NL8902431A - Transportvoertuig met een containerlosinrichting. - Google Patents

Description

TRANSPORTVOERTUIG MET EEN CONTAINERLOSINRICHTING

De uitvinding heeft betrekking op een transportvoertuig met een van een laadopening voorziene laadruimte en een contai-nerlosinrichting, welke omvat een hefinrichting voor het opnemen van een container en het naar de laadopening opheffen daarvan, waarbij naast de hefinrichting, aan tenminste één zijde een beveiligingsarm is aangebracht die beweegbaar gemonteerd is tussen een uitstekende werkstand waarin de directe toegang naar de hefinrichting van opzij wordt belemmerd en een ruststand, waarin de werking van de hefinrichting wordt geblokkeerd.

Een dergelijk transportvoertuig is bekend uit het Europees octrooi 0 156 445. De beveiligingsarm is hierbij zwenkbaar om een horizontale as dwars op de rijrichting van het voertuig en kan vanuit een opgeklapte ruststand neergeklapt worden in een achterwaarts uitstekende werkstand. In de werkstand activeert de bedieningsarm een schakelaar die de hydraulische aandrijving van de hefinrichting in een bedrijfsklare toestand houdt, zodra de arm wordt opgelicht en de schakelaar gedeactiveerd, schakelt het hydraulische systeem uit, zodat de werking van de hefinrichting wordt geblokkeerd.

Het bezwaar van de bekende inrichting is dat bij het gebruik, in het bijzonder wanneer het voertuig over een oneffenheid rijdt, de bedieningsarm kan opwippen, waardoor de werking van de hefinrichting ongewenst wordt onderbroken. Na het op deze wijze uitschakelen van de hydraulische installatie moet om veiligheidsredenen eerst de hefinrichting door handbediening in de onderste positie worden gebracht, waarna de hydraulische installatie weer kan worden ingeschakeld. Voor het bedieningspersoneel is dit zeer hinderlijk. Vanwege de hinder is men geneigd de beveiligingsinrichting uit te schakelen, door de schakelaar in de actieve toestand vast te zetten. Het is duidelijk dat dit ongewenst is.

De uitvinding beoogt nu een transportvoertuig van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarbij de beveiligings- arm betrouwbaar functioneert en niet buiten werking gesteld kan worden.

Bij een transportvoertuig volgens de uitvinding wordt dit bereikt doordat de beveiligingsarm een om een verticale as nabij de ene zijde zwenkbaar deel omvat, dat zich in de ruststand in een positie bevindt in de door de hefinrichting tijdens bedrijf beschreven baan, en zich in de werkstand in een opzij, naast deze baan gezwenkte stand bevindt. Hierdoor is de beveilingsarm eenvoudig van constructie en werkt deze volkomen bedrijfszeker op mechanische wijze. In de werkstand kan deze de hefinrichting op geen enkele wijze blokkeren. In de ruststand kan de hefinrichting op geen enkele wijze werken. Het buiten werking stellen van de beveilingsarm is zonder vergaande destructie niet mogelijk.

Doordat de beveiligingsarm zuiver mechanisch werkt, wordt het verdere voordeel bereikt van een goedkopere constructie door het ontbreken van op de hydraulische inrichting inwerkende schakelelementen en leidingen daarvoor.

Bij voorkeur wordt het transportvoertuig uitgevoerd volgens conclusie 2. In de transportstand bevindt de hefinrichting zich in een tussenliggende stand, waardoor deze niet ver naar beneden uitsteekt. Wanneer de beveiligingsarm alleen in de ruststand kan worden bewogen wanneer de hefinrichting in deze transportstand omhoog bewogen is, kan de beveiligingsarm ten hoogste door het eigen gewicht van de hefinrichting worden belast, en niet extra door de hefkrachten, zodat de beveiligingsarm relatief licht kan worden uitgevoerd.

Een verdere gunstige uitvoeringsvorm van het transportvoertuig volgens de uitvinding wordt gekenmerkt in conclusie 3.

De uitvinding zal in de volgende beschrijving verder worden toegelicht aan de hand van de in de figuren getoonde uitvoer ingsvoorbeelden.

Fig. 1 toont een perspectivisch aanzicht van een gedeelte van een transportvoertuig volgens de uitvinding met de contai-nerlosinrichting.

Fig. 2 toont een met fig. l overeenkomend aanzicht, in een andere bedrijfssituatie.

Fig. 3 is een bovenaanzicht van alleen de beveiligingsarm volgens pijl III in fig. 1.

Pig. 4 is een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch de-tailaanzicht volgens pijl IV in fig. 1.

In fig. 1 en 2 is slechts het achterste gedeelte van het transportvoertuig 1 volgens de uitvinding getoond. Dit transportvoertuig is ingericht voor het transporteren van afval en heeft daartoe een laadruimte die toegankelijk is via een laad-opening 2. Het afval wordt op op zichzelf bekende wijze aangevoerd in containers die met behulp van een containerlosinrich-ting 3 via de laadopening 2 in de laadruimte gelost kunnen worden. De containerlosinrichting omvat een hydraulische hefinrichting 4. Deze heeft een door een stangenmechanisme gedragen kam 5, welke achter een rand van een te lossen container kan haken. Door het activeren van de hefcilinder 6 wordt de hefin-richting eerst in de stand van fig. 2 bewogen, waarna door het activeren van de draaicilinder 7, de gehele hefinrichting (met daaraan een container) om een horizontale as wordt geroteerd en aldus de container in de laadruimte kan worden geleegd.

Het transportvoertuig 1 is voorzien van een beveiligings-arm 8 welke in fig. 1 en 2 gezien aan de linkerzijde naast de hefinrichting 4 is aangebracht. De beveiligingsarm 8 voorkomt in de in fig. 1 getoonde werkstand, dat personen, die van opzij van het voertuig 1 achterlangs dit voertuig willen lopen, niet in contact kunnen komen met de in werking zijnde hefinrichting.

De beveilingingsarm 8 omvat in de getoonde uitvoeringsvorm vaste achterwaarts uitstekende armdelen 9, 14 aan weerszijden van de hefinrichting en een zwenkbaar deel 10 dat door middel van een scharnier 11 om een verticale as zwenkbaar is tussen de in fig. 1 getoonde werkstand en de in fig. 2 getoonde ruststand. In de ruststand wordt de werking van de hefinrichting op nog nader te beschrijven wijze geblokkeerd.

In de werkstand van fig. 1 wordt het zwenkbare deel 10 van de beveiligingsarm ten opzichte van het vaste deel 9 gefixeerd met behulp van een grendelinrichting 12 van het type zoals nader beschreven zal worden aan de hand van fig. 4.

Het zwenkbare deel 10 van de beveiligingsarm is op een zodanige hoogte aangebracht dat deze zich alleen in de in fig.

2 getoonde ruststand uit kan strekken onder de in de transport- stand verkerende hefinrichting 4. In deze transportstand is de hefcilinder 6 ingetrokken, terwijl de draaicilinder 7 nog in de onderste stand staat. In deze transportstand kan het transportvoertuig grotere afstanden rijden, zonder dat gevaar van beschadiging van de hefinrichting bestaat.

In de toestand van fig. 2, kan de beveiligingsarm ten hoogste worden belast met het gewicht van de hefinrichting 4, wanneer de werkdruk in de hefcilinder 6 zou wegvallen. Er bestaat dus geen gevaar dat de hefinrichting belast wordt met de kracht van de hefcilinder 6, waardoor deze zou kunnen worden beschadigd. Uit fig. 2 blijkt duidelijk dat het zwenkbare deel 10 van de hefarm de hefinrichting op doeltreffende wijze blokkeert. De hefinrichting kan dus niet worden gebruikt met de beveiligingsarm in deze toestand.

Het zwenkbare deel 10 van de beveiligingsarm wordt in de getoonde toestand vastgehouden door middel van een meer in detail in fig. 4 getoonde grendelinrichting 15. De grendelin-richting 15 omvat een kap 16 voor het opnemen van het einde van armdeel 10. Aan deze kap is een bus 17 vastgelast, die aan een uiteinde een schuin vlak 18 heeft. In deze bus is een pen 20 opgenomen die door middel van een veer 21 welke op een aan de pen 20 vastgelaste plaat 24 werkt, in de richting naar het armdeel 10 wordt gedwongen. In het armdeel 10 is een gat 22 geboord waarin de pen 20 aangrijpt. Voor het losnemen van het armdeel 10 wordt een met de pen 20 verbonden vleugel, vanuit fig. 4 getoonde stand 180 graden verdraaid, in de richting van pijl 23 of daaraan tegengesteld. Doordat de vleugel 19 daarbij over de schuine rand 18 glijdt, wordt de pen 20 in de richting van pijl 26 getrokken, waardoor het uiteinde daarvan vrij komt van het gat 22 in het armdeel 10, waarna dit in de richting van pijl 13 in fig. 1 in de werkstand gezwenkt kan worden. In deze werkstand wordt het armdeel 10 vastgezet met behulp van een overeenkomstige grendelinrichting 12, waarvan de pen aangrijpt in een gat 25 nabij het scharnierende einde van het armdeel 10. Dit scharnierende armdeel 10 wordt hierdoor op de eerder genoemde wijze in de werkstand vastgezet.

De beveiligingsarm 8 beveiligt het transportvoertuig l op betrouwbare wijze zodat geen personen per ongeluk van opzij met de hefinrichting in contact kunnen komen en daardoor gewond kunnen raken en blokkeert bovendien in de ruststand de hefinrichting op zeer eenvoudige, doch uiterst betrouwbare mechanische wijze. De beveiliging kan de goede werking van de contai-nerlosinrichting 3 niet hinderen en bovendien kan de beveiligingsfunctie niet buiten werking worden gesteld.

Claims (3)

1. Transportvoertuig met een van een laadopening voorziene laadruimte en een containerlosinrichting, welke omvat een hef-inrichting voor het opnemen van een container en het naar de laadopening opheffen daarvan, waarbij naast de hefinrichting, aan tenminste één zijde een beveiligingsarm is aangebracht die beweegbaar gemonteerd is tussen een uitstekende werkstand waarin de directe toegang naar de hefinrichting van opzij wordt belemmerd en een ruststand, waarin de werking van de hefinrichting wordt geblokkeerd, met het kenmerk, dat de beveiligingsarm een om een verticale as nabij de ene zijde zwenkbaar deel omvat, dat zich in de ruststand in een positie bevindt in de door de hefinrichting tijdens bedrijf beschreven baan, en zich in de werkstand in een opzij, naast deze baan gezwenkte stand bevindt .

2. Transportvoertuig volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het zwenkbare deel van de beveiligingsarm op een zodanige hoogte is aangebracht dat deze zich alleen in de ruststand uit kan strekken onder de in een transportstand verkerende hefinrichting.

3. Transportvoertuig volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de beveiligingsarm twee, evenwijdige, vaste antidelen aan weerszijden van de hefinrichting omvat, dat het zwenkbare armdeel zwenkbaar gelagerd is aan het einde van één van de vaste armdelen en met zijn tegenoverliggende einde door een grendelinrichting aan het einde van het andere vaste armdeel kan worden vergrendeld.