NL2001702C2 - Injectiespuit met mogelijkheid tot naaldopslag. - Google Patents
Injectiespuit met mogelijkheid tot naaldopslag. Download PDFInfo
- Publication number
- NL2001702C2 NL2001702C2 NL2001702A NL2001702A NL2001702C2 NL 2001702 C2 NL2001702 C2 NL 2001702C2 NL 2001702 A NL2001702 A NL 2001702A NL 2001702 A NL2001702 A NL 2001702A NL 2001702 C2 NL2001702 C2 NL 2001702C2
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- tube
- plunger
- closing device
- syringe according
- syringe
- Prior art date
Links
Classifications
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A61—MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
- A61M—DEVICES FOR INTRODUCING MEDIA INTO, OR ONTO, THE BODY; DEVICES FOR TRANSDUCING BODY MEDIA OR FOR TAKING MEDIA FROM THE BODY; DEVICES FOR PRODUCING OR ENDING SLEEP OR STUPOR
- A61M5/00—Devices for bringing media into the body in a subcutaneous, intra-vascular or intramuscular way; Accessories therefor, e.g. filling or cleaning devices, arm-rests
- A61M5/178—Syringes
- A61M5/31—Details
- A61M5/32—Needles; Details of needles pertaining to their connection with syringe or hub; Accessories for bringing the needle into, or holding the needle on, the body; Devices for protection of needles
- A61M5/3205—Apparatus for removing or disposing of used needles or syringes, e.g. containers; Means for protection against accidental injuries from used needles
- A61M5/321—Means for protection against accidental injuries by used needles
- A61M5/322—Retractable needles, i.e. disconnected from and withdrawn into the syringe barrel by the piston
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A61—MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
- A61M—DEVICES FOR INTRODUCING MEDIA INTO, OR ONTO, THE BODY; DEVICES FOR TRANSDUCING BODY MEDIA OR FOR TAKING MEDIA FROM THE BODY; DEVICES FOR PRODUCING OR ENDING SLEEP OR STUPOR
- A61M5/00—Devices for bringing media into the body in a subcutaneous, intra-vascular or intramuscular way; Accessories therefor, e.g. filling or cleaning devices, arm-rests
- A61M5/178—Syringes
- A61M5/31—Details
- A61M5/315—Pistons; Piston-rods; Guiding, blocking or restricting the movement of the rod or piston; Appliances on the rod for facilitating dosing ; Dosing mechanisms
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A61—MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
- A61M—DEVICES FOR INTRODUCING MEDIA INTO, OR ONTO, THE BODY; DEVICES FOR TRANSDUCING BODY MEDIA OR FOR TAKING MEDIA FROM THE BODY; DEVICES FOR PRODUCING OR ENDING SLEEP OR STUPOR
- A61M5/00—Devices for bringing media into the body in a subcutaneous, intra-vascular or intramuscular way; Accessories therefor, e.g. filling or cleaning devices, arm-rests
- A61M5/178—Syringes
- A61M5/31—Details
- A61M5/315—Pistons; Piston-rods; Guiding, blocking or restricting the movement of the rod or piston; Appliances on the rod for facilitating dosing ; Dosing mechanisms
- A61M5/31501—Means for blocking or restricting the movement of the rod or piston
- A61M2005/31508—Means for blocking or restricting the movement of the rod or piston provided on the piston-rod
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A61—MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
- A61M—DEVICES FOR INTRODUCING MEDIA INTO, OR ONTO, THE BODY; DEVICES FOR TRANSDUCING BODY MEDIA OR FOR TAKING MEDIA FROM THE BODY; DEVICES FOR PRODUCING OR ENDING SLEEP OR STUPOR
- A61M5/00—Devices for bringing media into the body in a subcutaneous, intra-vascular or intramuscular way; Accessories therefor, e.g. filling or cleaning devices, arm-rests
- A61M5/178—Syringes
- A61M5/31—Details
- A61M5/315—Pistons; Piston-rods; Guiding, blocking or restricting the movement of the rod or piston; Appliances on the rod for facilitating dosing ; Dosing mechanisms
- A61M5/31511—Piston or piston-rod constructions, e.g. connection of piston with piston-rod
- A61M2005/31516—Piston or piston-rod constructions, e.g. connection of piston with piston-rod reducing dead-space in the syringe barrel after delivery
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A61—MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
- A61M—DEVICES FOR INTRODUCING MEDIA INTO, OR ONTO, THE BODY; DEVICES FOR TRANSDUCING BODY MEDIA OR FOR TAKING MEDIA FROM THE BODY; DEVICES FOR PRODUCING OR ENDING SLEEP OR STUPOR
- A61M5/00—Devices for bringing media into the body in a subcutaneous, intra-vascular or intramuscular way; Accessories therefor, e.g. filling or cleaning devices, arm-rests
- A61M5/178—Syringes
- A61M5/31—Details
- A61M5/32—Needles; Details of needles pertaining to their connection with syringe or hub; Accessories for bringing the needle into, or holding the needle on, the body; Devices for protection of needles
- A61M5/3205—Apparatus for removing or disposing of used needles or syringes, e.g. containers; Means for protection against accidental injuries from used needles
- A61M5/321—Means for protection against accidental injuries by used needles
- A61M5/322—Retractable needles, i.e. disconnected from and withdrawn into the syringe barrel by the piston
- A61M5/3221—Constructional features thereof, e.g. to improve manipulation or functioning
- A61M2005/3231—Proximal end of needle captured or embedded inside piston head, e.g. by friction or hooks
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A61—MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
- A61M—DEVICES FOR INTRODUCING MEDIA INTO, OR ONTO, THE BODY; DEVICES FOR TRANSDUCING BODY MEDIA OR FOR TAKING MEDIA FROM THE BODY; DEVICES FOR PRODUCING OR ENDING SLEEP OR STUPOR
- A61M5/00—Devices for bringing media into the body in a subcutaneous, intra-vascular or intramuscular way; Accessories therefor, e.g. filling or cleaning devices, arm-rests
- A61M5/178—Syringes
- A61M5/31—Details
- A61M5/32—Needles; Details of needles pertaining to their connection with syringe or hub; Accessories for bringing the needle into, or holding the needle on, the body; Devices for protection of needles
- A61M5/34—Constructions for connecting the needle, e.g. to syringe nozzle or needle hub
- A61M2005/342—Off-center needles, i.e. needle connections not being coaxial with the longitudinal symmetry axis of syringe barrel
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A61—MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
- A61M—DEVICES FOR INTRODUCING MEDIA INTO, OR ONTO, THE BODY; DEVICES FOR TRANSDUCING BODY MEDIA OR FOR TAKING MEDIA FROM THE BODY; DEVICES FOR PRODUCING OR ENDING SLEEP OR STUPOR
- A61M5/00—Devices for bringing media into the body in a subcutaneous, intra-vascular or intramuscular way; Accessories therefor, e.g. filling or cleaning devices, arm-rests
- A61M5/50—Devices for bringing media into the body in a subcutaneous, intra-vascular or intramuscular way; Accessories therefor, e.g. filling or cleaning devices, arm-rests having means for preventing re-use, or for indicating if defective, used, tampered with or unsterile
- A61M5/5066—Means for preventing re-use by disconnection of piston and piston-rod
- A61M2005/5073—Means for preventing re-use by disconnection of piston and piston-rod by breaking or rupturing the connection parts
Landscapes
- Health & Medical Sciences (AREA)
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Heart & Thoracic Surgery (AREA)
- Vascular Medicine (AREA)
- Anesthesiology (AREA)
- Biomedical Technology (AREA)
- Hematology (AREA)
- Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Animal Behavior & Ethology (AREA)
- General Health & Medical Sciences (AREA)
- Public Health (AREA)
- Veterinary Medicine (AREA)
- Environmental & Geological Engineering (AREA)
- Infusion, Injection, And Reservoir Apparatuses (AREA)
Description
Nr. NLP182519A
INJECTIESPUIT MET MOGELIJKHEID TOT NAALDOPSLAG ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
De uitvinding heeft betrekking op een injectiespuit omvattende: 5 - een buis , omvattende een eerste gedeelte nabij een eerste uiteinde van de buis en een tweede gedeelte nabij een tweede uiteinde van de buis, een afsluitinrichting, die geplaatst is in het eerste gedeelte van de buis, voor het afsluiten van het 10 eerste uiteinde van de buis, waarbij de afsluitinrichting voorzien is van een doorgaande opening die buitenwaarts uitmondt in een spuitmond die ingericht is voor een koppeling met een naaldinrichting, 15 - een plunjer, die schuifbaar geplaatst is in het tweede gedeelte van de buis, voor het uit de buis drukken van een vloeistof bij penetratie in de buis, waarbij de plunjer althans ten dele uitsteekt uit de buis bij het tweede uiteinde daarvan, en waarbij een eerste 20 uiteinde van de plunjer in de buis steekt en eerste koppelingsmiddelen omvat.
Dergelijke conventionele injectiespuiten zijn, met name de spuitmond hiervan, gestandaardiseerd waarbij diverse verschillende naalden op de spuitmond geplaatst kunnen 25 worden. Een nadeel van deze injectiespuiten is echter dat de 2 naald niet in de buis teruggetrokken kan worden. Voor een terug te trekken naald dient de constructie van de injectiespuit ingrijpend aangepast te worden zoals bijvoorbeeld in EP 1445000 Al. Hierin is beschreven dat een 5 eerste uiteinde van de buis voorzien is van een speciale en complexe constructie om hierop een speciale terugtrekbare naald te kunnen plaatsen. De uitvoering brengt met zich mee dat deze constructie duur is vanwege extra materiaal- en assemblagekosten. Nog afgezien van de hogere kosten laat het 10 speciale ontwerp het niet toe om conventionele standaard naalden toe te passen. Dat wil zeggen dat voor standaard conventionele naalden conventionele injectiespuiten gebruikt dienen te worden, waarbij dan de naald niet terugtrekbaar is.
15 Het binnen een organisatie door elkaar toepassen van twee typen injectiespuiten vergroot de kans op vergissingen waarbij een naald op de verkeerde spuit aangebracht wordt.
Het doel van de onderhavige uitvinding is om een injectiespuit te verschaffen waarop standaard naalden zijn 20 te plaatsen die in de buis intrekbaar zijn.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
25 Het doel van de uitvinding wordt bereikt met een injectiespuit volgens de inleidende paragraaf waarbij een afsluitinrichting schuifbaar in de buis geplaatst is, waarbij een omtrekswand van de afsluitinrichting afdichtend aanligt tegen een binnenwand van het eerste gedeelte van de 30 buis, waarbij de afsluitinrichting en de buis zodanig gevormd zijn dat de afsluitinrichting lossend in een richting van het tweede uiteinde van de buis geplaatst is, waarbij de afsluitinrichting tweede koppelingsmiddelen omvat aan een binnen de buis gelegen zijde, en waarbij de eerste 35 en tweede koppelingsmiddelen zijn ingericht voor een koppeling om het samenstel van de afsluitinrichting en de plunjer in de buis te verschuiven in de richting van het 3 tweede uiteinde van de buis. Dat de omtrekswand van de afsluitinrichting afdichtend aanligt tegen een binnenwand van het eerste gedeelte van de buis, en dat de afsluitinrichting en de buis zodanig gevormd zijn dat de 5 afsluitinrichting lossend in een richting van het tweede uiteinde van de buis geplaatst is, impliceert dat een op de spuitmond van de afsluitinrichting geplaatste naaldinrichting in de buis teruggetrokken kan worden, tezamen met de afsluitinrichting, mits de afsluitinrichting 10 en de buis aan bepaalde voorwaarden voldoen. Om de afsluitinrichting inclusief de naaldinrichting terug te trekken is het uiteinde van de plunjer voorzien van eerste koppelingsmiddelen en de afsluitinrichting voorzien van tweede koppelingsmiddelen die met de eerste 15 koppelingsmiddelen samenwerken. Aldus kan de plunjer gekoppeld worden aan de afsluitinrichting, om het samenstel omvattende de plunjer, afsluitinrichting en naaldinrichting in de buis terug te trekken.
In een uitvoeringsvorm van deze injectiespuit is de 20 binnenwand van het eerste gedeelte van de buis in hoofdzaak cilindrisch of heeft een toenemend diameterverloop in een richting van het eerste uiteinde naar het tweede uiteinde van de buis. De aldus omschreven vormen in het eerste gedeelte van de buis behoren tot uitvoeringsvormen met de 25 voor de afsluitinrichting lossende voorwaarde.
In een uitvoeringsvorm van deze afsluitinrichting zijn de afmetingen van de spuitmond ingericht voor een koppeling met een naald of naaldinrichting die geschikt of bedoeld is voor standaard injectiespuiten, dat wil zeggen injectiespuiten 30 zonder terugtrekinrichting. Hierdoor kan de standaard naald of naaldinrichting na gebruik door het intrekken van de afsluitinrichting in de buis worden opgeslagen. Door de afsluitinrichting een spuitmond te verschaffen waarop standaard conventionele naalden geplaatst kunnen worden, 35 kunnen organisaties de inkoop van naalden beperken tot deze standaard conventionele naalden, en de inkoop van injectiespuiten in hoofdzaak beperken tot injectiespuiten 4 volgens de uitvinding. Door de standaard spuitmond kunnen de injectiespuiten volgens de uitvinding tevens koppelen aan andere inrichtingen, zoals een infuus.
In een uitvoeringsvorm omvat de afsluitinrichting een eerste 5 uiteinde nabij het eerste uiteinde van de buis, waarbij de diameter van dit eerste uiteinde groter is dan een diameter van de standaard naaldinrichting. Hierdoor past ook dat gedeelte van de naaldinrichting met de grootste diameter gemeten dwars op de lengterichting van de naaldinrichting 10 door het eerste uiteinde van de buis.
In een uitvoeringsvorm, is de diameter van de afsluitinrichting bij het eerste uiteinde groter dan 6mm, bij voorkeur groter dan 8mm. Diameters met dergelijke afmetingen zijn gangbaar in het gebruik en hierdoor wordt 15 een injectiespuit met terugtrekbare naaldinrichting verschaft waarop alle naalden met afmetingen volgens de standaard in organisaties kunnen worden toegepast.
In een uitvoeringsvorm, is een binnendiameter van het tweede gedeelte van de buis, die een in hoofdzaak cilindrische 20 binnenwand omvat, groter of gelijk aan een buitendiameter van de afsluitinrichting. Hierdoor past ook dat gedeelte van de afsluitinrichting met de grootste diameter gemeten dwars op de lengterichting van de afsluitinrichting door het tweede uiteinde van de buis.
25 In een uitvoeringsvorm omvat de afsluitinrichting eerste blokkeringsmiddelen, en omvat de binnenwand van de buis aan het eerste uiteinde ervan met de eerste blokkeringsmiddelen samenwerkende tweede blokkeringsmiddelen. Hierbij zijn de eerste en tweede blokkeringsmiddelen ingericht voor een 30 blokkering van een verschuiving van de afsluitinrichting in de richting van het eerste uiteinde van de buis, in het bijzonder naar buiten toe. Hiermee wordt voorkomen dat de afsluitinrichting uit de buis gedrukt wordt bij het uitdrukken van de vloeistof met de plunjer.
35 In een uitvoeringsvorm omvatten eerste blokkeringsmiddelen aan de omtrekswand tenminste een uitstekend gedeelte die in de geblokkeerde toestand ingrijpen op tweede 5 blokkeringsmiddelen die met het uitstekend gedeelte corresponderende holtes omvatten. Hiermee wordt een vormgesloten verbinding verkregen tussen de afsluitinrichting en de buis waardoor een beweging van de 5 afsluitinrichting naar buiten toe belemmerd wordt.
In een uitvoeringsvorm omvat de afsluitinrichting eerste vergrendelingsmiddelen, en omvat de binnenwand van de buis aan het eerste uiteinde ervan met de eerste vergrendelingsmiddelen samenwerkende tweede 10 vergrendelingsmiddelen. Hierbij zijn de eerste en tweede vergrendelingsmiddelen ingericht voor een vergrendeling van een verschuiving van de afsluitinrichting in de richting van het tweede uiteinde van de buis, in het bijzonder naar binnen toe. Hiermee wordt voorkomen dat bij gebruik van de 15 injectiespuit de afsluitinrichting in de buis gedrukt wordt bij het inbrengen van de naald in het object of de persoon.
In een uitvoeringsvorm zijn de eerste en tweede koppelingsmiddelen voor het koppelen van de plunjer aan de afsluitinrichting ingericht voor het ontgrendelen van de 20 vergrendeling van de eerste vergrendelingsmiddelen met de tweede vergrendelingsmiddelen. Door de vergrendelingsmiddelen te ontgrendelen ontstaat voor de afsluitinrichting de vrijheid om de buis ingeschoven te kunnen worden. Door de plunjer direct na ontgrendeling te 25 koppelen aan de afsluitinrichting wordt bij een trekkende beweging aan de plunjer de afsluitinrichting meegenomen.
In een uitvoeringsvorm zijn de tweede koppelingsmiddelen aangebracht op de eerste vergrendelingsmiddelen van de afsluitinrichting. Door het toekennen van twee functies, 30 namelijk die van ontgrendeling van de afsluitinrichting in de buis en de koppeling van de plunjer aan de afsluitinrichting, aan één onderdeel, wordt een eenvoudige, goedkope, maar tegelijkertijd een betrouwbaar en soepel mechanisme verkregen.
35 In een uitvoeringsvorm omvatten eerste vergrendelingsmiddelen tenminste een grendel die in de vergrendelde toestand ingrijpen op tweede 6 vergrendelingsmiddelen die met de grendel corresponderende holtes omvatten. De vergrendelingsmiddelen vormen in de vergrendelde toestand een vormgesloten verbinding tussen de afsluitinrichting en de buis waardoor een beweging van de 5 afsluitinrichting naar binnen toe belemmerd wordt.
In een uitvoeringsvorm sluit de vorm van het in de buis stekende uiteinde van de plunjer in de diepst te penetreren toestand in hoofdzaak aan op de vorm van de aan het in de buis aanwezige uiteinde van de afsluitinrichting. Hiermee 10 wordt het volume dat de vloeistof inneemt opgevuld door de het volume van de plunjer, waarmee het restvolume van de in de buis overgebleven vloeistof na injectie tot een minimum beperkt blijft.
In een uitvoeringsvorm is de plunjer voorzien van een 15 opvullichaam dat de doorgaande opening althans ten dele opvult. Hierdoor wordt ook de vloeistof in de spuitmond althans ten dele hieruit weggedrukt.
In een uitvoeringsvorm omvat de injectiespuit een arreteringsinrichting, die ingericht is voor een blokkering 20 van een verschuiving van de plunjer in de richting van het eerste uiteinde van de buis, waarbij de arreteringsinrichting in een eerste positie de in de buis te penetreren plunjer begrenst zodat het eerste uiteinde van de plunjer zich niet aan de afsluitinrichting koppelt, en 25 waarbij de arreteringsinrichting in een tweede positie de in de buis te penetreren plunjer toestaat om te koppelen met de afsluitinrichting. Voor het opzuigen van vloeistof is het nodig om de plunjer zo diep als mogelijk in de buis te brengen. Wanneer de plunjer zich hierbij echter al zou 30 koppelen, zou bij het terugtrekken van de plunjer ook de afsluitinrichting meegetrokken worden. Om dit te voorkomen beperkt de arreteringsinrichting in de eerste positie de beweging van de plunjer zodanig dat de koppelingsmiddelen van de plunjer en de afsluitinrichting geen koppeling tot 35 stand brengen.
Voor het onderbrengen van de naald in de buis is het wel nodig dat de koppelingsmiddelen van de plunjer en de 7 afsluitinrichting een koppeling vormen. Daarvoor dient de arreteringsinrichting in haar tweede positie gebracht te worden, die er voor zorgt dat de plunjer dieper in de buis kan komen zodat de koppeling tot stand komt.
5 In een uitvoeringsvorm hiervan blokkeert de arreteringsinrichting in de tweede positie het samenstel omvattende de plunjer en de afsluitinrichting tegen het doorstoten van dit samenstel in de richting van het eerste uiteinde van de buis. Wanneer de afsluitinrichting als 10 gevolg van een stevige aandrukkracht enigszins de buis uit gedrukt wordt, is het lastig om de afsluitinrichting weer naar binnen te drukken, hetgeen overigens weer het gevaar met zich mee brengt dat de naald onbedoeld in iemands huid prikt. Wanneer de arreteringsinrichting in haar tweede 15 positie verkeert, wordt voorkomen dat de afsluitinrichting uit te buis gedrukt kan worden.
In een uitvoeringsvorm is de arreteringsinrichting aangebracht nabij het tweede uiteinde van de plunjer. Hierdoor is het mogelijk om een eenvoudige constructie te 20 realiseren, die een makkelijk toegankelijke bediening , mogelijk maakt.
In een uitvoeringsvorm omvat de buis een geleidingsinrichting voor het geleiden van de plunjer.
In een uitvoeringsvorm grijpt de geleidingsinrichting, 25 althans een uiteinde ervan, aan op de plunjer voor het fixeren van de oriëntatie van de plunjer rond de hartlijn van de injectiespuit.
In een uitvoeringsvorm omvat de geleidingsinrichting eerste verbindingsmiddelen, en omvat de buis tweede 30 verbindingsmiddelen die met de eerste verbindingsmiddelen samenwerken, waarbij de eerste en tweede verbindingsmiddelen zijn ingericht voor een verbinding van de geleidingsinrichting met de buis. Bij het in de fabriek samenstellen van de injectiespuit wordt eerst de 35 afsluitinrichting en de plunjer in de buis ingebracht. De geleidingsinrichting is plaatsbaar in een eerste toestand waarbij de geleidingsinrichting de opening bij het tweede 8 uiteinde van de buis volledig vrij laat, en in een tweede toestand waarbij de geleidingsinrichting ten dele in de opening bij het tweede uiteinde van de buis steekt en aangrijpt op de plunjer voor diens rotatievaste geleiding.
5 Om de eerste en tweede koppelingsmiddelen op een adequate wijze te laten koppelen kan een vaste oriëntatie van de plunjer ten opzichte van de afsluitinrichting gewenst zijn. Hetzelfde geldt voor het doen ontgrendelen van de eerste vergrendelingsmiddelen. Zodra de plunjer eenmaal voldoende 10 in de buis geplaatst en georiënteerd is, kunnen de verbindingsmiddelen van de geleidingsinrichting in haar tweede toestand verbonden worden met de verbindingsmiddelen van de buis.
In een uitvoeringsvorm omvat de plunjer een ribbe die zich 15 uitstrekt in de lengterichting van de plunjer, en omvat de geleidingsinrichting een uiteinde dat uitstekende delen omvat om althans ten dele de ribbe te omvatten, in welke ingeschoven positie de plunjer zich ook bevindt. Op deze wijze wordt een ribbe door een geleidingsinrichting 20 voortdurend bij het indrukken en terugtrekken van de plunjer geleid.
In een uitvoeringsvorm omvat de plunjer verschuivingsbeperkingsmiddelen voor het stuiten op de geleidingsinrichting aan de buis, die een verschuiving van 25 de plunjer in de richting van het tweede uiteinde van de buis beperkt. Hiermee wordt de positie van de plunjer ten opzichte van de buis bepaald, waarin de plunjer afgebroken kan worden.
In een uitvoeringsvorm is de plunjer met een verzwakking 30 geconstrueerd voor het breken en splitsen van de plunjer, waarbij de verzwakking in het bijzonder nabij het in de buis aanwezige uiteinde van de plunjer geplaatst is. Van het teruggetrokken samenstel kan de plunjer gesplitst worden als de verzwakking juist buiten de buis geplaatst is. De lengte 35 van de injectiespuit wordt hierdoor grofweg gehalveerd. Nog afgezien van het feit dat afval efficiënter verwerkt wordt, wordt door het splitsen het gevaar weggenomen dat de naald 9 per ongeluk weer uit de buis geduwd kan worden.
Volgens een verder aspect verschaft de uitvinding een injectiespuit die een buis omvat, waarbij het tweede gedeelte van de buis, die een in hoofdzaak cilindrische 5 binnenwand omvat, een dwarsdoorsnede-oppervlakte heeft dat groter of gelijk is aan een dwarsdoorsnede-oppervlakte van het eerste gedeelte van de buis. Hierdoor kan het volume in het tweede gedeelte voor het injecteren of opzuigen van grotere hoeveelheden vloeistof verkregen worden.
10 In een uitvoeringsvorm strekt de afsluitinrichting in hoofdzaak langs de binnenwand van het eerste gedeelte van de buis uit. Hierdoor wordt een op de binnenwand van het eerste gedeelte van de buis aansluitende vorm van de afsluitinrichting verkregen.
15 In een uitvoeringsvorm is een verbreding nabij de binnen de buis gelegen zijde van de afsluitinrichting geplaatst. Ook hierdoor kan het volume in het tweede gedeelte voor het injecteren of opzuigen van grotere hoeveelheden vloeistof verkregen worden. Nog afgezien hiervan wordt het mogelijk om 20 een identieke afsluitinrichting toe te passen in injectiespuiten onafhankelijk van de dikte van de injectiespuit. Zo kan het tweede gedeelte van de buis van een injectiespuit voor het toedienen van bijvoorbeeld 3cc vloeistof over de gehele lengte dezelfde binnendiameter 25 hebben. Bij een buis van een injectiespuit voor het toedienen van grotere volumes kan het tweede gedeelte van de binnendiameter van de buis met een gewenste dikte worden uitgevoerd.
In een uitvoeringsvorm van de injectiespuit zijn het eerste 30 gedeelte van de buis en het tweede gedeelte van de buis niet coaxiaal geplaatst, bij voorkeur zijn een hartlijn van het eerste gedeelte van de buis en de hartlijn van het tweede gedeelte van de buis in hoofdzaak parallel verschoven. Het kan gewenst zijn om de injectiespuit tijdens het gebruik in 35 een positie te plaatsen waarbij een hoek tussen de hartlijn van de injectiespuit en het oppervlak van het object in hoofdzaak zo klein mogelijk is. Voor injectiespuiten waarbij 10 de diameter van het tweede gedeelte van de buis groter is dan een diameter van het eerste gedeelte van de buis waarbij de hartlijnen in eikaars verlengde liggen kan deze hoek begrensd zijn tot een grotere hoek. Genoemde maatregel maakt 5 het mogelijk om een injectiespuit waarbij de diameter van het tweede gedeelte van de buis groter is dan een diameter van het eerste gedeelte van de buis te verschaffen die geschikt is om onder de in hoofdzaak zelfde begrensde hoek te plaatsen als een injectiespuit waarbij de diameter van 10 het tweede gedeelte van de buis in hoofdzaak gelijk is aan een diameter van het eerste gedeelte van de buis.
Volgens een verder aspect verschaft de uitvinding een injectiespuit omvattende: 15 - een buis, een afsluitinrichting, voor het afsluiten van een eerste uiteinde van de buis, waarbij de afsluitinrichting voorzien is van een doorgaande opening die buitenwaarts uitmondt in een spuitmond, 20 - een plunjer, die schuifbaar geplaatst is in de buis, voor het uit de buis drukken van een vloeistof bij penetratie in de buis, waarbij de plunjer althans ten dele uitsteekt uit de buis bij een tweede uiteinde daarvan, en waarbij een eerste uiteinde van de plunjer 25 in de buis steekt, waarbij de vorm van het in de buis stekende uiteinde van de plunjer in de diepst te penetreren toestand in hoofdzaak aansluit op de vorm van de aan het in de buis aanwezige uiteinde van de afsluitinrichting, waarbij de plunjer 30 voorzien is van een opvullichaam dat de doorgaande opening althans ten dele opvult. Hiermee wordt het volume dat de vloeistof inneemt opgevuld door het volume van de plunjer, waarmee het restvolume van de in de buis overgebleven vloeistof na injectie tot een minimum beperkt blijft. 35 Doordat de plunjer is voorzien van een opvullichaam dat de doorgaande opening althans ten dele opvult, wordt ook de vloeistof in de spuitmond althans ten dele hieruit 11 weggedrukt.
De in deze beschrijving en conclusies van de aanvrage beschreven en/of de in de tekeningen van deze aanvrage 5 getoonde aspecten en maatregelen kunnen waar mogelijk ook afzonderlijk van elkaar worden toegepast. Die afzonderlijke aspecten, zoals het opvullichaam op het uiteinde van de plunjer waarmee het restvolume van de in de buis overgebleven vloeistof na injectie tot een minimum beperkt 10 blijft, en andere aspecten kunnen onderwerp zijn van daarop gerichte afgesplitste octrooiaanvragen. Dit geldt in het bijzonder voor de maatregelen en aspecten welke op zich zijn beschreven in de volgconclusies.
15
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een aantal in de bijgevoegde tekeningen weergegeven 20 voorbeelduitvoeringen.
Figuur 1 toont een perspectivisch aanzicht van de injectiespuit in een uiteengenomen toestand;
Figuur IA toont een eerste zijaanzicht van de buis waarin zich de afsluitinrichting in vergrendelde toestand 25 bevindt;
Figuur 1B toont een tweede zijaanzicht van de buis waarin zich de afsluitinrichting in vergrendelde toestand bevindt;
Figuur 1C toont een detail van blokkeringsmiddelen 30 waarmee de afsluitinrichting in de buis geblokkeerd is;
Figuur 2 toont een dwarsdoorsnede van de injectiespuit waarin de plunjer zich bevindt in een positie waarin nog juist geen koppeling met de afsluitinrichting tot stand is gekomen, en waarbij het opzuigen van vloeistof zou 35 kunnen worden uitgevoerd;
Figuur 3 toont een dwarsdoorsnede van de injectiespuit waarin de afsluitinrichting is ontgrendeld van 12 de buis;
Figuur 4 toont een dwarsdoorsnede van de injectiespuit waarin de afsluitinrichting gekoppeld is aan de plunjer; 5 Figuur 5 toont een dwarsdoorsnede van de injectiespuit waarin het samenstel van de afsluitinrichting en de plunjer enigszins in de buis is teruggetrokken;
Figuur 6 toont een zijaanzicht van de buis waarin zich de uitstekende plunjer bevindt, waarbij de 10 arreteringsinrichting zich in een eerste positie bevindt;
Figuur 7 toont een zijaanzicht van de buis waarin zich de ingeschoven plunjer bevindt, waarbij de arreteringsinrichting zich in een eerste positie bevindt;
Figuur 8 toont een zijaanzicht van de buis waarin 15 zich de uitstekende plunjer bevindt, waarbij de arreteringsinrichting zich in een tweede positie bevindt;
Figuur 9 toont een zijaanzicht van de buis waarin zich de ingeschoven plunjer bevindt, waarbij de arreteringsinrichting zich in een tweede positie bevindt; 20 Figuur 10A toont een perspectivisch aanzicht waarbij de geleidingsinrichtingen niet met verbindingsmiddelen aan de buis verbonden zijn;
Figuur 10B toont een vooraanzicht waarbij de geleidingsinrichtingen niet met verbindingsmiddelen aan de 25 buis verbonden zijn;
Figuur 11 toont een perspectivisch aanzicht waarbij de geleidingsinrichtingen wel met verbindingsmiddelen aan de buis verbonden zijn;
Figuur 12 toont een perspectivisch aanzicht van 30 een ingeschoven plunjer, een gedeelte van de buis en geleidingsinrichtingen waarbij de geleidingsmiddelen met verbindingsmiddelen aan de buis verbonden zijn;
Figuur 13 toont een perspectivisch aanzicht van een teruggetrokken plunjer, een gedeelte van de buis en 35 geleidingsinrichtingen waarbij aanslagnokken op de plunjer tegen de geleidingsmiddelen aanliggen;
Figuur 14 toont een perspectivisch aanzicht van 13 een gebroken plunjer, een gedeelte van de buis en geleidingsinrichtingen;
Figuur 15 toont een zijaanzicht van een verdikte injectiespuit; 5 Figuur 16 toont een zijaanzicht van een verdikte injectiespuit.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
10
Hierna zal een voorbeelduitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding omschreven worden onder verwijzing naar de tekeningen.
Figuur 1 is een uiteengetrokken perspectivisch aanzicht van 15 de injectiespuit en toont plunjer 1, buis 2, afsluitinrichting 3, en naaldinrichting 4.
De buis 2 heeft een in hoofdzaak cilindrische binnenwand, en omvat een flens 21 aan een tweede uiteinde 52 voor het vasthouden van de injectiespuit en een van het tweede 20 uiteinde van de buis afgekeerde eerste uiteinde 51.
Afsluitinrichting 3 is ingericht voor het afsluiten van het eerste uiteinde 51 van de buis 2, waarbij de afsluitinrichting 3 voorzien is van een doorgaande opening 31 die buitenwaarts uitmondt in een spuitmond 32 die 25 ingericht is voor koppeling met een naaldinrichting 4. De afsluitinrichting 3 omvat tweede koppelingsmiddelen k2 aan een van de spuitmond 32 afgekeerde zijde.
Plunjer 1 is schuifbaar in de buis 2 te plaatsten voor het uit de buis drukken van een vloeistof bij penetratie in de 30 buis 2, waarbij de plunjer 1 althans ten dele uitsteekt uit de buis 2 aan het tweede uiteinde 52 daarvan. Het eerste uiteinde 61 van de plunjer 1 steekt in de buis 2. Het van het eerste uiteinde 61 afgekeerde tweede uiteinde 62 van de plunjer omvat een aandrukgedeelte 11. Het eerste uiteinde 61 35 van de plunjer omvat met de tweede koppelingsmiddelen k2 samenwerkende eerste koppelingsmiddelen kl, waarbij eerste koppelingsmiddelen kl en tweede koppelingsmiddelen k2 zijn 14 ingericht voor een koppeling van de plunjer 1 aan de afsluitinrichting 3 om het samenstel van de plunjer 1 en de af sluitinrichting 3 in de buis 2 te verschuiven in de richting van het tweede uiteinde 52 van de buis 2.
5 De afsluitinrichting 3 is hierbij schuifbaar in de buis 2, zodanig dat de afsluitinginrichting 3 eventueel met een naaldinrichting 4 in de buis 2 intrekbaar is, waarbij de omtrekswand van de afsluitinrichting 3 afdichtend aanligt tegen de binnenwand van de buis 2, althans bij het eerste 10 uiteinde 51 van de buis 2.
De afsluitinrichting 3 is voorzien van een spuitmond 32 waarbij de afmetingen van de spuitmond 32 zijn ingericht voor een koppeling met een standaard naald of naaldinrichting 4 die gewoonlijk geschikt of bedoeld is voor 15 injectiespuiten zonder terugtrekinrichting.
De afsluitinrichting 3 heeft primair als doel om de buis 2 af te sluiten aan het eerste uiteinde 51 ervan. Vervolgens omvat de in de buis 2 verschuifbare afsluitinrichting 3 de 20 volgende kenmerken: - De afsluitinrichting 3 is ingericht voor het koppelen aan plunjer 1 om als samenstel in de buis teruggetrokken te kunnen worden.
- De afsluitinrichting 3 is ingericht om niet de buis 2 25 uitgedrukt worden tijdens het verdringen van de vloeistof. Daartoe omvat de afsluitinrichting 3 eerste blokkeringsmiddelen bl en de binnenwand van de buis 2 aan het eerste uiteinde 51 ervan met de eerste blokkeringsmiddelen bl samenwerkende tweede 30 blokkeringsmiddelen b2 (zie figuren IA, 1B en 1C), waarbij de eerste blokkeringsmiddelen bl en tweede blokkeringsmiddelen b2 zijn ingericht voor een blokkering van een verschuiving van de afsluitinrichting 3 in de richting van het eerste 35 uiteinde 51 van de buis (naar buiten toe).
- De afsluitinrichting 3 is ingericht om aan het eerste uiteinde van de buis 2 rotatievast in de buis 2 15 geplaatst te zijn. Hierbij kunnen dezelfde blokkeringsmiddelen bl en b2 toegepast worden waarbij deze zijn ingericht voor een blokkering van een verdraaiing van de afsluitinrichting 3 om haar 5 hartlijn.
- De afsluitinrichting 3 is ingericht om niet de buis 2 ingedrukt te kunnen worden tijdens het inbrengen van de naald in een object (niet getekend). Daartoe omvat de afsluitinrichting 3 eerste vergrendelingsmiddelen vl en 10 de binnenwand van de buis 2 nabij het eerste uiteinde 51 ervan met de eerste vergrendelingsmiddelen vl samenwerkende tweede vergrendelingsmiddelen v2 (zie figuren 2, 3, 4 en 5), waarbij de eerste vergrendelingsmiddelen vl en tweede 15 vergrendelingsmiddelen v2 zijn ingericht voor een vergrendeling van een verschuiving van de afsluitinrichting 3 in de richting van het tweede uiteinde 52 van de buis (naar binnen toe).
Enerzijds is de afsluitinrichting 3 ingericht om niet in de 20 buis 2 naar binnen toe bewegen tijdens het inbrengen van de naald in een object. Hiertoe vormen vergrendelingsmiddelen vl met vergrendelingsmiddelen v2 een vormgesloten verbinding met een vergrendeling als gevolg.
Anderzijds dient de afsluitinrichting 3, nadat de naald in 25 een object ingebracht is geweest, in de buis 2 teruggetrokken te kunnen worden. Ten aanzien van deze eis dienen vergrendelingsmiddelen vl en vergrendelingsmiddelen v2 ontgrendeld te kunnen worden.
Ontgrendeling vindt pas plaats juist voor of na het koppelen 30 van de plunjer 1 aan de afsluitinrichting 3. Daartoe zijn de eerste koppelingsmiddelen kl en tweede koppelingsmiddelen k2 voor het koppelen van de plunjer 1 aan de afsluitinrichting 3 tevens ingericht voor het ontgrendelen van de vergrendeling van de eerste vergrendelingsmiddelen vl met de 35 tweede vergrendelingsmiddelen v2.
Figuren 2 tot en met 5 tonen een uitvoeringsvorm waarbij de tweede koppelingsmiddelen k2 zijn aangebracht op de 16 constructie waarop ook de eerste vergrendelingsmiddelen vl van de afsluitinrichting 3 zijn aangebracht.
Figuur 2 toont de plunjer 1 die het einde van de maximale penetratie nadert, maar waarbij deze nog niet in contact is 5 met de grendel 33 die verend verbonden is aan afsluitinrichting 3.
De grendel 33 is voorzien van de koppelingsmiddelen k2 die in deze uitvoeringsvorm zijn uitgerust met uitstekende weerhaken 34.
10 Het eerste uiteinde 61 van de plunjer 1 is voorzien van koppelingsmiddelen kl die in deze uitvoeringsvorm uitgerust zijn met uitstekende starre weerhaken 12 voor samenwerking met de koppelingsweerhaken 34 op de verende grendel 33.
Figuur 3 toont een verdere penetratie van de plunjer 1 15 waarbij de starre weerhaken 12 de koppelingsweerhaken 34 van de afsluitinrichting 3 naar binnen toe gebogen hebben, waarbij de grendel 33 in deze richting maximaal is voorgespannen. Tegelijkertijd zijn de vergrendelingsweerhaken 35 zover naar binnen toe gebogen dat 20 de vergrendeling tussen de vergrendelingsmiddelen vl en de vergrendelingsmiddelen v2 is ontgrendeld, waarbij voor de afsluitinrichting 3 een verschuivingsmogelijkheid ontstaat in de richting van het tweede uiteinde 52 van de buis 2. Figuur 4 toont een verdere penetratie van plunjer 1 waarbij 2 5 de starre weerhaken 12 op het eerste uiteinde 61 van de plunjer 1 zover in de grendel 33 zijn binnengedrongen dat de koppelingsweerhaken 34 van de afsluitinrichting 3 weer enigszins zijn teruggeklapt. De koppelingsweerhaken 34 grijpen in op de starre weerhaken 12, waardoor de plunjer 1 30 en de afsluitinrichting 3 verbonden zijn om gezamenlijk in de richting van het tweede uiteinde 52 van de buis 2 te kunnen schuiven.
Figuur 5 toont dat dankzij deze verbinding het samenstel van plunjer 1 en afsluitinrichting 3 enigszins teruggetrokken is 35 in de richting van het tweede uiteinde 52 van de buis 2.
Figuren 2 tot en met 5 tonen ook de omlopende groef 36 voor het plaatsen van een afdichtingsring (niet getekend) aan het 17 eerste uiteinde 51 van de buis 2. Deze afdichtingsring zorgt er bijvoorbeeld voor dat vloeistof niet langs de afsluitingsinrichting weg kan lekken.
5 Figuren 2 tot en met 5 tonen ook de vorm van het eerste uiteinde 61 van de plunjer 1. Aan dit uiteinde zijn niet alleen de starre weerhalen 12 bevestigd, maar ook eerste uiteinde 91 van het opvullichaam 13.
In een zijaanzicht van het opvullichaam 13 omvat zij vanaf 10 haar eerste uiteinde 91 een opzetsteel 14, een eerste contour 15 die in diameter toeneemt naar haar uiterste punt 16 dat in de afsluitinrichting 3 aanligt tegen een rand van de doorgaande opening 31. Door penetratie van plunjer 1 met opvullichaam 13 wordt het restvolume effectief beperkt.
15 Verder naar het van het eerste uiteinde 91 afgekeerde tweede uiteinde 92 van het opvullichaam 13 omvat zij een tweede contour 17. Contour 17 is ingericht om het opvullichaam 13 in de maximaal gepenetreerde toestand van de plunjer 1 minimaal van contour 37 van de doorgaande opening 31 af aan 20 te laten liggen ter beperking van het restvolume.
Nog verder naar het tweede uiteinde 92 van het opvullichaam 13 bevindt zich een taps toelopende pin 18 die het laatste restvolume dat zich ter plaatse van de spuitmond 32 in de doorgaande opening 31 van de afsluitinrichting bevindt, 25 verdringt.
Figuur 1 toont een perspectivisch aanzicht van het opvullichaam 13. Het opvullichaam 13 is plat uitgevoerd vanwege de vorm van de afsluitinrichting 3, waarvan de doorgaande opening 31 aan het van de spuitmond 32 afgekeerde 30 uiteinde van de afsluitinrichting 3 in hoofdzaak rechthoekig is.
De hoogte van de doorgaande opening 31 in de afsluitinrichting 3 komt in hoofdzaak overeen met de afstand tussen de aan beide zijden van de hartlijn van de buis 2 35 afgelegen uiterste punten 16.
De breedte van de doorgaande opening 31 in de afsluitinrichting 3 komt in hoofdzaak overeen met de breedte 18 van het platte opvulmiddel 13.
Figuur 2 toont een toestand van de plunjer 1 waarbij de plunjer zich weliswaar dichtbij een koppeling met de 5 afsluitinrichting 3 bevindt, maar waarbij de plunjer 1 nog afzonderlijk in de buis 2 teruggetrokken kan worden. Deze toestand kan overeenkomen met de toestand waarin vloeistof in de buis 2 opgezogen kan worden door het schuiven van de plunjer 1 in de richting van het tweede uiteinde 52 van de 10 buis 2 terwijl het buitenste uiteinde van de naaldinrichting 4 in de vloeistof steekt.
Om vloeistof op te zuigen dient de plunjer 1 zover in de buis te steken dat de plunjer 1 juist niet aan de afsluitinrichting 3 gekoppeld is. Om te voorkomen dat bij 15 deze handeling per ongeluk de plunjer 1 verder in de richting van het eerste uiteinde 51 van de buis gedrukt wordt, waardoor de plunjer 1 zou koppelen aan de afsluitinrichting 3, is plunjer 1 nabij het tweede uiteinde 62 van de plunjer 1 voorzien van een arreteringsinrichting 20 7.
Figuur 6 toont de op de plunjer verbonden arreteringsinrichting 7, die zich in een eerste toestand bevindt. In deze toestand is de afstand die de plunjer 1 in de buis 2 kan bewegen in de richting van het eerste uiteinde 25 51 van de buis 2 beperkt doordat het uiteinde 71 van de arreteringsinrichting 7 stuit op de flens 21 (zie figuur 7). De beweging is hierdoor zodanig beperkt dat de plunjer 1 zich niet kan koppelen aan de afsluitinrichting 3 (zie figuur 2) . Uitgaande van deze toestand kan vloeistof 30 opgezogen worden.
Figuur 8 toont de op de plunjer verbonden arreteringsinrichting 7, die zich in een tweede toestand bevindt. In deze toestand is de afstand die de plunjer 1 in de buis 2 kan bewegen in de richting van het eerste uiteinde 35 51 van de buis 2 beperkt doordat het uiteinde 72 van de arreteringsinrichting 7 stuit op de flens 21 (zie figuur 9). Wanneer de plunjer 1 werkelijk op de flens stuit is het 19 grootst mogelijke volume verdrongen en heeft plunjer 1 zich aan de afsluitinrichting 3 gekoppeld (zie figuur 4) . Uitgaande van deze toestand kan het samenstel van plunjer 1 en de afsluitinrichting 3 in de buis worden teruggetrokken 5 (zie figuur 5) .
Figuur 10A toont geleidingsinrichtingen 8 die met een eerste uiteinde ervan flexibel verbonden zijn aan de flens 21. Het van het eerste uiteinde van de geleidingsinrichting 8 10 afgekeerde tweede uiteinde omvat losse uiteinden 81 die geleidingsvormig zijn. In een uitvoeringsvorm kan de vorm een gaffelconstructie 82 omvatten.
Figuur 10B toont een gaffelsleuf 83 van de gaffelconstructie 82 die is ingericht voor het geleiden van één van de ribben 15 113-116 van plunjer 1 (zie figuur 11).
Voor een degelijke geleiding van de plunjer 1 dienen de losse uiteinden 81 van de geleidingsinrichtingen 8 in een gedefinieerde stand gebracht te worden, waarbij de gewenste ribbe 114, 116 van de plunjer in de gaffelsleuf 83 geplaatst 20 is.
Om dit te bereiken omvatten de geleidingsinrichtingen 8 eerste verbindingsmiddelen, waarbij hiermee samenwerkende tweede verbindingsmiddelen bijvoorbeeld zijn aangebracht op de flens 21 van de buis 2. De eerste en tweede 25 verbindingsmiddelen zijn ingericht voor een onderlinge verbinding tussen het losse uiteinde 81 en de flens 21.
In de voorbeeld-uitvoeringsvorm omvatten de geleidingsinrichtingen 8 eerste verbindingsmiddelen weerhaken 84 die in de in de flens 21 aangebrachte klemgaten 30 85 kunnen vasthaken. Wanneer de weerhaken 84 eenmaal door de klemgaten 85 zijn heen gedrukt, is een verbinding hiertussen ontstaan.
In een uitvoeringsvorm zijn twee geleidingsinrichtingen 8 35 toegepast om twee van de ribben 113-116 van de plunjer 1 te geleiden. Omdat het van de spuitmond afgekeerde uiteinde van de afsluitinrichting 3 en het hierop aansluitende gedeelte 20 van het opvulmiddel 13 van de plunjer 1 niet cilindrisch vormig zijn uitgevoerd dient plunjer 1 op een juiste wijze georiënteerd te zijn om het opvulmiddel 13 van de plunjer 1 op een juiste wijze in de afsluitinrichting 3 te laten 5 komen. De twee geleidingsinrichtingen 8 zijn ingericht om de juiste stand van de plunjer 1 te definiëren. Een juiste oriëntatie tussen plunjer 1 en afsluitinrichting 3 is ook nodig zodat de koppelingsmiddelen kl en k2 op een juiste wijze kunnen koppelen.
10
Naast de hierboven omschreven functies van de geleidingsinrichtingen 8, namelijk het degelijk geleiden van de plunjer 1 en het juist oriënteren van de plunjer 1 in de buis 2, heeft de geleidingsinrichting 8 nog een derde 15 functie. Namelijk het begrenzen van de beweging van de plunjer 1 in de richting van het tweede uiteinde 52 van de buis 2. De begrenzing wordt bereikt door de plunjer 1 te voorzien van verschuivingsbeperkingsmiddelen 19 die bij de beweging van de plunjer 1 in de richting van het tweede 20 uiteinde 52 van de buis 2 uiteindelijk op een gedeelte van de geleidingsinrichtingen 8 stuiten.
In de voorbeeld-uitvoeringsvorm zijn aanslagnokken 19 (zie figuur 12) aangebracht als verschuivingsbeperkingsmiddelen.
In deze positie heeft de injectiespuit een in hoofdzaak 25 lange vorm. Het is bekend dat het verwerken van afval effectiever uitgevoerd wordt wanneer producten met een dergelijke lengte-dikteverhouding bijvoorbeeld worden gehalveerd. Figuur 13 toont daartoe een verzwakking 112 van plunjer 1 die het mogelijk maakt om de lengte van de 30 injectiespuit te reduceren. De verzwakking 112 bevindt zich, wanneer het in de buis 2 teruggetrokken samenstel omvattende de plunjer 1, de afsluitinrichting 3 inclusief de naaldinrichting 4, en de aanslagnokken 19 tegen de geleidingsinrichtingen 8 aanliggen, juist buiten de buis 2, 35 nabij de flens 21. In deze toestand kan het uitstekende gedeelte van de plunjer 1 eenvoudig met weinig handkracht van de injectiespuit worden afgebroken (zie figuur 14).
21
Figuur 15 toont de buis 2 en de afsluitinrichting 3 van een uitvoeringsvorm van een injectiespuit voor het toedienen van vloeistoffen met een groter volume. In deze uitvoeringsvorm 5 is de afsluitinrichting 3 identiek aan de afsluitinrichting 3 zoals tot dusverre is omschreven. Overeenkomstig hiermee wordt de buis 2, althans aan het eerste uiteinde 51 ervan, in het bijzonder tussen een eerste uiteinde 38 en een tweede uiteinde 39 van de in de buis 2 geplaatste afsluitinrichting 10 3, ook identiek uitgevoerd. Om het volume van de buis 2 te vergroten wordt de binnendiameter d2 van de buis 2, althans met uitzondering van de positie van de afsluitinrichting 3 aan het eerste uiteinde 51 van de buis 2, groter uitgevoerd dan de binnendiameter dl van de buis 2. Omdat de 15 afsluitinrichting 3 identiek is, worden de kenmerkende eigenschappen van de onderhavige uitvinding hierin behouden, waarbij het dus mogelijk is om een naald met standaard afmetingen op de spuitmond 32, die deel uitmaakt van de afsluitinrichting 3, met overeenkomstige gestandaardiseerde 20 afmetingen te plaatsen, zodanig dat na het toedienen van de vloeistof de naald in de buis opgeslagen kan worden.
Opgemerkt wordt dat de hartlijn van het verbrede gedeelte met diameter d2 van de buis 2 ook parallel verschoven kan zijn ten opzichte van de hartlijn van de buis 2 nabij het 25 eerste uiteinde 51 met diameter dl.
Figuur 16 toont de buis 2 en de afsluitinrichting 3 van een uitvoeringsvorm van een injectiespuit, ook voor het toedienen van vloeistoffen met een groter volume. In deze 30 uitvoeringsvorm wijkt de afsluitinrichting 3 af van de afsluitinrichting zoals tot dusverre is omschreven. De diameter van de afsluitinrichting neemt gezien vanuit een eerste uiteinde 38 in de richting van een tweede uiteinde 39 toe. In figuur 16 is sprake van een constante toename 35 waardoor een conische vorm van de afsluitinrichting wordt verkregen. Echter, iedere vorm van de afsluitinrichting kan toegepast worden zolang de afsluitinrichting lossend in de 22 buis geplaatst kan worden, een voorwaarde voor het terugtrekken van de naaldinrichting 4 in de buis 2. Daartoe is het niet noodzakelijk dat het toenemen van de diameter gezien vanuit het eerste uiteinde 38 in de richting van het 5 tweede uiteinde 39 van de afsluitinrichting een constant verloop heeft. Ook plaatselijke flauwere en steilere toenamen zijn toegestaan.
Overeenkomstig hiermee wordt de buis 2, althans aan het eerste uiteinde 51 ervan, in het bijzonder tussen een eerste 10 uiteinde 38 en een tweede uiteinde 39 van de in de buis 2 geplaatste afsluitinrichting 3, met dezelfde contour uitgevoerd.
De buis 2 van de injectiespuit met een dergelijk afwijkende afsluitinrichting kan, hoewel niet getoond in de figuren, 15 vanzelfsprekend ook uitgevoerd worden met een verbreding van de buis 2 zoals die in de injectiespuit volgens figuur 15 is toegepast.
De afwijkende afsluitinrichting 3 kan in hoofdzaak over dezelfde kenmerkende eigenschappen van de onderhavige 20 uitvinding beschikken, waarbij het dus mogelijk is om een naald met standaard afmetingen op de spuitmond 32, die deel uitmaakt van de afsluitinrichting 3, met overeenkomstige gestandaardiseerde afmetingen te plaatsen, zodanig dat na het toedienen van de vloeistof de naald in de buis 25 opgeslagen kan worden.
Ook hier wordt opgemerkt dat de hartlijn van de afwijkende afsluitinrichting parallel verschoven kan zijn ten opzichte van de hartlijn van de buis 2 nabij het eerste uiteinde 51 met diameter dl.
30
De bovenstaande beschrijving is opgenomen om de werking van voorkeursuitvoeringen van de uitvinding te illustreren, en niet om de reikwijdte van de uitvinding te beperken. Uitgaande van de bovenstaande uiteenzetting zullen 35 voor een vakman vele variaties evident zijn die vallen onder de geest en de reikwijdte van de onderhavige uitvinding.
Claims (30)
1. Injectiespuit omvattende: een buis (2), omvattende een eerste gedeelte nabij een eerste uiteinde (51) van de buis (2) en een tweede gedeelte nabij een tweede uiteinde (52) van de buis 5 (2), een afsluitinrichting (3), die geplaatst is in het eerste gedeelte van de buis (2), voor het afsluiten van het eerste uiteinde (51) van de buis (2), waarbij de afsluitinrichting (3) voorzien is van een 10 doorgaande opening (31) die buitenwaarts uitmondt in een spuitmond (32) die ingericht is voor een koppeling met een naaldinrichting (4), een plunjer (1), die schuifbaar geplaatst is in het tweede gedeelte van de buis (2), voor het uit de buis 15 drukken van een vloeistof bij penetratie in de buis (2), waarbij de plunjer (1) althans ten dele uitsteekt uit de buis (2) bij het tweede uiteinde (52) daarvan, en waarbij een eerste uiteinde (61) van de plunjer (1) in de buis steekt en eerste koppelingsmiddelen (kl) 20 omvat, waarbij de afsluitinrichting (3) schuifbaar in de buis (2) geplaatst is, waarbij een omtrekswand van de afsluitinrichting (3) afdichtend aanligt tegen een binnenwand van het eerste gedeelte van de buis (2), waarbij de afsluitinrichting (3) 25 en de buis (2) zodanig gevormd zijn dat de afsluitinrichting (3) lossend in een richting van het tweede uiteinde (52) van de buis (2) geplaatst is, waarbij de afsluitinrichting (3) tweede koppelingsmiddelen (k2) omvat aan een binnen de buis gelegen zijde, en waarbij de eerste en tweede 30 koppelingsmiddelen (kl en k2) zijn ingericht voor een koppeling om het samenstel van de afsluitinrichting (3) en de plunjer (1) in de buis (2) te verschuiven in de richting van het tweede uiteinde (52) van de buis (2).
2. Injectiespuit volgens conclusie 1, waarbij de binnenwand van het eerste gedeelte van de buis (2) in hoofdzaak cilindrisch is of een toenemend diameterverloop heeft in een richting van het eerste uiteinde (51) naar het tweede uiteinde (52) van de buis (2).
3. Injectiespuit volgens conclusie 1 of 2, waarbij de afmetingen van de spuitmond (32) zijn ingericht voor een koppeling met een naald of naaldinrichting (4) die geschikt of bedoeld is voor standaard injectiespuiten.
4. Injectiespuit volgens één der voorgaande 10 conclusies, waarbij de afsluitinrichting (3) een eerste uiteinde (38) nabij het eerste uiteinde (51) van de buis (2) omvat, waarbij de diameter van dit eerste uiteinde (38) groter is dan een diameter van de standaard naaldinrichting (4) .
5. Injectiespuit volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de diameter de afsluitinrichting (3) bij het eerste uiteinde (38) groter is dan 6mm, bij voorkeur groter dan 8mm.
6. Injectiespuit volgens één der voorgaande 20 conclusies, waarbij een binnendiameter (d2) van het tweede gedeelte van de buis (2), die een in hoofdzaak cilindrische binnenwand omvat, groter of gelijk is aan een buitendiameter van de afsluitinrichting (3).
7. Injectiespuit volgens één der voorgaande 25 conclusies, waarbij - de afsluitinrichting (3) eerste blokkeringsmiddelen (bl) omvat, - de binnenwand van de buis (2) aan het eerste uiteinde (51) ervan met de eerste blokkeringsmiddelen (bl) samenwerkende 30 tweede blokkeringsmiddelen (b2) omvat, - waarbij de eerste en tweede blokkeringsmiddelen (bl en b2) zijn ingericht voor een blokkering van een verschuiving van de afsluitinrichting (3) in de richting van het eerste uiteinde (51) van de buis (2) naar buiten toe.
8. Injectiespuit volgens conclusie 7, waarbij de eerste blokkeringsmiddelen (bl) aan de omtrekswand tenminste een uitstekend gedeelte omvatten die in de geblokkeerde toestand ingrijpen op tweede blokkeringsmiddelen (b2) die met het uitstekend gedeelte corresponderende holtes omvatten.
9. Injectiespuit volgens één der voorgaande 5 conclusies, waarbij - de afsluitinrichting (3) eerste vergrendelingsmiddelen (vl) omvat, - de binnenwand van de buis (2) aan het eerste uiteinde (51) ervan met de eerste vergrendelingsmiddelen (vl) 10 samenwerkende tweede vergrendelingsmiddelen (v2) omvat, - waarbij de eerste en tweede vergrendelingsmiddelen (vl en v2) zijn ingericht voor een vergrendeling van een verschuiving van de afsluitinrichting (3) in de richting van het tweede uiteinde (52) van de buis (2).
10. Injectiespuit volgens conclusie 9, waarbij de eerste en tweede koppelingsmiddelen (kl en k2) voor het koppelen van de plunjer (1) aan de afsluitinrichting (3) zijn ingericht voor het ontgrendelen van de vergrendeling van de eerste vergrendelingsmiddelen (vl) met de tweede 20 vergrendelingsmiddelen (v2).
11. Injectiespuit volgens conclusie 9 of 10, waarbij de tweede koppelingsmiddelen (k2) zijn aangebracht op de eerste vergrendelingsmiddelen (vl) van de afsluitinrichting (3).
12. Injectiespuit volgens één van de conclusies 9, 10 of 11, waarbij eerste vergrendelingsmiddelen (vl) tenminste een grendel (33) omvatten die in de vergrendelde toestand ingrijpen op tweede vergrendelingsmiddelen (v2) die met de grendel (33) corresponderende holtes omvatten.
13. Injectiespuit volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de vorm van het in de buis (2) stekende uiteinde (61) van de plunjer (1) in de diepst te penetreren toestand in hoofdzaak aansluit op de vorm van een in de buis (2) gelegen uiteinde van de afsluitinrichting (3), waarbij 35 de plunjer (1) voorzien is van een opvullichaam (13) dat de doorgaande opening (31) althans ten dele opvult.
14. Injectiespuit volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de plunjer (1) voorzien is van een opvullichaam (13) dat de doorgaande opening (31) althans ten dele opvult.
15. Injectiespuit volgens één der voorgaande 5 conclusies, waarbij de injectiespuit een arreteringsinrichting (7) omvat, die ingericht is voor een blokkering van een verschuiving van de plunjer (1) in de richting van het eerste uiteinde (51) van de buis (2), waarbij de arreteringsinrichting (7) in een eerste positie 10 de in de buis (2) te penetreren plunjer (1) begrenst zodat het eerste uiteinde (61) van de plunjer (1) zich niet aan de afsluitinrichting (3) koppelt, en waarbij de arreteringsinrichting (7) in een tweede positie de in de buis (2) te penetreren plunjer (1) toestaat om te koppelen 15 met de afsluitinrichting (3).
16. Injectiespuit volgens conclusie 15, waarbij de arreteringsinrichting (7) in de tweede positie het samenstel omvattende de plunjer (1) en de afsluitinrichting (3) blokkeert tegen het doorstoten van dit samenstel in de 20 richting van het eerste uiteinde (51) van de buis (2).
17. Injectiespuit volgens conclusie 15 of 16, waarbij de arreteringsinrichting (7) is aangebracht nabij het tweede uiteinde (62) van de plunjer.
18. Injectiespuit volgens één der voorgaande 25 conclusies, waarbij de buis (2) een geleidingsinrichting (8) omvat voor het geleiden van de plunjer (1).
19. Injectiespuit volgens conclusie 18, waarbij de geleidingsinrichting (8), althans een uiteinde (81) ervan, aangrijpt op de plunjer (1) voor het fixeren van de 30 oriëntatie van de plunjer (1) rond de hartlijn van de injectiespuit.
20. Injectiespuit volgens conclusie 18 of 19, waarbij de geleidingsinrichting (8) eerste verbindingsmiddelen (84) omvat, en de buis tweede 35 verbindingsmiddelen (85) omvat die met de eerste verbindingsmiddelen (84) samenwerken, waarbij de eerste en tweede verbindingsmiddelen zijn ingericht voor een verbinding van de geleidingsinrichting (8) met de buis (2).
21. Injectiespuit volgens conclusie 18, 19 of 20, waarbij de plunjer (1) een ribbe (113,114,115,116) omvat die zich in de lengterichting van de plunjer (1) uitstrekt, en 5 waarbij de geleidingsinrichting (8) voorzien is van een uiteinde (81) dat uitstekende delen omvat om althans ten dele de ribbe (113,114,115,116) te omvatten.
22. Injectiespuit volgens één der conclusies 18-21, waarbij de plunjer (1) verschuivingsbeperkingsmiddelen 10 (19) omvat voor het stuiten op de geleidingsinrichting (8) aan de buis (2), die een verschuiving van de plunjer (1) in de richting van het tweede uiteinde (52) van de buis (2) beperkt.
23. Injectiespuit volgens één der voorgaande 15 conclusies, waarbij de plunjer (1) met een verzwakking (112) is geconstrueerd voor het breken en splitsen van de plunjer (1) , waarbij de verzwakking (112) in het bijzonder nabij het in de buis (2) aanwezige uiteinde (61) van de plunjer (1) geplaatst is.
24. Injectiespuit volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het tweede gedeelte van de buis (2), die een in hoofdzaak cilindrische binnenwand omvat, een dwarsdoorsnede-oppervlakte heeft dat groter of gelijk is aan een dwarsdoorsnede-oppervlakte van het eerste gedeelte van 25 de buis (2).
25. Injectiespuit volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de afsluitinrichting (3) in hoofdzaak langs de binnenwand van het eerste gedeelte van de buis (2) uitstrekt.
26. Injectiespuit volgens één der voorgaande conclusies, waarbij een verbreding nabij de binnen de buis (2) gelegen zijde van de afsluitinrichting (3) is geplaatst.
27. Injectiespuit volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het eerste gedeelte van de buis (2) en 35 het tweede gedeelte van de buis (2) niet coaxiaal geplaatst zijn, bij voorkeur zijn een hartlijn van het eerste gedeelte van de buis (2) en de hartlijn van het tweede gedeelte van de buis (2) in hoofdzaak parallel verschoven.
28. Injectiespuit omvattende: een buis (2), een afsluitinrichting (3), voor het afsluiten van een 5 eerste uiteinde (51) van de buis (2), waarbij de afsluitinrichting (3) voorzien is van een doorgaande opening (31) die buitenwaarts uitmondt in een spuitmond (32) , een plunjer (1), die schuifbaar geplaatst is in de 10 buis (2), voor het uit de buis drukken van een vloeistof bij penetratie in de buis (2), waarbij de plunjer (1) althans ten dele uitsteekt uit de buis (2) bij een tweede uiteinde (52) daarvan, en waarbij een eerste uiteinde (61) van de plunjer (1) in de buis 15 steekt, waarbij de vorm van het in de buis (2) stekende uiteinde (61) van de plunjer (1) in de diepst te penetreren toestand in hoofdzaak aansluit op de vorm van een in de buis (2) gelegen uiteinde van de afsluitinrichting (3), waarbij de plunjer (1) 20 voorzien is van een opvullichaam (13) dat de doorgaande opening (31) althans ten dele opvult.
29. Injectiespuit voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.
30. Werkwijze voorzien van een of meer van de in de bij gevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen. -o-o-o-o-o-o-o-o- WK/..
Priority Applications (7)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL2001702A NL2001702C2 (nl) | 2008-06-19 | 2008-06-19 | Injectiespuit met mogelijkheid tot naaldopslag. |
AP2011005539A AP2011005539A0 (en) | 2008-06-19 | 2009-06-19 | Hypodermic syringe with retractable needle. |
JP2011514520A JP2011524783A (ja) | 2008-06-19 | 2009-06-19 | 引き込み可能な針を有する皮下注射器 |
PCT/NL2009/050362 WO2009154462A1 (en) | 2008-06-19 | 2009-06-19 | Hypodermic syringe with retractable needle |
EP09766880.0A EP2300082B1 (en) | 2008-06-19 | 2009-06-19 | Hypodermic syringe with retractable needle |
US12/999,853 US8454559B2 (en) | 2008-06-19 | 2009-06-19 | Hypodermic syringe with retractable needle |
ZA2011/00434A ZA201100434B (en) | 2008-06-19 | 2011-01-17 | Hypodermic syringe with retractable needle |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL2001702 | 2008-06-19 | ||
NL2001702A NL2001702C2 (nl) | 2008-06-19 | 2008-06-19 | Injectiespuit met mogelijkheid tot naaldopslag. |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL2001702C2 true NL2001702C2 (nl) | 2009-12-22 |
Family
ID=40339695
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL2001702A NL2001702C2 (nl) | 2008-06-19 | 2008-06-19 | Injectiespuit met mogelijkheid tot naaldopslag. |
Country Status (7)
Country | Link |
---|---|
US (1) | US8454559B2 (nl) |
EP (1) | EP2300082B1 (nl) |
JP (1) | JP2011524783A (nl) |
AP (1) | AP2011005539A0 (nl) |
NL (1) | NL2001702C2 (nl) |
WO (1) | WO2009154462A1 (nl) |
ZA (1) | ZA201100434B (nl) |
Families Citing this family (7)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
CN202105269U (zh) * | 2011-06-07 | 2012-01-11 | 倍安德普医疗科技(上海)有限公司 | 一种用于安全自毁式注射器的内针座结构 |
CN202777314U (zh) * | 2012-02-29 | 2013-03-13 | 王祖扬 | 一种用于回拉式安全自毁式注射器的芯杆结构 |
CN202569092U (zh) * | 2012-02-29 | 2012-12-05 | 王祖扬 | 一种用于安全自毁式注射器的针座结构 |
US10085729B2 (en) | 2014-03-06 | 2018-10-02 | Ethicon, Inc. | Methods and devices for forming biomedical coatings using variable mixing ratios of multi-part compositions |
US20210106762A1 (en) * | 2018-04-26 | 2021-04-15 | Largos Services Pty Ltd | Prefillable safety syringe |
KR102134807B1 (ko) * | 2018-07-31 | 2020-07-17 | (주)나눔컴퍼니 | 음압조절수단이 구비된 지방흡입 및 이식용 주사기 |
JP6969021B2 (ja) * | 2018-12-27 | 2021-11-24 | 株式会社ダイセル | 無針注射器 |
Citations (6)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
WO1991012842A1 (en) * | 1990-03-01 | 1991-09-05 | Advanced Protective Injection Systems B.V. | Protection assembly for an injection syringe |
FR2718358A1 (fr) * | 1994-04-11 | 1995-10-13 | Elfandi Patrice | Seringue à usage unique à aiguille rétractable. |
WO1996032977A1 (en) * | 1995-04-20 | 1996-10-24 | Napoleon Curie | A single use syringe |
WO2002026295A2 (en) * | 2000-12-22 | 2002-04-04 | Nicodel S.A. | Medical device and locking mechanism therefor |
US20030093038A1 (en) * | 2001-11-15 | 2003-05-15 | Kun-Feng Chiang | Needle retraction type safety syringe |
WO2003066144A1 (en) * | 2002-02-08 | 2003-08-14 | Jeff Hansen | A retractable non-reusable syringe |
Family Cites Families (11)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US5738655A (en) * | 1996-07-15 | 1998-04-14 | Vallelunga; Anthony J. | Nonrefillable syringe |
US6117112A (en) * | 1997-11-18 | 2000-09-12 | Mahurkar; Sakharam D. | Single-use safety syringe |
US6776776B2 (en) * | 1999-10-14 | 2004-08-17 | Becton, Dickinson And Company | Prefillable intradermal delivery device |
ES2547444T3 (es) * | 2002-02-15 | 2015-10-06 | Antares Pharma, Inc. | Inyector con canal de derivación |
US6752784B2 (en) * | 2002-07-30 | 2004-06-22 | Hsi-Chin Tsai | Labor efficient safety syringe |
US7331934B2 (en) * | 2003-07-30 | 2008-02-19 | Becton Dickinson Co | Syringe assembly having disabling mechanism |
US20050148931A1 (en) * | 2003-10-30 | 2005-07-07 | Juhasz Paul R. | Safety syringe |
US20060106342A1 (en) * | 2004-06-28 | 2006-05-18 | Michael Cox | Injection applicator for a hypodermic syringe |
AU2005319703B2 (en) * | 2004-12-21 | 2011-11-03 | Becton, Dickinson And Company | Syringe assembly having disabling mechanism |
NZ595031A (en) * | 2007-07-02 | 2012-02-24 | Unitract Syringe Pty Ltd | Automatically retracting syringe with spring based mechanisim |
GB0806814D0 (en) * | 2008-04-15 | 2008-05-14 | Medical House Plc The | Improved autoinjector |
-
2008
- 2008-06-19 NL NL2001702A patent/NL2001702C2/nl not_active IP Right Cessation
-
2009
- 2009-06-19 JP JP2011514520A patent/JP2011524783A/ja not_active Withdrawn
- 2009-06-19 WO PCT/NL2009/050362 patent/WO2009154462A1/en active Application Filing
- 2009-06-19 US US12/999,853 patent/US8454559B2/en not_active Expired - Fee Related
- 2009-06-19 AP AP2011005539A patent/AP2011005539A0/xx unknown
- 2009-06-19 EP EP09766880.0A patent/EP2300082B1/en not_active Not-in-force
-
2011
- 2011-01-17 ZA ZA2011/00434A patent/ZA201100434B/en unknown
Patent Citations (6)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
WO1991012842A1 (en) * | 1990-03-01 | 1991-09-05 | Advanced Protective Injection Systems B.V. | Protection assembly for an injection syringe |
FR2718358A1 (fr) * | 1994-04-11 | 1995-10-13 | Elfandi Patrice | Seringue à usage unique à aiguille rétractable. |
WO1996032977A1 (en) * | 1995-04-20 | 1996-10-24 | Napoleon Curie | A single use syringe |
WO2002026295A2 (en) * | 2000-12-22 | 2002-04-04 | Nicodel S.A. | Medical device and locking mechanism therefor |
US20030093038A1 (en) * | 2001-11-15 | 2003-05-15 | Kun-Feng Chiang | Needle retraction type safety syringe |
WO2003066144A1 (en) * | 2002-02-08 | 2003-08-14 | Jeff Hansen | A retractable non-reusable syringe |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
US20110264041A1 (en) | 2011-10-27 |
EP2300082A1 (en) | 2011-03-30 |
ZA201100434B (en) | 2012-04-25 |
US8454559B2 (en) | 2013-06-04 |
AP2011005539A0 (en) | 2011-02-28 |
WO2009154462A1 (en) | 2009-12-23 |
EP2300082B1 (en) | 2015-01-28 |
JP2011524783A (ja) | 2011-09-08 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
NL2001702C2 (nl) | Injectiespuit met mogelijkheid tot naaldopslag. | |
US20210283342A1 (en) | System and method for safety syringe | |
EP1928523B1 (en) | Auto-injection device with needle protecting cap having outer and inner sleeves | |
US7387615B2 (en) | Single use syringe having safety shield | |
US5053010A (en) | Safety syringe with retractable needle | |
NL1021689C2 (nl) | Injectiespuit met terugtrekbare inspuitnaald. | |
CN105473173A (zh) | 用于将皮下注射器注入患者的装置 | |
JP2002500933A (ja) | 注射装置 | |
EP0304468A4 (en) | NON REUSABLE SYRINGE. | |
BR112015033068B1 (pt) | Seringa de segurança | |
KR102083106B1 (ko) | 트랜스충전 디바이스 | |
RU2612844C2 (ru) | Предварительно заполняемый безопасный автоматически втягивающийся шприц | |
JP2023548656A (ja) | 統合された流体フラッシング機構を備えたプローブアセンブリを有する静脈内カテーテルデバイス | |
US20060106339A1 (en) | Medical device | |
EP0647146A1 (en) | Retractable needle system | |
JP7172993B2 (ja) | コネクタ | |
NL9101994A (nl) | Injectiespuit. | |
CN115920174A (zh) | 定量注射器 | |
US20200268963A1 (en) | Medical device having a detachable cover element | |
NL8801072A (nl) | Injectiespuit. | |
WO1991016096A1 (en) | Single-use syringe | |
CA3100592C (en) | Reuse prevention safety catheter | |
KR101853470B1 (ko) | 안전 주사기 | |
KR20210030807A (ko) | 안전 주사 장치 | |
CN115721803A (zh) | 一种头皮针 |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
PD2B | A search report has been drawn up | ||
MM | Lapsed because of non-payment of the annual fee |
Effective date: 20160701 |