NL9002487A - Werkwijze en inrichting voor het verwerken van deegstukken. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Werkwijze en inrichting voor het verwerken van deegstukken.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het verwerken van gelijk gevormde deegstukken, die worden uitgesneden uit een in de vorm van een strookvormig lichaam gebrachte deegmassa, zodanig, dat een tweetal in de deegmassa uitgesneden, naast elkaar liggende deegstukken ten opzichte van elkaar een over 180° verdraaide oriëntatie bezitten, waarbij de deegstukken worden verplaatst met behulp van een tweetal in eikaars verlengde opgestelde transportbanden waarvan, gezien in de beoogde verplaatsingsrichting van de deegstukken, de meest stroomopwaarts gelegen eerste transportband tijdens bedrijf de daarop liggende deegstukken langzamer verplaatst dan de meer stroomafwaarts gelegen tweede transportband. Een dergelijke werkwijze is bekend uit de Nederlandse octrooiaanvrage 8002967.

Bij deze bekende werkwijze laat men de, gezien in de verplaatsingsrichting van de deegstukken naast elkaar liggende deegstukken gelijktijdig van het einde van de tweede transportband vallen op een daaronder geplaatste rol, met behulp waarvan moet worden bewerkstelligd, dat de deegstukken in de gewenste oriëntatie op een onder de rol opgestelde transportband worden afgevoerd. In de praktijk is gebleken, dat de zo vlak naast elkaar gelegen .deegstukken elkaar bij de verdere verwerking na de afvoer van de tweede transportband op ongewenste wijze kunnen beïnvloeden, waardoor het beoogde verdere verwerken van de deegstukken mislukt en de deegstukken een samenhangende kluit gaan vormen.

Volgens de uitvinding worden nu de van de tweede transportband afkomende, gezien in de verplaatsingsrichting van de deegstukken naast elkaar gelegen deegstukken in een van de tweede transportband afgekeerde richting verplaatst onder een hoek met elkaar insluitende en van elkaar afgekeerde richtingen.

Door toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding kan op eenvoudige wijze een effektieve scheiding tussen de in de verplaatsingsrichting van de deegstukken naast elkaar gelegen deegstukken worden verkregen, hetgeen voorkomt, dat de deegstukken elkaar bij verdere verwerking nadelig kunnen beïnvloeden.

De werkwijze volgens de uitvinding kan volgens een verder aspect van de uitvinding bijzonder doelmatig worden uitgevoerd met behulp van een inrichting voor het verwerken van gelijk gevormde deegstukken, die zijn uitgesneden uit een in de vorm van een strookvormig lichaam gebrachte deegmassa, zodanig dat een tweetal in de deegmassa uitgesneden naast elkaar liggende deegstukken ten opzichte van elkaar een over 180° verdraaide oriëntatie hebben, waarbij de inrichting is voorzien van een tweetal in eikaars verlengde opgestelde transportbanden voor het verplaatsen van de daarop liggende deegstukken en waarvan, gezien in de beoogde verplaatsingsrichting van de deegstukken de meer stroomopwaarts gelegen eerste transportband tijdens bedrijf de daarop liggende deegstukken langzamer verplaatst dan de meer stroomafwaarts gelegen tweede transportband indien op het afvoereinde van de tweede transportband verdere transportbanden aansluiten voor het transporteren van de deegstukken, waarbij de verdere transportbanden zich gezien in de verplaatsingsrichting van de deegstukken onder een hoek ten opzichte van elkaar en in een van elkaar afgekeerde richting uitstrekken. Hierbij kunnen de deegstukken op gelijkmatige wijze op afstand van elkaar worden gebracht, zonder dat daarbij ongewenste krachten op de deegstukken worden uitgeoefend.

Daarbij kunnen de deegstukken op bijzonder eenvoudige wijze allen in dezelfde oriëntatie ten opzichte van de verplaatsingsrichting van de deegstukken worden gebracht indien boven een verdere transportband een inrichting is opgesteld met behulp waarvan een op de transportband liggend deegstuk kan worden gedraaid. Hierbij worden ongewenste valbewegingen, zoals optreden bij de inrichting volgens de Nederlandse octrooiaanvrage 8002968, en die een nadelige invloed hebben op de aan de deegstukken gegeven vormgeving, vermeden.

Een verder aspect van de uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het rollen van deegstukken, voorzien van een transportband met behulp waarvan op de band liggende deegstukken kunnen worden verplaatst, alsmede een boven de band opgestelde verdere vormband, welke zich vanaf een nabij de bovenzijde van de transportband gelegen punt, waar een neerwaartse aandrukkracht op de vormband wordt uitgeoefend, schuin omhoog en tegengesteld aan de verplaatsingsrichting van de deegstukken tijdens bedrijf uitstrekt.

Een dergelijke inrichting is bekend uit de Nederlandse octrooiaanvrage 8600990. Bij deze bekende inrichting wordt de vormband gevormd door een eindloze aangedreven band, hetgeen tot een verhoudings- gewijs gecompliceerde inrichting leidt.

Verder is uit de Europese octrooiaanvrage 0204490 eveneens een dergelijke inrichting voor het oprollen van deegstukken bekend, waarbij voor het oprollen van deegstukken eveneens gebruik wordt gemaakt van een tweetal met elkaar samenwerkende eindloze transportbanden. Ook deze bekende constructie is verhoudingsgewijs gecompliceerd.

Volgens de uitvinding is nu het bovenstroomse einde van de vormband vastgezet en rust het benedenstroomse einde los op de band respectievelijk op op de band liggende deegstukken.

Door toepassing van deze constructie volgens de uitvinding kan een bijzonder eenvoudige opbouw van de uitvinding worden verkregen, waarbij verrassenderwijs is gebleken, dat met behulp van de stationaire vormband toch een doelmatig oprollen van de deegstukken kan worden verkregen.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van bijgaande figuren waarin schematisch mogelijke uitvoeringsvormen van de constructie volgens de uitvinding zijn weergegeven.

Figuur 1 toont schematisch een bovenaanzicht op een deel van de inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 2 toont schematisch een zijaanzicht op figuur 1.

Figuur 3 toont een bovenaanzicht op de een hoek met elkaar insluitende transportbanden van de inrichting met daarboven opgestelde middelen voor het verdraaien van de deegstukken.

Figuur 4 toont een doorsnede over figuur 3, gezien volgens de lijn IV-IV.

Figuur 5 toont een aanzicht op een deel van de in figuur 4 weergegeven inrichting gezien volgens de lijn V-V in figuur 4.

Figuur 6 toont schematisch een aanzicht op een inrichting voor het oprollen van een deegstuk.

Figuur 7 toont een bovenaanzicht op figuur 6, waarbij onderdelen zijn weggelaten om de daaronder gelegen onderdelen weer te kunnen geven.

Zoals weergegeven in figuren 1 en 2 omvat de inrichting volgens de uitvinding een tweetal in eikaars verlengde gelegen eindloze transportbanden 1 en 2. In figuur 1 is een op de transportband 1 gelegen, een strookvormig lichaam vormende deegmassa 3 weergegeven, welke deegmassa met behulp van een niet nader weergegeven snij-inrichting is verdeeld in een groot aantal driehoekige deegstukken 4.

In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld is daarbij het snijpatroon zodanig, dat de deegmassa is onderverdeeld in enige zich in de lengterichting van de transportband uitstrekkende en naast elkaar gelegen stroken, die ieder zijn onderverdeeld in driehoekige deegstukken 4. Ook een andere manier van uitsnijden, bijvoorbeeld zoals weergegeven in figuur 1 van de bovengenoemde Nederlandse octrooiaanvrage 8002967 kan worden toegepast binnen het raam van de uitvinding. In plaats van driehoekvormige deegstukken kunnen ook anders gevormde deegstukken, bijvoorbeeld trapeziumvormige deegstukken zijn uitgesneden. Zoals daarbij uit figuur 1 duidelijk zal zijn nemen twee, gezien in de lengterichting van de transportband 1 achter elkaar gelegen deegstukken een over 180° ten opzichte van elkaar verdraaide oriëntatie in.

De uitvoering van de inrichting is zodanig, dat het bovenpart van de stroomopwaarts gelegen eerste transportband 1 zich in de richting volgens pijl A zal verplaatsen met een kleinere snelheid dan het bovenpart van de meer stroomafwaarts gelegen tweede transportband 2. Door deze uitvoering wordt bewerkstelligd, dat bij het overgeven van een deegstuk 4 van de transportband 1 naar de transportband 2 dit deegstuk sneller zal gaan bewegen dan de zich nog op de transportband 1 bevindende deegstukken, zodat de deegstukken 4 op de transportband 2 op enige afstand van elkaar komen te liggen, zoals is weergegeven in figuur 1.

Op het van de transportband 1 afgekeerde uiteinde van de transportband 2 sluiten verdere transportbanden 5 aan, in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld vier, overeenkomend met het viertal, gezien in de lengterichting van de transportbanden 1 en 2 naast elkaar gelegen banen van om en om verdraaide deegstukken 4.

Zoals in de figuur 1 is afgebeeld sluiten de transportbanden 5 een hoek met elkaar in, zodanig, dat in een van de transportband 2 afgekeerde richting de afstand tussen naast elkaar gelegen transportbanden geleidelijk groter wordt. Het zal duidelijk zijn, dat dientengevolge de deegstukken 4, nadat zij in de verplaatsingsrichting volgens pijl A op afstand van elkaar zijn gebracht bij de overgang tussen de transportbanden 1 en 2, met behulp van de transportbanden 5 ook dwars op deze hoofdverplaatsingsrichting volgens pijl A uiteen worden bewogen, zodat zij op effectieve wijze van elkaar worden gescheiden.

Voor een doelmatige verdere verwerking van de deegstukken, bijvoorbeeld voor het oprollen van de deegstukken voor het vervaardigen van croissants, zoals hieronder nog nader zal worden uiteengezet aan de hand van de figuren 6 en 7, is het gewenst, dat alle deegstukken op dezelfde wijze worden georiënteerd.

Hiertoe is, zoals schematisch afgebeeld in de figuren 3 en 5, boven iedere transportband een inrichting 6 opgesteld met behulp waarvan op de transportband rustende deegstukken 4 om een zich loodrecht op het bovenpart van de desbetreffende transportband 5 uitstrekkende denkbeeldige as verdraaid kunnen worden. De inrichting 6 omvat een motor 7 met een verticaal verlopende onder de motor 7 uitstekende uitgaande as 8. Het ondereinde van de as 8 is met behulp van een koppelmechanisme 9 gekoppeld met een onder dit koppelmechanisme opgestelde schijf 10.

De tegenover het bovenpart van een transportband 5 gelegen onderzijde van de schijf 10 is voorzien van een aantal verticaal verlopende korte pennen 11, die bijvoorbeeld in twee concentrische reeksen kunnen zijn opgesteld, zoals afgebeeld in figuur 5.

De verschillende boven de transportbanden 5 opgestelde motoren kunnen zijn bevestigd aan een gemeenschappelijke draagbalk 12, die met behulp van in figuur 3 schematisch weergegeven op de uiteinden van de draagbalk 12 aansluitende verstelcylinders 13 in hoogterichting beweegbaar kan zijn. Een andere mogelijkheid is om de motoren 7 resp. de assen 8 van de motoren 7 onafhankelijk van elkaar in hoogterichting instelbaar aan te brengen.

Met de transportbanden 5 kunnen nu de deegstukken 4 tot onder de zich op enige afstand boven de bovenparten van de banden 5 bevindende pennen 11 worden gebracht. Vervolgens kunnen deze pennen 11 door het naar beneden bewegen van de desbetreffende motoren of uitgaande assen omlaag worden bewogen, zodat de pennen met hun vrije uiteinden ingrijpen in de desbetreffende deegstukken 4. Vervolgens kan door het in werking stellen van de motor 7 de schijf 10 en het door de pennen van de schijf 10 beetgehouden deegstuk 4 op het bovenpart van de band worden gedraaid over een zodanige hoek, dat alle deegstukken dezelfde oriëntatie aannemen, zoals in de rechterzijde van figuur 3 weergegeven. Daarna kunnen de schijven 10 weer omhoog worden bewogen om de pennen 11 uit de deegstukken uit te trekken, waarna de schijven 10 weer kunnen worden teruggedraaid naar hun oorspronkelijke stand.

Het zal duidelijk zijn, dat indien de deegstukken worden uitgesneden op de wijze zoals bijvoorbeeld weergegeven in figuur 1 van de Nederlandse octrooiaanvrage 8002967 in het algemeen slechts om de andere transportband een inrichting noodzakelijk zal zijn voor het in dezelfde oriëntatie brengen van de deegstukken.

Voor het oprollen van deegstukken, bijvoorbeeld voor het vormen van croissants kan gebruik worden gemaakt van de schematisch in de figuren 6 en 7 weergegeven inrichting.

Deze inrichting is voorzien van een eindloze band 14, waarvan in de figuren slechts een deel van het bovenpart is weergegeven. Van een paar aandrukrollen is een bovenste rol 15 boven dit bovenpart en een onderste rol 16 onder dit onderpart opgesteld. Daarbij worden de beide rollen ondersteund door een slechts gedeeltelijk en schematisch in figuur 6 aangeduid gestel 17, zodanig, dat deze rollen draaibaar zijn om horizontale zich loodrecht op de lengterichting van de transportband uitstrekkende draaiingsassen. De rol 16 is gelegen tussen de naar elkaar toegekeerde uiteinden van een tweetal het bovenpart van de transportband 14 ondersteunende geleidingsplaten 18 en 19.

Met behulp van de transportband 14 kunnen nu naast elkaar geplaatste deegstukken 20 in de richting volgens pijl B worden verplaatst. Daarbij worden de deegstukken met behulp van de met elkaar samenwerkende rollen 15 en 16 gelijkmatig afgevlakt en stevig tegen het bovenvlak van de transportband 14 aangedrukt.

In de bewegingsbaan van ieder deegstuk 20 is stroomafwaarts van de rollen 15 en 16 een aandrukrol 21 opgesteld. In figuur 7 is slechts een dergelijke aandrijfrol afgebeeld, maar het zal duidelijk zijn dat gezien in de lengterichting van de transportband 14 een aantal aandrukrollen 21 naast elkaar zal zijn opgesteld, overeenkomend met het aantal op de transportband 14 naast elkaar liggende deegstukken 20.

De aandrukrol 21 is vrij draaibaar om een zich horizontaal en loodrecht op de lengterichting van de band 14 uitstrekkende draaiingsas draaibaar verbonden met het uiteinde van een arm 22. Het van de rol 21 afgekeerde uiteinde van de arm 22 is bevestigd aan een zich evenwijdig aan de draaiingsas van de rol 21 uitstrekkende as 23, die vrij draaibaar is gelegerd in een bus 24, die is bevestigd aan het uiteinde van een verdere arm 25.

Zoals in het bijzonder uit figuur 6 blijkt strekt de arm 22 zich vanaf zijn met de rol 21 verbonden uiteinde schuin omhoog en in een richting tegengesteld aan de verplaatsingsrichting van het bovenpart van de band 14 volgens pijl B uit. De arm 25 strekt zich vanaf zijn met de arm 22 verbonden uiteinde eveneens schuin omhoog uit in een · richting tegengesteld aan de verplaatsingsrichting B. Daarbij is het de arm 23 afgekeerde uiteinde van de arm 25 bevestigd aan een zich evenwijdig aan de draaiingsas van de rol 21 uitstrekkende as 26, die met behulp van steunen 27 vrij draaibaar door het gestel 17 wordt ondersteund.

Aan de arm 22 is een uiteinde van een L-vormige drager 28 bevestigd. Op het zich ongeveer evenwijdig aan de arm 22 uitstrekkende deel van de drager 28 is een gewicht 29 verschuifbaar en in meerdere standen vastzetbaar aangebracht.

Opgemerkt wordt, dat ter wille van de overzichtelijkheid de drager 28 en gewicht 29 niet in figuur 7 is weergegeven.

Ter hoogte van de bovengenoemde steunen 27 is aan het gestel 17 het uiteinde bevestigd van een vormband of doek 30. De vormband 30 strekt zich vanaf zijn bevestiging aan het gestel 17 in de richting van de aandrukrol 21 uit en is met zijn vrije uiteinde onder de rol 21 doorgevoerd. Daarbij ligt dit vrije uiteinde van de vormband los op het bovenpart van de transportband 14, behoudens dat dit vrije uiteinde door de rol 21 tegen dit bovenpart wordt aangedrukt. Het zal duidelijk zijn, dat de kracht waarmede deze aandrukking plaatsvindt kan worden geregeld door verschuiving van het gewicht 29. Voor het bewerkstelligen van een aandrukkracht op de rol 21 kunnen uiteraard ook andere middelen worden aangebracht, bijvoorbeeld een instelbaar verend mechanisme.

Tijdens verplaatsing van de deegstukken 20 in de richting volgens pijl B zal de vooroplopende punt van een deegstuk op een gegeven moment terecht komen in de toelopende kneep gevormd tussen het bovenpart van de band 14 en het op dit bovenpart liggende uiteinde van de vormband 30. Dientengevolge wordt door samenwerking van de bewegende band 14 en de vormband 13 deze voorlopende punt omhoog en tegengesteld aan de verplaatsingsrichting volgens pijl B verbogen, waardoor een oprollen van het deegstuk zal plaatsvinden.

Claims (9)

1. Werkwijze voor het verwerken van gelijk gevormde deegstukken, die worden uitgesneden uit een in de vorm van een strookvormig lichaam gebrachte deegmassa, zodanig, dat een tweetal in de deegmassa uitgesneden naast elkaar liggende deegstukken ten opzichte van elkaar een over 180° verdraaide oriëntatie hebben, waarbij de deegstukken worden verplaatst met behulp van een tweetal in eikaars verlengde opgestelde transportbanden waarvan, gezien in de beoogde verplaatsingsrichting van de deegstukken, de meer stroomopwaarts gelegen eerste transportband tijdens bedrijf de daarop liggende deegstukken langzamer verplaatst dan de meer stroomafwaarts gelegen tweede transportband, met het kenmerk, dat de van de tweede transportband afkomende, gezien in de verplaatsingsrichting van de deegstukken naast elkaar gelegen deegstukken in een van de tweede transportband afgekeerde richting worden verplaatst in onder een hoek met elkaar staande en van elkaar afgekeerde richtingen.

2. Inrichting voor het verwerken van gelijk gevormde deegstukken, die zijn uitgesneden uit een in de vorm van een strookvormig lichaam gebrachte deegmassa, zodanig, dat een tweetal in de deegmassa uitgesneden naast elkaar liggende deegstukken ten opzichte van elkaar een over 180° verdraaide oriëntatie hebben, waarbij de inrichting is voorzien van een tweetal in eikaars verlengde opgestelde transportbanden voor het verplaatsen van daaropliggende deegstukken en waarvan gezien in de beoogde verplaatsingsrichting van de deegstukken de meer stroomopwaarts gelegen transportband tijdens bedrijf de daaropliggende deegstukken langzamer verplaatst dan de meer stroomafwaarts gelegen tweede transportband, met het kenmerk, dat op het afvoereinde van de tweede transportband verdere transportbanden aansluiten voor het transporteren van de deegstukken, waarbij de verdere transportbanden zich gezien in de verplaatsingsrichting van de deegstukken onder een hoek ten opzichte van elkaar en in een van elkaar afgekeerde richting uitstrekken.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat boven een verdere transportband een inrichting is opgesteld met behulp waarvan een op de transportband liggend deegstuk kan worden gedraaid om een denkbeeldige zich loodrecht op het deegstuk uitstrekkende draaiingsas.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de inrichting voor het draaien van de deegstukken is voorzien van een schijf, welke onder de schijf uitstekende pennen voor het grijpen van een deegstuk draagt.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat een aandrijforgaan voor de schijf is aangebracht, met behulp waarvan de schijf over een gewenste hoek heen en weer kan worden gedraaid.

6. Inrichting volgens een der conclusies 3-5, met het kenmerk, dat middelen zijn aangebracht met behulp waarvan de inrichting voor het draaien van een deegstuk althans gedeeltelijk in hoogterichting verstelbaar is.

7. Inrichting voor het oprollen van een deegstuk voorzien van een transportband met behulp waarvan op de band liggende deegstukken kunnen worden verplaatst, alsmede van een boven de band opgestelde verdere vormband, welke zich vanaf een nabij de bovenzijde van de transportband gelegen punt, waar een neerwaartse aandrukkracht op de vormband wordt uitgeoefend, schuin omhoog en tegengesteld aan de verplaatsingsrichting van de deegstukken tijdens bedrijf uitstrekt, met het kenmerk, dat het bovenstroomse einde van de vormband is vastgezet en het benedenstroomse einde los op de band resp. op op de band liggende deegstukken rust.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat op het los op de band rustende einde van de vormband een in hoogterichting vrij beweegbare aandrukrol rust.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat middelen zijn aangebracht, met behulp waarvan de door de aandrukrol uitgeoefende aandrukkracht instelbaar is.