NL9000487A - Beveiligingssamenstel voor een injectiespuit. - Google Patents

Description

Beveiligingssamenstel voor een injectiespuit

De uitvinding heeft betrekking op een beveiligingssamenstel voor een injectiespuit, zoals omschreven in de aanhef van conclusie 1.

Dergelijke injectiespuiten zijn bekend uit het niet tijdig terinzagegelegde EP-A 0 360 313. Daarbij kan de naald na het gebruik van de spuit geheel worden teruggetrokken en desgewenst worden kromgebogen, ten einde verwonding met de naald en hergebruik van de spuit doeltreffend te verhinderen.

De uitvinding beoogt dergelijke spuiten nog verder te verbeteren, ten einde het gedeeltelijk ledigen van de injec-tievloeistofhouder toe te laten en/of het vóór het koppelen van de naaldvoet met de zuigerstangeenheid door het terugtrekken van deze eenheid weer met een injectievloeistof vullen van deze houder te verhinderen. Bovendien beoogt de uitvinding bij dergelijke spuiten, die voor het gebruik door aanzuiging met injectievloeistof moeten worden gevuld, te verhinderen, dat bij het vóór het aanzuigen ontluchten de zuigerstangeenheid met de naaldvoet wordt gekoppeld.

Daartoe verschaft de uitvinding een beveiligingssamenstel volgens het kenmerkende gedeelte van conclusie 1.

Voor het bereiken van het eerste oogmerk bij injectiespuiten, waarvan het ontgrendelonderdeel buiten de vloeistof-houder verschuifbaar is, heeft het samenstel volgens de uitvinding de in conclusie 2 of 3 vermelde kenmerken.

Voor het bereiken van het tweede oogmerk bij injectiespuiten, waarbij de zuigerstangeenheid vast met de zuiger is of kan worden gekoppeld, heeft het samenstel volgens de uitvinding de kenmerken van conclusie 4. Voor het bereiken van het derde oogmerk heeft het samenstel volgens de uitvinding de kenmerken van conclusies 5..8.

De uitvinding zal in het onderstaande nader worden toegelicht aan de hand van een tekening; hierin toont: fig. la een aanzicht van een eerste uitvoeringsvorm van een zuigerstangeenheid volgens de uitvinding, zonder de bijkomende injectiespuit; fig. lb een doorsnede volgens de lijn IB-IB van fig. la; fig. lc een met fig. la overeenkomend aanzicht van deze eenheid in een andere toestand; fig. 2 een doorsnede van een ander uitvoeringsvorm van een zuigerstangeenheid volgens de uitvinding en van het aangrenzende eindgedeelte van een bijbehorende injectiespuit; fig. 3a en b een derde uitvoeringsvorm van een zuigerstangeenheid, in twee verschillende toestanden; en fig. 3c een afbeelding in uiteengeschoven perspectief van een praktische uitvoeringsvorm van de eenheid van fig. 3a en b.

In de tekening zijn uitsluitend die onderdelen afge-beeld, die voor de beschrijving van de zuigerstangeenheid volgens de uitvinding nodig zijn. Voor de overige delen van een bijbehorende injectiespuit wordt naar EP-A 0 360 313 verwezen, en in het bijzonder naar de nog nader te noemen figuren daarvan.

De in fig. 1 afgebeelde eenheid volgens de uitvinding is bestemd om te worden gebruikt bij injectiespuiten met afzonderlijke in een spuitmantel aan te brengen vloeistof-houders (zgn. carpules), zoals bijvoorbeeld afgebeeld in fig.

1 en 2 van de voornoemde EP-aanvrage.

Bij deze bekende spuiten is de vloeistofhouder van een zuiger voorzien, en aan het andere einde met een stop afgesloten, die door het binneneind van een injectienaald wordt doorboord, wanneer een naaldvoet op dit eind wordt geplaatst. Deze naaldvoet wordt in de spuitmantel vergrendeld. Wanneer met een zuigerstangeenheid de zuiger geheel in de vloeistofhouder is gedrukt en de gehele inhoud ervan door de naald naar buiten is gedreven, komt een rond deze houder verschuifbaar huls, die deel uitmaakt van deze eenheid, in aangrijping met de naaldvoet en met de grendelmiddelen daarvoor, waarbij de laatstgenoemde worden gelost en de voet met deze huls wordt gekoppeld om binnen de mantel te kunnen worden getrokken. Dergelijke spuiten worden vooral door tandartsen ge- bruikt.

Wanneer echter maar een deel van de houderinhoud voor een injectie moet worden gebruikt, moet wel de rest eerst worden uitgedreven alvorens de koppeling met de naaldvoet kan plaatsvinden. Ten einde dit bezwaar te vermijden kan de zui-gerstangeenheid van fig. 1 worden gebruikt.

Deze eenheid omvat daartoe op de uit de voornoemde EP-aanvrage bekende wijze een zuigerstang 1, bijvoorbeeld met een kruisvormige doorsnede, die van een eind aansluit op een met de zuiger in aangrijping komende schijf 2 of dergelijke. Aan het andere eind is deze stang 1 van een drukstuk 3 voorzien, waarop met de duim een drukkracht kan worden uitgeoefend, zoals met een pijl 4 in fig. la is aangegeven.

Dit drukstuk 2 vormt de bodem van een oog 5, waarvan eindranden 6 achter de randen van het drukstuk 3 grijpen, zodat bij het drukken op het drukstuk 3 het oog 5 wordt meegenomen, en ook, wanneer met de duim tegengesteld aan de pijl 4 aan het oog 5 wordt getrokken, het drukstuk 3 met het oog 5 wordt meegetrokken. Het oog 5 staat door middel van verbindingsstroken 7 in verbinding met een koppelstuk 8, dat met de naaldvoet van de spuit in aangrijping komt wanneer de eenheid geheel in de spuitmantel is gedrukt en de vloeistof-houder is geledigd.

Wanneer echter slechts een deel van de vloeistofinhoud van deze houder moet worden ingespoten, wordt, nadat dit heeft plaatsgevonden, de duim uit het oog genomen en op de buitenzijde van het oog 5 gelegd, waarna, zoals in fig. 1c met een pijl 9 is aangeduid, het oog 5 verder wordt ingedrukt. Daarbij laten de randen 6 van het oog 5 het drukstuk 3 los, dat dan op de afgebeelde wijze achterblijft. De huls 8 komt tenslotte in aangrijping met de naaldvoet, terwijl de zuiger van de vloeistofhouder niet meer wordt verplaatst, zodat de vloeistofrest daarin achterblijft.

Het oog 5 kan in het bijzonder enigszins buigzaam zijn, zodat bij het drukken op de in het bijzonder holle buitenkant de randen 6 enigszins zullen uitwijken om het lossen te vergemakkelijken.

In fig. 2 is een andere eenheid volgens de uitvinding afgebeeld, die in het bijzonder voor een injectiespuit van bijv. de vorm van fig. 4 van de voornoemde EP-aanvrage is bestemd, waarbij de zuigerstang 1 vast met de zuiger van een injectiespuit is of wordt verbonden, en de zuigerstang of de zuiger aan het eind van de slag met de naaldvoet wordt gekoppeld.

Daarbij kan echter, wanneer deze koppeling niet heeft plaatsgevonden, de zuiger zonder de naaldvoet mede te nemen worden teruggetrokken, zodat dan de bijna ledige spuit zou kunnen worden bijgevuld door aanzuiging door de holle naald heen.

Om dit te verhinderen is de mantel 10 van de spuit aan het afgebeelde eindgedeelte aan de binnenzijde voorzien van verende grendeltongen 11, die met inkepingen 12 van de zuigerstang 1 zodanig samenwerken, dat het terugtrekken van deze stang over meer dan de keepafstand wordt verhinderd.

Aan het eind van de stang 1 bevindt zich een drukstuk of oog 3', terwijl rond de stang 1 tegen dit oog een huls 13 enigszins klemmend is aangebracht, die van een kraag 14 is voorzien.

Aan het eind van de slag van de stang bereikt de huls 13 de tongen 11, die opzij worden gedrukt, en dan achter de kraag 14 grijpen. Tegelijkertijd is een koppeling met de naaldvoet tot stand gebracht, bijvoorbeeld doordat inwendige klauwen 15 met een knop 16 van de naaldvoet in aangrijping komen. Bij het terugtrekken van het oog 3' wordt de naaldvoet meegenomen, doch blijft de huls 13 in de mantel 10 achter.

Het zal duidelijk zijn, dat bij een andere naaldvoet-koppelwijze dezelfde terugtrekbeveiliging kan worden toegepast. Ook bij de uitvoeringsvorm volgens fig. 1 kan deze terugtrekbeveiliging worden toegepast, waarbij dan de inkepingen 12 in met het oog 5 en de huls 8 verbonden gedeelte kunnen worden aangebracht.

In fig. 3 is nog een andere zuigerstangeenheid volgens de uitvinding afgebeeld, die in het bijzonder bestemd is voor een injectiespuit volgens fig. 5 of 6 van de voornoemde EP— aanvrage.

De zuigerstang 1 van de beschouwde eenheid is aan het buiteneind voorzien van een drukstuk 3", en draagt aan het andere eind van een zuiger 17, waarbij de rand van een in het kopvlak daarvan gevormde holte 18 met klauwen 19 van een naaldvoet 20 van de spuit 10 in aangrijping kan komen, waarbij de klauwen 19 worden verbogen en grendelnokken 21 worden vrijgemaakt en de voet 20 wordt ontgrendeld.

Deze zuiger 17 is in het beschouwde geval, zoals duidelijker uit fig. 3c blijkt, van achterwaartse tongen 22 voorzien, die met de zuiger 17 uit een stuk zijn gevormd. In het middengedeelte van elke tong is een verende lip 23 uitgebogen, terwijl het vrije eind ervan een binnenwaarts gerichte verdikte eindrand 24 bezit. Deze lippen 23 en eindranden 24 vormen eerste en tweede grendelnokken. Het aangrenzende eind van de zuigerstang 1 is van twee rondgaande kragen 25 en 26 voorzien.

In de in fig. 3a getoonde uitgangsstand grijpen de eerste grendelnokken 28 in de ruimte tussen de kragen 25 en 26, terwijl de tweede grendelnokken 24 op enige afstand voorbij de tweede kraag 26 zijn gelegen. Deze nokken vormen een verbinding tussen de zuiger 17 en de zuigerstang 1, zodra de zuiger in de injectiespuit 10 is gestoken en dus de tongen 22 niet meer kunnen uitbuigen.

Wanneer het drukstuk 3" een drukkracht wordt uitgeoefend om na het insteken van de naald door de stop van een injec-tievloeistofhouder de lucht uit te drijven, wordt deze drukkracht door de kraag 26 op de einden van de tongen of eerste grendelnokken 23 wordt overgedragen. De afstand tussen de zuiger 17 en nabij het drukstuk 3" gelegen en voor het begrenzen van de zuigerstang dienende aanslagen 27 is zodanig, dat bij het geheel indrukken van de zuigerstang 1 de zuigerkop met de holte 18 de klauwen 19 van de naaldvoet 20 juist niet bereikt, zodat geen koppeling met de naaldvoet 20 kan plaatsvinden.

Om injectievloeistof in de injectiespuit te zuigen, wordt de zuigerstang 1 teruggetrokken. De tongen 23 glijden nu over de kraag 25, waarna de einden ervan achter het andere oppervlak van deze kraag snappen, zoals afgebeeld in fig. 3b. Tegelijkertijd hebben de tweede grendelnokken of eindranden 24 de tweede kraag 26 bereikt. De zuiger 17 is nu zowel voor trek-als voor drukkrachten met de stang 1 gekoppeld, welke koppeling niet meer kan worden verbroken.

De lengte van de zuigerstang-zuiger-eenheid is nu voldoende vergroot om bij het later weer geheel indrukken van de zuiger 17 een koppeling met de naaldvoet 20 tot stand te brengen, die dan in de spuit 1 kan worden teruggetrokken. Het is uiteraard mogelijk bijkomende borgmiddelen aan te brengen om het geheel uit de spuit 10 trekken van de zuigerstang 1 en het dan weer bruikbaar maken van de spuit te verhinderen.

De eenheid van fig. 3 is in de eerste plaats bestemd voor spuiten, waarbij het aanzuigen van injectievloeistof door een in de voet 20 bevestigde naald 27 plaatsvindt, waarbij de naald van een kapje 28 is voorzien, waaruit de naald door de voet 20 kan worden weggetrokken. Het is ook mogelijk op het eind van de spuit een wijdere aanzuignaald te steken, en deze later door een van een geschikte op de voet 20 passende vatting voorziene injectienaald te vervangen, welke vatting dan samen met de voet 20 wordt teruggetrokken.

Bij deze uitvoeringsvorm bevindt zich in de spuit steriele lucht, die na het insteken van de naald in een injectievloeistofhouder in deze houder wordt gespoten, zodat geen verontreiniging van de houderinhoud kan plaatsvinden.

Het zal duidelijk zijn, dat het beschreven samenstel van nokken 23, 24 en aanslagen 25, 26 nog op vele andere wijzen kan worden uitgevoerd, en niet noodzakelijkerwijs nabij de zuiger 17 behoeft te zijn gelegen.

Het is echter ook mogelijk van een verschuifbare naald-voet 20 (niet afgebeeld) gebruik te maken, die in de uit-gangsstand zover naar buiten verschoven is gelegen, dat geen koppeling met de zuiger kan plaatsvinden, en die bijv. d.m.v. een onder een zekere druk lossend snapslot vastgehouden, waartoe event. van dezelfde nokken 21 gebruik kan worden gemaakt.

Bij het aanbrengen van een zuignaald blijft de voet 20 in deze stand. De injectienaaldvattingen kunnen daarbij op het eind van de naaldvoet 20 worden gestoken en daarmede worden gekoppeld om later met de voet 20 te worden teruggetrokken.

Bij het opsteken verschuift de voet 20 dan naar de in fig. 3 getoonde stand, zodat koppeling met de zuiger kan plaatsvinden. De aanzuignaalden hebben een vatting, die niet met de voet 20 in aangrijping komt, en die dus de voet niet zal verschuiven .

Claims (9)

1. Beveiligingssamenstel voor een injectiespuit, welke spuit bestaat uit een binnen een mantel gelegen of aan te brengen vloeistofhouder met een daarin verschuifbare zuiger, een van een uitwendig bedieningsonderdeel voorziene en met de zuiger gekoppelde of te koppelen zuigerstangeenheid, een aan het andere eind van de mantel vergrendelde of te vergrendelen naaldvoet met een met het inwendige van de vloeistofhouder in verbinding staande of te stellen holle naald, terwijl de zui-gerstangeenheid is voorzien van middelen om de naaldvoet te ontgrendelen en met de zuigerstangeenheid te koppelen, ten einde deze voet met de naald in de mantel te kunnen trekken, met het kenmerk, dat de zuigerstangeenheid twee in de asrichting ten opzichte van elkaar beweegbare gedeelten omvat, waarbij het ene gedeelte door de zuigerstang (1) wordt gevormd of daarmede is verbonden, en het andere een ontgren-delonderdeel (8, 13, 22) omvat.

2. Samenstel volgens conclusie 1, waarbij het ontgrendel-onderdeel van de zuigerstangeenheid buiten de vloeistofhouder verschuifbaar is en met de vergrendeling van de naaldvoet in aangrijping kan worden gebracht en met deze voet kan worden gekoppeld, met het kenmerk, dat het bedieningsonderdeel van de zuigerstangeenheid uit twee delen (3, 5) bestaat, die met de zuigerstang (1) resp. het ontgrendelonderdeel (8) zijn verbonden, welke delen (3, 5) zodanig zijn uitgevoerd, dat bij het bedienen ofwel het met het ontgrendelonderdeel verbonden deel (5) of de beide delen (3, 5) worden verplaatst.

3. Samenstel volgens conclusie 2, waarbij het bedieningsonderdeel ringvormig is, met het kenmerk, dat het bodemdeel (3) van de ring met de zuigerstang (1), en het overige ring-deel (5) met het ontgrendelonderdeel (8) is verbonden, waarbij de aansluiting (6) tussen de beide delen van de ring zodanig is, dat bij het drukken op het bodemdeel (3) ook het overige deel (5) wordt meegenomen, terwijl bij het drukken op het overige deel (5) het bodemdeel (3) kan achterblijven.

4. Samenstel volgens een van de conclusies 1..3 voor een injectiespuit, waarbij de zuigerstangeenheid vast met de zuiger is of kan worden gekoppeld, met het kenmerk, dat de zuigerstangeenheid van een aantal inkepingen (12), en de mantel (10) van grendeltongen (11) is voorzien, die zodanig met deze inkepingen (12) in aangrijping kunnen komen, dat de zuigerstangeenheid niet kan worden teruggetrokken, en dat het ontgrendelonderdeel een klemmend op de zuigerstangeenheid aangebrachte huls (13) omvat, die is ingericht om bij het bereiken van de koppelstand van deze eenheid met de naaldvoet deze grendeltongen (11) uit de grendelstand te drukken, waarbij deze tongen (11) achter een kraag (14) van deze huls (13) kunnen grijpen om het terugtrekken van deze huls (13) te verhinderen.

5. Samenstel volgens conclusie 1, bestemd voor een injectiespuit, waarvan de vloeistofruimte voor het gebruik door aanzuiging uit een injectievloeistofhouder moet worden gevuld, ten opzichte van elkaar zijn vergrendeld, in welke het en waarbij het ontgrendelonderdeel van de zuigerstangeenheid met de vergrendeling van de naaldvoet in aangrijping kan worden gebracht, en met deze voet kan worden gekoppeld, met het kenmerk, dat de gedeelten (1, 8) van de zuigerstangeenheid in de uitgangstoestand tegen op deze eenheid uitgeoefende drukkrach-ten in een eerste stand ten opzichte van elkaar zijn vergrendeld, waarin de lengte van deze eenheid onvoldoende is om bij het indrukken ervan in de spuit met het ontgrendel- en kop-pelonderdeel (18) de naaldvoet (20) te bereiken, welke onderlinge vergrendeling bij het voor de eerste maal uitoefenen van een trekkracht wordt gelost, waarna deze gedeelten naar een tweede stand overgaan en daarin tegen trek- en drukkrachten worden vergrendeld, in welke tweede stand de lengte van de eenheid voldoende is om de naaldvoet te kunnen bereiken.

6. Samenstel volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het een gedeelte van twee stel op de onderlinge verschuinings- afstand gelegen grendelnokken (23, 24), en het andere gedeelte van twee stel overeenkomstige grendelaanslagen (25, 26) is voorzien, waarbij het aan de naaldvoetzijde gelegen stel grendelnokken (23) in de eerste stand tussen de overeenkomstige aanslagen (25, 26) en het andere stel grendelnokken (24) voorbij het andere stel aanslagen is gelegen (26), terwijl het eerste stel nokken (23) en/of aanslagen (25) bij het uitoefenen van een trekkracht over elkaar kan glijden.

7. Samenstel volgens conclusie 6 van een injectiespuit, waarvan de zuiger aan het kopvlak is voorzien van met de naaldvoet in aangrijping komende gedeelten, met het kenmerk, dat de zuiger (17) is voorzien van achterwaarts gerichte tongen (22), die aan de einden van het tweede stel grendelnokken (24), en in het midden van het tweede stel grendelnokken vormende uitgedrukte verende lippen (23) zijn voorzien, en dat de grendelstang (1) is voorzien van tweede grendelaanslagen vormende kragen (25, 26), welke tongen en kragen tevens de verbinding tussen de grendelstang (1) en de zuiger (17) vormen.

8. Injectiespuit, voorzien van een beveiligingssamenstel volgens een van de conclusies 1..7.

9. Injectiespuit met een naaldvoet, die is voorzien van verende klauwen, die zijn ingericht om met aangepaste delen van de zuigerstangeenheid in aangrijping te komen en daarbij zodanig kunnen worden afgebogen, dat een vergrendeling met het injectiespuiteind wordt opgeheven, met het kenmerk, dat de naaldvoet (20) in de uitgangstoestand in een stand wordt vastgehouden, waarin de klauwen (19) ervan niet met de zui-gerstangeenheid (1, 17) in aangrijping kunnen komen, en dat de bij deze naaldvoet (19) te gebruiken injectienaalden (27) een vatting hebben, die bij plaatsing op de naaldvoet (20) deze over een zodanige afstand meeneemt, dat de klauwen (19) ervan met de zuigerstangeenheid (1, 17) in aangrijping kunnen komen. Opgave van in de beschrijving en tekening aan te brengen verbeteringen. Blz. 1 (33) : na "aanzicht" toevoegen ", gedeeltelijk in doorsnede," 2 (31) : "baar" veranderen in "bare" 5 (8) : "van" (eerste maal) schrappen (33) : "wordt" schrappen (35) : "zuigerstang" veranderen in "zuigerslag" 9 (33) : "verschuinings-" veranderen in "verschuivings-" fig. la: toevoegen de doorsnedelijn IB-IB, zie het bijgevoegde tekeningenblad.