NL9001155A

NL9001155A - Opbrenginrichting voor een vloeistof, voorzien van een koepelvormig orgaan van poreus materiaal.

Info

Publication number: NL9001155A
Application number: NL9001155A
Authority: NL
Original assignee: Oreal
Priority date: 1989-05-18
Filing date: 1990-05-17
Publication date: 1990-12-17
Also published as: JPH034962A; IT9067364A0; ES2034904A6; FR2647034B1; CA2016977A1; FR2647034A1; IT9067364A1; GB2232074A; SE9001779L; CA2016977C; US5018894A; GB9010280D0; SE9001779D0; IT1240375B; DE4016139A1; GB2232074B

Description

Opbrenginrichting voor een vloeistof, voorzien van een koepelvormig orgaan van poreus materiaal.

De onderhavige uitvinding betreft een opbrenginrichting voor vloeistof, van het soort bevattende een fles met een hals waarop een afgiftekop vastgezet is voorzien van een koepelvormig afgifteorgaan, waarbij de afgiftekop aan de ene kant een afsluitorgaan bezit vastgezet op de flessehals en voorzien van ten minste een opening, en aan de andere kant een dop met steunelementen voor het koepelvormig orgaan, waarbij de dop mechanisch verbonden is met het afsluitorgaan en met de hand bediend kan worden door verschuiving evenwijdig aan de langsas van de opbrenginrichting tussen een sluitstand, waarin een sluitelement van de dop samenwerkt met een stopelement van het afsluitorgaan ter verhindering van elke verbinding tussen het inwendige van de fles en het koepelvormig orgaan, en een geopende positie waarin de genoemde verbinding verschaft wordt.

De onderhavige uitvinding betreft een inrichting waarmee allerlei soorten vloeistof opgebracht kunnen worden op een oppervlak. Hij betreft in het bijzonder een inrichting voor het op de huid opbrengen van cosmetische vloeistoffen zoals aftershave lotion, anti-zonnebrandprodukten, parfums, deodorants of voor het plaatselijk opbrengen van farmaceutische produkten zoals bijvoorbeeld antiseptica, verdovende middelen, anti-schimmelmiddelen of middelen ter behandeling van acné.

Een opbrenginrichting van dit soort, in het bijzonder bestemd voor een gezichtlotion of een lichaamslotion, is bekend uit FR-A-1.461.651.

Bij deze inrichting bestaat het koepelvormig orgaan uit een prop van schuimmateriaal of dergelijke, dat nogal kwetsbaar is en gemakkelijk kan scheuren.

Uit EP-A-O.l67.657 is bekend om opbrenginrichtingen te gebruiken bestaande uit een fles met een opbrengkop voorzien van een bol koepelvormig orgaan van poreus kunststofmateriaal waardoorheen de vloeistof wordt afgegeven. Dergelijke stijve koepelvormige organen bestaan uit kunstharsen zoals polyethyleen in een hoge of lage dichtheid, polypropy-lenen en polyvinylfluoriden, die gesinterd zijn ten einde poriën te verkrijgen die onderling in alle richtingen in verbinding staan. Deze poreuze kunststoffen worden vervaardigd in een groot scala wat betreft poreusheid die over het algemeen ligt tussen 1 tot 200 micron. De vloeistof wordt door de capillaire werking afgegeven door het koepelvormig orgaan.

Een dergelijk koepelvormig orgaan van stijf poreus kunststofmate- riaal of* keramisch materiaal loopt niet het risico dat daarin scheuren optreden zoals bij de schuimprop, doch het bezit andere nadelen, in het bijzonder een minder grote soepelheid bij het opbrengen en een gebrek aan elasticiteit.

In het geval van de uitvoering volgens EP-A-O.167.657 sluit de verbinding tussen de fles en het koepelvormig orgaan van poreus materiaal niet en is men gedwongen, om te verhinderen dat de vloeistof tijdens de opslag ontsnapt, ten gevolge van verdamping of van een ongelukkige positie van de opbrenginrichting, om het stijve koepelvormige orgaan van poreus materiaal in aanraking te brengen met een absorberende pakking, die zich bevindt in de kap, waarmee de opbrenginrichting wordt gesloten; in deze pakking kunnen zich bacteriën ontwikkelen, en aldus in de afgegeven vloeistof dringen, hetgeen tot irritatie van de huid kan leiden bij het daarna opbrengen van de af te geven vloeistof.

Doel van de onderhavige uitvinding is een opbrenginrichting te verschaffen van het hiervoor genoemde soort, die de nadelen van een koepelvormig orgaan bestaande uit een schuimmateriaal niet bezit, en wel de voordelen daarvan, en die gesloten kan worden zodanig dat hij niet het risico loopt dat bij opslag de vloeistof kan ontsnappen.

Doel van de onderhavige uitvinding is een opbrenginrichting voor vloeistoffen van het hiervoor genoemde soort te verschaffen, gekenmerkt door het feit dat het koepelvormig orgaan bestaat uit stijf poreus materiaal en dat de flessehals ten minste een soepel gebied bevat.

Op voordelige wijze is het koepelvormige orgaan van kunststof materiaal of van een stijve poreuse keramiek.

Aldus kan het koepelvormig orgaan, hoewel hij stijf is, zich op uitstekende wijze aanpassen aan de delen van het lichaam dankzij de soepelheid van de hals.

Bij voorkeur bestaat het soepele gebied van de hals uit een balg.

Het samendrukken en uitzetten van de balg tijdens het opbrengen, en ook de soepelheid bij het opbrengen, biedt een betere afgifte van het produkt: tijdens het opbrengen met de kop naar beneden, al naar de kracht uitgeoefend door de gebruiker, wordt het volume van het reservoir verminderd en derhalve gaat het produkt sterker stromen. Wanneer de druk opgeheven wordt, neemt het inwendig volume toe ten gevolge van het uitzetten van de balg, hetgeen aan de ene kant tot het weer toetreden van lucht leidt, en aan de andere kant tot het eventueel weer opzuigen van een overmatige hoeveelheid van het produkt op de huid.

In de positie bij het opbergen, is de verbinding tussen het inwendige van de fles en het koepelvormig orgaan gesloten, door samenwerking van het afsluitorgaan en van de dop. Het koepelvormig orgaan van stijf poreus materiaal is dus niet steeds in aanraking met de af te geven vloeistof en de kap die bestemd is om aangebracht te worden op dit koepelvormig orgaan behoeft niet uitgerust te worden met een absorberende pakking.

Het afsluitorgaan kan een cilindrisch bevestigingsschort bevatten met een cirkelvormige basis voorzien van een schroefdraad die samenwerkt met een overeenkomstige schroefdraad aangebracht op de hals, welk bevestigingsschort verbonden is aan een stopelement gecentreerd op de hartlijn van de hals.

Het afsluitorgaan kan een cilindrisch afdichtschort bevatten, dat in de eerste plaats coaxiaal is ten opzichte van het vastzetschort en ringvormig daaraan verbonden is, en in de tweede plaats aangebracht in het inwendige van de hals en in de derde plaats ringvormig verbonden is aan een centrale huls die coaxiaal is ten opzichte van het vastzetschort en het afdichtschort, welke huls open is naar het inwendige van de fles en aan zijn andere eind gesloten is door het stopelement, waarbij de opening of openingen aangebracht zijn in de zijwand van de genoemde huls.

Het afsluitorgaan kan een geleidingsschort bevatten dat coaxiaal is ten opzichte van het vastzetschort en ondersteund door een ringvormige verbinding tussen het afdichtschort en de zijwand van de huls in de richting van het koepelvormig orgaan, waarbij het geleidingsschort zacht wrijvend samenwerkt met een bijbehorend schort dat zich bevindt op het sluitelement van de dop.

In de dop worden de steunelementen voor het koepelvormig orgaan op voordelige wijze gevormd door twee coaxiale cilindrische wanden, de ene inwendig, de andere uitwendig, onderling verbonden door hun randen die zich bevinden aan de zijde van de fles, welke twee wanden onderling een ruimte vormen met in radiale richting een zodanige afmeting dat daarin de rand van het koepelvormig orgaan gestoken kan worden, waarbij de wand die zich het dichtst bij de hartlijn van de fles bevindt, nabij het vastzetschort van het afsluitorgaan ligt.

De inwendige cilindrische wand kan op zijn inwendige vlak een schroeflijnvormige groef bevatten die samenwerkt met een pen die uitsteekt op het uitwendige van het vastzetschort van het afsluitorgaan, zodanig dat de dop beweegbaar is ten opzichte van het afsluitorgaan wanneer hij verdraaid wordt ten opzichte van de fles, terwijl het stopelement een platte schijf is, die ondergebracht kan worden in een gat voorzien in het centrale gebied van het sluitelement.

Bij voorkeur bevat de inwendige cilindrische wand van de dop, bij zijn eind nabij de zijde van het koepelvormig orgaan, een sluitelement dat een bodem vormt, die ten opzichte van de uitwendige cilindrische wand een hoek maakt die gelijk is aan of iets kleiner dan 90°* zodanig dat wanneer de afgiftekop zich in de sluitstand bevindt, het sluitelement met de randen van het gat rust op de randen van de schijf, zodanig dat een dichte pakking wordt gevormd welke de koker van het afsluit-orgaan afsluit, terwijl wanneer de afgiftekop zich in de geopende stand bevindt, het genoemde sluitelement zich bevindt in de ruimte tussen de schijf en het koepelvormig orgaan.

De inwendige cilindrische wand van de dop kan verlengd zijn in de richting van de fles door een cilindrisch steunschort met een uitwendige diameter die ongeveer gelijk is aan die van de fles bij de basis van de hals en een zodanige lengte dat in de sluitstand van de afgiftekop, het genoemde schort rust op een schouder die zich bevindt bij de basis van de flessehals.

In het algemeen bevat de opbrenginrichting een kap die de hals, de afgiftekop en het koepelvormig orgaan bedekt, waarbij de genoemde kap een afgesloten cilindrische zijwand bevat die aan één van zijn einden afgesloten is door een bodem. De bodem van de kap kan in het inwendige van de kap een cilindrische huls bevatten die, in de positie voor opslag, rust op de rand van de uitwendige cilindrische wand van de dop, waarbij de dop bijvoorbeeld op een van schroefdraad voorzien gedeelte geschroefd kan worden, voorzien aan de zijde van de schouder waar de hals zich niet bevindt.

De kap zou ook door opschuiven vastgezet kunnen worden.

Volgens een voordelige uitvoeringsvorm is de fles uitgevoerd in doorschijnend of doorzichtig kunststofmateriaal en is hij aangebracht in het inwendige van een ondoorschijnend stijf omhulsel, waarvan de bodem een opening bevat zodanig dat de bodem van de fles zichtbaar is en het vulniveau van het produkt kan worden weergegeven.

De fles kan aan de basis van een balg* een cilindrisch deel bezitten met een grotere diameter, die aan de zijde tegenover de balg verlengd is met een cilindrisch deel met een kleinere diameter waarvan de bodem opgenomen is in een kraag die de opening van de bodem van het omhulsel omgeeft.

Dit omhulsel bezit in de richting van zijn eind nabij het koepelvormig orgaan, een cilindrische vorm, terwijl zijn inwendige diameter gelijk is aan de uitwendige diameter van het deel met grotere diameter van de fles, terwijl aan de kant van het genoemde deel tegenover de balg, het omhulsel een ovale dwarsdoorsnede bezit die inwendig raakt aan het deel met een kleinere diameter dan de fles.

Het omhulsel bevat bevestigingsmiddelen, in het bijzonder een schroefdraad voor de kap.

Om de uitvinding beter te kunnen begrijpen zal nu, slechts als voorbeeld en niet als beperking, een beschrijving gegeven worden van twee uitvoeringsvoorbeelden die weergegeven zijn in de bijgevoegde tekeningen.

Fig. 1 toont een langsdoorsnede van een opbrenginrichting volgens een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding, in gesloten stand; fig. 2 toont een langsdoorsnede van een inrichting volgens fig. 1 in de open stand; fig. 3 toont een langsdoorsnede, met uitwendige delen, van een andere uitvoeringsvorm, in de gesloten stand; fig. 4 toont ten slotte een linker aanzicht ten opzichte van fig. 3, van de opbrenginrichting in de open toestand.

In de fig. 1 en 2 is te zien dat het opbrengorgaan in zijn geheel aangeduid is met verwijzingsteken 1; hij omvat een fles 2, die slechts gedeeltelijk weergegeven is. Deze fles 2 is voorzien van een hals 3* waarbij het lichaam van de fles door een schouder 4 verbonden is aan de hals 3· Het opbrengorgaan 1 bevat tevens een afgiftekop 5 bestaande uit drie afzonderlijke delen: een koepelvormig orgaan 6, van poreus kunst-stofmateriaal of poreus keramiek, en dat stijf is; een afsluitinrichting 7 en een dop 8, die het koepelvormige orgaan 6 ondersteunt. Volgens de weergegeven uitvoeringsvorm bestaat de hals 3 van de fles 2 uit twee gebieden; het gebied dat zich het dichtst bij de fles 2 bevindt bestaat uit een balg 9 met verschillende vouwen, het gebied dat zich het verst van de fles af bevindt is een huls 10 van stijf materiaal. Het inwendig vlak 11 van de huls 10 is glad, terwijl zijn uitwendig vlak 12 voorzien is van een schroefdraad 13- Bij de basis van de hals 3 bezit de fles 2 een schouder 4 die aan de fles 2 verbonden is door een cilindrisch gebied met een schroefdraad 40, waarbij de uitwendige diameter van het genoemde gebied iets kleiner is dan dat van de fles 2. Het koepelvormig orgaan 6 en de dop zijn, in de toestand dat de opbrenginrichting is opgeborgen, bedekt door een kap 36 met een algemene cilindrische vorm; de bodem 37 van de kap 36 is bol naar het uitwendige en aangebracht bovenop het koepelvormig orgaan 6. De basis van de kap 36 bevat inwendig een schroefdraad 39 die samenwerkt met de schroefdraad 40 ter bevestiging van de kap 36 op de fles 2. De uitwendige diameter van de cilindrische wand 38 van de kap is gelijk aan de uitwendige diameter van de fles 2.

υ

De kap 36 kan doorzichtig zijn ten einde het poreuse koepelvormige orgaan 6 te laten zien, wanneer hij zich op zijn plaats bevindt.

Het afsluitorgaan 7 bevat drie cilindrische coaxiale schorten 16, 17, 23, waarvan de bases cirkelvormig zijn en de beschrijvenden evenwijdig lopen aan de hartlijn van de hals 3· Het bevestigingsschort 14 is het buitenste: hij bezit op zijn inwendig vlak een schroefdraad 15 die samenwerkt met de schroefdraad 13 van het stijve deel 10 van de hals 3· Het uitwendig vlak van het afdichtschort 16 steunt op het gladde inwendig vlak 11 van de stijve huls 10 van de hals 3· De schorten 14 en 16 zijn onderling verbonden door een ringvormig deel 17 aan hun eind het dichtst bij het koepelvormig orgaan 6. Het afsluitorgaan bevat eveneens een centrale koker 18 met de vorm van een afgeknotte kegel die coaxiaal is ten opzichte van de schorten 14 en 16, De basis met de kleinste diameter van de afgeknotte kegel 18 is gesloten door een schijf 20 en de basis met de grootste diameter opent in de richting van de hals 3· De zijwand 21 van de koker 18 is voorzien van een opening 22; de basis met de grootste diameter van de afgeknotte kegel is verbonden aan het afdichtschort .16 van het afsluitorgaan 7. door middel van een plat ringvormig oppervlak loodrecht op de gemeenschappelijke hartlijn van de schorten 14 en 16. Uitgaande van dit ringvormige oppervlak, steekt het cilindrische geleidingsschort 32 zich uit in de richting van het koepelvormig orgaan 6.

De dop 8 bedekt het afsluitorgaan 7: hij bevat een inwendige cilindrische wand 24, waarvan het inwendig oppervlak in aanraking is met het uitwendig oppervlak van het bevestigingsschort l4 van het afsluitorgaan 7; dit inwendig oppervlak dat in aanraking is met het uitwendig schort 14 bevat een schroeflijnvormige groef die samenwerkt met een pen 25 uitstekend op het uitwendig oppervlak van het bevestigingsschort 14 van het afsluitorgaan 7· De cilindrische wand 24 is aan één van zijn uiteinden gesloten door een sluitelement 26 dat een bodem vormt en, in zijn centrale gebied, een gat 27a bezit; het sluitelement vormt dus een ringvormig oppervlak rond de opening 27a: dit oppervlak is een weinig bol met betrekking tot het afsluitorgaan 7* De rand 27 van het gat 27a rust op het randgebied van de schijf 20 welke de koker 18 van het afsluitorgaan 7 sluit, wanneer de opbrenginrichting 1 zich in de gesloten stand bevindt, zoals weergegeven in fig. 1. Het sluitelement 26 bevat een cilindrisch schort 28 dat zich uitstrekt naar de fles 2; het schort 28 bezit dezelfde hartlijn als het gat 27a en hij werkt, licht wrijvend, samen met het geleidingsschort 23 van het afsluitorgaan 7·

De steunelementen van het stiive koenelvormiffe oreaan 6 van poreus materiaal bevatten in de eerste plaats een cilindrische wand 24 waarop gedeeltelijk het inwendige holle vlak van het koepelvormig orgaan 6 rust, en in de tweede plaats een cilindrische wand 29 van de dop 8; de wand 29 is coaxiaal ten opzichte van de wand 24 en daaromheen aangebracht. De ruimte tussen de inwendige cilindrische wand 24 en de uitwendige cilindrische wand 29 is zodanig dat daarin de vrije rand van het koepelvormig orgaan 6 van poreus materiaal kan worden gestoken, welk koepelvormig orgaan op zijn steunelementen gehouden wordt door vastklikken van een ringvormige verdikking 35» uitwendig aangebracht op het koepelvormig orgaan 6, in een ringvormige groef 30 aangebracht op het inwendig vlak van het schort 29· De cilindrische wanden 24 en 29 zijn onderling aan hun eind dat zich het dichtst bij de fles 2 bevindt, verbonden door een ringvormig oppervlak 31· De cilindrische wand 29 is door middel van een afgeknot kegelvormig oppervlak 33 naar het uitwendige verbonden aan een cilindrisch steunschort 3^· Dit steunschort 34 bezit een uitwendige diameter die gelijk is aan de inwendige diameter van de cilindrische wand 38 van de kap 36 en rust op de schouder 4 van de fles 2 wanneer de opbrenginrichting zich in de sluitstand bevindt. Het koepelvormig orgaan 6 van poreus materiaal bevat een gedeelte dat bestaat uit een bolvormige kap, waarvan de bolvorm naar het uitwendige gericht is, verbonden aan een cilindrisch deel dat de zijwand vormt van het koepelvormig orgaan.

In de sluitstand, zoals weergegeven in fig. 1, is de afgiftekop 5 bedekt door de kap 36. De bodem 37 van de kap 36 bevat een cilindrische huls 4l die, wanneer de opbrenginrichting zich in de gesloten stand bevindt, dat wil zeggen wanneer de kap op de fles 2 is geschroefd, zich in het verlengde bevindt van het cilindrische schort 29 in aanraking met het vrije eind daarvan.

In fig. 1 is te zien dat, wanneer de opbrenginrichting zich in gesloten toestand bevindt, de vloeistof in de fles 2 het koepelvormig orgaan 6 van poreus materiaal niet kan bereiken onafhankelijk van de positie van het opbrengorgaan: met de kop naar boven, met de kop naar beneden, of liggend. Net zo kunnen de vloeistofdampen niet tot bij het koepelvormig orgaan komen. De vloeistof dringt, via de opening 22 van de koker 18, in een gesloten ruimte; deze ruimte is gesloten door de twee cilindrische geleidingsschorten: 23 op het afsluitorgaan en 28 op de dop, welke een afdichtsysteem vormen met zelf-afdichtende schorten; hij is eveneens gesloten vanwege het feit dat de rand 27 van het gat 27a van de dop 8 op het randgebied van de schijf 20 rust van de koker 18 van het afsluitorgaan 3* Het feit dat het sluitelement een weinig bolvormig is met betrekking tot het afsluitorgaan 7 biedt de mogelijkheid dat de rand 27 op het randgebied van de schijf 20 een elastische druk uitoefent die voldoende is om de afdichting te verzekeren.

Wanneer de gebruiker de opbrenginrichting wil gebruiken, schroeft 5 hij de kap 36 af en neemt.die weg; de afgiftekop is dan toegankelijk. Om de vloeistof die zich in de fles 2 bevindt te kunnen afgeven, beroert de gebruiker de dop 8 en doet hem draaien rond de hartlijn van de hals 3, bijvoorbeeld over een kwart omwenteling ten opzichte van het afsluitorgaan 7; de dop 8 verplaatst zich dan evenwijdig aan de hartlijn van de D fles gezien de samenwerking van de pen 25 en de schroeflijnvormige groef aangebracht op het inwendige vlak van de wand 24. Het contact tussen de rand 27 van het sluitelement 26 en de schijf 20 van de koker 18 wordt zodoende onderdrukt. Aldus wordt het steeds verder openen verzekerd van de verbinding tussen de fles 2 en het koepel vormig orgaan 6 van poreus 5 materiaal. Tegelijkertijd glijden de geleidingsschorten 28 van de dop 8 en 23 van het afsluitorgaan 7 langs elkaar, waarbij de onderlinge dichtheid bewaard blijft. Ook verwijdert het uiteinde van het schort 34, dat in contact was met de schouder 4, zich daarvan, waarbij het deel van de hals 3 wordt vrijgegeven dat de balg vormt. Fig. 2 toont de inrichting ) volgens de uitvinding in de stand met een maximale opening. Wanneer de gebruiker de vloeistof die zich in de fles bevindt op bijvoorbeeld zijn huid wenst aan te brengen, draait hij het opbrengorgaan naar links in de geopende toestand, zodanig dat het koepelvormig orgaan 6 geïmpregneerd wordt en daarna gaat hij over tot het opbrengen. Het deel van de hals 3 i dat een balg is, biedt een grote zachtheid bij het opbrengen en biedt de mogelijkheid om naar keuze dè afgiftekop 5 te oriënteren. De schuine stand van de afgiftekop 5 is evenwel begrensd, gezien het feit dat de richel van het schort 34 van de dop 8 in aanraking komt met de schouder 4 van de fles 2. Zodoende wordt verhinderd dat de balg achteruit gaat. In fig. 2 is met onderbroken lijnen, de afgiftekop 5 weergegeven in de maximaal hellende stand.

De balg 9» van de hals 3» biedt de mogelijkheid dat het koepelvormig orgaan 6, dat stijf is, zich op uitstekende wijze aanpast aan de delen van het lichaam. Verder leidt de elasticiteit van de balg 9* bij het uitzetten daarvan, tot een zelf-opzuigend vermogen voor het produkt, zoals een spons, hoewel het koepelvormig orgaan stijf is,

Wanneer de gebruiker het gebruik van de opbrenginrichting gestaakt heeft, sluit hij deze. Voordat hij het deksel 36 weer kan plaatsen, moet hij noodzakelijkerwijze aanvangen met het verdraaien, in tegengestelde richting van de dop 8 op het afsluitorgaan 7, hetgeen elke foute hande ling uitsluit. De geleidingsschorten 28 en 23 glijden in tegengestelde richting, de een tegen de ander, terwijl het onderste deel van het schort 34 in aanraking komt met de schouder 4 van de fles 2. Vervolgens schroeft de gebruiker de kap 36 op de schouder 4 en komt de huls 4l die zich bevindt op de bodem van het deksel 37 te rusten op het schort 29 zodanig dat een dichte afdichting wordt gevormd. Op deze wijze wordt verhinderd dat de vloeistof die zich nog in het koepelvormig orgaan 6 van poreus materiaal zou bevinden, uit het deksel kan ontsnappen tijdens opslag. De vloeistof verzamelt zich in de vrije ruimte die zich bevindt tussen de vastgeklikte rand van het koepelvormig orgaan 6 van de dop 8.

Onder verwijzing naar de fig. 3 en 4 is een andere uitvoeringsvorm te zien van de opbrenginrichting volgens de uitvinding. De elementen van de inrichting van de fig. 3 en 4 die identiek zijn of een rol vervullen die overeenkomt met die van de reeds onder verwijzing naar de fig. 1 en 2 beschreven elementen zijn aangeduid met verwijzingstekens die gelijk zijn aan de som van het getal 100 en hun verwijzing gebruikt in de fig. 1 en 2, terwijl de beschrijving daarvan niet herhaald zal worden of slechts kort zal zijn.

De uitvoering van de afsluitinrichting 107 en van de dop 108 is praktisch identiek aan die van de fig. 1 en 2.

De fles 102 is uitgevoerd in doorschijnend of doorzichtig materiaal en bevindt zich in het inwendige van een ondoorzichtig omhulsel 42 waarvan de bodem 43 een opening 44 bevat zodanig dat de doorschijnende of doorzichtige bodem 45 van de fles 102 te zien is en het vulniveau van het produkt in het inwendige van de fles 102 weergegeven kan worden.

Op voordelige wijze bevat de fles 102, aan de basis van de balg 109, een cilindrisch deel 46 met een grotere diameter, aan de kant tegenover de balg 109 verlengd met een cilindrisch deel 47 met een kleinere diameter waarvan de bodem 45 gestoken is in een kraag 48 die de opening 44 omgeeft.

Het omhulsel 42 bezit, nabij zijn eind 49 in de nabijheid van het koepelvormig orgaan 106, een cilindrische vorm, terwijl zijn inwendige diameter gelijk is aan de uitwendige diameter van het deel 46 van de fles. Aan de kant van het deel 46 tegenover de balg 109. bevat het omhulsel een deel 50 met een ovale dwarsdoorsnede; de doorsnede van het inwendig oppervlak van dit deel 50 bezit een grote aslijn waarvan de lengte gelijk is aan de diameter van het deel 46, en een kleine aslijn waarvan de lengte gelijk is aan de diameter van het deel 47· Het deel 50 raakt inwendig aan het deel 47 van de fles. Het vastzetten van de inrichting 101 ter hoogte van het deel 50 wordt vergemakkelijkt door deze ovale of elliptische doorsnede.

De schroefdraad 140 bestemd voor het vastzetten van de kap 136 is voorzien aan het bovenste eind van het cilindrische deel 49 van het omhulsel 42.

5 De werking en het gebruik van de opbrenginrichting van de fig. 3 en 4 komen overeen met die beschreven onder verwijzing naar de fig. 1 en ,2.

Claims

1. Opbrenginrichting (1) voor vloeistof, voorzien van een fles (2) met een hals (3) waarop een afgiftekop (5) is bevestigd, voorzien van een koepelvormig afgifteorgaan (6), waarbij de afgiftekop (5) aan de ene kant een afsluitorgaan (7) bevat, bevestigd op de hals (3) van de fles (2) en met ten minste één opening (22) en, aan de andere kant, een dop (8) met steunelementen (24, 29) voor het koepelvormig orgaan (6), waarbij de dop (8) mechanisch verbonden is aan het afsluitorgaan (7) en met de hand bediend kan worden door verschuiven evenwijdig aan de langshart-lijn van de opbreng-inrichting (1) tussen een sluitstand, waarin een sluitelement (26) van de dop (8) samenwerkt met een stopelement (20) van het afsluitorgaan (7) ten einde elke verbinding tussen het inwendige van de fles (2) en het koepelvormig orgaan (6) te verhinderen, en een open toestand waarin de genoemde verbinding verschaft wordt, met het kenmerk, dat het koepelvormig orgaan (6) van stijf poreus materiaal is en dat de hals van de fles ten minste een soepel gebied bevat.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het soepele gebied van de hals (3) bestaat uit een balg (9).

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het koepelvormig orgaan (6) van kunststofmateriaal is of een stijf poreus keramiek materiaal.

4. Inrichting volgens één van de conclusies 1 t/m 3. met het kenmerk, dat het afsluitorgaan (7) een cilindrisch bevestigingsschort (14) bevat met een cirkelvormige basis voorzien van een schroefdraad (15) die samenwerkt met een overeenkomstige schroefdraad (13) aangebracht op de hals (3), welk bevestigingsschort verbonden is aan een stopelement (20) gecentreerd ten opzichte van de hartlijn van de hals (3) .

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het afsluitorgaan (7) een cilindrisch afdichtschort (16) bevat, dat in de eerste plaats coaxiaal is ten opzichte van het bevestigingsschort (14) en ringvormig daaraan verbonden, in de tweede plaats aangebracht is in het inwendige van de hals (3) en in de derde plaats ringvormig verbonden is aan een centrale koker (18) die coaxiaal is ten opzichte van het vastzetschort (l4) en het afdichtschort (16), welke koker open is naar het uitwendige van de fles (2) en gesloten aan zijn andere eind, door het stopelement (20), waarbij de opening of openingen (22) aangebracht zijn in de zijwand van de genoemde koker (18).

6. Inrichting volgens één van de conclusies 4 of 5, met het ken- merk, dat het afsluitorgaan (7) een geleidingsschort (23) bevat dat coaxiaal is tenopzichte van het bevestigingsschort (14) en gedragen door de ringvormige verbinding tussen het afdichtschort (16) en de zijwand van de koker (18) in de richting van het koepel vormig orgaan (6) , welk geleidingsschort licht wrijvend samenwerkt met een bijbehorend schort (28) gedragen door het sluitelement (26) van de dop (8).

7· Inrichting volgens één van de conclusies 1 t/m 6, met het kenmerk, dat in de dop (8), de steunelementen voor het koepelvormig orgaan (6) bestaan uit twee coaxiale cilindrische wanden, de een inwendig (2*0, de ander uitwendig (29), onderling verbonden door hun randen die zich bevinden aan de zijde van de fles (2), welke twee wanden onderling een ruimte insluiten met in radiale richting een afmeting zodanig dat daarin de rand van het koepelvormig orgaan (6) gestoken kan worden, waarbij de wand (24) die zich het dichtst bij de hartlijn van de fles (2) bevindt, in de nabijheid is van het bevestigingsschort (14) van het afsluitorgaan (7).

8. Inrichting volgens één van de conclusies 1 t/m 7, met het kenmerk, dat de inwendige cilindrische wand (24) op zijn inwendig vlak een schroeflijnvormige groef bevat die samenwerkt met een pen (25) die uitwendig uitsteekt op het bevestigingsschort (14) van het afsluitorgaan (7) , zodanig dat de dop (8) verschuifbaar is ten opzichte van het afsluitorgaan (7) wanneer hij in draaiing gebracht wordt ten opzichte van de fles (2), waarbij het stopelement (20) een plat vlak is, dat opgenomen kan worden in een gat (27a) aangebracht in het centrale gebied van het sluitelement (26).

9· Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de inwendige cilindrische wand (24) van de dop (8) aan zijn eind dat zich bevindt aan de kant van het koepelvormig orgaan (6), een sluitelement (26) bevat dat een bodem vormt, die met de uitwendige cilindrische wand (29) een hoek maakt gelijk aan of iets kleiner dan 90°, zodanig dat wanneer de afgiftekop (5) zich in de sluitstand bevindt, het sluitelement (26), door middel van de randen (27) van het gat (27a), rust op de randen van de schijf (20), waardoor een dichte koppeling wordt gevormd welke de koker (18) van het afsluitorgaan (7) sluit, terwijl wanneer de afgiftekop (5) zich in de geopende stand bevindt, het genoemde sluitelement zich bevindt in de ruimte tussen de schijf (20) en het koepelvormig orgaan (6).

10. Inrichting volgens conclusie 7, op zichzelf genomen of in combinatie met één van de conclusies 8 of 9, met bet kenmerk, dat de inwendige cilindrische wand (24) van de dop (8) zich in de richting van de fles (2) voortzet door middel van een cilindrische schortsteun (3*0 met een uitwendige diameter die ligt in de buurt van die van de fles bij de basis van de hals (3) en een zodanige lengte dat in de sluitstand van de afgiftekop (5) het genoemde schort (34) steunt op een schouder (4) bij de basis van de hals (3) van de fles (2).

11. Inrichting volgens één van de conclusies 1 t/m 10, met het kenmerk, dat hij een kap (36) bevat die de hals (3)» de afgiftekop (5) en het koepelvormig orgaan (6) bedekt, welke kap een cilindrische zijwand bevat die aan één van zijn einden afgesloten is door een bodem (37).

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de bodem (37) van de kap (36), in het inwendige van de kap, een cilindrische huls (41) bevat die, in opbergtoestand, rust op de rand van de uitwendige cilindrische wand (29) van de dop (8), waarbij de kap geschroefd is op een van schroefdraad voorzien gedeelte aan de kant van de schouder (4) waar zich de hals (3) niet bevindt.

13· Inrichting volgens één van de conclusies 1 t/m 11, met het kenmerk, dat de fles (102) uitgevoerd is in een doorschijnend of doorzichtig materiaal en zich bevindt in het inwendige van een stijf ondoorzichtig omhulsel (42) waarvan de bodem (43) een opening (44) bevat, zodanig dat de bodem van de fles (102) alsmede het volumeniveau van het produkt zichtbaar is .

14. Inrichting volgens conclusie 13. met het kenmerk, dat de fles (102) aan de basis van de balg (109), een cilindrisch deel (46) bevat met een grotere diameter, en aan de kant tegenover de balg verlengd met een cilindrisch deel (47) met een kleinere diameter, waarvan de bodem (45) gestoken is in een kraag (48) die de opening (44) van de bodem van het omhulsel begrenst.

13. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat het omhulsel (42) naar zijn eind (49) nabij het koepelvormig orgaan (106), een cilindrische vorm bezit en zijn inwendige diameter gelijk is aan de uitwendige diameter van het deel (46) met de grotere diameter van de fles (102), terwijl aan de kant van het genoemde deel (46) tegenover de balg (109) het omhulsel een deel (50) bezit met een ovale dwarsdoorsnede, die inwendig raakt aan het deel met kleinere diameter (47) van de fles.