NL9000092A - Werkwijze en inrichting voor het thermisch verdelgen van onkruid. - Google Patents

Description

Titel: Werkwijze en inrichting voor het thermisch verdelgen van onkruid.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en inrichting voor hetthermisch verdelgen van onkruid.

Algemeen gebruikelijk voor het verdelgen van onkruid zijn chemischeherbiciden. Deze vormen gewoonlijk een ernstige aanslag op het milieu.Vervuiling van de grond en verontreiniging van grond- en oppervlakte¬water is de laatste jaren een steeds grotere bedreiging geworden. Hetmet de hand wieden van onkruid is in de land- en tuinbouw een te tijd¬rovende dure methode gebleken. Als ecologisch uitstekend alternatiefvoor chemicaliën is het thermisch verdelgen van onkruid bekend geworden.De Nederlandse firma HOAF Apparatenfabriek brengt sinds enige tijdapparaten in de handel door middel waarvan de ongewenste vegetatiegedurende korte tijd wordt blootgesteld aan een zodanig hoge temperatuurdat de bladeren en stengels afsterven en op het bodemoppervlak liggendezaadjes onvruchtbaar worden. Omdat de tijdsduur van verwarming kort is,worden micro-organismen in de grond niet nadelig beïnvloed. Door ver¬branding van propaan of een andere gasvormige of vloeibare koolwaterstofwordt infrarode straling opgewekt die direkt op het onkruid is gericht.

Een bezwaar van de bekende methode is dat deze niet geschikt is voor hetverdelgen van onkruid rondom het onderstuk van de stelen van cultuurge-wassen zoals jonge maisplantjes. Weliswaar is het onderstuk van destelen van die gewassen zelf bestand tegen de zeer tijdelijke hitte,echter de opstijgende hitte beschadigt de bovendelen van de stengels ende bladeren van de plantjes.

Met de uitvinding wordt beoogd dit nadeel te vermijden en een werkwijzeen inrichting voor het thermisch verdelgen van onkruid te verschaffendie geen gevaar voor beschadiging van de boven het onderstuk van destengels van de cultuurplantjes gelegen plantdelen met zich meebrengt.

Volgens de uitvinding is een werkwijze voor het thermisch verdelgen vanonkruid door het zodanig verhitten van het onkruid dat de wanden van deonkruidcellen barsten, gekenmerkt doordat boven de verhittingszone metbehulp van een gasstroom of een stroom versproeide vloeistof een koel-zone wordt verschaft.

De koelende stroom gas (lucht) of sproeivloeistof (water) koelt de plantstengels boven een bepaald niveau, houdt opstijgende rookgassentegen en zorgt voor het niet te warm worden van de bovenvlakken van deinrichting.

Een over de bodem te verplaatsen inrichting voor het thermisch verdelgenvan onkruid omvat middelen voor het zodanig verhitten van het onkruiddat de wanden van de onkruidcellen barsten en is gekenmerkt doordat deinrichting voorts is voorzien van middelen voor het opwekken van eenkoelende stroom gas of sproeivloeistof boven de door de verhittings-middelen opgewekte verhittingszone.

Bij voorkeur omvat de inrichting tenminste één paar op enige onderlingeafstand geplaatste kasten waarvan de ene kast is voorzien van één ofmeer branders en de andere kast is voorzien van een rookgasafvoer,waarbij aan één van de kasten van elk paar verder één of meer kanalenvoor het teweeg brengen van een boven een verbrandingszone liggendekoelende stroom gas of sproeivloeistof is aangebracht.

Om de in de gevarenzone hangende delen van de bladeren van de plantjesuit deze gevarenzone te tillen kunnen de kasten, gezien in de verplaat-singsrichting van de inrichting, aan hun voorzijde van oploopvlakkenzijn voorzien.

De kasten van elk paar zullen door dwarsverbindingen op afstand boven debranders met elkaar zijn verbonden.

Om oneffenheden van het bovenoppervlak zonder bezwaar te kunnen passerenkunnen de kasten door parallellogramvormige hefboomsystemen schommelbaaraan het frame van de inrichting zijn opgehangen.

De uitvinding zal nu aan de hand van de figuren, waarin uitvoeringsvoor-beelden zijn weergegeven, nader worden toegelicht.

Figuur 1 toont een dwarsdoorsnede van een eerste inrichting.

Figuur 2 toont een perspectivisch aanzicht van een deel van de eersteinrichting.

Figuur 3 toont een perspectivisch aanzicht van een tweede inrichtingvolgens de uitvinding.

De in de figuren 1 en 2 weergegeven inrichting voor het thermisch ver¬delgen van onkruid omvat twee kasten 1 en 2 die op enige onderlingeafstand naast elkaar zijn geplaatst en door één of meer dwarsverbindin¬gen 3 met elkaar zijn verbonden.

De kast 1 is door een schot 4 verdeeld in een onderste kastdeel 5 en eenbovenste kastdeel 6. In het onderste kastdeel 5 is een aantal branders 7naast elkaar aangebracht, waarvan de branderkoppen 7a schuin naar debodem zijn gericht. De branders worden via een leiding 8 gevoed metpropaan of een andere koolwaterstof. Het bovenste kastdeel 6 is via eenslang 9 verbonden met een ventilator of persluchtvat en mondt uit in eenhorizontaal kanaal 10.

De andere kast 2 vormt een afvoer voor de rookgassen (zie de pijlen infiguur 1).

Gezien in de bewegingsrichting van de inrichting is aan de voorzijde vanelke kast 1, 2 een schuin oploopvlak 11 aangebracht, dat bestemd is omtijdens verplaatsing van de inrichting neerhangende bladdelen tot op hetniveau van het bovenoppervlak van de kasten 1 en 2 op te tillen.

In de figuren 1 en 2 is een jong maisplantje getekend dat er één is vaneen rij van die plantjes. Tijdens bedrijf wordt de inrichting bijvoor¬beeld hangend aan de achterzijde van een tractor zodanig verplaatst datde kasten 1 en 2 zich aan weerszijden van de rij plantjes bevindt.

In de branders wordt een gasvormige of vloeibare brandstof verbrand,waarbij de verbrandingsgassen op de bodem rond het onderstuk van decultuurplantjes zijn gericht. Het onkruid wordt daarbij door het latenbarsten van de cellen zodanig beschadigd dat het afsterft. Het onderstukvan de cultuurplantstengels is tegen de korte verhitting bestand. Om hetveel kwetsbaarder bovendeel van de stengels en de bladeren van de cul¬tuurplantjes tegen de verhitting te beschermen, wordt met de slang 9»het bovenste kastdeel 6 en het horizontale kanaal 10 een direkt bovende verhittingszone liggende uit lucht of sproeiwater bestaande koelzonegecreëerd, die de cultuurplantstengels boven een bepaald niveau koelt,de rookgassen verhindert op te stijgen en bovendien de temperatuur vanhet bovenoppervlak van de kasten 1 en 2 laag houdt.

De rookgassen en het koelmedium worden in de kast 2 opgevangen en verti¬caal afgevoerd. De door middel van oploopvlak 11 tijdens verplaatsingvan de inrichting opgetilde bladdelen van de cultuurplantjes wordentegen thermische beschadiging beschermd.

Met de in figuur 3 weergegeven inrichting kunnen de grond rond vierrijen cultuurplantjes onkruidvrij worden gemaakt. Overeenkomstige onder¬delen zijn van dezelfde verwijzingscijfers voorzien.

Tussen het frame 12 van de inrichting en de zich tussen de dwarsverbin¬dingen 3 uitstrekkende langsbalken 13 zijn in een parallellogram gerang¬schikte hefbomen 14 aangebracht. De kasten 1 en 2 kunnen daardoor bijoneffenheden van de bodem omhoog en omlaag schommelen.

Op het frame is een plateau bevestigd waarop een ventilator 16 en eendruktank 17 zijn geplaatst. Ook een niet weergegeven brandstoftank kanop dit plateau zijn opgesteld.

De bewegingsrichting is in figuur 3 met een pijl aangegeven. Het beves-tigingsoog 18 dient voor bevestiging van de inrichting aan een tractorof dergelijke. De kasten 1 en 2 kunnen aan de binnenzijde van thermischisolatiemateriaal zijn voorzien.

Binnen het kader van de uitvinding zijn verschillende wijzigingen enaanvullingen mogelijk.

Claims (6)

1. Werkwijze voor het thermisch verdelgen van onkruid omvattende: hetzodanig verhitten van het onkruid dat de wanden van de onkruidcellenbarsten, met het kenmerk, dat boven de verhittingszone met behulp vaneen gasstroom of een stroom versproeide vloeistof een koelzone wordtverschaft.

2. Over de bodem te verplaatsen inrichting voor het thermisch verdelgenvan onkruid omvattende middelen voor het zodanig verhitten van hetonkruid dat de wanden van de onkruidcellen barsten, met het kenmerk, datde inrichting voorts is voorzien van middelen voor het opwekken van eenkoelende stroom gas of sproeivloeistof boven de door de verhittingsmid-delen opgewekte verhittingszone.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de inrichtingtenminste één paar op onderlinge afstand geplaatste kasten (1, 2) omvat,waarvan de ene kast (1) is voorzien van één of meer branders (7) en deandere kast (2) is voorzien van een rookgasafvoer, waarbij aan één vande kasten van elk paar verder één of meer kanalen (6, 10) voor hetteweeg brengen van een boven de verbrandingszone liggende koelendestroom gas of sproeivloeistof is aangebracht.

4. Inrichting volgens conclusie 3. met het kenmerk, dat gezien in deverplaatsingsrichting van de inrichting, de kasten (1, 2) aan hun voor¬zijde van oploopvlakken (11) zijn voorzien.

5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat de kasten(1, 2) van elk paar door dwarsverbindingen (3) op afstand boven debranders (7) met elkaar zijn verbonden.

6. Inrichting volgens één van de conclusies 3» 4 of 5» met het kenmerk,dat de kasten (1, 2) door parallellogramvormige hefboomsystemen (14)schommelbaar aan het frame (13) van de inrichting zijn opgehangen.