NL9000273A - Eindloze verbinding van trekvaste banden, in het bijzonder bij zeefstaafbanden. - Google Patents

Description

Eindloze verbinding van trekvaste banden, in het bijzonder bij zeef-staafbanden.

De uitvinding heeft betrekking op een eindloze verbinding van trekvaste, buigzame, vlakke banden, in het bijzonder bij zeefstaafban-den, die bij voorkeur bij zeefstaaftransporteurs van landbouwmachines moeten worden gebruikt. De uitvinding heeft verder betrekking op dergelijke verbindingen, waarbij de bandeinden vast zijn aangebracht tussen de benen van in hoofdzaak U-vormige armaturen uit metaal of dergelijke, die zijn samengehouden door een dwarshout, waarbij klinknagelachtige bevestigingselementen door de benen en de bandeinden heen zijn aangebracht.

Bij bekende verbindingen van deze soort moeten de bandeinden worden geperforeerd, om de klinknagels of schroeven te kunnen inbrengen. Het is duidelijk, dat dergelijke perforaties leiden tot een niet onbelangrijke verzwakking van de banden. Dienovereenkomstig wordt de op zichzelf aanwezig zijnde bandsterkte slechts onvoldoende gebruikt.

Op grond van de uitvinding moeten deze nadelen worden vermeden; dienovereenkomstig wordt een bandverbinding van de in de inleiding genoemde soort beoogd, waarbij de bandsterkte zoveel mogelijk wordt gebruikt en dienovereenkomstig de verbindingsplaats ruimtelijk zeer klein kan worden gehouden.

Voor het bereiken van dit doel bezitten volgens de uitvinding de zijranden van de benen buigingen waartegen het grootste deel van de bandzijvlakken aanligt terwijl bovendien de bevestigingselementen in de niet geperforeerde bandeinden zijn gedreven door materiaalverdringing. Daardoor wordt afstand genomen van voorbereidende werkzaamheden respectievelijk de vermelde perforaties; de nagelvormige of dergelijk gevormde bevestigingselementen worden eenvoudig ingedreven zonder daarbij sterkte gevende delen van de bandeinden te beschadigen of zelfs te vernielen; bovendien worden de bandeinden door de vermelde buigingen van de benen ook zijdelings ingesloten om zo te vermijden dat de door het indrijven van de bevestigingselementen tot stand gebrachte materiaal verdringing leidt tot een niet gewenste, eventueel tot vernieling leidende vervorming van de bandeinden. Er ontstaat in zekere mate een kooiachtige insluiting van de bandeinden, hetgeen leidt tot hoge voorspanningen als de bevestigingselementen worden ingedreven. Dit is in het bijzonder het geval als de banden in hoofdzaak bestaan uit rubber of rubberachtige materialen en weefselpakketten of dergelijke als sterkte-dragers in de rubber zijn aangebracht.

Verdere bij zonderheden van de uitvinding worden aan de hand van de tekening, waarin uitvoeringsvoorbeelden van de uitvinding zijn weergegeven, toegelicht.

Fig. 1 geeft een gedeeltelijk bovenaanzicht weer op een staafband voor een staafbandtransporteur van een landbouwoogstmachine.

Fig. 2 geeft een gedeeltelijk bovenaanzicht weer op de rand van een staafband volgens fig. 1, en wel in de nabijheid van de verbindings-plaats van een van de beide zijdelings aangebrachte banden.

Fig. 3 gééft een bandeinde van de verbinding volgens fig. 2 in zijaanzicht wear,

Fig. 4 geeft een doorsnede weer volgens de lijn ÏV-IV in fig. 3·

Fig. 5 geeft een gedeeltelijke doorsnede weer volgens de lijn V-V in fig. 2.

Fig. 6 geeft een bevestigingselement weer vóór het indrijven in een bandeinde.

Fig. 7 geeft de binnenzijde weer van een armatuur volgens fig. 5 gezien in de richting van de pijl VII.

Fig, 8 geeft een bovenaanzicht weer op een ten opzichte van fig. 2 gewijzigd armatuur in bovenaanzicht.

De staafband van een in de richting van de pijl 1 rondlopende, eindloze staafbandtransporteur bezit aan beide randen trekvaste, buigzame banden 2 met aan de binnenzijde gelegen tanden 3* waarbij deze banden 2 door uit staal bestaande staven 4 zijn verbonden, die in dwarsrichting lopen en daardoor een transport van het oogstmateriaal alsmede van het zeven daarvan mogelijk maken.

De banden 2 bestaan uit rubber of dergelijke en bezitten sterkte-dragers bijvoorbeeld in lengterichting lopende kabels of ook weefselpak-ketten. Alle delen zijn vast aan elkaar gevulcaniseerd. De boven- en onderzijde worden daarbij gevormd door niet gewapend rubber of dergelij-ke.

De bevestiging van öestaafeinden aan de achterzijde van de banden 2 vindt plaats via stalen beugels 5. die over de staven 4 heen grijpen en aan hun gebogen beeneinden worden vastgehouden door ingedreven stalen krammen 6, waarvan de einden aan de onderzijde in de verdiepingen 7 tussen de tanden 3 lopen door metalen platen 8 en door ombuiging zijn verankerd.

Voor het verbinden van de bandeinden 9 dienen in hoofdzaak U-vormige armaturen 10 uit staal, waarvan de benen 11 vast aanliggen tegen de boven- en onderzijde van de bandeinden 9. Aan het vrije einde hebben de armaturen 10 in elkaar grijpende ribben 12, die zijn afgerond en dienen voor het ontvangen van een slotbout 13.

Aan beide zijden van de banden 2 zijn de armaturen 10 voorzien van buigingen 14, waartegen het grootste gedeelte van de zijvlakken 15 van de banden 2 in de nabijheid van de armaturen vast aanligt. Tussen de ombuigingen 14 van een armatuur is slechts een geringe spleet 16 aanwezig, die in de praktijk ongeveer 1-2 mm moet bedragen. In dwarsdoorsnede wordt daardoor volgens fig. 4 een inkapseling van de bandeinden 9 verkregen.

Tussen de benen 11 worden de bandeinden 9 via klinkvormachtige bevestigingselementen IJ bevestigd; zij lopen door boringen 18 in de benen 11, maar ook in de bandeinden 9· Een aangebracht bevestigingsele-ment 17 is in fig. 6 weergegeven. Dit heeft een kop 19 en onder aan de schacht een punt 20. Deze maakt het indrijven of het inschieten van de bevestigingselementen 17 met verdringing van het materiaal mogelijk, dus van de rubber of van de ingebrachte versterkingen daarvan. Na het indrijven wordt de schacht aan de onderzijde omgestuikt en voorzien van een klinknagelkop 21.

Tengevolge van het feit dat de bandeinden 9 aan de zijkanten zijn ingesloten met behulp van de ombuigingen 14 wordt het de rubber onmogelijk gemaakt om uit te wijken. In tegendeel, er wordt een hoge eigen spanning van het rubber verkregen en een daarmee overeenkomstige grote vasthoudkracht. Om bovendien in de nabijheid van de boringen 18 de voorspanningen te verhogen, is de boring 18 aan het binnenvlak van de benen 11 voorzien van wratvormige uitsteeksels 22, die gelijkmatig verdeeld om de boring 18 zijn aangebracht. Ook wordt dus het rubber verhinderd uit te wijken respectievelijk met vermindering van de spanning sterk uit te wijken.

Eventueel kunnen ook aan het naar de ribbe 12 toegekeerde deel van het armatuur 10 ombuigingen zijn aangebracht; dit is echter geen onvoorwaardelijke eis.

De bevestiging van de beugel 5 “et behulp van de krammen 6 in het midden op de benen 11 tussen de boringen 18 vindt plaats door de eveneens ingedreven stalen krammen 6. Om deze redenen is het ook mogelijk om de benen 11 te voorzien van perforatiereeksen 23, om de beugel 5 op verschillende plaatsen te kunnen aanbrengen en daardoor verschillende verdelingen (afstanden van de staven 4 ten opzichte van elkaar) met een armatuur mogelijk te kunnen maken. Ook deze maatregel wordt pas door de eveneens ingedreven stalen krammen 6 verkregen, die geen voorbereiding van de bandeinden 9 door perforeren of dergelijke vereisen.

Vermeld wordt nog dat de bandeinden 9 op doelmatige wijze aan de zijkant aan de buitenzijde vlak worden uitgespaard, zodat de ombuigingen 15 niet leiden tot een verbreding in het gebied van de verbindings-. plaats* vergelijk de Streeplijn bij 24.

Ook wordt nog vermeld dat in plaats van de bevestiging van de staafeinden met behulp van de stalen beugel 5 de staafeinden kunnen worden vastgehouden doordat deze boringen -bij voorkeur twee -bevatten, waardoorheen dan de bevestigingselementen IJ of ook afzonderlijke bevestigingselementen zijn aangebracht, die op de wijze van de foevestigiagselementen IJ aagelyonaig zouden kunnen worden ingedreven.

Claims (11)

1. Eindloze verbinding van trekvaste, buigzame vlakke banden, in hoofdzaak uit rubber of rubberachtige materialen met ingebrachte versterkingen, in het bijzonder bij banden voor zeefstaafbanden, bij voorkeur bij landbouwoogstmachines, waarbij de banden vast zijn aangebracht tussen de benen van in hoofdzaak U-vormige armaturen uit metaal of dergelijke, die door een dwarshout zijn samengehouden, waarbij klinknagelachtige bevestigingselementen zijn aangebracht door de benen van de bandeinden, met het kenmerk, dat de zijranden van de benen (11) zijn voorzien van ombuigingen (14), waartegen een groot deel, bij voorkeur het grootste gedeelte van de zijvlakken van de ingeklemde bandeinden (9) aanliggen, terwijl de bevestigingselementen (17) zijn gedreven in de niet geperforeerde bandeinden met verdringing van materiaal.

2. Verbinding volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat tussen de ombuigingen (14) van aangrenzende benen (11) een smalle spleet (16) is aangebracht.

3. Verbinding volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat aan het naar het bandeinde toegekeerde zijde van de benen (11) in de nabijheid van de boringen (18) daarvan voor het ontvangen van de bevestigingselementen (17) uitsteeksels (22), bij voorkeur met wratachtige vorm, zijn aangebracht.

4. Verbinding volgens conclusie 3. met het kenmerk, dat de uitsteeksels (22) om de boring (18) verdeeld zijn aangebracht.

5· Verbinding volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de armaturen ook ombuigingen bezitten voor het daartegenaan leggen van de kopse vlakken van de bandeinden (9).

6. Verbinding volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat ook de voor het bevestigen van de einden van de staven (4) dienende bevestigingsmiddelen (6) in de nabijheid van de armaturen (10) op dezelfde wijze als de bevestigingselementen (17) zijn ingedreven.

7· Verbinding volgens conclusies 1 en 6, met het kenmerk, dat bevestigingselementen (17) in de nabijheid van de bandranden en de bevestigingsmiddelen (6) hiertussen respectievelijk in de nabijheid van het bandmidden zijn aangebracht.

8. Verbinding volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de armaturen (10) een of meer reeksen perforaties (23) voor de bevesti gingsmiddelen (6) bezitten, om de staven (4) op verschillende wijze verdeeld te kunnen instellen.

9· Verbinding volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de i bandeinden (9) in de nabijheid van de («buigingen (14) vlakke uitsparingen voor het ontvangen van deze ombuigingen bezitten, bij voorkeur zodanig, dat de ombuigingen aan de buitenzijde ten minste ongeveer gelijk liggen met de zijvlakken van de banden (2).

10. Verbinding volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de banden (2) op op zichzelf békende wijze aan de boven- en onderzijde een uit rubber bestaande laag bezitten terwijl tussen deze lagen zich de sterktedragers bijvoorbeeld een weefselpakket bevinden terwijl alle delen aan elkaar zijn gevulcaniseerd.

11. Verbinding volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de staafeinden boringen bezitten, waardoorheen bevestigingselementen (17) of afzonderlijke bevestigingselementen zijn aangebracht, die op de wijze van de voor de bevestiging van de armaturen dienende bevestigingselementen (17) zijn ingedreven en zijn uitgevoerd. *#·*«**