NL9000978A - Ophaaldeurstelsel. - Google Patents

Description

Titel: Ophaaldeurstelsel»

De uitvinding heeft betrekking op een ophaaldeurstel-sel in het bijzonder geschikt voor toepassing in railvoertuigen, welk ophaaldeurstelsel een ophaaldeur, vertikale geleidings-organen voor het in vertikale richting geleiden van de ophaaldeur, en horizontale geleidingsorganen voor het in horizontale richting geleiden van de ophaaldeur, alsmede aandrijfmiddelen voor het openen en sluiten van de deur, omvat.

Dergelijke ophaaldeurstelsels zijn uit de praktijk bekend, en worden bijvoorbeeld voor loodsen, garages en dergelijke gebruikt. Een ophaaldeur kan uit een enkel stijf paneel bestaan en wordt dan meestal met de term kanteldeur aangeduid. Ook zijn ophaaldeuren bekend, die uit een aantal zich horizontaal over de gehele breedte van de deur uitstrekkende, scharnierend met elkaar verbonden panelen zijn opgebouwd. Dergelijke gelede deuren worden met de term roldeur aangeduid.

De bekende ophaaldeuren kunnen niet zonder meer toegepast worden in railvoertuigen, omdat bij toepassing in railvoertuigen geheel andere krachten optreden dan bij stationaire toepassingen. Deuren van railvoertuigen kunnen bijvoorbeeld onderhevig zijn aan zeer sterke zuigkrachten, maar ook aan grote drukkrachten indien het om einddeuren van wagons gaat. Onder deze omstandigheden dienen de deuren hermetisch gesloten te blijven en niet of nauwelijks te trillen.

De uitvinding beoogt een ophaaldeurstelsel ter beschikking te stellen dat in het bijzonder geschikt is voor toepassing in railvoertuigen. Hiertoe wordt volgens de uitvinding een ophaaldeurstelsel van de boven beschreven soort daardoor gekenmerkt, dat de vertikale geleidingsmiddelen en de aandrijfmiddelen zodanig met elkaar en met de ophaaldeur samenwerken, dat bij het sluiten van de ophaaldeur deze door de aandrijfmiddelen vóór een af te sluiten deuropening wordt gebracht en vervolgens in hoofdzaak door de vertikale geleidingsmiddelen met een plugbeweging in een de deuropening afsluitende stand wordt gebracht.

In het volgende zal de uitvinding nader worden beschreven met verwijzing naar de bijgevoegde tekening van een uitvoe-ringsvoorbeeld.

Figuur 1 toont schematisch in perspectief een uitvoe-ringsvoorbeeld van een deurstelsel volgens de uitvinding; figuur 2 toont schematisch in vertikale doorsnede volgens de lijn II-II in figuur 1 in meer detail een deel van een voorbeeld van een deurstelsel volgens de uitvinding; figuur 3 toont een detail van figuur 2; figuur 4 toont een doorsnede volgens de lijn IV-IV in figuur 3; figuur 5 toont schematisch in zij-aanzicht op soortgelijke wijze als figuur 2 een voorbeeld van een compleet deurstelsel volgens de uitvinding; figuur 6 toont een voorbeeld van een handbedienings-inrichting voor een deurstelsel volgens de uitvinding; en figuur 7 toont schematisch een variant van figuur 1.

Figuur 1 toont schematisch in perspectief een voorbeeld van een ophaaldeurstelsel volgens de uitvinding, omvattend een ophaaldeur 1, die in dit voorbeeld geleed is en uit panelen 2 t/m 5 is opgebouwd. De panelen 2 t/m 5 strekken zich in de breedterichting van de deur uit en zijn scharnierend langs horizontale scharnierlijnen met elkaar verbonden. Aan weerszijden van de deur bevinden zich ter hoogte van de scharnierlijnen en nabij de eindranden van het onderste en het bovenste paneel 5 respectievelijk 2 geleidingswielen, waarvan een aantal, aangegeven met 6 t/m 10, zichtbaar is in figuur 1. Middels de geleidingswielen wordt de deur tijdens het openen en sluiten langs corresponderende gelei-dingsrails gevoerd, zoals in het volgende nog nader zal worden beschreven.

Figuur 1 toont voorts twee eindloze kettingen of andere soortgelijke transportorganen 11, 12, die zich aan weerszijden van de deuropening nabij de bovenzijde van de deur achterwaarts uitstrekken en elk over twee kettingwielen 13,14 respectievelijk 15,16 of snaarschijven, (getande) riemschijven of dergelijke zijn gevoerd. In het volgende zal kortheidshalve steeds over kettingwielen en kettingen worden gesproken, doch daaronder zijn tevens begrepen alle andere soortgelijke organen zoals bijvoorbeeld riemschijven en riemen (al dan niet getand) snaarschi jven en snaren etc.. De kettingwielen zijn op geschikte wijze gelagerd, en de achterste kettingwielen zijn in het getoonde voorbeeld op een gemeenschappelijke, aangedreven as 17 gemonteerd.

De as 17 draagt een extra kettingwiel 18, dat via een ketting 19 door een aandrijfinrichting 20 kan worden aangedreven.

De kettingen 11,12 zijn elk via een verbindingsarm 21 respectievelijk 22 verbonden met het bovenste deurpaneel 2. De verbindingsarmen zijn enerzijds bij 23, respectievelijk 24 scharnierend met corresponderende schakels van de kettingen verbonden en anderzijds bij 25 respectievelijk 26 scharnierend met het bovenste deurpaneel verbonden nabij de bovenrand daarvan.

In figuur 1 is te zien dat bij rotatie van de kettingwielen in de richting van de klok de armen 21,22 de deur naar rechts zullen doen bewegen. Als gevolg van de nog te beschrijven geleiderails bewegen de panelen daarbij eerst omhoog en vervolgen in horizontale stand naar achter.

Als de kettingwielen tegen de richting van de klok in draaien drukken de armen 21,22 het bovenste paneel vanuit de getoonde, achterwaarts neigende stand, tot in een in hoofdzaak vertikale, gesloten, stand. Daarbij is voor tenminste één der armen een aanslagorgaan 27 voorzien, dat zodanig geplaatst is, dat de arm tegen het aanslagorgaan stuit juist nadat de scharnierpunten van de arm en het middelpunt van het bijbehorende kettingwiel de stand zijn gepasseerd, waarin die punten op één lijn liggen.

Als gevolg van dit zogenaamde overcenter sluitprincipe is het onmogelijk dat de deur door een van buiten af op de deur uitgeoefende kracht wordt geopend. Voorts blijft de deur ook in de gesloten stand als de bekrachtigingsenergie voor de aandrijfinrichting wegvalt.

Ter toelichting van het overcenter sluitprincipe wordt nog opgemerkt, dat het bovenste paneel in de gesloten stand tegen in figuur 1 niet getoonde afdichtstrippen ligt op het moment dat het middelpunt van het kettingwiel nog juist niet in het verlengde van de verbindingsarm ligt. Bij voortgaande rotatie wordt het paneel met meer kracht tegen de afdichtstrippen geduwd, die daarbij inveren, zodat de verbindingsarm tot voorbij het dode punt kan bewegen en tegen de aanslag 27 tot rust komt. In die stand is de deur volledig gesloten. Een van buiten op de deur werkende kracht zal slechts tot gevolg kunnen hebben dat de verbindingsarm vaster tegen de aanslag 27 wordt gedrukt.

Figuur 2 toont schematisch een deel van een uitvoerings-voorbeeld van een ophaaldeurstelsel volgens de uitvinding.

In figuur 2 en de overige figuren zijn dezelfde verwijzings-cijfers gebruikt als in figuur 1 voor zover het overeenkomstige elementen betreft.

Figuur 2 toont een vertikale rand van de door de ophaaldeur 1 af te sluiten deuropening. De vertikale rand wordt gevormd door een kozijnstijl of een geschikt, bij voorkeur metalen, profiel 30 met een aanslagvlak 31 voor de deurpanelen.

Het aanslagvlak is voorzien van een soepele afdichtstrip 32 (zie ook figuur 4). De deurpanelen zijn in ongeveer dezelfde stand getekend als in figuur 1, dat wil zeggen dat de deur bijna gesloten is, doch de deuropening nog niet hermetisch afdicht.

Figuur 2 toont schematisch de geleidingsorganen voor de geleidingswielen van de ophaaldeur. Behalve het ook in figuur 1 zichtbare geleidingswiel 10 zijn in figuur 2 nog een bovenste geleidingswiel 33 en een ter hoogte van de scharnierlijn tussen de onderste twee panelen 4 en 5 geplaatst geleidingswiel 34 getoond. Het bewegings-traject van de geleidingswielen omvat een horizontaal deel, gevormd door tenminste één horizontale geleidingsrail 35. Voorts is een vertikaal traject aanwezig, dat begrensd wordt door een achterste vertikaal profiel 36 en een voorste vertikaal profiel 37, waartussen de geleidingswielen van de ophaaldeur kunnen bewegen. De horizontale geleidingsrail 35 sluit in dit voorbeeld via een kwartcirkelvormig gebogen rail 38 aan op het achterste vertikale profiel 36.

Het achterste vertikale profiel 36 is middels een zich omhoog uitstrekkende stang 48 of dergelijke verbonden met een hefboom 39, die een vast draaipunt 40 heeft en die door een uitsteeksel van het bovenste paneel 2 of van de verbindingsarm 21 zodanig bediend kan worden, dat bij het sluiten van de ophaaldeur de hefboom 39 de stang 38 omhoog trekt. Met voordeel kan de bovenste rol 33 worden gebruikt om de hefboom 39 te bedienen.

Opgemerkt wordt dat aan de andere zijde van de deur bij voorkeur een soortgelijke constructie is toegepast.

Zo lang de deur nog niet geheel gesloten is liggen de vertikale profielen 36,37 zo ver van elkaar, dat elk geleidingswiel slechts met een der vertikale profielen gelijktijdig in aanraking kan zijn. Hierdoor is een soepele loop met minimale slijtage van de wielen en de profielen gewaarborgd. Ook treedt geen slijtage van de afdichtstrippen op omdat de deur tijdens de vertikale beweging niet met de afdichtstrippen in aanraking is. Beide vertikale profielen kunnen tegen veerkracht in naar het aanslagvlak 31 bewegen.

De voorste vertikale profielen zijn middels een aantal drukveren, waarvan er één bij 40 is getoond, tegen een vast punt, bijvoorbeeld het aanslagvlak 31, gesteund. De voorste vertikale profielen zijn voorts bij voorkeur aan de bovenzijde nog middels een trekveer 41 opgehangen. Voorts zijn voor de voorste vertikale profielen aanslagen 42 aanwezig, die de bewegingsmogelijkheid in de richting van het aanslagvlak 31 begrenzen.

De achterste vertikale profielen 36 worden onder veerkracht naar achter getrokken in de richting van aanslagen 43.

In het getoonde voorbeeld zijn hiertoe trekveren 44 toegepast. Ter hoogte van de aanslagen 43 zijn op de achterste profielen 36 wigvormige elementen 45 gemonteerd, waarvan de functie in het volgende zal worden toegelicht.

De werking van het beschreven ophaaldeurstelsel is als volgt. Indien uitgaand van de in figuur 2 getoonde situatie het kettingwiel 13 linksom roteert duwt de ver-bindingsarm 21 het bovenste paneel 2 van de ophaaldeur 1 in een vertikale stand. Daarbij wordt door het bovenste geleidingswiel 33 of een ander uitsteeksel van het bovenste paneel of de verbindingsarm het vrije uiteinde van de hefboom 39 omhoog bewogen. De hefboom trekt hierbij via de stang 38 het achterste vertikale profiel 36 omhoog, zoals met pijlen 46 in figuur 2 is aangegeven. Bij deze beweging werken de wigvormige elementen samen met de aanslagen 43, zodat het achterste vertikale profiel tevens naar voren wordt gedrukt. Via de geleidingswielen worden daardoor ook de deurpanelen en de voorste vertikale profielen in de richting van het aanslagvlak 31 gedrukt tot de deurpanelen stevig tegen de afdichtstrip 32 liggen. In de in figuur 3 getoonde geheel gesloten stand van de ophaaldeur liggen de voorste vertikale profielen tegen de aanslagen 42. Het bovenste paneel van de deur ligt buiten het bereik van het achterste vertikale profiel, en wordt direkt door de verbindingsarmen 21,22 tegen de afdichtstrip geduwd. De ophaaldeur volgens de uitvinding wordt derhalve bij het sluiten van de deur eerst voor de af te sluiten opening gebracht en vervolgens in zijn geheel met een zogenaamde plugbeweging tegen de afdichtstrippen geduwd om de definitieve afsluiting tot stand te brengen. Gelijktijdig bewegen de armen 21 en 22 tot voorbij de dode stand, zodat elke beweging als gevolg van direkt op de deur zelf uitgeoefende krachten geblokkeerd is.

Figuur 3 toont een gedeelte van figuur 2 waarbij de deur zich echter in de definitief gesloten stand bevindt.

De achterste geleidingsrail 36 is geheel omhoog en door de wigvormige elementen 45 ook naar voren bewogen. De gelei-dingswielen van de deur zijn daardoor ook naar voren bewogen en hebben de voorste geleidingsrail 37 tegen de kracht van de veer of veren 40 in tegen de aanslagen 42 gedrukt.

De ligging van de aanslagen is zodanig gekozen, dat in die stand de deurpanelen zelf vast tegen de afdichtstrippen 32, die rondom in de deuropening zijn aangebracht, zijn gedrukt.

Eén en ander is in figuur 4 nog eens in doorsnede getoond. Figuur 4 toont tevens op welke wijze de aanslagen 42 en 43 op een gemeenschappelijk in hoofdzaak L-vormig profiel 49 kunnen zijn gemonteerd. Het getoonde profiel omvat een eerste been 50 dat tegen de wand 51, waarin zich de af te sluiten deuropening bevindt, is gemonteerd. Het eerste been 50 is in dit voorbeeld naar de deuropening gericht en vormt daardoor tevens het aanslagvlak 31, waarop de afdichtstrip 32 is gemonteerd.

Het andere been 52 strekt zich dwars op de wand 51 uit en draagt de aanslagen 42,43. De vrije rand van het been 52 is in dit voorbeeld weer buitenwaarts omgezet en vormt een verstevigingsflens 53.

Bij het openen van de deur worden de kettingen 11,12 rechtsom aangedreven, waardoor de armen 21,22 eerst weer de dode stand passeren en vervolgens door de kettingen achterwaarts worden bewogen, daarbij het bovenste paneel meenemend. Het bovenste paneel kantelt hierdoor achterwaarts zodat de rol 33 (of een ander uitsteeksel van het paneel of de arm) de hefboom 39 vrijgeeft. De achterste geleidingsrail kan dan neerwaarts bewegen. Hiertoe kunnen veermiddelen zijn voorzien, die de achterste geleidingsrail naar beneden trekken en/of duwen. In het getoonde voorbeeld is de hefboom 39 echter voorzien van een nok 55 die bij de teruggaande beweging van de verbindingsarm bediend wordt door het gelei-dingswiel 33 (of ander uitsteeksel) waardoor de stang 48 en via de stang 48 de achterste geleidingsrail 36 naar beneden wordt bewogen. Deze beweging kan desgewenst weer door veermiddelen worden ondersteund.

Als de achterste geleidingsrails 36 naar beneden bewegen, treedt tevens onder invloed van de veren 44 een achterwaartse beweging op. De veren 40 kunnen dan de voorste geleidingsrails 37 naar achter duwen, waarbij via de geleidingswielen van de deurpanelen de deur zelf gelost wordt van de afdichtstrippen 32. De deur wordt "ontp'lugd".

Door de eerder beschreven neerwaartse en achterwaartse beweging van de achterste geleidingsrails is de aansluiting met het geboven traject 38 hersteld, zodat de deur vervolgens kan worden opgehaald tijdens de voortgaande aandrijving rechtsom van de kettingen 11,12. Daarbij loopt de deur weer vrij van de afdichtstrippen.

De aanslagen 42 en 43 zijn in het getoonde voorbeeld uitgevoerd als draaibare rollen, zodat bij de op en neer gaande beweging van de achterste geleidingsrail 36 slechts rolwrijving optreedt. Hetzelfde geldt voor de voorste geleidingsrail, die door de geleidingswielen van de deur enigszins in vertikale richting kan worden meegenomen bij het openen of sluiten van de deur.

Figuur 5 toont volledigheidshalve nog eens een deurstelsel volgens de uitvinding, waarin de deur bij 60 in de geheel geopende stand is getoond en bij 61 in de geheel gesloten stand. In de open stand ligt de deur in hoofdzaak in horizontale stand ter hoogte van de bovenrand van de deuropening. De deur wordt dan via de geleidingswielen door de horizontale rails 35 gedragen. Figuur 5 toont bij 62 nog een bedieningskast met knoppen voor het openen en sluiten van de deur.

De aandrijfmiddelen 20 omvatten in het getoonde voorbeeld een elektromotor 63, die via een tandwielkast 64 met een aandrijfketting, riem of snaar 19 is gekoppeld.

De elektromotor is bij voorkeur voorzien van een automatisch werkende rem, die rotatie van de motor verhinderd als de motor niet is bekrachtigd. Opgemerkt wordt, dat ook andere aandrijfbronnen toepasbaar zijn, zoals hydraulische of pneumatische aandrijfinrichtingen.

Ook kan de tandwielkast direkt met de as 17 zijn gekoppeld, zoals schematisch in figuur 7 is getoond. In het uitvoerings-voorbeeld van figuur 7 zijn de tandwielkast en de aandrijfmotor hoog en in het midden van de door de deur af te sluiten ruimte geplaatst, terwijl in de opstelling van figuur 1 en figuur 5 de aandrijfmiddelen relatief laag tegen een zijwand.van de door de deur af te sluiten ruimte zijn geplaatst.

In beide gevallen zijn echter een handbedieningsinrichting toegepast, die in noodgevallen kan worden gebruikt. Een voorbeeld van een geschikte handbedieningsinrichting 65 is schematisch getoond in figuur 6.

Figuur 6 toont een met de as 66 van de aandrijfmotor 63 gekoppelde tandwielkast 67, die een aandrijfas 68 heeft, waarop een slinger 69 kan worden geplaatst. De slinger kan meer of minder ver op de aandrijfas 68 worden geschoven.

Als de slinger zo ver mogelijk op de aandrijfas wordt geschoven en in de richting van de tandwielkast 67 wordt geduwd beweegt de aandrijfas 68 naar achter (naar links in figuur 6) tegen de door een veer 70 uitgeoefende veerkracht in. Dit heeft tot gevolg dat via een hefboomstelsel 71,72 de rem van de aandrijfmotor wordt ontkoppeld. Voorts wordt door een op de as 68 aangebrachte plaat 73 een microschakelaar bediend, die het elektrische circuit van de motor kan uitschakelen.

De slinger omvat een slingerkop 77 en een slingerarm 78. De slingerkop omvat een veerrem 79 en is voorzien van een nok 80, die om een pen 81 valt indien de slinger op de as 68 geschreven wordt. De constructie is zodanig, dat de nok 80 om de pen 81 valt voordat de rem van de aandrijfmotor ontkoppeld is. Derhalve is de veerrem 79 reeds werkzaam op het moment dat de rem van de aandrijfmotor via het hefboomstelsel 71,72 ontkoppeld wordt.

In het in figuur 7 getoonde uitvoeringsvoorbeeld is het met de motorrem gekoppelde hefboomstelsel schematisch getoond bij 74. Voorts is in de uitvoeringsvorm van figuur 7 geen tandwielkast maar een snaar, riem of kettingoverbrenging 75 tussen de slinger en de motor toegepast.

Figuur 7 toont voorts een loopdeur 76 in de ophaaldeur 1.

Een ophaaldeur volgens de uitvinding is bij een passende uitvoering van de panelen zeer geschikt om als branddeur te dienen, die bijvoorbeeld twee compartimenten van een railvoertuig, een vaartuig, een gebouw etc. luchtdicht van elkaar kan scheiden.

Opgemerkt wordt dat na het voorgaande diverse modificaties voor de deskundige voor de hand liggen. Zo zou de deur uit een geringer aantal panelen dan getoond, en zelfs uit een enkel paneel kunnen bestaan. Ook kan in plaats van een elektrische aandrijving een andersoortige aandrijving worden toegepast. Ook zou de omhooggaande beweging van de stang 48 op andere wijze, bijvoorbeeld via geschikt geplaatste hefbomen en/of draainokken kunnen worden omgezet in een plugbeweging van de achterste geleidingsrails. Ook zou een enkele, tegenover het midden van de deur geplaatste ketting met daaraan gekoppelde verbindingsarm kunnen worden toegepast.

Voorts zou het deurstelsel volgens de uitvinding in een een kwart slag gedraaide positie kunnen worden toegepast, waarbij de panelen in staande positie vanaf een der zijden van een deuropening voor en in de deuropening worden bewogen door één of meer liggend gepositioneerde kettingen. Deze en soortgelijke modificaties worden geacht binnen het kader van de uitvinding te vallen.

Claims (23)

1. Ophaaldeurstelsel, in het bijzonder geschikt voor toepassing in railvoertuigen, welk ophaaldeurstelsel een ophaaldeur, vertikale geleidingsorganen voor het in vertikale richting geleiden van de ophaaldeur en horizontale geleidingsorganen voor het in horizontale richting geleiden van de ophaaldeur, alsmede aandrijfmiddelen voor het openen en sluiten van de deur omvat, met het kenmerk, dat de vertikale geleidingsmiddelen en de aandrijfmiddelen zodanig met elkaar en met de ophaaldeur samenwerken, dat bij het sluiten van de ophaaldeur deze door de aandrijfmiddelen vóór een af te sluiten deuropening wordt gebracht en vervolgens in hoofdzaak door de vertikale geleidingsmiddelen met een plugbeweging in een de deuropening afsluitende stand wordt gebracht.

2. Ophaaldeurstelsel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de aandrijfmiddelen een dode stand hebben en zich in de afsluitende stand van de deur juist voorbij de dode stand bevinden.

3. Ophaaldeurstelsel volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de aandrijfmiddelen tenminste één eindloos rondgaand transportorgaan omvatten, dat in bedrijf door een aandrijfmotor wordt aangedreven en dat scharnierend met het ene einde van tenminste één verbindingsam is verbonden, die met het andere einde scharnierend met de ophaaldeur is verbonden nabij de bovenzijde daarvan, welk transportorgaan nabij de af te sluiten deuropening om een keerwiel of -schijf is gevoerd, waarbij het verbindingspunt tussen het transportorgaan en de verbindingsarm bij het sluiten van de deur juist de verbindingslijn tussen het verbindingspunt van de verbindingsarm en de ophaaldeur passeert, en waarbij een aanslagorgaan is voorzien dat een verdergaande beweging van de verbindingsarm verhindert.

4. Ophaaldeurstelsel volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de ophaaldeur uit een aantal panelen bestaat, die zich dwars ten opzichte van de bewegingsrichting van de ophaaldeur uitstrekken en scharnierend met elkaar zijn gekoppeld, dat de ophaaldeur ter hoogte van de naar elkaar gekeerde randen van de panelen en nabij de boven en onderrand van de ophaaldeur aan weerszijden van de gelei-dingswielen is voorzien, die met de horizontale en vertikale geleidingsorganen samenwerken, en dat de plugbeweging van de ophaaldeur wordt bewerkstelligd doordat de vertikale geleidingsorganen eerste vertikale geleidingsrails omvatten, die in horizontale richting beweegbaar zijn en die tijdens het sluiten van de ophaaldeur in de richting van de deuropening bewegen en de ophaaldeur via de geleidingswielen in de afsluitende stand drukken.

5. Ophaaldeurstelsel volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de eerste vertikale geleidingsrails zijn gekoppeld met middelen, die tijdens het sluiten van de ophaaldeur een vertikale beweging van de eerste vertikale geleidingsrails bewerkstelligen, en dat samenwerkende oploopvlakken en aanslagen aanwezig zijn, die als gevolg van de vertikale beweging de horizontale beweging in de richting van de deuropening veroorzaken.

6. Ophaaldeurstelsel volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de oploopvlakken worden gevormd door één of meer wigvormige elementen die aan de van de deuropening gekeerde zijde van de eerste vertikale geleidingsrails zijn bevestigd.

7. Ophaaldeurstelsel volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat de aanslagen een aantal vast doch draaibaar gemonteerde rollen omvatten.

8. Ophaaldeurstelsel volgens één der conclusies 5 t/m 7, met het kenmerk, dat de middelen die een vertikale beweging van de eerste vertikale geleidingsrails bewerkstelligen tenminste één hefboom omvatten, die een vast draaipunt heeft en die met de eerste vertikale geleidingsrails is gekoppeld, welke hefboom door een uitsteeksel van de ophaaldeur of een daarmee verbonden orgaan wordt bediend.

9. Ophaaldeurstelsel volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het uitsteeksel met het bovenste deel van de ophaaldeur is verbonden.

10. Ophaaldeurstelsel volgens conclusie 8 of 9, met het kenmerk, dat het uitsteeksel wordt gevormd door één der geleidingswielen.

11. Ophaaldeurstelsel volgens één der conclusies 4 t/m 10, met het kenmerk, dat de eerste vertikale geleidingsrails in rust onder veerkracht tegen vaste aanslagen worden gehouden.

12. Ophaaldeurstelsel volgens één der conclusies 4 t/m 11, met het kenmerk, dat de vertikale geleidingsorganen tweede vertikale geleidingsrails omvatten, die zich evenwijdig aan de eerste vertikale geleidingsrails uitstrekken op een afstand daarvan, die in de rusttoestand groter is dan de diameter van de geleidingswielen.

13. Ophaaldeurstelsel volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de tweede vertikale geleidingsrails in horizontale richting verend zijn gemonteerd.

14. Ophaaldeurstelsel volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat tussen de tweede vertikale geleidingsrails en de wand waarin zich de af te sluiten deuropening bevindt aanslagen zijn geplaatst.

15. Ophaaldeurstelsel volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de aanslagen voor de tweede vertikale geleidingsrails vast doch draaibaar gemonteerde rollen omvatten.

16. Ophaaldeurstelsel volgens één der conclusies 12 t/m 15, met het kenmerk, dat de tweede vertikale geleidingsrails in vertikale richting verend zijn opgehangen.

17. Ophaaldeurstelsel volgens één der conclusies 8 t/m 16, met het kenmerk, dat de tenminste ene hefboom van een nok is voorzien, die bij het openen van de ophaaldeur door een uitsteeksel van de ophaaldeur of een daarmee verbonden orgaan wordt bediend om de eerste vertikale geleidingsrails een vertikale beweging te verschaffen, die tegengesteld is aan de bij het sluiten van de deur optredende beweging.

18. Ophaaldeurstelsel volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de ophaaldeur als branddeur is uitgevoerd.

19. Ophaaldeurstelsel volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de aandrijfmiddelen een van een rem voorziene motor omvatten, die met een handbedieningsin-richting voor noodgevallen is gekoppeld, die is ingericht om de rem te ontkoppelen en de as van de motor aan te drijven.

20. Ophaaldeurstelsel volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat de handbedieningsinrichting is voorzien van een micro-schakelaar, die bij bediening van de handbedieningsinrichting wordt omgezet en dan de toevoer van andere energie aan het deurstelsel blokkeert.

21. Inrichting volgens één der conclusies 14 t/m 20, gekenmerkt door een in hoofdzaak L-vormig profiel, waarvan één der benen zich dwars op de wand, waarin zich de deuropening bevindt en naast de deuropening vertikaal uitstrekt, en dat de aanslagen voor de eerste en tweede vertikale geleidingsrails, die zich aan dezelfde zijde van de deuropening bevinden op het genoemde been zijn gemonteerd.

22. Inrichting volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat het andere been langs de wand, waarin zich de deuropening bevindt ligt en zich in de richting van de deuropening uitstrekt, en dat dit been een aanslagvlak voor de ophaaldeur vormt.

23. Inrichting volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat het genoemde andere been is voorzien van een afdichtstrip.