijkheid om het dak 80 van zo’n gebouw 77 te bereiken, om vandaar het gebouw binnen te dringen. Om dit te voorkomen kan het principe van een afsluitinrichting 1 met neerklapbaar uitgevoerde ladder 73 bijzonder goed bij genoemde balkons 79 worden toegepast. Daartoe dient in de vloer 81 van zo'n balkon 79 een rechthoekige vloeropening of- gat (doorlaatopening) 82 aanwezig te zijn, en dient aan de onderzijde van het balkon 79 nabij de rand van de opening 82 een ladder 73 draaibaar en neerklapbaar te zijn aangebracht. Zolang de ladder 73 niet gebruikt wordt, bevindt deze zich in omhoog geklapte toestand tegen de balkonvloer 81, en wordt de ladder 73 in die stand vastgehouden met behulp van (niet in de figuur weergegeven) elektrisch bedienbare kleefmagneten 76, die op geschikte plaatsen aan de onderzijde van de balkonvloer 81 zijn bevestigd. Deze kleefmagneten 76 zijn aangesloten op het meldsysteem 63. De vloeropening 82 in het balkon 79 is aan de bovenzijde nog afgesloten met een draaibaar uitgevoerd vloerluik of- deksel 83, dat scharnierpunten bezit aan de rand van de vloeropening 82.
In afwijking met de hiervoor beschreven afsluitinrichtingen 1 is hier slechts sprake van één opklapbaar paneel 2 dat als luik 83 uitgevoerd is in plaats van een stelsel samenwerkende panelen 2. Zodra de brand-, rook- of gasmelder 63 een alarmsignaal afgeeft, worden de kleefmagneten 76 buiten werking gesteld, waardoor de ladder 73 neerklapt totdat deze met de onderpoten de vloer 81 van het daaronder gelegen balkon 79 of de begane grond bereikt. Hoewel het eventueel tot de mogelijkheden behoort het luik 83 op te tillen en in verticale stand omhoog te draaien, moet toch in een dergelijke situatie de voorkeur worden gegeven aan een automatisch laten mee scharnieren van het luik of deksel 83 in combinatie met de ladder 73. Terwijl de ladder 73 omlaag scharniert, draait het luik 83 omhoog. Hiervoor zijn een aantal oplossingen moge lijk. In een van de oplossingen (zie Fig. 13) bevindt zich het scharnierpunt 84 van het luik 83 en dat (85) van de ladder 73 aan dezelfde zijde van de vloeropening 82 in het balkon 79. Het is bijvoorbeeld moge lijk hiertoe eenzelfde scharnieras te gebruiken, waardoor zowel de ladder 73 in neerwaartse richting alswel het luik 83 in opwaartse richting scharnierend zijn uitgevoerd. Om hierbij een gekoppelde beweging tussen de ladder 73 en het luik 83 te verkrijgen, zijn twee scharnierbaar (om draaipunt 90) aan elkaar gekoppelde stangvormige elementen 86 en87 met hun respectievelijke vrije uiteinden 88 en 89 eveneens scharnierend aan enerzijds het luik 83 en anderzijds de ladder 73 gekoppeld. Deze elementen 86 en 87 zijn van een zodanige lengte en grijpen zodanig op de ladder 73 respectievelijk het luik 83 aan, dat deze elementen 86 en 87 en de tussen de scharnierpunten (84,88) en (85,89) gelegen gedeelten van de ladder 73 en het luik 83 bij benadering een ruitvormige geometrie of die van een parallel trapezium aanneemt.
Wanneer het luik 83 en de ladder 73 een scharnierende beweging in opwaartse respectievelijk neerwaartse richting uitvoeren, komt het scharnierpunt 90 dichter bij 84/85 te liggen. Daar in de praktijk de uiteinden van de ladder 73 schuin op de vloer 81 van het daaronder gelegen balkon 79 komen te rusten, en het luik 83 bij voorkeur in een verticale positie gezet moet worden om te voorkomen dat de gebruikers van die ladder 73 door het luik 83 gehinderd worden, is het gewenst het scharnierpunt 90 bij het van elkaar wegdraaien van ladder 73 en luik 83 een geforceerde opwaartse beweging mee te geven. Dit is bijvoorbeeld moge lijk met behulp van een drukveer 91, welke enerzijds scharnierend aangrijpt op scharnierpunt 90 en anderzijds op een punt 92, dat hetzij op een meer naar het benedenuiteinde gelegen deel van de ladder 73 kan zijn ladder gelegen, of ook in de rand van de balkonope-ning 82 kan zijn opgenomen. In samengevouwen situatie van ladder 73 en luik 83 verkeert de drukveer 91 in opgespannen toestand. Het is voorts mogelijk om al dan niet in combinatie met de drukveer 91 het scharnierpunt 90 met behulp van, aan dat scharnierpunt bevestigde geleidewieltjes en een schuin omhoog verlopende geleidebaan, het scharnierpunt 90 enigszins omhoog te verplaatsen.
Een, in Fig.14 weergegeven tweede uitvoeringsvorm van een gekoppelde beweging tussen ladder 73 en luik 83 wordt verkregen door de ladder 73 en het luik 83 voorbij het gemeenschappelijk draaipunt 84/85 met verlengstukken 93,94 uit te voeren; verder zijn ook hier de twee om een gemeenschappelijk draaipunt 90 scharnierende elementen 86,87 aanwezig, waarvan de vrije uiteinden 88,89 op de ladder 73, respectievelijk luik 83 scharnierend aangrijpen. Ook hier dient het scharnierpunt 90 geforceerd dichter naar scharnierpunt 84/85 te worden gebracht en tevens een beweging in opwaartse richting worden meegeven, hetgeen onder gebruikmaking van een drukveer 91 en/of een omlaag verlopende geleidebaan voor het, van wieltjes of rolletjes voorziene draaipunt 90 kan geschieden, zoals reeds in Fig. 13 is uiteengezet.
Een derde uitvoeringsvorm van een gekoppelde beweging tussen ladder 73 en luik 83 is schematisch weergegeven in Fig. 15 en wordt verkregen door het luik 83 voorbij scharnierpunt 84 verlengd uit te voeren en vanaf het uiteinde 95 van dit verlengde gedeelte een kabel 96 om een katrol 97 te voeren dat in de tegenover liggende rand van de balkonopening 82 is gelegen en vervolgens deze kabel te bevestigen op een punt 98 van de ladder 73. Wordt de ladder 73 neergeklapt, dan wordt de kabel 96 over het katrol 97 getrokken en komt het luik 83 door een tuimelbeweging in een verticale stand.
Een vijfde uitvoeringsvorm van een degelijke brandladder met afsluitluik is in Fig. 16 weergegeven. Daarbij wordt een kabel 96 van het uiteinde van luik 83 via een katrol 99 aan het balkon 79 en een katrol 97 aan de overzijde van de opening 82 naar een punt 98 op de ladder 73 geleid.
Een zesde uitvoeringsvorm voor een dergelijke brandladder met afsluitluik is schematisch in Fig. 17 weergegeven. Daarbij is bij het af sluit luik 83*een tuimel beweging mogelijk rond een scharnierpunt 100 dat zich op enige afstand van het scharnierpunt van de ladder 73 bevindt. Het afsluit luik 83 is voorbij zijn scharnierpunt 100 verlengd uitgevoerd, waarbij het uiteinde 101 van het verlengde gedeelte van het luik 83 aan de ladder is verbonden middels een kabel of een aan beide uiteinden scharnierend uitgevoerde stang 102.
Een zevende uitvoeringsvorm voor een dergelijke brandladder 73 met afsluit luik 83 is in Fig.18 weergegeven, waarbij op enige afstand van het scharnierpunt 84/85 een tuimelpunt 103 rond scharnierpunt 104 aan de rand van het vluchtgat 82 in het balkon 79 beweegbaar is bevestigd. De vrije uiteinden van het tuimelelement 103 zijn elk via een verbindingsstang 105, 106 met scharnierpunten aan beide uiteinden met de ladder 73 en afsluit luik 83 verbonden. Behalve deze uitvoeringsvormen zijn meerdere mogelijkheden voor het oplossen van het koppe1ingsprobleem tussen ladder en luik denkbaar. Met behulp van aldus werkzame brandladders en luiken aan weerszijden van openingen in boven elkaar gelegen balkons wordt automatisch bij een alarmmelding een vluchtweg langs de buitenmuur van boven naar beneden verkregen.
Ofschoon het luik 83, dat in Fig.12 is weergegeven omhoog wordt gedraaid, hetgeen aan de hand van een aantal voorbeelden ( Fig. 13 - 18 ) is uiteengezet, is de afsluitinrichting met neerklapbare ladder geenszins beperkt tot het omhoog draaien van het luik 83. Het is immers ook mogelijk om zowel de ladder 73 alswel het luik 83 een beweging in neerwaartse richting te laten maken. Hierbij is het niet zinvol om het luik 83 én de ladder 73 aan dezelfde zijde van de opening 82 draaibaar te bevestigen, daar dan het luik 83 bij het omlaag draaien van de ladder 73 de bovenste treden zal bedekken, en dus de ladder niet te gebruiken is. Daarom dient het luik 83 aan de tegenover liggende randzijde van de opening 82 of aan één van de andere twee ziden van de opening 82 draaibaar te worden bevestigd. Met name wanneer de ladder 73 in verticale stand neergeklapt wordt, en het luik 83 eveneens verticaal omlaag komt te hangen, zal men bij het afdalen van de ladder 73 geen hinder van het luik 83 ondervinden.
Fig. 19 geeft een zijaanzicht weer van een moge lijke uitvoeringsvorm van een ladder 73 en een neerklapbaar luik 83, welke delen aan twee tegenover elkaar gelegen randde 1en van de balkonopening 82 zijn aangebracht. Hierbij is aan één randdeel 107 de ladder 73 op de gebruikelijke wijze draaibaar rond draaipunt 85 bevestigd en is aan het andere randdeel 108 een draaipunt 109 aangebracht, rond welke het luik 83 omlaag kan kantelen. Wanneer de ladder 73 in de omhooggeklapte positie verkeert, dan kan met voordeel het luik 83 aan de voorzijde worden voorzien van een afstandhouder 110, waarvan het vrije uiteinde op de ladder 73 komt te rusten. Na het neerklappen van de ladder 73 tot in de met onderbroken lijnen weergegeven stand 111, zal ook het luik 83 eenzelfde stand gaan aannemen.
Bij bestaande balkons aan gebouwen kan het voorkomen, dat er bij de bouw geen opening in de balkonvloer 81 aangebracht is. In zo'n geval kan met voordeel gebruik worden gemaakt van een zogenaamd voorzetbalkon 113, zoals in Fig.20A-B is weergegeven.
Deze figuur geeft aan, dat de balkonvloer 81 van het bestaande balkon 79 aan de zijkant bij rand 114 eindigt. Daarnaast wordt een voorzetbalkon 113 geplaatst, welke aan de achterliggende muur 115 wordt verankerd. Het voorzetbalkon 113 is geheel omgeven met een hekwerk 116. Vervolgens wordt dit voorzetbalkon 113 met het bestaande balkon 79 in verbinding gebracht, waarbij de balkonvloer 81 van het bestaande balkon aan dat (117) van het voorzetbalkon 113 wordt gekoppeld. Daarbij wordt het gedeelte van het hekwerk 116 aan de voorzijde in aansluiting gebracht met dat van het bestaande balkon 79, en wordt tevens het gedeelte van het bestaande balkon, dat grenst aan het voorzetbalkon 113, verwijderd. In het gedeelte van het hekwerk 116, dat grenst aan het bestaande balkon 79 is in deze uitvoeringsvorm aan de voorzijde van het balkon 113 een wegdraaibaar hek 112 opgenomen. Dit hek 112 is in gewone omstandigheden gesloten, om te voorkomen, dat bijvoorbeeld kinderen bij het spelen onnodig het voorzetbalkon 113 zouden betreden.
Ofschoon de balkonvloer 117 van het voorzetbalkon 113 evenals dat van het bestaande balkon 79, In beton kan worden uitgevoerd, is in de weergegeven uitvoeringsvorm gekozen voor een uitvoering in metaal. De balkonvloer 117 omvat daarbij een vloerplaat 118 met een overstek 119 aan de zijde van het bestaande balkon 79, waarbij deze overstek - bij plaatsing naast het bestaande balkon 79 - over de zijrand 114 van het bestaande balkon 79 komt te liggen, en met behulp van bijvoorbeeld keilbouten aan de balkonvloer 81 wordt bevestigd.
Voorts omvat de balkonvloer 117 nog een bodemplaat 120 met overstek 121, welke op een zodanige afstand beneden de vloerplaat 118 zijn aangebracht, dat de overstek 121 juist zal kunnen aanliggen tegen de onderzijde van de vloer van het bestaande balkon 79. Met behulp van bouten wordt de overstek 121 met het bestaande balkon 79 in verbinding gebracht.
De bodemplaat 120 en vloerplaat 118 zijn aan de buitenzijden middels een metalen stripvormige afschermplaat 122 aan elkaar gefixeerd, waardoor in feite voor de balkonvloer 117 een doosvormige constructie 123 wordt verkregen. Daarbij worden de platen 118 en 120 plaatselijk op afstand gehouden door afstandhouders.
In het gedeelte van deze doosvormige vloerconstructie 123 nabij de muurzijde is een vlucht- of vloeropening 82 aangebracht. Ter afsluiting van deze vloeropening 82 is een luik of afdekplaat 83 met afmetingen, die enigszins geringer zijn dan die van de vloeropening 124, bij scharnierpunt 125 draaibaar aan een korte zijde 126 van de opening 82 bevestigd, en wel zodanig, dat een kantelende beweging van de afdekplaat 83 naar beneden mogelijk wordt. Voorts is aan de onderzijde van de doosvormige vloerconstructie 123 een ladder 73 scharnierbaar en neerklapbaar aan de andere korte randzijde 127 van de vloeropening 82 opgehangen.
Deze ladder 73 bevindt zich, zolang er geen calamiteitentoestand heerst, in een opgeklapte toestand tegen de onderzijde van de balkonvloer 117 en die van de bestaande balkonvloer 81.
De scharnierbaar uitgevoerde afdekplaat 83 is aan de voorzijde nog voorzien van een, met de ladder 73 samenwerkende afstandshouder 110, waardoor de afdekplaat 83 op niveau met de vloerplaat 118 wordt gehouden.
Wanneer nu de ladder 73 omlaag kantelt, zal ook de afdekplaat 83 eenzelfde beweging gaan uitvoeren. Op deze wijze is het mogelijk om, zoals Fig. 21 laat zien, bij enige boven elkaar gelegen balkons de omlaag geklapte ladders 73 te combineren tot één lang laddersysteem 129, waarlangs mensen zich tijdens hun vlucht kunnen verplaatsen.
Indien ingevolge zekere veiligheidsvoorschriften, welke van overheidswege (bijv. brandweer) zijn voorgeschreven, het niet toegestaan is om meerdere laddervormige constructies tot één lang laddersysteem te combineren (om het gevaar te ontlopen, dat een vluchtend persoon bij het afdalen misstapt en over een grote hoogte langs meerdere laddervormige constructies omlaag valt), dan is het moge lijk om telkenmale slechts een beperkt aantal (bijv. twee) laddervormige constructies tot één laddersysteem te combineren. De onderste laddervormige constructie van zo'n laddersysteem klapt daarbij neer op de daaronder gelegen balkonvloer, waarbij dan ter plaatse geen mogelijkheid is om verder naar beneden af te dalen. In plaats daarvan bevindt zich op een ander gedeelte van de balkonvloer (of loopgang) een doorgangsopening 82 met daaronder een laddervormig systeem van enige aan elkaar gekoppelde laddervormige constructies.
In geval van calamiteiten dient het wegklapbare hek 112, dat in Fig.20A is weergegeven, gemakkelijk in geopende toestand te worden gebracht. Een mogelijkheid hiertoe is gebruik te maken van een electromagnetisch slot, dat evenals de neerklapbare ladder 73 door het brand-, rook- of gasmeidersysteem wordt bediend. Een andere mogelijkheid is gebruik te maken van een slot op het hek 112, waarbij de schoot van het slot door middel van een op die schoot werkzame en in opgespannen toestand verkerende veer "in het slot" wordt gehouden, dat wil zeggen, dat de schoot aanligt in het slotgat, dat in het vaste gedeelte van het hekwerk is opgenomen.
Door nu het andere uiteinde van de schoot met behulp van een staalkabel ( welke bijvoorbeeld binnen in het buizenstelsel van het hek wordt verder geleid,) te verbinden met de ladder 73 zal bij het neerklappen van de ladder 73 en dus ook de afdekplaat 83, een zodanige kracht op de staalkabel worden uitgeoefend, dat deze de schoot - tegen de veerkracht in - uit het slotgat zal trekken, waarmee het hek in geopende positie zal geraken.
Door vervolgens het hek 112 open te draaien, kunnen mensen, die vanuit het gebouw het bestaande balkon 79 opvluchten, het voorzetbalkon 113 bereiken, en aldus via de ladder 73 omlaaggaan. Het is moge lijk om vast tegen het hekwerkgedeelte 116, dat aan de buitenzijde van het voorzetbalkon 113 is gelegen, een kort trapgedeelte 130 te bevestigen. Dit trapgedeelte 130 kan aan de bovenzijde zijn voorzien van twee klemorganen, waarin de uiteinden van de daarboven gepositioneerde ladder 73 bij het omlaag kantelen in gefixeerde positie worden gebracht. Dit biedt de mogelijkheid om de neerklapbare ladder 73 een kortere lengte te geven, die aanzienlijk kleiner is dan de afstand tussen de opeenvolgende balkons.
Het is evenwel raadzaam om bij afwezigheid van calamiteiten het korte trapgedeelte 130 aan de voorzijde af te dekken met bijvoorbeeld een heldere kunststofplaat om te voorkomen dat spelende kinderen dit trapgedeelte als klimmogelijkheid gaan benutten. Hiertoe kan deze plaat middels zegeldraad aan het trapgedeelte worden gefixeerd. Wanneer deze kunststofplaat tevens met één of twee staaldraden aan de voorzijde van de afdekplaat is bevestigd, zal bij het neerklappen van de ladder en dus de afdekplaat de zegeldraden door de ruk op de staaldraden worden verbroken, waarna de kunststofplaat onder de omlaag geklapte afdekplaat 83 zal komen te hangen.
Het kan zijn, dat zoals in Fig. 22 is weergegeven, het bestaande balkon 79 een betonplaat omvat, dat op bijvoorbeeld prefab-onderlegbalken 131 is bevestigd. In een dergelijk geval kan men dan bij voorkeur gebruik maken van een uitklapbare ladder 132. De stijlen van zo'n uitklapbare ladder 132 kan men dan van schuifbare moffen voorzien, welke bij bet uitklappen van de ladder naar beneden glijden, en dan op de scharnierbare elementen van de ladder worden geschoven om aldus stabiliteit aan de ladder te geven,
Loopt een bestaand balkon 79 door tot over de gehele lengte van het gebouw, dan is het - zoals in Fig. 23 is weergegeven -moge lijk om een voorzetbalkon 113 aan de zijmuur 133 van het gebouw te bevestigen. Het voorzetbalkon 113 is dan aan de hoekzijde van het gebouw verlengd uitgevoerd met behulp van een zogenaamde loopgang 134, welke weer aansluiting heeft op de zijkant van het vaste balkon 79. Het wegdraaibare hek 112 vormt hier de afscheiding tussen het bestaande balkon 79 en de loopgang 134 van het voorzetbalkon 113. Daar een dergelijk voorzetbalkon 113 inclusief de loopgang 134 doorgaans een geringe lengte bezit, is het van voordeel ook hier een uitklapbare ladder 132 te gebruiken. In plaats van een uitklapbare ladder is het ook moge lijk om een uitschuifbare ladder te gebruiken. Dit laatste type ladder vertoont evenwel het nadeel, dat bij het combineren van de bij de opeenvolgende balkons behorende ladders tot één totaal laddersysteem niet een in één rechte lijn verlopend stelsel wordt verkregen, hetgeen het gebruik van het laddersysteem enigszins bemoeilijkt.
Het voorzetbalkon 113 kan in een zogenaamde prefab-uitvoeringsvorm geleverd worden, zoals dat aan de hand van Fig. 24 zal worden toegelicht.
Het aldaar weergegeven voorzetbalkon 113 omvat een tweetal steunbalken 135 en 135' en een balkonvloer in de vorm van de reeds besproken doosvormige constructie 123, welke aan de achterzijde met de steunbalken 135 en 135' in verbinding is gebracht. De steunbalken 135 en 135', welke op geschikte afstand van elkaar staan opgesteld, kunnen bijvoorbeeld met keilbouten of middels het principe van doorbouten aan een muur worden bevestigd. De balkonvloer is aan één randzijde nog voorzien van een draagarm 136, welke aan één uiteinde aangrijpt op een hoekpunt aan de voorzijde van de constructie 123, en welke aan het andere uiteinde in koppeling is gebracht met een hoger gelegen gedeelte van de daarachter opgestelde steunbalk 135. De andere randzijde van de constructie 123 is voorzien van een overstek 119, welke deel uitmaakt van de vloerplaat 118, en welke over de zijrand van de bestaande balkonvloer 79 kan worden geschoven, waarna de samenwerkende delen aan elkaar gefixeerd kunnen worden.
Indien de zijrand van het bestaande balkon niet rust op een onderlegbalk 131, dan kan ook de bodemplaat 120 van de constructie 123 zijdelings verlengd worden met een overstek, welke dan met de onderzijde van de bestaande balkonvloer 79 in verbinding kan worden gebracht.
Voorts is in de vloerconstructie 123 van het prefab-voorzetbaIkon 113 aan de achter- of muurzijde over een voldoend groot gedeelte van de breedte van het balkon nog een vlucht- of vloeropening 82 124 opgenomen, welke aan de bovenzijde is afgedekt met een scharnierbaar opgenomen luik of afdekplaat 83, dat draaibaar is uitgevoerd in neerwaartse richting, en welke aan de onderzijde is voorzien van een ladder 73, welke scharnierbaar in neerwaartse richting tegen de onderzijde van de vloerconstructie 123 is aangebracht.
De afdekplaat 83 is nog voorzien van genoemde afstandhouders, welke op de omhooggeklapte ladder 73 komen te rusten.
Aan de randzijden van het balkon is nog het (niet in de figuur weergegeven) hekwerk 116 met een wegdraaibaar hek 112 op de doosvormige constructie 123 bevestigd.
In geval een prefab-voorzetbaIkon niet naast een bestaand balkon kan worden geplaatst, maar om de hoek van het gebouw op de zijmuur, dient de doosvormige constructie 123 te worden verlengd met genoemde loopgang 134, en dient het hekwerk overeenkomstig te worden aangepast.
Het biedt voordeel om een laddervormige constructie te voorzien van een gasdrukveer om te bereiken dat zo'n laddervormige constructie bij het omlaag draaien een gecon-toleerde beweging uitvoert.
De aldus ontwikkelde vluchtwegsystemen hebben nog het belangrijke voordeel dat zij een uitstekende inbraakpreventie bieden.

Claims (25)

1. Een op een dak- of vloerconstructie met doorlaatopening afgestemd vluchtwegsysteem, hetwelke is voorzien van een, ter plaatse van de doorlaatopening, op een dak- of vloerconstructie aangebrachte, verwijderbaar uitgevoerde afsluitinrichting en van een laddervormige constructie ter plaatse van de doorlaatopening met het kenmerk dat de laddervormige constructie neerklapbaar is uitgevoerd en in koppeling is gebracht met de afsluitinrichting, en dat het vluchtwegsysteem tevens is voorzien van activeringsmiddelen voor het in samenhangend verband ontsluiten van de afsluitinrichting en het in neergeklapte positie brengen van de laddervormige constructie.
2. Een op een dak- of vloerconstructie met doorlaatopening afgestemd vluchtwegsysteem volgens conclusie 1, waarbij de afsluitinrichting een samenstel van, met elkaar samenwerkende, onder gebruikmaking van een tweetal evenwijdig opgestelde geleidebanen schuifbaar uitgevoerde afsluitpanelen omvat, en waarbij de activeringsmiddelen worden gevormd door een op de afsluitinrichting werkzaam aandrijfmechanisme voor het in een willekeurige schuifstand brengen van genoemd samenstel van afsluitpanelen met het kenmerk, dat genoemde afsluitinrichting voorts is voorzien van een automatisch werkend, op het samenstel van afsluitpanelen werkzaam, met veeropspanmiddelen uitgevoerd ontsluitingsmechanisme en een uitschakelbaar uitgevoerd arreteermechanisme, waarbij de veeropspanmiddelen bij het, in een een uitschuifstand brengen van het samenstel van panelen met behulp van het aandrijfmechanisme, in een opgespannen toestand worden gebracht, waarbij het arreteermechanisme is ingericht voor het, bij een in ruststand verkerend aandrijfmechanisme, vasthouden van het samenstel van afsluitpanelen in de alsdan bereikte schuifstand, en waarbij het ontsluitingsmechanisme is ingericht voor het, bij een in uitgeschakelde toestand verkerend arreteermechanisme en bij, in opgespannen toestand verkerende veeropspanmiddelen, in een samengeschoven toestand brengen van het samenstel van afsluitpanelen.
3. Een op een dak- of vloerconstructie met doorlaatopening afgestemd vluchtwegsysteem volgens conclusie 2 met het kenmerk dat één uiteinde van de laddervormige constructie draaibaar is om een, aan de afsluitinrichting of daarmee vast verbonden element bevestigd, horizontaal opgestelde draaiingsas, en dat één der panelen is voorzien van een ophangbeugel, waarop een niet met genoemd uiteinde samenvallend deel van de ladder rust.
4. Een op een dak- of vloerconstructie met doorlaatopening afgestemd vluchtwegsysteem volgens conclusie 3 met het kenmerk, dat het vluchtwegsysteem nog een rook-, brand- en/of dampmeldsensor omvat voor de regeling van genoemd arreteermechanisme, en dat de afsluitinrichting nog is voorzien van een door genoemde sensor te besturen electromagneetschakeling, welke samenwerkt met genoemde ladder.
5. Een op een dak- of vloerconstructie met doorlaatopening afgestemd vluchtwegsysteem volgens conclusie 1, waarbij de afsluitinrichting als een kantelbare afdekplaat is uitgevoerd met het kenmerk, dat aan de onderzijde van de dak- of vloerconstructie de laddervormige constructie met behulp van een door een rook-, brand- en/of gasmeldsensor aangestuurd arreteermechanisme in opgeklapte positie wordt gehouden.
6. Een op een dak- of vloerconstructie met doorlaatopening afgestemd vluchtwegsysteem volgens conclusie 5 met het kenmerk, dat de afdekplaat in neerwaartse richting kantelbaar is uitgevoerd, en voorzien is van een, met de laddervormige constructie samenwerkende afstandshouder.
7. Een op een dak- of vloerconstructie met doorlaatopening afgestemd vluchtwegsysteem volgens conclusie 5 met het kenmerk. dat de afdekplaat in opwaartse richting kantelbaar is uitgevoerd, en voorzien is van een, met de laddervormige constructie samenwerkend bewegingsoverbrengingsmechanisme.
8. Een op een dak- vloerconstructie met doorlaatopening afgestemd vluchtwegsysteem volgens conclusie 7 met het kenmerk, dat het bewegingsoverbrengingsmechanisme als een hefboommechanisme is uitgevoerd.
9. Wegschuifbaar uitgevoerde afsluitinrichting voor een, op een dak- of vloerconstructie met doorlaatopening afgestemd vluchtwegsysteem, welke afsluitinrichting een samenstel van, met elkaar samenwerkende, onder gebruikmaking van een tweetal evenwijdig opgestelde geleidebanen schuifbaar uitgevoerde afsluitpanelen omvat, en welke afsluitinrichting is voorzien van een aandrijfmechanisme voor het in een willekeurige schuifstand brengen van genoemd samenstel van afsluitpanelen met het kenmerk, dat genoemde afsluitinrichting voorts is voorzien van een automatisch werkend, op het samenstel van afsluitpanelen werkzaam, met veeropspanmiddelen uitgevoerd ontsluitingsmechanisme en een uitschakelbaar uitgevoerd arreteermechanisme, waarbij de veeropspanmiddelen bij het, in een een uitschuifstand brengen van het samenstel van panelen met behulp van het aandrijfmechanisme, in een opgespannen toestand wordt gebracht, waarbij het arreteermechanisme is ingericht voor het, bij een in ruststand verkerend aandrijfmechanisme, vasthouden van het samenstel van afsluitpanelen in de alsdan bereikte schuifstand, en waarbij het onsluitingsmechanisme is ingericht voor het, bij een in uitgeschakelde toestand verkerend arreteermechanisme en bij, in opgespannen toestand verkerende veeropspanmiddelen, in een samengeschoven toestand brengen van het samenstel van afsluitpanelen.
10. Afsluitinrichting volgens conclusie 9 met het kenmerk, dat genoemde veermiddelen als een om een roteerbare rol gedraaide torsieveer zijn uitgevoerd.
11. Afsluitinrichting volgens conclusie 10 met het kenmerk, dat het ontsluitingsmechanisme is voorzien van een op de rotatiebeweging van de rol werkzaam vertragingsmechanisme.
12. Afsluitihrichting volgens conclusie 11 met het kenmerk, dat het vertragingsmechanisme een tweetal samenwerkende tandwielen omvat, waarvan er één op de rol is aangebracht, en het andere tandwiel in een als een vloeistofrem uitgevoerde behuizing gelagerd is.
13. Afsluitinrichting volgens conclusie 10 met het kenmerk, dat het met veermiddelen uitgevoerd ontsluitingsmechanisme een op de roteerbare rol aangebracht opwindorgaan omvat, welke is voorzien van een kabel- of kettingvormige geleider, welke geleider tevens is bevestigd aan één der schuifpanelen.
14. Afsluitinrichting volgens conclusie 9 met het kenmerk, dat het met veermiddelen uitgevoerd ontsluitingsmechanisme een spiraal- of trekveer omvat, waarvan één der uiteinden aan een vast deel van de afsluitinrichting is bevestigd, en het andere uiteinde aan een schuifpaneel.
15. Afsluitinrichting volgens conclusie 9 met het kenmerk, dat het arreteermechanisme een, op een schuifpaneel aangebracht magnetisch element omvat, dat bij een in ruststand verkerend aandrijfmechanisme samenwerkt met een vast randdeel of geleidebaan van de afsluitinrichting.
16. Afsluitinrichting volgens conclusie 9 met het kenmerk, dat het arreteermechanisme een op een schuifpaneel aangebracht eiectrisch bedi-enbaar palmechanisme omvat, dat bij een in ruststand verkerend aandrijfmechanisme aangrijpt in een op een vast randdeel of geleidebaan van de afsluitinrichting aanwezige tandvergrendelbaan.
17. Afslultlnrlchting volgens conclusie 10, waarbij het aandrijfmechanisme een electromotor omvat met het kenmerk, dat het arreteermechanïsme als een op de aandrijfas van de electromotor aangebrachte magneetkoppeling is uitgevoerd, en dat de electromotor via de magneetkoppeling en onder tussenkomst van overbrengingsmiddelen met genoemde roteerbare rol samenwerkt.
18. Afsluitinrichting volgens conclusie 15, 16 of 17 met het kenmerk, dat de afsluitinrichting een rook-, brand- en/of dampmeldsensor omvat voor de regeling van genoemd arreteermechanisme.
19. Afsluitinrichting volgens conclusie 9 met het kenmerk, dat de afsluitinrichting is voorzien van een laddervormige constructie, waarvan één uiteinde draaibaar is om een, aan de afsluitinrichting of daarmee vast verbonden element bevestigde, horizontaal opgestelde draaiingsas, en dat één der panelen is voorzien van een ophangbeugel, waarop een niet met genoemd uiteinde samenvallend deel van de laddervormige constructie rust.
20. Afsluitinrichting volgens conclusies 18 en 19 met het kenmerk, dat de afsluitinrichting nog is voorzien van een door genoemde sensor te besturen electromagneetschakeling, welke samenwerkt met genoemde ladder.
21. Voorzetbalkon ten gebruike voor een vluchtwegsysteem, welk voorzetbalkon is voorzien van aanhechtingsmiddelen ter bevestiging van het balkon aan een muur, van een hekwerk met openklaphek, een in de vloerbodem van het balkon opgenomen doorlaatopening, welke aan de bovenzijde is voorzien van een wegklapbare afdekplaat en aan de onderzijde van een draaibaar opgehangen neerklapbaar laddervormige constructie.
22. Voorzetbalkon volgens conclusie 21 met het kenmerk, dat de afdekplaat in neerwaartse richting kantelbaar is uitgevoerd, en voorzien is van een, met de laddervormige constructie samenwerkende afstandshouder.
23. Voorzetbalkon volgens conclusie 21 met het kenmerk, dat de afdekplaat in opwaartse richting kantelbaar is uitgevoerd, en voorzien is van een, met de laddervormige constructie samenwerkend bewe g i ngs overbre ngi ngsme chan i sme.
24. Voorzetbalkon volgens conclusie 23 met het kenmerk, dat het bewegingsoverbrengingsmechanisme als een hefboommechanisme is uitgevoerd.
25. Voorzetbalkon volgens conclusie 21 met het kenmerk, dat het openklaphek is voorzien van verend aangedreven vergrendelmiddelen, welke in koppeling zijn gebracht met de laddervormige constructie.
NL9100189A 1990-11-15 1991-02-01 Een op een dak- of vloerconstructie met doorlaatopening afgestemd vluchtwegsysteem. NL9100189A (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9100189A NL9100189A (nl) 1990-11-15 1991-02-01 Een op een dak- of vloerconstructie met doorlaatopening afgestemd vluchtwegsysteem.

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9002503A NL9002503A (nl) 1990-11-15 1990-11-15 Schuifbaar uitgevoerde afsluitinrichting.
NL9002503 1990-11-15
NL9100189A NL9100189A (nl) 1990-11-15 1991-02-01 Een op een dak- of vloerconstructie met doorlaatopening afgestemd vluchtwegsysteem.
NL9100189 1991-02-01

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL9100189A true NL9100189A (nl) 1992-06-01

Family

ID=26646776

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9100189A NL9100189A (nl) 1990-11-15 1991-02-01 Een op een dak- of vloerconstructie met doorlaatopening afgestemd vluchtwegsysteem.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL9100189A (nl)

Cited By (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR3014463A1 (fr) * 2015-01-30 2015-06-12 Campenon Bernard Regions Dispositif d'ouverture/fermeture automatique d'une trappe
CN105525860A (zh) * 2016-02-01 2016-04-27 茹朝贵 一种独立梯

Cited By (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR3014463A1 (fr) * 2015-01-30 2015-06-12 Campenon Bernard Regions Dispositif d'ouverture/fermeture automatique d'une trappe
EP3051049A1 (fr) * 2015-01-30 2016-08-03 Campenon Bernard Regions Dispositif d'ouverture/fermeture automatique d'une trappe
CN105525860A (zh) * 2016-02-01 2016-04-27 茹朝贵 一种独立梯

Similar Documents

Publication Publication Date Title
ES2602208T3 (es) Barrera contra incendios o humos
US11142913B2 (en) Balustrade apparatus
US5050660A (en) Screen door for large door opening
EA000292B1 (ru) Подвижное перекрывающее устройство, в частности, для плавательных бассейнов
US4381046A (en) Fire escape ladder storage and deployment device
NL9100189A (nl) Een op een dak- of vloerconstructie met doorlaatopening afgestemd vluchtwegsysteem.
KR101225755B1 (ko) 비상대피기능을 갖춘 공동주택의 베란다용 펜스
US5131493A (en) Emergency stairs for external mounting on buildings
NL9002503A (nl) Schuifbaar uitgevoerde afsluitinrichting.
CH671757A5 (nl)
GB2441321A (en) Deployable wheelchair ramp
RU80117U1 (ru) Устройство для эвакуации людей с высотных зданий и сооружений
US3411607A (en) Stowable emergency ladder
EP1499397A1 (fr) Galerie para-fumee escamotable pour espaces confines
NL1002655C2 (nl) Schuifdakconstructie voorzien van een rondom een dakopening aan te brengen draagframe met een schuifgeleidingssysteem en een op dit draag- frame schuifbaar aangebracht dakgedeelte.
US3777846A (en) Fire escape
KR102633798B1 (ko) 교량용 낙하방지 케이지
NL193463C (nl) Gebouw met gesloten gaanderij.
KR102642670B1 (ko) 교량시설물점검용 출입문
US5749438A (en) Safety device for emergency exits
RU2029837C1 (ru) Устройство для перехода между этажами здания
KR102602687B1 (ko) 하향식 피난구
BE1020174A3 (nl) Balustrade voor minstens gedeeltelijke of tijdelijke afscherming van een ruimte.
JPH03297478A (ja) 防火シャッター
NL1039298C2 (nl) Zonneschermconstructie.

Legal Events

Date Code Title Description
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BN A decision not to publish the application has become irrevocable