NL9002550A

NL9002550A - Wandconstructie met door middel van blindkoppelingen aan stijlen en/of liggers bevestigde wanddelen.

Info

Publication number: NL9002550A
Application number: NL9002550A
Authority: NL
Original assignee: Maars Holding Bv
Priority date: 1990-11-22
Filing date: 1990-11-22
Publication date: 1992-06-16
Also published as: EP0487127B1; DE69119037T2; DE69119037D1; US5224322A; EP0487127A1; ATE137289T1; ES2089115T3

Description

Korte aanduiding: wandconstructie met door middel van blindkoppelingen aan stijlen en/of liggers bevestigde wanddelen.

De uitvinding heeft betrekking op een wandconstructie, omvattende een aantal geraamtedelen, zoals stijlen of liggers op afstand van elkaar, een aantal wanddelen en bevestigingsmiddelen voor het aan de geraamtedelen bevestigen van wanddelen met randgedeelten met rechte randen. De wanddelen zijn in het bijzonder panelen en kozijnen van een wand.

Bij de bekende wandconstructie omvatten de bevestigingsmiddelen Omega-profielen, waarvan de buitenkant van de top ervan tussen twee aangrenzende wanddelen tegen een geraamtedeel geplaatst wordt, waarbij de uiteinden van de benen van het profiel randgedeelten van de wanddelen tegen het geraamtedeel houden en het profiel door middel van bevestigingsschroeven vanuit de binnenkant van het profiel aan het geraamtedeel bevestigd wordt. Na bevestiging van het Omega-profiel aan het geraamtedeel wordt een langwerpig afdekelement in het profiel en over de uiteinden van de benen van het profiel gedrukt. Omdat de binnenkant van het Omega-profiel toegankelijk moet zijn voor een gereedschaps-stuk, bijvoorbeeld een schroevendraaier, is het Omega-profiel en daardoor het afdekelement relatief breed, wat volgens de huidige opvattingen een onaantrekkelijk uiterlijk geeft. De uitvinding beoogt de bezwaren van de bekende wandconstructie op te heffen.

Deze doelstelling wordt voor de wandconstructie van de in de aanhef genoemde soort volgens de uitvinding in eerste instantie bereikt doordat de bevestigingsmiddelen voor een geraamtedeel bestaan uit een of meer in een loodrecht op een hoofdvlak van de wandconstructie lopend gedeelte van het geraamtedeel evenwijdig aan een naburige rand van een randgedeelte van een te bevestigen wanddeel aangebrachte geleidesleuven, een eerste koppelelement met een duwontvangstgedeelte en twee evenwijdige vlakke koppel-gedeelten die zich aan weerszijden van het duwontvangstgedeelte uitstrekken en waarvan er tenminste een door een geleidesleuf gestoken kan worden en tenminste één tweede koppelelement dat ter hoogte van een geleidesleuf met daarin een eerste koppelelement bevestigd is aan een aan het geraamtedeel te bevestigen wanddeel, zodanig, dat in een eerste positie van het eerste koppelelement een aan het geraamtedeel te bevestigen wanddeel, met het tweede koppelelement ervan aan de zijde van het geraamtedeel, tegen het geraamtedeel geplaatst kan worden en dat in een evenwijdig aan de geleidesleuven op afstand van de eerste positie gelegen tweede positie van het eerste koppelelement, wanneer het wanddeel geplaatst is, een koppel-gedeelte van het eerste koppelelement gekoppeld is aan het tweede koppelelement van het wanddeel, waarbij de tweede positie bereikt kan worden door vanuit de eerste positie een duwgedeelte van een gereedschapstuk langs het randgedeelte van het wanddeel tegen het duwontvangstgedeelte van het eerste koppelelement te duwen. Hierdoor zijn bevestigingsmiddelen zoals schroeven overbodig. Wanneer het duwgedeelte van het gereedschapsstuk verder een kleine afmeting loodrecht op de randen van de te koppelen wanddelen, bijvoorbeeld een plaatelement met een dikte van 0,6 mm heeft, kunnen de wanddelen bovendien zeer dicht tegen elkaar geplaatst worden, waardoor een in- en/of over de voeg tussen de wanddelen aan te brengen afdekelement overeenkomstig smal kan zijn.

In een voorkeursuitvoeringsvorm heeft het tweede koppelelement in een loodrecht op het hoofdvlak lopend vlak een in hoofdzaak U-vormige doorsnede, waarbij in de tweede positie van het eerste koppelelement een koppelgedeelte ervan tussen de benen van het tweede koppelelement gehouden wordt. In de tweede positie van het koppelelement kunnen de wanddelen dan tegen elkaar geschoven worden, waardoor de voeg tussen de wanddelen verwaarloosbaar klein wordt en afwerking ervan met een afdekelement in het algemeen overbodig wordt.

Voor het geval dat het gewenst is dat de wanddelen niet van elkaar kunnen schuiven wanneer het eerste koppelelement in de tweede positie is heeft de wandconstructie volgens de uitvinding bij voorkeur als kenmerk dat een tweede koppelelement en een daarmee te koppelen koppel-gedeelte van het eerste koppelelement aanslagen hebben die bij een verschuiving evenwijdig aan de geleidesleuven van het eerste koppelelement naar de tweede positie over elkaar aangrijpen voor het handhaven van de tweede positie.

Het duwontvangstgedeelte van het eerste koppelelement kan zich aan de binnenkant van het geraamtedeel bevinden en door het duwgedeelte van het gereedschapsstuk bereikbaar zijn via een in het geraamtedeel aangebrachte in hoofdzaak evenwijdig aan de geleidesleuven lopende toegangssleuf.

Wanneer het gebruik van een dergelijke toegangssleuf, bijvoorbeeld in verband met geluidsisolatie of brandveiligheid, ongewenst is kan het duwontvangstgedeelte van het eerste koppelelement volgens de uitvinding een strook zijn die uitgaat van een koppelgedeelte van het eerste koppelelement en die, wanneer het eerste koppelelement in de tenminste ene geleidesleuf geplaatst is, over een zijde van het geraamtedeel loopt waartegen het wanddeel geplaatst wordt.

Er wordt opgemerkt, dat de tweede positie van het eerste koppelelement zich aan weerszijden van de eerste positie van het eerste koppelelement kan bevinden. In het bijzonder wanneer het geraamtedeel een stijl is en de tweede positie zich onder de eerste positie bevindt kan het eerste koppelelement in de eerste positie gehouden worden door een in de toegangssleuven gestoken instelstrook.

Wanneer het geraamtedeel een stijl is, is het ook mogelijk dat de geleidesleuf naar een bovenste uiteinde ervan zoveel convergeert dat het eerste koppelelement door het convergerende uiteinde vastgehouden kan worden.

Wanneer het duwontvangstgedeelte van het eerste koppelelement een strook is die tussen het geraamtedeel en de wanddelen loopt kan de positie van het eerste koppelelement door wrijving gehandhaafd worden wanneer een uiteinde van de strook om de stijl grijpt.

De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de tekeningen. In de tekeningen tonen in perspectief:

Fig. 1 een uitvoeringsvorm van een eerste koppelelement van een wandconstructie volgens de uitvinding;

Fig. 2 het eerste koppelelement van fig. 1 in een eerste positie ervan in een geleidesleuf van een stijl en ondersteund door een stelstrook;

Fig. 3 het eerste koppelelement en de stijl van fig.

2 in een tweede positie van het eerste koppelelement en gekoppeld aan twee wanddelen;

Fig. 4 een andere uitvoeringsvorm van een eerste koppelelement van een wandconstructie volgens de uitvinding;

Fig. 5 het eerste koppelelement van fig. 4 in een eerste positie ervan in geleidesleuven van een stijl en ondersteund door een stijlstrook;

Fig. 6 het koppelelement en de stijl van fig. 5 in een tweede positie ervan en gekoppeld aan twee wanddelen;

Fig. 7 weer een andere uitvoeringsvorm van een eerste koppelelement van een wandconstructie volgens de uitvinding;

Fig. 8 het eerste koppelelement van fig. 7 in een eerste positie in geleidesleuven van een stijl;

Fig. 9 het eerste koppelelement en de stijl van fig.

8 in een tweede positie ervan en gekoppeld aan twee wanddelen ;

Fig. 10 met een gedeeltelijke weglating een kozijn als wanddeel van een wandconstructie volgens de uitvinding; en

Fig. 11 het kozijn van fig. 10 en een stijl waaraan het kozijn gekoppeld is door middel van eerste koppel-elementen volgens fig. 4 die in geleidesleuven van de stijl steken.

De in de figuren getoonde uitvoeringsvormen van het eerste koppelelement kunnen elk vervaardigd worden uit een plaatstuk. Binnen het kader van de uitvinding zijn echter ook uitvoeringsvormen mögelijk waarbij de eerste koppel-elementen uit ander, gegoten, materiaal, zoals kunststof, bestaan en een grotere dikte hebben.

De in fig. 1 getoonde uitvoeringsvorm van het eerste koppelelement 1 heeft in het midden een verticale sleuf 2, hierna ook toegangssleuf genoemd, en op afstand daarvan een verticale verdieping 3 en eventueel, zoals getoond, aan weerszijden van de toegangssleuf 2 en de verdieping 3 sleuven 4, hierna ook koppelsleuven genoemd, die aan de onderkant open zijn en die aan de onderkant bij voorkeur schuine oploopranden 5 hebben.

Fig. 2 toont een stijl 6 met in hoofdzaak een U-profiel met een basis 7, benen 8 en naar elkaar gebogen uiteinden 9 van de benen 8.

Hierna zullen de verwijzingscijfers voor de basis, de benen en de uiteinden van de benen van elke stijl tevens gebruikt worden voor het aangeven van de daarmee corresponderende wanden of kanten van de betreffende stijl.

Bij elke kant 8 van de stijl 6 waartegen een wanddeel geplaatst moet worden heeft de kant 7 van de stijl 6 een verticale geleidesleuf 10. Elke kant 8 waartegen een wanddeel geplaatst en bevestigd moet worden heeft een verticale toegangssleuf 11.

Zoals getoond is het eerste koppelelement 1 van fig.

1 in een geleidesleuf 10 gestoken en valt het eindgedeelte 9 van de stijl 6 in de verdieping 3 van het eerste koppelelement 1. De plaatsen van de toegangssleuven 2 en 11 zijn zodanig dat zij tenminste gedeeltelijk tegenover elkaar liggen. De getoonde positie van het eerste koppelelement 1 is een eerste positie ervan waarin het wordt ondersteund door een door de betreffende toegangssleuf 11 gestoken instelelement 12.

De geleidesleuf 10 en de betreffende toegangssleuf 11 zijn zo lang en de instelstrip 12 is zo hoog dat in de getoonde eerste positie van het eerste koppelelement 1 wanddelen 13 met tweede koppelelementen 14 (fig. 3) in een richting loodrecht op een hoofdvlak van de wandconstructie tegen een betreffende kant 8 van de stijl 6 geplaatst kunnen worden. De wanddelen 13 kunnen panelen, zoals getoond, of kozijnen zijn.

Zoals getoond in fig. 3 heeft een tweede koppelelement 14 in een loodrecht op een hoofdvlak van de wandconstructie lopend vlak een in hoofdzaak U-vormige doorsnede waarvan een been 15 dat zich het verst van het wanddeel 13 bevindt een uiteinde 16 heeft dat geleidelijk van het wanddeel 13 afgebogen is. Het tweede koppelelement 14 kan op verschillende manieren aan een wanddeel 13 bevestigd zijn, bijvoorbeeld door lijmen en door tanden die, bijvoorbeeld door stanzen van het plaatmateriaal van het tweede koppelelement 14 uitgaan en in het wanddeel 13 gedreven zijn.

Wanneer de wanddelen 13 met het eerste koppelelement 1 in de eerste positie ervan tegen de betreffende kant 8 van de stijl 6 geplaatst zijn wordt de stelstrook 12 uit de toegangssleuf 11 getrokken en wordt een plat convergerend of wigvormig uiteinde 17 van een gereedschapsstuk 18 in de toegangssleuven 2 en 11 gestoken.

Naarmate het uiteinde 17 verder in de stijl 6 gestoken wordt en/of naar beneden verplaatst wordt wordt het eerste koppelelement 1 verder naar beneden verplaatst totdat het een in fig. 3 getoonde tweede positie ervan bereikt. Tijdens het naar beneden verplaatsen van het eerste koppelelement 1 vangt het afgebogen eindgedeelte 16 van het tweede koppelelement 14 de onderkant van het eerste koppelelement 1 om het verder in het tweede koppelelement 14 te geleiden. Vervolgens kan het uiteinde 17 van het gereedschapsstuk 18 teruggetrokken worden.

In de getoonde tweede positie van het eerste koppel- element 1 zijn de wanddelen 13 aan de stijl 6 bevestigd.

Een voeg 19 tussen de wanddelen 13 is in hoofdzaak even breed als de dikte van het uiteinde 17 van het gereed-schapsstuk 18. De breedte van de voeg 19 bedraagt dan bijvoorbeeld 0,6 mm. Bij gebruik van de getoonde soort tweede koppelelementen 14 is het in de tweede positie van het eerste koppelelement 1 echter mogelijk de wanddelen 13 naar elkaar te schuiven voor het minimaliseren van de breedte van de voeg 19.

Wanneer de toegangssleuf 11 zich voldoende ver naar boven uitstrekt hoeft het eerste koppelelement 1 de toegangssleuf 2 niet te hebben en kan het uiteinde 17 van het gereedschapsstuk 18 boven het eerste koppelelement 1 door de toegangssleuf 11 gestoken worden om daarmee vervolgens het eerste koppelelement 1 naar beneden te duwen. Teneinde de stijl 6 zo weinig mogelijk te verzwakken verdient de in figuren 1 t/m 3 getoonde uitvoeringsvorm echter de voorkeur.

Er wordt opgemerkt, dat de in de figuren 1 t/m 3 getoonde uitvoeringsvorm, net als de hierna toegelichte uitvoeringsvormen, ook ondersteboven toegepast kan worden. De instelstrook is dan niet nodig. Het eerste koppelelement 1 kan dan in de bovenste, dan tweede, positie gehouden worden wanneer het klemmend in het koppelelement 14 vastgehouden wordt en/of het bovenste uiteinde van de geleide-sleuf 10 zoveel convergeert dat het eerste koppelelement 1 in dit convergerende uiteinde vastgehouden wordt.

De koppelsleuven 4 van het eerste koppelelement 1, zijn voor een toepassing als getoond in fig. 3 niet nodig. Hun functie wordt hierna toegelicht voor andere uitvoeringsvormen van een eerste koppelelement met soortgelijke sleuven met dezelfde verwijzingscijfers.

Fig. 4 toont een andere uitvoeringsvorm van een eerste koppelelement 20 van een wandconstructie volgens de uitvinding. Het in fig. 4 getoonde eerste koppelelement 20 verschilt van het in fig. 1 getoonde eerste koppelelement 1 doordat het niet de verdieping 3 heeft. Het eerste koppel- element 20 kan gebruikt worden voor een in fig. 5 getoonde soort stijl 21.

Fig. 5 komt overeen met fig. 2 waarbij het eerste koppelelement 20 in een paar tegenoverliggende geleide-sleuven 10 gestoken is en door een in een toegangssleuf 11 gestoken stelstrook 12 in een zodanige eerste positie gehouden wordt dat wanddelen 22 (fig. 6) met tweede koppel-elementen 23 tegen een betreffende kant 24 van de stijl 21 geplaatst kunnen worden.

Het tweede koppelelement 23 kan op dezelfde wijze als het tweede koppelelement 14 aan het paneel 22 bevestigd zijn. Het tweede koppelelement 23 heeft een loodrecht op de hoofdvlak van de wandconstructie lopend koppelgedeelte met daarin tenminste één verticale koppelsleuf 25, in fig.

6 de bovenste sleuf 25, die aan de bovenkant respectievelijk onderkant open is en daar schuine oploopranden 26 heeft. Wanneer het tweede koppelelement 23 zowel aan de bovenkant als aan de onderkant dergelijke koppel sleuven 25 heeft kan het tweede koppelelement 23 omgekeerd ook aan de andere kant van de stijl 21 gebruikt worden.

De in fig. 6 getoonde situatie komt overeen met de in fig. 3 getoonde situatie waarbij de tweede positie bereikt is en de bodem van een koppelsleuf 4 op de bodem van de bovenste koppelsleuf 25 steunt. Door middel van de schuine oploopranden 5 en 26 van de koppelsleuven 4, 25 worden de koppelgedeelten waarin zij gevormd zijn tijdens verplaatsing van het eerste koppelelement 23 naar de tweede positie ervan naar elkaar getrokken, waardoor een stevige verbinding verkregen wordt en de wanddelen 22 dicht tegen de stijl 21 getrokken worden. Nadat de tweede positie bereikt is kan het gereedschapsstuk 18 weer weggenomen worden.

Fig. 7 toont weer een andere uitvoeringsvorm van een eerste koppelelement 27. Dit eerste koppelelement 27 heeft geen centrale toegangssleuf 2 als de hiervoor toegelichte eerste koppelelementen 1 en 20. Het eerste koppelelement 27 heeft een strook 28 in een vlak dat evenwijdig aan en op afstand van het hoofdvlak met de koppelsleuven 4 van het eerste koppelelement 27 loopt. Bij voorkeur loopt een eindgedeelte 29 van de strook 28 terug naar het genoemde hoofdvlak van het koppelelement 27.

Fig. 8 toont een constructie van een stijl 30 met geleidesleuven 10 waarin het eerste koppelelement 27 met het hoofdvlak ervan ingestoken is. De strook 28 loopt daarbij over een kant 31 die bestemd is om daartegen wanddelen, zoals de wanddelen 22 met de tweede koppel-elementen 23 van fig. 6, te plaatsen. Het eindgedeelte 29 grijpt daarbij om een verticale rand 32 van de kant 31. Het eerste koppelelement 27 wordt door wrijving op haar plaats gehouden. De instelstrook 12 is daarbij niet nodig.

Door een platf al of niet divergerend, eindgedeelte van een gereedschapsstuk (niet getoond) zoals het uiteinde 17 van het gereedschapsstuk 18 tussen de panelen 22 tegen de bovenkant of tegen de onderkant van de strook 28 te duwen kan het eerste koppelelement 27 verticaal verplaatst worden voor het bereiken van de eerste of tweede positie ervan. De tweede positie is in fig. 9 getoond. Omdat de strook 28 bij voorkeur dun is verdient het de voorkeur dat de kant 31 van de stijl 30 een verticale verdieping 33 heeft waarin tijdens het verplaatsen van de strook 28 het uiteinde van het gereedschapssstuk geleid kan worden. Het is dan ook mogelijk het genoemde uiteinde als een haak uit te voeren zodat het uiteinde om de strook 28 kan grijpen om het gemakkelijker te kunnen verplaatsen. Net als bij de andere uitvoeringsvormen kan voor het bereiken van in het bijzonder de tweede positie van het koppelelement 1, 20 of 27 eventueel met een hamer op het uiteinde van het gereedschapsstuk 18 getikt worden.

De wanddelen 13, 22 kunnen, zoals getoond in de figuren 3, 6 en 9, vlakke panelen zijn maar kunnen ook andere wanddelen, zoals kozijnprofielen zijn. Fig. 10 toont een in hoofdzaak C-vormig verticaal kozijndeel 34 met een in fig. 10 zichtbare kant 35 aan de kant van een deur of raam. Op tenminste één plaats van het kozijndeel 34 is binnen het deel 34 een tweede koppelelement 36 bevestigd.

Het tweede koppelelement 36 heeft een koppelgedeelte 37 dat evenwijdig aan en op afstand van de bodem van het profiel-deel 34 loopt. De genoemde afstand is groter dan de afstand tussen een koppelsleuf 4 van een eerste koppelelement 1, 20 of 27 tot een dichtstbijzijnde verticale rand van een hoofdvlak van dat eerste koppelelement.

Fig. 11 toont het kozijndeel 34 dat door middel van twee eerste koppelelementen 20, als getoond in fig. 4, gekoppeld is aan een stijl 21, zoals getoond in de figuren 5 en 6. Er kunnen echter ook andere stijlen 6, 30 en andere eerste koppelelementen 1, 27 gebruikt worden om het kozijndeel 34 in de wandconstructie aan te brengen. Het koppelgedeelte 37 van het tweede koppelelement 36 van het kozijndeel 34 wordt daarbij steeds vastgehouden in koppelsleuven 4 van de eerste koppelelementen 1, 20, 27.

Hoewel de uitvinding aan de hand van de tekeningen toegelicht is voor toepassing met stijlen als geraamtedelen, kan de uitvinding ook toegepast worden bij liggers als geraamtedelen.

- conclusies -

Claims

1. Wandconstructie, omvattende een aantal langwerpige geraamtedelen op afstand van elkaar, een aantal wanddelen en bevestigingsmiddelen voor het aan de geraamtedelen bevestigen van wanddelen met randgedeelten met rechte randen, met het kenmerk, dat de bevestigingsmiddelen voor een geraamtedeel bestaan uit een of meer in een loodrecht op een hoofdvlak van de wandconstructie lopend gedeelte van het geraamtedeel evenwijdig aan een naburige rand van een randgedeelte van een te bevestigen wanddeel aangebrachte geleidesleuven, een eerste koppelelement met een duwontvangstgedeelte en twee evenwijdige vlakke koppel-gedeelten die zich aan weerszijden van het duwontvangstgedeelte uitstrekken en waarvan er tenminste een door een geleidesleuf gestoken kan worden en tenminste één tweede koppelelement dat ter hoogte van een geleidesleuf met daarin een eerste koppelelement bevestigd is aan een aan het geraamtedeel te bevestigen wanddeel, zodanig, dat in een eerste positie van het eerste koppelelement een aan het geraamtedeel te bevestigen wanddeel, met het tweede koppelelement ervan aan de zijde van het geraamtedeel, tegen het geraamtedeel geplaatst kan worden en dat in een evenwijdig aan de geleidesleuven op afstand van de eerste positie gelegen tweede positie van het eerste koppelelement, wanneer het wanddeel geplaatst is, een koppel-gedeelte van het eerste koppelelement gekoppeld is aan het tweede koppelelement van het wanddeel, waarbij de tweede positie bereikt kan worden door vanuit de eerste positie een duwgedeelte van een gereedschapstuk langs het randgedeelte van het wanddeel tegen het duwontvangstgedeelte van het eerste koppelelement te duwen.

2. Wandconstructie volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het tweede koppelelement in een loodrecht op het hoofdvlak lopend vlak een in hoofdzaak U-vormige doorsnede heeft, waarbij in de tweede positie van het eerste koppelelement een koppelgedeelte ervan tussen de benen van het tweede koppelelement gehouden wordt.

3. Wandconstructie volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat een vrij uiteinde van het been van het tweede koppelelement dat zich het verst van het wanddeel bevindt geleidelijk van het wanddeel afgebogen is voor het invangen van het koppelgedeelte van het eerste koppelelement bij verplaatsing ervan naar de tweede positie.

4. Wandconstructie volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een tweede koppelelement en een daarmee te koppelen koppelgedeelte van het eerste koppelelement aanslagen hebben die bij een verschuiving evenwijdig aan de geleidesleuven van het eerste koppelelement naar de tweede positie over elkaar aangrijpen voor het handhaven van de tweede positie.

5. Wandconstructie volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat een aanslag van een koppelelement gevormd wordt door een evenwijdig aan de geleidesleuven lopende eerste koppelsleuf voor het in de tweede positie vasthouden van een aanslag van het andere koppelelement.

6. Wandconstructie volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat een koppelsleuf van een koppelelement zich naar het open uiteinde ervan verwijdt voor het bij verplaatsing van het eerste koppelelement naar de tweede positie invangen van een koppelgedeelte van het andere koppelelement.

7. Wandconstructie volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het duwontvangstgedeelte van het eerste koppelelement zich aan een binnenkant van het geraamtedeel bevindt en het geraamtedeel in een zijde waartegen een wanddeel geplaatst wordt een eerste in hoofdzaak evenwijdig aan de geleidesleuven lopende toegangssleuf heeft die geschikt is voor het doorlaten van het duw-gedeelte van het gereedschapsstuk.

8. Wandconstructie volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het eerste koppelelement een tweede in hoofdzaak verticaal evenwijdig aan de geleidesleuven lopende toegangssleuf heeft die geschikt is voor het doorlaten van het door de eerste toegangssleuf gestoken duwgedeelte van het gereedschapsstuk.

9. Wandconstructie volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de toegangssleuven zich verticaal zover uitstrekken dat zij elkaar in de eerste positie gedeeltelijk overlappen.

10. Wandconstructie volgens een van de conclusies 7 t/m 9, met het kenmerk, dat de geleidesleuf naar een bovenste uiteinde ervan zoveel convergeert dat het eerste koppelelement door het convergerende uiteinde vastgehouden kan worden.

11. Wandconstructie volgens een van de conclusies 1 t/m 6, met het kenmerk, dat het duwontvangstgedeelte van het eerste koppelelement een strook is die uitgaat van een koppelgedeelte van het eerste koppelelement en die, wanneer het eerste koppelelement in de tenminste ene geleidesleuf geplaatst is, over een zijde van het geraamtedeel loopt waartegen het wanddeel geplaatst wordt.

12. Wandconstructie volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat een vrij uiteinde van de duwstrook van het hoofdvlak afgebogen is en om de geraamtedeel grijpt.

13. Wandconstructie volgens conclusie 11 of 12, met het kenmerk, dat het geraamtedeel tegenover de strook van het eerste koppelelement een evenwijdig aan de geleidesleuven lopende verdieping heeft die geschikt is voor het daarin geleiden van een uiteinde van het duwgedeelte van het gereedschapsstuk.