NL9001321A - Inrichting voor het stukmaken van uit beton of dergelijk materiaal bestaande voorwerpen. - Google Patents

Description

Korte aanduiding Inrichting voor het stukmaken van uit beton of dergelijk materiaal bestaande voorwerpen.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het stukmaken van uit beton, ijzer, hout of dergelijk materiaal bestaande voorwerpen, voorzien van een tweetal om een zwenkas ten opzichte van elkaar verzwenkbare bekken, welke inrichting geschikt is om te worden gekoppeld aan het uiteinde van de arm van een graafmachine of dergelijke, waarbij tussen een eerste bek en een vast met de tweede bek verbonden gesteldeel een verstelcylinder is aangebracht, zodanig, dat met behulp van de verstel cylinder de eerste bek om de zwenkas naar en af gekeerd van de tweede bek kan worden verzwenkt.

Bij bekende inrichtingen van deze soort, zoals bijvoorbeeld geopenbaard in de Europese octrooiaanvrage 0218899 of de Britse octrooiaanvrage 2157215 wordt gebruik gemaakt van een enkele verstelcylinder met behulp waarvan de ene bek ten opzichte van de andere bek verzwenkbaar is. Een dergelijke uitvoering heeft in de praktijk meerdere nadelen. De verstelcylinder is in het algemeen gekoppeld met het hydraulisch Systeem van de graafmachine. Bij een bepaalde in dit hydraulische systeem beschikbare druk zal de kracht, welke met behulp van de verstelcylinder kan worden uitgeoefend afhangen van de grootte van de verstelcylinder, welke echter weer wordt beïnvloed door de beschikbare ruimte.

Een verder nadeel van deze bekende construktie is, dat in het algemeen de voor het uiteen bewegen van de bekken beschikbare kracht aanzienlijk kleiner is dan de voor het sluiten van de bekken beschikbare kracht.

Een verder nadeel is, dat het bewegen van de bekken tijdens de niet werkzame slag van de inrichting verhoudingsgewijs veel tijd in beslag neemt, hetgeen de produktiviteit van de inrichting nadelig beïnvloedt.

Volgens de uitvinding is nu de eerste bek voorzien van een zich vanaf de eerste bek voorbij de zwenkas uitstrekkende verlenging en is tussen deze verlenging en het met de tweede bek verbonden gesteldeel een tweede met de eerste verstelcylinder samenwerkende verstelcylinder aangebracht.

Door toepassing van de construktie volgens de uitvinding kan worden bewerkstelligd, dat zowel bij het naar de tweede bek toe bewegen van de eerste bek als bij het van de tweede bek wegbewegen van de eerste bek een verhoudingsgewijs groot koppel op de eerste bek wordt uitgeoefend, en/of het van de tweede bek wegbewegen ten opzichte van de eerste bek snel kan plaatsvinden met minder kracht dan bij de langzame beweging het geval is, waarbij de verhouding snel - langzaam op een bepaald moment een bepaalde waarde heeft.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een schematisch in bijgaande figuren weergegeven mogelijke uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont schematisch een zijaanzicht op een inrichting volgens de uitvinding, waarbij de eerste bek op afstand van de tweede bek is weergegeven.

Figuur 2 toont een met figuur 1 overeenkomend zijaanzicht waarbij de bekken in de gesloten stand zijn afgebeeld.

Figuur 3 toont schematisch het hydraulisch schema voor het toe- en af voeren van al dan niet onder druk staand fluidum aan de beide verstelcylinders van de in figuur 1 en 2 weergegeven inrichting.

De in de figuren 1 en 2 weergegeven inrichting omvat een gesteldeel 1 voorzien van bevestigingsoren 2, 3 met behulp waarvan de inrichting aan de giek van een graafmachine of dergelijke kan worden gekoppeld. Het gesteldeel 1 vormt een geheel met een schematisch afgebeelde bek 4, welke kan samenwerken met behulp van een verdere bek 5, die met behulp van een zwenkas 6 scharnierend met het gesteldeel 1 is gekoppeld.

Voor het breken van beton kunnen dergelijke bekken bijvoorbeeld zijn uitgevoerd op de wijze zoals weergegeven in de oudere aanvraag 8901542 van aanvraagster.

Voor het verzwenken van de bek 5 ten opzichte van de bek 4 om de zwenkas 6 is tussen de bek 5 en het gesteldeel 1 een verstelcylinder 7 aangebracht. Het huis 8 van de verstelcylinder 7 is met behulp van een zich evenwijdig aan de zwenkas 6 uitstrekkende scharnieras 9 met het gesteldeel 1 gekoppeld. Het vrije uiteinde van de zuigerstang 10 van de verstelcylinder 7 is met behulp van een evenwijdig aan de zwenkas 6 verlopende pen 11 scharnierend met de bek 5 gekoppeld.

De bek 5 is verder voorzien van een zich gerekend vanaf de bek 5 voorbij de zwenkas 6 uitstrekkende verlenging 12. Tussen deze verlenging 12 en het gesteldeel 1 is een tweede verstelcylinder 13 aangebracht. Daarbij is een huis 14 van de verstel cylinder met behulp van een zich evenwijdig aan de pennen 9 en 11 uitstrekkende pen 15 scharnierend met het gesteldeel 1 gekoppeld. De zuigerstang 16 van de verstelcylinder 13 is met zijn vrije uiteinde aan de verlenging 12 gekoppeld met behulp van een zich evenwijdig aan de pennen 9, 11 en 15 uitstrekkende pen 17.

Zoals verder nog uit de figuren 1 en 2 blijkt is de verlenging 12 nog voorzien van een aan deze verlenging bevestigd mes 18, dat naast een uitstekende neus 19 van de verlenging is gelegen. Het mes 18 werkt samen met een vast aan de bek 4 bevestigd mes 20, dat ter hoogte van aan de bek 4 bevestigde en met de neus 19 samenwerkende geleidingsvingers 21 is opgesteld.

De beide cylinders 7 en 13 zijn in figuur 3, tesamen met de bek 5 en de een geheel daarmee vormende verlenging 12 schematisch weergegeven.

De cylinder 13 vormt een hoofdcylinder, op de uiteinden waarvan een tweetal leidingen 22 en 23 zijn aangesloten. Deze leidingen 22 en 23 kunnen op op zichzelf bekende wijze worden aangesloten op het hydraulisch circuit van de graafmachine of dergelijke waaraan de inrichting voor gebruik wordt aangekoppeld, zodanig, dat naar keuze via een van deze leidingen 22 of 23 onder druk staande vloeistof naar de hoofdcylinder 13 kan worden toegevoerd, terwijl dan via de andere leiding vloeistof uit de desbetreffende cylinder kan worden afgevoerd.

Op de beide uiteinden van de verstel cylinder 7 zijn een tweetal leidingen 24 en 25 aangesloten. De van de verstelcylinder 7 afgekeerde uiteinden van de leidingen 24 en 25 zijn aangesloten op een tussen twee verschillende standen instelbare klep 26. Uit figuur 3 zal het duidelijk zijn, dat in de in de figuur 3 weergegeven stand van de klep 26 de leiding 24, die op de verstel cylinder 7 is aangesloten aan het van de zuigerstang 10 afgekeerde uiteinde van het huis 8 van de verstelcylinder 7 in open verbinding staat met de leiding 22, die is aangesloten op het van de zuigerstang 16 af gekeerde uiteinde van het huis 14 van de verstelcylinder 13. De leiding 25, die is aangesloten op het uiteinde van het huis 8 van de verstelcylinder 7 waar uit de zuigerstang 10 uitsteekt, staat daarbij in open verbinding met de leiding 23, die is aangesloten op het uiteinde van het huis 14 van de verstel cylinder 13, waaruit de zuigerstang 16 uitsteekt.

In de andere stand van de klep 26 zal daarentegen de leiding 24 in open verbinding staan met de leiding 23, terwijl de leiding 25 dan in open verbinding staat met de leiding 22.

De klep 26 kan tussen de beide standen worden versteld met behulp van een tweetal op de uiteinden van de klep 26 aangesloten stuurkleppen 27 resp. 28. De stuurklep 27 is via een tweetal leidingen 28 en 29, waarin terugslagkleppen 30 zijn opgenomen, op de weergegeven wijze aangesloten op de leidingen 22 en 23. Op soortgelijke wijze is de stuurklep 28 via terugslagkleppen 31 omvattende leidingen 32 en 33 verbonden met de leidingen 22 en 23.

De uitvoering van deze op zichzelf bekende kleppen 27 en 28 is daarbij zodanig, dat indien de druk in de leiding 22 resp. 23 een bepaalde waarde overschrijdt de klep 26 met behulp van de stuurklep 27 vanuit de in figuur 3 weergegeven stand naar de andere mogelijke stand van de klep 26 wordt versteld. De klep 26 wordt in deze laatste stand vastgehouden, totdat de hoogste druk in de leiding 22 of 23 een lagere waarde inneemt dan een ingestelde of vaste druk, die lager is dan de druk waarop de klep 28 reageert.

Door het aanbrengen van de klep 28 wordt voorkomen, dat de klep 26 tussen zijn beide standen gaat heen en weer bewegen, indien na verstellen van de klep 26 met behulp van de klep 27 de druk in de leidingen 22, 23 kortstondig enigszins daalt onder de versteldruk van de klep 27.

Indien nu bijvoorbeeld onder druk staande vloeistof aan de hoofdcylinder 13 wordt toegevoerd via de leiding 23 zal de bek 5 om de zwenkas 6 gaan verzwenken in de richting volgens pijl A. Dientengevolge wordt de zuigerstang 10 van de verstelcylinder 7 uit het huis 8 getrokken, waardoor de zich in het huis verplaatsende zuiger vloeistof uit het huis 8 zal wegdrukken via de leiding 25. Uit het huis 14 van de verstel- cylinder 13 weggedrukte olie kan wegstromen via de leiding 22 en althans volgens de in figuur 3 afgebeelde situatie gedeeltelijk via de leiding 24 naar het huis 8 van de verstelcylinder 7 stromen.

De via de leiding 25 uit het huis 8 weggeperste vloeistof wordt in de leiding 23 geperst en zo naar de verstelcylinder 13 toegevoerd. In deze opstelling vindt een verhoudingsgewijs snelle verplaatsing van de bek 5 plaats.

Zodra echter de bek 5 in aanraking komt met een tuséen de beide bekken 4 en 5 geplaatst voorwerp, bijvoorbeeld een brok beton of dergelijke, zal de verplaatsing van de bek 5 worden afgeremd en' dientengevolge de druk van de vloeistof in de leiding 23 oplopen. Indien de druk in de leiding 23 daarbij een bepaalde waarde overschrijdt zal de stuurklep 27 in werking worden gesteld om de klep 26 vanuit de in figuur 3 weergegeven stand te verschuiven in zijn andere stand. In deze stand zal de leiding 23 in open verbinding zijn met de leiding 24 en zal via deze leiding 24 vanuit de leiding 23 onder druk staande vloeistof worden toegevoerd terwijl uit de verstelcylinder 7 weggedrukte vloeistof via de leiding 25 en .de leiding 22 kan ontsnappen naar het hydraulische systeem van het de inrichting dragende graafwerktuig of dergelijke.

Het zal duidelijk zijn, dat dan de beide cylinders 7 en 13 elkaar ondersteunen bij het verzwenken van de bek 5 in de richting volgens pijl A, zodat met behulp van de beide verstel cylinders 7 en 13 een groot koppel op de bek 5 wordt uitgeoefend om deze in de richting van de bek 4 te bewegen.

Indien, bijvoorbeeld bij het einde van de sluitslag, de toevoer van onder druk staande vloeistof aan de leiding 23 wordt onderbroken zal de druk uitgeoefend op de verstel klep 28 weer onder een bepaalde waarde dalen, waardoor de klep 26 weer zal worden terugbewogen naar de in figuur 3 weergegeven stand.

Uit het bovenstaande zal het duidelijk zijn, dat indien dan onder druk staande vloeistof via de leiding 22 aan de verstel cylinder 13 wordt toegevoerd voor het verzwenken van de bek 5 in een richting tegengesteld aan de pijl A aanvankelijk weer een snelle opening van de bek zal worden bewerkstelligd, terwijl indien de verzwenking van de bek in een richting tegengesteld aan pijl A een zodanig grote weerstand ondervindt, dat de druk in de leiding 22 een bepaalde waarde overschrijdt de klep 26 weer met de verstelklep 27 vanuit de in figuur 3 weergegeven stand zal worden verplaatst naar de andere stand van deze klep 26. In deze nieuwe stand van de klep 26 zal dan vanuit de leiding 22 weer onder druk staande olie worden toegevoerd aan de van de zuigerstang 16 afgek'eerde zijde van de verstelcylinder 13 en aan de nabij de zuigerstang 10 gelegen zijde van de verstelcylinder 7, zodat de beide verstelcylinders 7 en 13 elkaar ondersteunen voor het in een van de bek 4 afgekeerde richting bewegen van de bek 5, zodat deze verplaatsing van de bek 5 met grote kracht kan worden bewerkstelligd.

Uit bovenstaande zal het dus duidelijk zijn, dat indien de bek 5 tijdens zijn verzwenking om de zwenkas 6 ten opzichte van de bek 4 geen of weinig weerstand ondervindt de bek 5 verhoudingsgewijs snel ten opzichte van de bek 4 wordt verplaatst, terwijl indien de op de bek 5 tijdens het verzwenken uitoefende kracht een bepaalde waarde overschrijdt de beide verstelcylinders 7 en 13 met elkaar gaan samenwerken om de bek te verzwenken, zodat deze verzwenking van de bek 5, zowel bij het verzwenken van de bek 5 naar de bek 4 toe als in een van de bek 4 afgekeerde richting met grote kracht kan plaatsvinden. De inrichting volgens de uitvinding is dan ook niet alleen bijzonder goed geschikt voor het fijnbreken van tussen de bekken 4 en 5 geplaatste voorwerpen, maar kan ook worden gebruikt om, nadat de bekken 4 en 5 in de in figuur 2 weergegeven stand zijn bewogen, de beide bekken in een opening in een te breken voorwerp te steken en dan de bekken uit elkaar te bewegen voor het uiteenscheuren van het desbetreffende voorwerp.

Door het aanbrengen van de messen 18 en 20 aan de van de bekken 4 en 5 afgekeerde zijde van de zwenkas 6 op de hierboven beschreven wijze is de inrichting tevens voorzien van. middelen met behulp waarvan bijvoorbeeld stalen pijpen of balken of dergelijke die tussen de desbetreffende messerv worden geplaatst, kunnen worden doorgeknipt.

Uit het bovenstaande zal het duidelijk zijn, dat door toepassing van de inrichting volgens de uitvinding een veelzijdig te gebruiken inrichting is verkregen, waarbij de bekken resp. messen van de inrichting, indien niet of verhoudingsgewijs licht belast, snel naar elkaar toe en/of van elkaar af kunnen worden bewogen, terwijl daarnaast voor het breken van een bepaald voorwerp de bekken en/of messen met grote kracht naar elkaar toe resp. van elkaar af bewogen kunnen worden.

Claims (6)

1. Inrichting voor het stukmaken van uit beton, ijzer, hout of dergelijk materiaal bestaande voorwerpen, voorzien van een tweetal om een zwenkas ten opzichte van elkaar verzwenkbare bekken, welke inrichting geschikt is om te worden gekoppeld aan het uiteinde van de arm van een graafmachine of dergelijke, waarbij tussen een eerste bek en een vast met de tweede bek verbonden gesteldeel een verstelcylinder is aangebracht, zodanig, dat met behulp van de verstelcylinder de eerste bek om de zwenkas naar en afgekeerd van de tweede bek kan worden verzwenkt, met het kenmerk, dat de eerste bek is voorzien van een zich vanaf de eerste bek voorbij de zwenkas uitstrekkende verlenging en tussen de verlenging en het met de tweede bek verbonden gesteldeel een tweede, met de eerste verstelcylinder samenwerkende verstelcylinder is aangebracht.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat op de beide uiteinden van de ene verstel cylinder leidingen voor de toe- en/of afvoer van fluidum zijn aangebracht, terwijl de leiding, die is aangesloten op het naar de eerste bek resp. de verlenging van de eerste bek toegekeerde uiteinde van deze verstelcylinder is gekoppeld met een leiding, die aansluit op het uiteinde van de andere verstelcylinder, die is af gekeerd van de eerste bek resp. de verlenging van de eerste bek, terwijl de leiding, die is aangesloten op het van de eerste bek resp. de verlenging van de eerste bek afgekeerde uiteinde van de verstelcylinder is gekoppeld met een leiding, die aansluit op het naar de eerste bek resp. de verlenging toegekeerde uiteinde van de andere verstelcylinder.

3. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat op de beide uiteinden van de ene verstelcylinder leidingen voor de toe- en afvoer van fluidum zijn aangesloten, terwijl de leiding, die is aangesloten op het naar de eerste bek resp. de verlenging van de eerste bek gekeerde uiteinde is gekoppeld met een leiding, die aansluit op het naar de eerste bek resp. de verlenging van de eerste bek gekeerde uiteinde van de andere verstelcylinder en de leiding, die is aangesloten op het van de eerste bek resp. de verlenging van de eerste bek afgekeerde uiteinde is gekoppeld met een leiding, die aansluit op het van de eerste bek resp. van de verlenging van de eerste bek afgekeerde uiteinde van de andere verstelcylinder.

4. Inrichting volgens conclusie 2 en 3, met het kenmerk, dat tussen de op de ene verstelcylinder aangesloten leidingen en de op de andere verstel cylinder aange'sloten leidingen een klep is . aangebracht, die kan worden versteld tussen een tweetal standen, waarbij in de eerste stand van de klep de leidingen met elkaar zijn gekoppeld zoals omschreven in conclusie 2 en in de tweede stand van de klep de leidingen met elkaar zijn gekoppeld zoals in conclusie 3.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de klep verstelbaar is met behulp van een tweetal stuurkleppen, die zijn aangesloten op de beide leidingen voor de toe- en afvoer van fluidum naar de inrichting, waarbij de ene stuurklep de klep verstelt indien de druk in een van deze leidingen een bepaalde waarde overschrijdt en de andere stuurklep een verstelling van de klep toestaat, indien de maximale druk in een van deze leidingen onder een bepaalde waarde daalt.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bekken zijn uitgevoerd voor het breken van beton of dergelijk materiaal en zich voorbij de zwenkas uitstrekkende verlengingen van de bekken zijn voorzien van met elkaar samenwerkende messen.