NL8902225A - Schakeling voor het detekteren van impulsen, en videorecorder voorzien van de schakeling. - Google Patents

Schakeling voor het detekteren van impulsen, en videorecorder voorzien van de schakeling. Download PDF

Info

Publication number
NL8902225A
NL8902225A NL8902225A NL8902225A NL8902225A NL 8902225 A NL8902225 A NL 8902225A NL 8902225 A NL8902225 A NL 8902225A NL 8902225 A NL8902225 A NL 8902225A NL 8902225 A NL8902225 A NL 8902225A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
input
coupled
comparator
output
value
Prior art date
Application number
NL8902225A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Philips Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Philips Nv filed Critical Philips Nv
Priority to NL8902225A priority Critical patent/NL8902225A/nl
Priority to AT90202326T priority patent/ATE146007T1/de
Priority to DE69029299T priority patent/DE69029299T2/de
Priority to ES90202326T priority patent/ES2097131T3/es
Priority to EP90202326A priority patent/EP0416695B1/en
Priority to KR1019900013965A priority patent/KR100190790B1/ko
Priority to JP2233430A priority patent/JP2992584B2/ja
Publication of NL8902225A publication Critical patent/NL8902225A/nl
Priority to US08/332,615 priority patent/US5539340A/en

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B20/00Signal processing not specific to the method of recording or reproducing; Circuits therefor
    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B27/00Editing; Indexing; Addressing; Timing or synchronising; Monitoring; Measuring tape travel
    • G11B27/10Indexing; Addressing; Timing or synchronising; Measuring tape travel
    • G11B27/19Indexing; Addressing; Timing or synchronising; Measuring tape travel by using information detectable on the record carrier
    • G11B27/28Indexing; Addressing; Timing or synchronising; Measuring tape travel by using information detectable on the record carrier by using information signals recorded by the same method as the main recording
    • G11B27/32Indexing; Addressing; Timing or synchronising; Measuring tape travel by using information detectable on the record carrier by using information signals recorded by the same method as the main recording on separate auxiliary tracks of the same or an auxiliary record carrier
    • G11B27/322Indexing; Addressing; Timing or synchronising; Measuring tape travel by using information detectable on the record carrier by using information signals recorded by the same method as the main recording on separate auxiliary tracks of the same or an auxiliary record carrier used signal is digitally coded
    • G11B27/324Duty cycle modulation of control pulses, e.g. VHS-CTL-coding systems, RAPID-time code, VASS- or VISS-cue signals
    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B20/00Signal processing not specific to the method of recording or reproducing; Circuits therefor
    • G11B20/10Digital recording or reproducing
    • G11B20/10009Improvement or modification of read or write signals
    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B2220/00Record carriers by type
    • G11B2220/90Tape-like record carriers
    • G11B2220/91Helical scan format, wherein tracks are slightly tilted with respect to tape direction, e.g. VHS, DAT, DVC, AIT or exabyte

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Signal Processing (AREA)
  • Manipulation Of Pulses (AREA)
  • Radar Systems Or Details Thereof (AREA)
  • Stabilization Of Oscillater, Synchronisation, Frequency Synthesizers (AREA)
  • Details Of Television Scanning (AREA)
  • Picture Signal Circuits (AREA)

Description

N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken t.e Eindhoven
Schakeling voor het detekteren van impulsen, en videorecorder voorzien van de schakeling.
De uitvinding heeft betrekking op een schakeling voor het detekteren van impulsen in een elektrisch ingangssignaal, welke impulsen zijn gesuperponeerd op een zeker referentieniveau, met een ingangsklem voor het ontvangen van het elektrische ingangssignaal, en op een videorecorder voorzien van de schakeling. De toepassing in een videorecorder is in het bijzonder bedoeld voor het uitlezen van CTL-impulsen zoals die in een apart spoor, dat aan de rand en in de lengterichting van de magnetische registratiedrager over deze registratiedrager verloopt, zijn opgetekend.
Het uitlezen van deze CTL-pulsen heeft ten doel om een goede spoorvolging van de videokoppen over de schuin over de magneetband verlopende videosporen te realiseren. Verder kan het uitlezen van deze impulsen worden gebruikt voor de VISS- of VASS optie zoals die bij VHS-videorecorders mogelijk is, (VISS en VASS betekenen VHS index/address search system). Het. uitlezen van de CTL-impulsen levert soms problemen op doordat deze impulsen bij verschillende bandsnelheden verschillende amplitudes en impulsbreedtes kunnen hebben.
De uitvinding beoogt een schakeling voor het detekteren van impulsen te verschaffen die beter in staat is impulsen met in de tijd variërende amplitude en breedte toch op de juiste wijze te detekteren.
De schakeling volgens de uitvinding heeft daartoe het kenmerk, dat, de schakeling is voorzien van tenminste een eerste en een tweede komparatorinrichting, welke komparatorinrichtingen elk zijn voorzien van een eerste ingang die is gekoppeld met de ingangsklem, tenminste een tweede ingang en een uitgang, de tweede ingang van beide komparatorinrichtingen elk zijn gekoppeld met een punt van een konstante potentiaal, dat de eerste komparatorinrichting is ingericht. voor het afgeven van een eerste elektrische signaal aan zijn uitgang enkel bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem die een relatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau bezit die een zekere eerste waarde overschrijdt, de tweede komparatorinrichting is ingericht voor het afgeven van een tweede elektrische signaal aan zijn uitgang bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem die een relatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau bezit die een zekere tweede waarde overschrijdt, waarbij de eerste waarde groter is dan de tweede waarde, dat de uitgangen van de eerste en de tweede komparatorinrichting zijn gekoppeld met een eerste resp. tweede ingang van schakelmiddelen, welke schakelmiddelen een uitgang hebben gekoppeld met een uitgangsklem van de schakeling, dat de schakeling is voorzien van middelen voor het genereren van een stuursignaal aan een uitgang, voor toevoer van dit stuursignaal aan een stuursignaalingang van de schakelmiddelen, dat de ingangsklem is gekoppeld met een ingang van de stuursignaalgeneratormiddelen, en dat de stuursignaalgeneratoriniddelen zijn ingericht voor het generen van een stuursignaal aan de schakelmiddelen zodanig dat, bij ontvangst, van N1 impulsen aan de ingangsklem met een relatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau groter dan een derde waarde, de schakelmiddelen zijn resp. worden omgeschakeld in een stand waarbij de eerste ingang en de uitgang met elkaar zijn gekoppeld, dat N1 een geheel getal is dat groter is dan of gelijk is aan 1. De uitvinding is gebaseerd op het inzicht dat er een grote spreiding kan zijn in amplitude van deze impulsen, voor verschillende recorders of verschillende magneetbanden en voor de verschillende snelheden waarmee de magneetband langs de leeskop wordt gevoerd. Bovendien ontstaat in dat laatste geval een vervorming in de uitgelezen impulsen die o.a. zichtbaar is in een pulsverbreding bij hoge bandsnelheden. Daarom kijkt de schakeling volgens de uitvinding naar de grootte van de impulsen en kiest aan de hand hiervan voor een hoog of een laag detektieniveau. Het basisidee hierbij is dat gekeken wordt of er NI impulsen van een "hoog niveau", dat wil zeggen met een relatieve amplitude groter dan de derde waarde worden aangeboden. In dat geval wordt vervolgens overgeschakeld naar het hoge detektieniveau. Dat wil zeggen: de eerste waarde. Impulsen met een amplitude groter dan de eerste, waarde worden dan door de schakeling gedetekteerd en doorgelaten naar de uitgang voor de verdere bewerking op deze impulsen, en impulsen met een amplitude kleiner dan deze eerste waarde worden niet doorgelaten.
De N.] impulsen kunnen, voor het geval Ni groter is dan 1, Ni direkt op elkaar volgende impulsen zijn. Een andere mogelijkheid is dat er gekeken wordt of er in een zeker tijdinterval impulsen groter dan de de derde waarde zijn. Nog een andere mogelijkheid is dat telkens in cycli van N^+x impulsen gekeken wordt of er N.| impulsen groter dan de derde waarde zijn, waarbij x geheel getal is groter dan of gelijk aan 1.
Uitgaande van het basisidee zijn een aantal verdere uitwerkingen mogelijk.
Een eerste uitwerking geeft een mogelijkheid aan hoe weer teruggeschakeld kan worden naar de stand waar bij de tweede ingang en de uitgang met elkaar zijn gekoppeld.
De schakeling volgens de uitvinding heeft daartoe het kenmerk dat de stuursignaalgeneratormiddelen zijn ingericht voor het genereren van een stuursignaal aan de schakelmiddelen zodanig dat bij ontvangst van N2 pulsen aan de ingangsklem met een relatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau liggend tussen een vierde en een vijfde waarde, de schakelmiddelen zijn respektievelijk worden omgeschakeld in een stand waarbij de tweede ingang en de uitgang met elkaar zijn gekoppeld, dat N2 een geheel getal is dat groter is dan of gelijk is aan 1, en dat de derde waarde groter is dan of gelijk is aan vierde waarde en de vierde waarde groter is dan de vijfde waarde. Wat hiervoor ten aanzien van het tellen van de impulsen is gezegd geldt ook hier. De Nj impulsen kunnen dus N2 opvolgende impulsen zijn, of N2 impulsen die zich bevinden binnen een zekere tijdinterval of N2 pulsen binnen telkens cycli van N^+Y impulsen, waarbij y een geheel getal is groter dan of gelijk aan 1.
Volgens de uitvinding worden dan N2 impulsen van een "laag niveau" geteld, dat wil zeggen met een relatieve amplitude liggend tussen de vierde en de vijfde waarde, dan wordt vervolgens omgeschakeld naar het laag detektieniveau. Dat wil zeggen: de tweede waarde. Impulsen met een amplitude groter dan de tweede waarde worden dan door de schakeling doorgelaten. Impulsen met een amplitude kleiner dan de tweede waarde worden niet doorgelaten. Men kan de derde waarde tenminste ongeveer gelijk nemen aan de vierde waarde.
De schakeling kan verder zijn gekenmerkt, doordat de stuursignaalgeneratormiddelen een eerste en een tweede teller bevatten, dat de eerste teller is ingericht voor het tellen van impulsen met een relatieve amplitude groter dan de derde waarde en voor het afgeven van een signaal aan een uitgang na het tellen van N1 van deze impulsen, de tweede teller is ingericht voor het tellen van impulsen met een relatieve amplitude liggend tussen de derde en de vijfde waarde en voor het afgeven van een signaal aan een uitgang na het tellen van N2 van deze impulsen, en dat de uitgang van de eerste teller is gekoppeld met de uitgang van de stuursignaalgeneratormiddelen. Een vereenvoudiging van de schakeling kan bereikt worden door de eerste waarde ongeveer gelijk aan de derde waarde en de tweede waarde ten minste ongeveer gelijk aan de vijfde waarde te nemen. In dat geval zijn twee komparatorinrichtingen voldoende die zowel voor de detektie van de impulsen als voor de afleiding van het stuursignaal gebruikt kunnen worden.
Een dergelijke schakeling kan verder zijn gekenmerkt, doordat de uitgang van de eerste komparatorinrichting is gekoppeld met de ingang van de eerste teller en de uitgang van de tweede komparatorinrichting is gekoppeld met de ingang van de tweede teller. Verder kunnen de uitgangen van de eerste en de tweede komparatorinrichtingen via een EN-poort zijn gekoppeld met enerzijds de ingang van de eerste teller en anderzijds aan een reset-ingang van de tweede teller en kan de uitgang van de tweede teller zijn gekoppeld meteen reset-ingang van de eerste teller.
In het geval de schakeling impulsen dient te detekteren die steeds één polariteit ten opzichte van het referentien.iveau bezitten behoevende komparatorinrichtingen elk slechts één komparator te bevatten.
Een schakeling die impulsen dient te detekteren die zowel een positieve als een negatieve polaritei ten opzichte van het referentieniveau kunnen hebben, kan zijn gekenmerkt, doordat de komparatorinrichtingen elk twee komparatoren bevatten, elke komparator voorzien van een eerste en een tweede ingang en een uitgang, dat de eerste ingangen van de komparatoren zijn gekoppeld met de ingangsklem, de tweede ingang van de eerste komparator in de eerste komparatorinrichting is gekoppeld met de tweede ingang van de eerste komparatorinrichting, de tweede ingang van de tweede komparator in de eerste komparatorinrichting is gekoppeld met een derde ingang van de eerste komparatorinrichting, de tweede ingang van de eerste komparator in de tweede komparatorinrichting is gekoppeld met de tweede ingang van de tweede komparatorinrichting, de tweede ingang van de tweede komparator in de tweede komparatorinrichting is gekoppeld met een derde ingang van de tweede komparatorinrichting, dat de derde ingangen van de eerste en de tweede komparatorinrichtingen elk zijn gekoppeld met een punt van een konstante potentiaal, dat de uitgangen van de eerste en de tweede komparator in elk der komparatorinrichtingen via een signaalkombineerelement zijn gekoppeld met de uitgang van de komparatorinrichting, de eerste en de tweede komparator in de eerste komparatorinrichting zijn ingericht voor het genereren van een derde resp. vierde elektrische signaal enkel bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem die een amplitude ten opzichte van het referentieniveau bezit die de genoemde eerste waarde in positieve resp. negatieve zin ten opzichte van het referentieniveau overschrijdt, en dat de eerste en de tweede komparator in de tweede komparatorinrichting zijn ingericht voor het genereren van een vijfde resp. zesde elektrische signaal bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem die een amplitude ten opzichte van het referentieniveau bezit die de genoemde tweede waarde in positieve resp. negatieve zin ten opzichte van het referentieniveau overschrijdt. Ook hier kan de tweede waarde tenminste ongeveer gelijk zijn aan de vijfde waarde. In dat geval kan de schakeling verder zijn gekenmerkt, doordat de uitgangen van de eerste komparatoren in de beide komparatorinrichtingen via een EN-poort zijn gekoppeld met een eerste ingang van een OF-poort, de uitgangen van de tweede komparatoren in beide komparatorinrichtingen via een tweede EN-poort zijn gekoppeld met een tweede ingang van de OF-poort, dat een uitgang van de OF-poort is gekoppeld met de ingang van de eerste teller en met een reset ingang van de tweede teller, dat de uitgangen van de eerste en de tweede komparator in de tweede komparatorinrichting via een tweede OF-poort zijn gekoppeld met een ingang van de tweede teller, en dat een uitgang van de tweede teller is gekoppeld met een reset ingang van de eerste teller.
In een andere uitwerking van de uitvinding kan de derde waarde ook groter genomen worden dan de vierde waarde. In dit geval is een spanningshysterese in de stuursignaalgeneratormiddelen geïntroduceerd. In dat geval kan de schakeling zijn gekenmerkt, doordat de stuursignaalgeneratormiddelen een eerste en een tweede komparatorinrichting bevatten, elk met een eerste ingang gekoppeld melde ingangsklem, tenminste een tweede ingang gekoppeld met een punt van konstante potentiaal, en een uitgang, dat de uitgangen van de eerste en de tweede komparatorinrichtingen in de stuursignaalgeneratormiddelen zijn gekoppeld met een eerste en een tweede ingang van een signaalkombineereenheid, die is voorzien van een uitgang die is gekoppeld met de uitgang van de stuursignaalgeneratormiddelen, dat de eerste komparatorinrichting in de stuursignaalgeneratormiddelen is ingericht voor het afgeven van een derde elektrische signaal bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem met een amplitude ten opzichte van het referentieniveau groter dan de derde waarde, dat de tweede komparatorinrichting in de stuursignaalgeneratormiddelen is ingericht voor het afgeven van een vierde elektrische signaal bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem met een amplitude ten opzichte van het referentieniveau liggend tussen de derde en een vierde waarde, dat na ontvangst van N1 impulsen aan de ingangsklem met een relatieve amplitude groter dan de derde waarde de stuursignaalgeneratormiddelen zijn ingericht voor het genereren van een stuursignaal zodanig dat, na ontvangst van een daarop volgende impuls aan de ingangsklem met een relatieve amplitude groter dan de vierde waarde, de schakelmiddelen blijven staan in een stand waarbij de eerste ingang is gekoppeld met de uitgang, en dat de derde waarde groter is dan de vierde waarde.
Het terugschakelen naar het lage detektieniveau kan gerealiseerd worden door middel van een schakeling die is gekenmerkt, doordat de tweede komparatorinrichting verder is ingericht: voor het afgeven van een vijfde elektrische signaal bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem met een amplitude ten opzichte van het referentieniveau liggend tussen de vierde en de vijfde waarde, dat na ontvangst van N2 impulsen aan de ingangsklem met een relatieve amplitude liggend tussen de vierde en de vijfde waarde, de stuursignaalgeneratormiddelen zijn ingericht voor het genereren van een stuursignaal zodanig dat, na ontvangst van een daaropvolgende impuls aan de ingangsklem met een relatieve amplitude kleiner dan de derde waarde, de schakelmiddelen blijven staan in een stand waarbij de tweede ingang is gekoppeld met de uitgang.
Een andere uitvoeringsvorm van de schakeling met de spanningshysterese in de stuursignaalgeneratormiddelen kan zijn gekenmerkt, doordat N<|=1, dat de komparatorinrichtingen elk twee.
komparatoren bevatten, elke komparator voorzien van een eerste en een tweede ingang en een uitgang, dat de eerste ingangen van de komparatoren zijn gekoppeld met de ingangsklem, de tweede ingang van de eerste komparator in de eerste komparatorinrichting is gekoppeld met de tweede ingang van de eerste kompartorinrichitng, de tweede ingang van de tweede komparator in de eerste komparatorinrichting is gekoppeld met een derde ingang van de eerste komparatorinrichting, de tweede ingang van de eerste komparator in de tweede komparatorinrichting is gekoppeld met de tweede ingang van de tweede kompartorinrichting, de tweede ingang van de tweede komparator in de tweede komparatorinrichting is gekoppeld met een derde ingang van de tweede komparatorinrichting, dat de derde ingangen van de eerste en de tweede komparatorinrichtingen elk zijn gekoppeld met een punt van een konstante potentiaal, dat de uitgangen van de eerste en de tweede komparator in de eerste komparatorinrichting zijn gekoppeld met een eerste resp. tweede deelingang van de eerste ingang van de schakelmiddelen, de uitgangen van de eerste en tweede komparator in de tweede komparatorinrichting zijn gekoppeld met een eerste resp. tweede deelingang van de tweede ingang van de schakelmiddelen, de eerste en de tweede komparator in de eerste komparatorinrichting zijn ingericht voor het genereren van een zesde resp. zevende elektrische signaal enkel bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem die een amplitude ten opzichte van het referentieniveau bezit die de genoemde eerste waarde in positieve resp. negatieve zin ten opzichte van het referentieniveau overschrijdt, en dat de eerste en de tweede komparator in de tweede komparatorinrichting zijn ingericht voor het genereren van een achtste resp. negende elektrische signaal bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem die een amplitude ten opzichte van het referentieniveau bezit die de genoemde tweede waarde in positieve resp. negatieve zin ten opzichte van het referentieniveau overschrijdt, dat de eerste en de tweede komparatorinrichtingen in de stuursignaalgeneratormiddelen elk twee komparatoren bevatten, elke komparator voorzien van tenminste een eerste en een tweede ingang en een uitgang, dat de eerste ingangen van de. komparatoren zijn gekoppeld met de ingangsklem, de tweede ingang van de eerste komparator in de eerste komparatorinrichting is gekoppeld met de tweede ingang van de eerste komparatorinrichting, de tweede ingang van de tweede komparator in de eerste komparatorinrichting is gekoppeld met een derde ingang van de eerste komparatorinrichting, de tweede ingang van de eerste komparator in de tweede komparatorinrichting is gekoppeld met de tweede ingang van de tweede komparatorinrichting, de tweede ingang van de tweede komparator in de tweede komparatorinrichting is gekoppeld met een derde ingang van de tweede komparatorinrichting, dat de derde ingangen van de eerste en de tweede komparatorinrichtingen elk zijn gekoppeld met een punt van een konstante potentiaal, dat de uitgangen van de eerste en de tweede komparator in elk der komparatorinrichtingen via een signaalkombineerelement zijn gekoppeld met de uitgang van de stuursignaalgeneratormiddelen, de eerste en de tweede komparator in de eerste komparatorinrichting zijn ingericht voor het genereren van een tiende resp. elfde elektrische signaal enkel bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem die een amplitude ten opzichte van het referentieniveau bezit die de genoemde derde waarde in positieve resp. negatieve zin ten opzichte van het referentieniveau overschrijdt, en dat de eerste en de tweede komparator in de tweede komparatorinrichting zijn ingericht voor het genereren van een twaalfde resp. dertiende elektrische signaal bij ontvangst van een impuls aan do ingangsklem met een amplitude die in positieve resp. negatieve zin ten opzichte van het referentieniveau ligt tussen de derde en vierde waarde, en dat de signaalkombineerinrichting is ingericht voor het genereren van een stuursignaal uit de tiende tot en met dertiende signalen zodanig dat, bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem met een relatieve amplitude die. in positieve zin ten opzichte van het referentieniveau do derde waarde overschrijdt de schakelmiddelen zijn resp. worden omgeschakeld in een stand waarbij de tweede deelingang van de eerste ingang is gekoppeld met de uitgang, dat bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem met een relatieve amplitude die in negatieve zin ten opzichte van het referentieniveau de derde waarde overschrijdt, de schakelmiddelen zijn resp. worden omgeschakeld in een stand waarbij de eerste deelingang van de eerste ingang met de uitgang is gekoppeld. Het hysterese effekt is in dit geval zichtbaar, doordat na ontvangst, van een impuls aan de ingangsklem met een relatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau die de derde waarde in positieve zin ten opzichte van dit referentieniveau overschrijdt, de stuursignaalgeneratormiddelon zijn ingericht voor het genereren van een stuursignaal zodanig dat, na ontvangst van een daaropvolgende impuls aan de ingangsklem met een idatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau die de vierde waarde in negatieve zin ten opzichte van dit referentieniveau overschrijdt, de schakelmiddelen zijn resp. worden omgeschakeld in een stand waarbij de eerste deelingang van de eerste ingang met de uitgang is gekoppeld en doordat na ontvangst van een impuls aan de ingangsklem met een relatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau die de derde waarde in negatieve zin ten opzichte van dit referentieniveau overschrijdt, de stuursignaalgeneratormiddelen zijn ingericht voor het genereren van een stuursignaal zodanig dat, na ontvangst van een daaropvolgende impuls aan de ingangsklem met een relatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau die de vierde waarde in positieve zin ten opzichte van dit referentieniveau overschrijdt, de schakelmiddelen zijn resp. worden omgeschakeld in een stand waarbij de tweede deelingang van de eerste ingang is gekoppeld met de uitgang.
Het terugschakelen naar het lage detektieniveau kan hierbij gerealiseerd worden doordat na ontvangst van een positieve impuls ten opzichte van het referentieniveau, de stuursignaalgeneratormiddelen zijn ingericht voor het genereren van een stuursignaal zodanig dat de schakelmiddelen zijn resp. worden omgeschakeld in een stand waarbij de eerste deelingang van de tweede ingang met de uitgang is gekoppeld en doordat na ontvangst van een negatieve impuls ten opzichte van het referentieniveau, de stuursignaalgeneratormiddelen zijn ingericht voor het genereren van een stuursignaal zodanig dat de schakelmiddelen zijn resp. worden omgeschakeld in een stand waarbij de tweede deelingang van de tweede ingang met de uitgang is gekoppeld.
De uitvinding zal aan de hand van een aantal uitvoeringsvoorbeelden van de schakeling in de hierna volgende figuurbeschrijving nader worden uiteengezet.
Hierin toont figuur 1 een uitvoeringsvoorbeeld van de schakeling voor het detekteren van impulsen met één polariteit ten opzichte van het referentieniveau, figuur 1a een uitbreiding van de stuursignaalgeneratormiddelen in de schakeling van figuur 1, figuur 2 in fig. 2a het elektrische ingangssignaal en in figuur 2b de stand van de schakelmiddelen in de schakeling van figuur 1, figuur 3 een uitvoeringsvoorbeeld van een schakeling voor het detekteren van impulsen met een positieve en een negatieve polariteit ten opzicht van het referentieniveau, figuur 4 in figuur 4a het elektrische ingangssignaal en in fig. 4b de stand van de schakelmiddelen in de schakeling van figuur 3, figuur 5 een uitvoeringsvoorbeeld van een schakeling voor het detekteren van impulsen met één polariteit ten opzichte van het referentieniveau, waarbij een spanningshysterese in de stuursignaalgeneratormiddelen is ingebouwd, figuur 6 een tabel met signaalwaardes aanwezig op een aantal punten in de schakeling van figuur 5 en met de schakelstanden van de schakelaars in deze schakeling, voor een aantal amplitudewaardes van de impulsen toegevoerd aan de ingangsklem, figuur 7 een uitvoeringsvoorbeeld van een schakeling voor het detekteren van impulsen met een positieve en een negatieve polariteit ten opzichte van het referentieniveau, waarbij eveneens een spanningshysterese in de stuursignaalgeneratormiddelen is ingebouwd, hysterese-effekt is ingebouwd, figuur 8 de schakelstanden van de schakelaars in de schakeling van figuur 7 voor een aantal mogelijke impulsamplitudes aangeboden aan de ingangsklem, figuur 9 een verdere uitwerking van de stuursignaalgeneratormiddelen van de schakeling van figuur 7, figuur 10, 11 en 12 een aantal bouwstenen die worden gebruikt in de schakeling van figuur 9, en figuur 13 de toepassing van de schakeling volgens de uitvinding in een videorecorder.
Figuur 1 toont een eerste uitvoeringsvoorbeeld van een schakeling, met een ingangsklem 1 die is gekoppeld met eerste ingangen (+) van een eerste en een tweede komparatorinrichting 2 resp. 3. Beide komparatorinrichtingen bevatten elk één komparator. De tweede ingang (--) van de eerste komparatorinrichting 2 is gekoppeld met een punt 4 van konstante potentiaal. De tweede ingang (-) van de tweede komparatorinrichting 3 is gekoppeld met een punt 5 van konstante potentiaal. De uitgangen 6 en 7 van de komparatorinrichtingen 2 resp 3 zijn gekoppeld met ingangen c resp a van schakelmiddelen S^, in de vorm van een stuurbare schakelaar. De uitgang b van de schakelaar 5^ is gekoppeld met de uitgangsklem 8 van de schakeling. De uitgangen 6 en 7 zijn eveneens gekoppeld met ingangen van een EN-poort 9, waarvan een uitgang is gekoppeld met de tel-ingang cl van een teller 10 en met de reset ingang van een teller 11. De uitgang 7 is bovendien gekoppeld met de tel-ingang cl van de teller 11. De "n=N2" uitgang van de teller 11 is gekoppeld met de resetingang van de teller 10 en de "n=Nl" uitgang van de teller 10 is gekoppeld met de stuursignaalingang 12 van de schakelaar S1.
De komparator 2 is ingericht voor het afgeven van een eerste elektrische signaal (een signaal logisch "1") indien impulsen toegevoerd aan de ingangsklem 1 een relatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau Uref bezitten die een eerste waarde overschrijden. Nu wordt aan het punt 4 van konstante potentiaal een potentiaal UD1 toegevoerd. De eerste waarde is dan gelijk aan ^D1_üref· ^ref ^eh°eft niet noodzakelijkerwijs gelijk aan nul volt zijn, doch kan ook een zekere gelijkspanning, ongelijk nul, zijn.
De komparator 3 is ingericht voor het afgeven van een tweede elektrische signaal (een signaal logisch "1") indien impulsen toegevoerd aan de ingangsklem 1 een relatieve amplitude ten opzichte van Uref bezitten die een tweede waarde overschrijden. Aangezien aan het. punt 5 een potentiaal üD2 wordt toegevoerd, is de tweede waarde gelijk aan UD2~Uref' In dit uitvoeringsvoorbeeld zijn de derde, de vierde en de eerste waarde aan elkaar gelijk en is de tweede waarde gelijk aan de vijfde waarde.
In een stand van de schakelaar waarbij de klemmen a en b met elkaar zijn gekoppeld, telt de teller N1 impulsen die eer, relatieve amplitude hebben die groter is dan de derde waarde. Dat betekent: die pulsen die groter zijn dan zie figuur 2a. Gedurende deze tijd worden impulsen die door de komparator 3 worden gedetekteerd en die dus een amplitude groter dan Uj^ hebben doorgelaten naar de uitgangsklem 8. Nadat N1 opvolgende impulsen met een amplitude groter dan ÜD^ zijn geteld verschijnt aan de "n=Nl” - uitgang van de teller 10 een logisch "1" signaal. Onder invloed van dit signaal dat aan de stuursignaalingang 12 van de schakelaar S1 wordt toegevoerd, schakelt de schakelaar S1 om in de stand waarbij de klemmen c en b met elkaar zijn gekoppeld, zie figuur 2b. Vanaf dit moment worden impulsen die dooide komparator 2 worden gedetekteerd en die dus een amplitude groter dan hebben, doorgelaten naar de uitgangsklem 8. De teller 10 behoudt zijn tellerstand n=N1.
Nemen wij nu aan dat impulsen met een amplitude liggend tussen Uq.| en UD2 aan da ingangsklem worden aangeboden. De teller 11 kan nu tellen, aangezien er geen resetimpulsen door de EN-poort. 9 aan de resetingang van teller 11 worden toegevoerd. Op het moment dat N2 van zulke impulsen zijn geteld wordt de "n=N2"-uitgang van teller 11 logisch "Γ. Daardoor wordt een resetsignaal toegevoerd aan de reset-ingang van teller 10, zodat de teller 10 op "nul" wordt teruggezet. De schakelaar S1 schakelt weer om naar de stand waarin de klemmen a en b met elkaar zijn gekoppeld, zie figuur 2b.
De stuursignaalgeneratormiddelen in de schakeling van figuur 1 worden gevormd door de elementen die zich bevinden binnen het met onderbroken lijnen aangegeven blok 13. Duidelijk is hier dat de komparatoren die hier voor de detektie van de impulsen zorgen, eveneens worden gebruikt voor het afleiden van het stuursignaal dat aan de stuursignaalingang 12 van de schakelaar S1 wordt toegevoerd.
Figuur 3 toont een uitbreiding van de schakeling van figuur 1 naar een detektie van impulsen met positieve en negatieve polariteit ten opzichte van het referentieniveau Uref. De eerste komparatorinrichting 2' bevat hier een eerste en een tweede komparator 2.1 resp. 2.2 en een S-R flipflop 20. De tweede komparatorinrichting 3' bevat hier een eerste en een tweede komparator 3.1 resp 3.2 en een S-R flipflop 21.
De ingangsklem 1 is gekoppeld met de niet-inverterende ingangen (+) van de komparatoren 2.1 en 3.1 en met de inverterende ingangen (-) van de komparatoren 2.2 en 3.2. De inverterende .ingangen (-) van de komparatoren 2.1 en 3.1 zijn gekoppeld met een punt 4.1 resp 5.1 van een konstante potentiaal. De niet-inverterende ingangen (+) van de komparatoren 2.2 en 3.2 zijn gekoppeld met een punt 4.2 resp 5.2 van een konstante potentiaal. De uitgangen G.1 en 6.2 van de komparatoren 2.1 resp 2.2 zijn gekoppeld met de set-resp resetingang van de flipflop 20. De Q-uitgang van de flipflop 20 is gekoppeld met de ingangsklem c van de schakelaar S^. De uitgangen 7.1 en 7.2 van de komparatoren 3.1 resp 3.2 zijn gekoppeld met de set-resp resetingang van de flipflop 21. De Q-uitgang van de flipflop 21 is gekoppeld met de ingangsklem er van de schakelaar S^.
De uitgangen 6.1 en 7.1 van de komparatoren 2.1 resp 3.1 zijn gekoppeld met de ingangen van de EN-poort 9. De uitgangen 6.2 en 7.2 van de komparatoren 2.2 resp 3.2 zijn gekoppeld met ingangen van een EN-poort 22. De uitgangen van beide EN-poorten zijn via een OF-poort 24 gekoppeld met de tel-ingang cl van de teller 10. De uitgangen 7.1 en 7.2 van de komparatoren 3.1 resp 3.2 zijn via een OF-poort 23 gekoppeld met: de tel-ingang cl van de teller 11. De impulsen die via de ingangsklem 1 aan de komparatoren 3.1 en 3.2 worden aangeboden worden eerst nog versterkt in een versterker 25. Bij een juiste keuze van de versterkingsfaktor van de verster 25 kunnen aan de punten 4.1 een 5.1 en de punten 4.2 en 5.2 dezelfde potentialen worden toegevoerd. Duidelijk is dat de komparator 4.1 een (derde) elektrische signaal (logisch "1") afgeeft bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem 1 die een relatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau Uref bezit die de eerste waarde (gelijk aan Uj}i-Uref) in positieve zin ten opzichte van Ure| overschrijdt. Verder is duidelijk dat de komparator 4.2 een (vierde) elektrische signaal (logisch "1") afgeeft bij ontvangst, van een impuls aan de ingangsklem 1 die een relatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau Uref bezit, die de eerste waarde in negatieve zin ten opzichte van U^, overschrijdt. Ook is het duidelijk dat de komparator 3.1 een (vijfde) elektrische signaal (logisch "1") afgeeft bij ontvangst van een impuls aan de .ingangsklem 1 die een relatieve amplitude ten opzichte van Ure:f bezit, die de tweede waarde (gelijk aan up2_iIref^ -*n Posit;ieve zin ten opzichte van
Uref overschrijdt. Verder geeft de komparator 3.2 een (zesde) elektrische signaal (logisch "1") af bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem 1 die een relatieve amplitude ten opzichte van Ure^ bezit die de tweede waarde in negatieve zin ten opzichte van Urpi: overschrijdt. De werking van de schakeling van figuur 3 is analoog aan die van figuur 1. Worden er N1 impulsen aan de ingangsklem 1 toegevoerd die een relatieve amplitude hebben ten opzichte van Uref die groter is dan UD1, zie figuur 4a, dan telt de teller 10 deze impulsen. De schakelaar staat op dit moment in de stand a-b. Na N1 van deze impulsen schakelt de schakelaar om naar de (andere) stand c-b op grond van het stuursingaal dat door de teller 10 aan de stuursignaalingang 12 van de schakelaar wordt aangeboden, zie figuur 4b. Zouden er nu impulsen met een relatieve amplitude liggend tussen UD2 en UD^ aan de ingangsklem 1 worden aangeboden, zie figuur 4a, dan telt de teller 11 deze impulsen. Dit aangezien nu geen resetimpulsen door de OF-poort 24 aan de reset-ingang van teller 11 worden aangeboden. Zijn door de teller 11 N2 opvolgende impulsen met amplitude liggend tussen en Up2 geteld, zie figuur 4a, dan wordt de l,n=N2“-uitgang van de teller 11 "hoog", zodat de teller 10 op nu wordt gezet, zodat de schakelaar S1 weer omschakelt naar de stand a-b.
Door het achter schakelen van de S-R flipflops 20 en 21 aan de uitgangen worden nu niet de door de komparatoren gedetekteerde impulsen aan de uitgangsklem 8 doorgegeven, doch een blokgolf, waarvan de opgaande en neergaande flanken de detektiemomenten van de gedekteerde impulsen aangeven. Het mag duidelijk zijn dat de komparatoren 2.1, 2.2, 3.1 en 3.2, in dit uitvoeringsvoorbeeld deel uitmaken van de stuursignaalgeneratormiddelen 13'.
In de uitvoeringsvoorbeelden van fig. 1 en 3 telt de teller 10 impulsen met een amplitude groter dan UD1- Dit behoeven niet noodzakelijkerwijs opvolgende impulsen met een amplitude groter dan te zijn. Men kan de stuursignaalgeneratormiddelen 13 resp. 13' zodanig aanpassen dat de teller 10 enkel opvolgende impulsen met een amplitude groter dan UD1 kan tellen, voor het afgeven van een "hoog" stuursignaal aan de stuursignaalingang 12 van de schakelmiddelen S^. Dit is voor het uitvoeringsvoorbeeld van figuur 1 in figuur 1a aangegeven. Fig. 1a toont de stuursignaalgeneratormiddelen 13 van figuur 1 waaraan additioneel zijn toegevoegd een detektor 15, een OF-poort 16, een EN-poort 17 en een inverter 18. De detektor 15 is ingericht voor het afgeven van een "hoog" stuursignaal indien een impuls aan de ingangsklem 1 wordt aangeboden met een amplitude liggend tussen UD2 en UD1· In het tijdinterval waarin de teller 10 impulsen telt terwijl de schakelaar 5, in de stand a-b staat, is de n=N1 uitgang van de teller 10 laag. Dat betekent dat via de inverter 18 een "hoog" signaal aan de EN-poort 17 wordt aangeboden. Mocht nu een impuls worden aangeboden met kleine amplitude, dat wil zeggen met een amplitude liggend tussen en ϋβ·], dan levert de detektor 15 een "hoog" stuursignaal af, dat via de EN-poort 17 en de OF-poort 16 aan de reset-ingang van de teller 10 wordt toegevoerd, en deze teller terug zet in d<_ tellerstand nul. Alleen indien N1 opvolgende impulsen met amplitude groter dan üD1 worden aangeboden, bereikt teller 10 zijn eindstand.
Figuur 5 toont een uitvoeringsvoorbeeld van een schakeling, voor het detekteren van impulsen met één polariteit ten opzichte van het referentieniveau Urej en waarbij een spanningshysterese in de stuursignaalgeneratormiddelen is ingebouwd. Verder is hier aangenomen dat N1=N2=1. Er zijn hier echter vermeld dat dit niet noodzakelijk is. Bij N1 en N2 ongelijk aan 1 dienen de stuursignaalgeneratormiddelen 13", net als de stuursignaalgeneratormiddelen in de uitvoeringsvoorbeelden van figuur 1 en 3, te zijn voorzien van tellers. De stuursignaalgeneratormiddelen 13" bevatten hier een komparatorinrichting 30, een komparatorinrichting 31, schakelmiddelen S2 en een D flipflop 32, waarvan de laatste twee de signaalkombineereenheid 45 vormen. De ingangsklem 1 is gekoppeld met een eerste ingang (+) van de komparatorinrichting 30, die is in de vorm van een enkele komparator, en met een eerste ingang 33 van de tweede komparatorinrichting 31. De andere (-) ingang van de komparator 30 is gekoppeld met een punt 34 van konstante potentiaal. Een tweede en een derde ingang 35 resp 36 van de komparator 31 is gekoppeld met een punt 37 resp 38 van konstante potentiaal. De uitgangen 39 en 40 van de komparatoren 30 en 31 zijn gekoppeld met de ingangen c resp a van de schakelaar S2. De uitgangsklem b van de schakelaar S2 is gekoppeld met de D ingang van de flipflop 32. De Q uitgang van de flipflop 32 is via een vertraging 32' gekoppeld met de stuursignaalingang 12 van de schakelaar S1 en met de stuursignaalingang 41 van de schakelaar S-,.
Bij een uitgangssignaal van de flipflop 32 die logisch "1" is staat de schakelaar S1 .in de stand c-b en de schakelaar S2 in de stand a-b. Is het uitgangssignaal van de flipflop 32 logisch “0" dan staan de schakelaar en S2 in de stand a-b resp c-b. De detektieinriehting, die is opgebouwd uit de komparatoren 2 en 3 en de schakelaar S^, werkt weer op dezelfde wijze als de overeenkomstige komponenten in de schakeling van figuur 1.
De werking van de stuursignaalgeneratormiddelen 13" is in de tabel in figuur 6 aangegeven. De komparator 30 geeft een (derde) signaal (logisch "1") af aan de uitgang indien aan de ingangsklem 1 een impuls met een relatieve amplitude ten opzichte van Ur(.jf groter dan de derde waarde, of wel, indien de amplitude van de impuls groter is dan UD-,t zijnde de potentiaal die aan het punt 34 wordt toegevoerd. Dit is door middel van de kolom onder A in figuur 6 weergegeven. Deze kolom geeft het uitgangssignaal van de komparator 30 aan.
De komparator 31 geeft een (vierde) elektrische signaal af aan zijn uitgang, zijnde logisch "1", indien aan de ingangsklem 1 een impuls wordt aangeboden met een relatieve amplitude ten opzichte van Uref ^ie tussen de derde en de vierde waarde. Anders gezegd: indien de amplitude van de impuls ligt tussen en Up^. Indien aan de ingangsklem 1 een impuls met een relatieve amplitude liggend tussen de vierde en de vijfde waarde wordt aangeboden levert de komparator 31 een (vijfde) elektrische signaal zijnde logisch "0" af. Dit alles is weergegeven in kolom B van de tabel in figuur 6. Voor de juiste werking van de komparator 31 worden aan de punten 37 en 38 potentialen gelijk aan Up^ resp Up^ toegevoerd. Voor de verschillende potentialen geldt ÜD5 * %4 * uD3 en °D2 * UD1' ®et sPree^it natuurlijk voor zich dat men Üp^ eventueel gelijk aan en Up^ eventueel gelijk aan UD2 genomen zou kunnen hebben. Bij voorkeur kiest men < üDi < Up,} < BD;j. De werking van de schakeling is als volgt.: als beginstand wordt aangenomen dat de schakelaars en S2 staan in een stand a-b en c-b respektievelijk. Dat betekent dat de uitgang van flipflop 32 logisch "0" is. Verder wordt aangenomen dat ΙΙρΓ) gelijk is aan U^. Aan de ingangsklem 1 wordt een impuls aangeboden met een amplitude liggend tussen Up2 en Up3. Deze impuls wordt via de komparator 3 en de schakelaar doorgelaten naar de uitgangsklem 8. Ongeveer op het moment dat de impuls aan de ingangsklem 1 wordt aangeboden wordt er een klokpuls afgeleid, die wordt toegevoerd aan de klokingang cl van de flipflop 32. Daar de uitgang 39 van komparator 30 onder invloed van de aangeboden impuls logisch "0" is, blijft de uitgang Q van de flipflop 32 "0" na deze klokpuls. Wordt er nu een impuls aangeboden met een amplitude groter dan üp^, dan wordt deze impuls eveneens via de komparator 3 en de schakelaar doorgelaten naar de uitgangsklem 8. Bovendien wordt de uitgang van de koraperator 30 "hoog". Op de klokpuls die nu aan de flipflop 32 wordt toegevoerd, wordt het logisch "hoge" signaal aan de D ingang doorgeschoven naar de uitgang Q, zodat de schakelaars en S2 na de vertragingstijd T omschakelen naar de stand c-b resp a-b. T moet zodanig zijn dat de schakelmiddelen nog niet omschakelen tijdens de aangeboden impuls en omgeschakeld zijn vóór de daarop volgende impuls. Daar ÜD4 > UD1, zullen impulsen die een grotere amplitude dan üp^ hebben door de komparator 2 en de schakelaar naar de uitgangsklem doorgelaten worden. Bovendien zal de stand van de schakelaars dan niet gewijzigd worden. Dit, omdat de uitgang van de komparator 31 logisch "1" blijft en op een klokpuls toegevoerd aan de flipflop 32, de uitgang van deze flipflop Ί" blijft.
Wordt een impuls met amplitude liggend tussen UQ5 en Uj^ aangeboden aan de ingangsklem 1, dan wordt de uitgang 40 van de komparator 31 logisch "0". Op de klokpuls die dan aan de flipflop 32 wordt aangeboden wordt de Q-uitgang "laag", zodat de schakelaars en S2 na de vertragingstijd T omschakelen naar de stand a-b resp c-b. Vervolgens zullen impulsen met een amplitude liggend tussen UDg en UD2 de stand van de schakelaars en S2 niet beïnvloeden.
Duidelijk is daarmee dat in het gebied tussen UD4 en UD3 een hysterese is ingevoerd. Afhankelijk van de voorgeschiedenis staat de schakelaar voor impulsen liggend in het amplitudegebied tussen UD4 en üD3 stan<^ c-k juist in de stand a-b.
De klokpuls cl die aan de flipflop 32 wordt toegevoerd, kan bijvoorbeeld worden afgeleid uit het uitgangssignaal van de komparator met de. laagste drempelwaarde. Dat kan dus zijn, voor het geval dat gelijk is aan UD2, de komparator 3. De uitgang van de komparator 3 kan daartoe via een vertraging zijn gekoppeld met een monostabiele multivibrator waarvan de uitgang is gekoppeld met de klokingang van de flipflop 32. De vertraging moet daarbij natuurlijk zodanig gekozen worden dat de klokpuls cl op een zodanig tijdstip gegeven wordt dat de impuls nog aan de ingangsklem 1 aanwezig is.
Dit betekent dat de schakelstanden van de schakelaars en S2 in figuur 6 dus gelden voor de impuls die volgt op de impuls met amplitude zoals in de linker kolom onder "ampl" in de tabel in figuur 6 is weergegeven.
Figuur 7 toont een schakeling voor het detekteren van impulsen met positieve en negatieve amplitudes ten opzichte van het referentieniveau, waarbij eveneens het hysterese-effekt is ingebouwd. De komparatorinrichting 2" bevat weer twee komparatoren 2.1 en 2.2, waarvan de uitgangen 6.1 resp 6.2 zijn gekoppeld met ingangen 51.1 resp 51.2 van de schakelmiddelen S^. De komparatorinrichting 3" bevat weer twee komparatoren 3.1 en 3.2, waarvan de uitgangen 7.1 resp 7.2 zijn gekoppeld met ingangen 52.1 resp 52.2 van de schakelmiddelen S^'. De schakelmiddelen S.j' bevatten twee schakelaars en en een flipflop 53. De ingang 51.1, zijnde de eerste deelingang van de eerste ingang van de schakelmiddelen S.j', is gekoppeld met de klem c van de schakelaar S^. De ingang 52.1, zijnde de eerste deelingang van de tweede ingang van de schakelmiddelen S.j', is gekoppeld met de klem a van de schakelaar S^. De ingang 51.2, zijn de tweede deelingang van de eerste ingang van de schakelmiddelen S.j', is gekoppeld met de klem c van schakelaar S^· De ingang 52.2, zijnde de tweede deelingang van de tweede ingang van de schakelmiddelen S.j', is gekoppeld met de klem a van de schakelaar S^. De klemmen b van de schakelaars en zijn gekoppeld met de set-resp reset ingang van de flipflop 53. De Q-uitgang van de flipflop 53 vormt de uitgang van de schakelmiddelen S.j', die is gekoppeld met de uitgangsklem 8.
De stuursignaalgeneratormiddelen 13'" bevatten nu een eerste komparatorinrichting 30' die een eerste en een tweede komparator 30.1 reap. 30.2 bevat, een tweede komparatorinrichting 31' die een eerste en een tweede komparator 31.1 resp 31.2 bevat, en een signaalkombineereenheid 45'.
De komparator 30.1 is gelijk aan en werkt op dezelfde wijze als de komparator 30 in figuur 5. De komparator 31.1 is gelijk aan en werkt op dezelfde wijze als de komparator 31 in figuur 5. Evenzo zijn de komparatoren 2.1 en 3.1 gelijk aan en werken op dezelfde wijze als de komparator 2 resp 3 in figuur 5. De komparator 2.2 in figuur 7 werkt op dezelfde wijze als de kombinatie van de komparator 2.2 en de versterker 25 in figuur 3. Evenzo werkt de komparator 3.2 in figuur 7 op dezelfde wijze als de kombinatie van de komparator 3.2 en de versterker 25 in figuur 3. De komparator 30.2 heeft een inverterende ingang gekoppeld met de ingangsklem 1 en een niet-inverterende ingang gekoppeld met het punt 34.2 van konstante potentiaal. Aan dit punt wordt de potentiaal -U^, die relatief is ten opzichte van het referentieniveau Urej, toegevoerd. Deze komparator levert een (elfde) elektrische signaal, logisch "1" aan zijn uitgang 39.2, indien een impuls toegevoerd aan de ingangsklem 1 een amplitude bezit die de derde waarde in negatieve zin ten opzichte van U^, overschrijdt. De komparator 31.2 heeft een ingang 33.2 gekoppeld met de ingangsklem 1, een ingang 35.2 gekoppeld met het punt 37.2 van konstante potentiaal (-uD4, relatief ten opzichte van ür ^), en een ingang 36.2 die is gekoppeld met het punt 38.2 van konstante potentiaal (-UD5, relatief ten opzichte van Ure|). De komparator 31.2 levert een (dertiende) elektrische signaal, logisch "1", bij ontvangst van een impuls aan de ingangklem 1 met een amplitude die ten opzichte van Urej in negatieve zin ligt tussen de derde en de vierde waarde, en levert een (vijftiende) elektrische signaal, logisch "0", bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem 1 met een amplitude die. ten opzichte van Ure^ in negatieve zin ligt tussen de vierde en de vijfde waarde.
De uitgangen 39.1, 39.2, 40.1 en 40.2 van de komparatoren zijn gekoppeld met ingangen van de signaalkombineereenheid 45'. De signaalkombineereenheid 45' levert een stuursignaal voor de schakelmiddelen S^'. Dit stuursignaal is opgebouwd uit twee deelstuursignalen CS^ en CS^ die via de uitgangen 46.1 resp 46.2 worden aangeboden aan de stuursignaalingangen 12.1 resp 12.2. Het deel stuursignaal CS^ stuurt de schakelaar aan, en het deelstuursignaal CS2 stuurt de schakelaar aan.
De werking van de schakeling is als volgt.
We gaan uit van een situatie waarbij de schakelaar in de stand a-b staat, zie fig. 8c. De stand van de schakelaar is niet van belang en kan de stand "a-b" of de stand "c-b" zijn, zie fig. 8b. Er wordt nu op tijdstip t = t^ een positieve impuls met amplitude groter dan aangeboden aan de ingangsklem 1, zie fig. 8a. Onder invloed van deze impuls zullen de stuursignaalgeneratormiddelen 13'" een stuursignaal CS2 genereren waardoor de schakelaar in de stand c-b komt te staan, zie fig. 8c. Bovendien zal de schakelaar S11( zo dit niet reeds het geval is, in de stand a-b gezet worden, zie fig. 8b. Dit laatste gebeurt altijd zodra een positieve impuls met amplitude groter dan UD5 gedetekteerd wordt. De negatieve impuls op het tijdstip t = t2 met amplitude groter dan Upj, zie fig. 8a, veroorzaakt een omschakelen van de schakelaar in de stand c-b, zie fig. 8b.
Bovendien wordt de schakelaar weer in de stand a-b gezet, zie fig. 8c. Ook dit laatste gebeurt altijd zodra een negatieve impuls met amplitude groter dan wordt gedekteerd. Op het tijdstip t^ wordt nu een positieve impuls met amplitude groter dan ü^, doch kleiner dan Uqt, aan de ingangsklem 1 aangeboden, zie fig. 8a. Ook nu schakelt de schakelaar om naar de stand c-b, zie fig. 8c. De schakelaar S11 wordt, weer in de stand a-b gezet, zie figuur 8b. Op het tijdstip t 4 wordt een negatieve impuls met amplitude groter dan UD4' doch kleiner dan Upg, aan de ingangsklem 1 aangeboden, zie fig. 8a. De schakelaar schakelt om naar de stand c-b, zie fig. 8b en de schakelaar wordt in de stand a-b gezet. De op het tijdstip t^ ontvangen positieve impuls met amplitude groter dan UD5, doch kleiner dan Up^, doet alleen de schakelaar omschakelen naar de stand a-b, zie figuur 8b. Opvolgende impulsen met een amplitude liggend tussen Ud5 en Up^, zoals de impuls op het tijdstip tg, zie figuur 8a, doen de stand van de schakelaars en niet meer veranderen.
Wordt vervolgens op een tijdstip tη een positieve impuls met amplitude tussen Up^ en Up^ aan de ingangsklem 1 aangeboden, zie fig. 8d, dan verandert de stand van de schakelaar niet. Hetzelfde geldt voor de schakelaar op de ontvangst van de negatieve impuls op het tijdstip tg, met een amplitude tussen ÜD4 en UD3·
Pas op de ontvangst van de positieve impuls met amplitude groter dan Upg op het tijdstip tg, zie fig. 8d, schakelt de schakelaar om naar de stand c-b, zie figuur 8f. Een negatieve amplitude op het tijdstip t^p met een amplitude groter dan Up^, en eventueel kleiner dan Dpg, veroorzaakt nu een verandering van de stand van de schakelaar S^, naar de stand c-b, zie fig. 8c. Duidelijk is ook hier dat, afhankelijk van de voorgeschiedenis, een impuls met een amplitude liggen tussen Up^ en Upg, in het ene geval wel, en in het andere geval niet, een omschakelen van een schakelaar naar de stand c-b kan veroorzaken.
Figuur 9 toont een uitvoeringsvoorbeeld van de signaalkombineereenheid 45' in figuur 7. De schakeling is opgebouwd uit
O
I L-logische bouwstenen zoals die m figuur 10a zijn weergegeven.
Figuur 10b toont de elektrische uitvoering van de bouwsteen in fig.
10a. De ingang 70 van de bouwsteen is gekoppeld met de basis van een npn-transistor 72. De kollektor van deze transistor is gekoppeld met de uitgang 71 van de bouwsteen. De positieve voedingsspanning (t) is via een stroombron 73 gekoppeld met de basis van de transistor 72, waarvan de emitter met aarde is gekoppeld. De bouwsteen werkt als een inverter. Als aan de ingang 70 een logisch "0" signaal wordt aangeboden dan is de uitgang 71 logisch "1" en omgekeerd.
De werking van twee van deze bouwstenen, zie figuur 11a, die met de uitgangen met elkaar zijn gekoppeld, is door middel van de tabel in figuur 11b weergegeven. Duidelijk is dat de uitgang van het element dat logisch "0" is, overheerst. Dit betekent dat, alleen indien de ingangssignalen X.| en X2 beide logisch "0" zijn, het uitgangssignaal y logisch "1" is.
Figuur 12a toont een bouwsteen met twee uitgangen 77 en 78. De elektrische schakeling van deze bouwsteen is in figuur 12b weergegeven. Indien het signaal aan de ingang 76 logisch "1" is zijn alle uitgangen logisch "0". Is het ingangssignaal logisch "0", dan hangt het ervan af of een uitgang is gekoppeld met een uitgang van een andere bouwsteen. Is de uitgang van die andere bouwsteen hoog, dan is de uitgang van de bouwsteen in figuur 12 ook "hoog". In het andere geval is de uitgang "laag". De werking van bouwstenen met meer dan twee uitgangen is indentiek aan de werking van de bouwsteen van figuur 12.
De schakeling van figuur 9 kan nu verder worden uiteengezet. Allereerst dient vermeld te worden dan UDr> gelijk genomen is aan Up2> Dit betekent dat de komparatoren 31.1 en 31.2 in fig. 7 nu kunnen worden uitgevoerd als de komparatoren 90.1 en 90.2, zie figuur 9: de amplitude van de impulsen behoeft in deze komparatoren nog alleen maar vergeleken worden met UD^ en --UD4. De schakeling van figuur 9 toont niet alleen een uitvoeringsvoorbeeld van de signaalkombineereenheid 45', doch ook een verdere uitwerking van de twee schakelaars en en van de uitgangsflipflop 53. Om precies te zijn vormen de met G1, G2, G3 en G4 aangegeven poorten de schakelaar S^, en de poorten G16, G17, G18 en G19 de schakelaar S12· Verder vormen de poorten G27, G2.8, G29 en G30 de uitgangsflipflop 53.
Aan de schakeling van figuur 9 wordt via de klem 91 het signaal C1( dat is het uitgangssignaal van de komparator 2.1 toegevoerd. Dat betekent dat logisch “1" is indien een impuls een amplitude groter dan ÜD1 bezit. Aan de klem 92 wordt het signaal C2, dat is het uitgangssignaal van de komparator 3.1 toegevoerd. C2 is dus logisch "1" indien de amplitude van een impuls groter is dan U^.
Aan de klem 93 wordt het signaal D1, dat is het uitgangssignaal van de komparator 2.2. toegevoerd. Dat wil zeggen dat D1 logisch "1" is Lndi.en de amplitude van een negatieve impuls in absolute zin groter is dan ÜD1. Aan de klem 94 wordt het signaal D2, dat is het uitgangssignaal van de komparator 3.2 toegevoerd, D2 is dus logisch "1" indien de amplitude van een negatieve impuls in absolute zin groter is dan UD2' Aan de klem 95 wordt het signaal A1, dat is het uitgangssignaal van de komparator 30.1, toegevoerd. Dat wil zeggen dat A1 logisch "1" is indien de amplitude van een impuls groter is dan Uqj. Aan de klem 96 wordt het signaal A2, dat is het uitgangssignaal van de komparator 30.2 toegevoerd. Dat wil zeggen A2 dat logisch “1" is indien de amplitude van een negatieve impuls in absolute zin groter is dan Üqj. Aan de klem 97 wordt het signaal ΒΓ toegevoerd. Als de amplitude van een impuls groter is dan is B1' logisch “0". Aan de klem 98 wordt het signaal B2' toegevoerd. B2' is logisch "0" indien de amplitude van een negatieve impuls in absolute zin groter is dan Up^.
De werking van de schakeling is nu als volgt.
Als we nu veronderstellen dat een positieve impuls met amplitude groter dan Up^ aan de ingangsklem 1 wordt aangeboden, dan zorgt het signaal A1 aan de klem 95 ervoor dat de poort G10 naar logisch "0" gaat, zodat de poort G18 logisch "1" wordt. Nu is geset. Het gevolg hiervan is dat de poort G15 "laag" is en dat het signaal 02 geen invloed kan uitoefenen op het uitgangssignaal van S12- Ofwel volgens figuur 7 staat in de stand c-b. Het ingangssignaal toegevoerd aan de poort G30, die de set-ingang van de flipflop 53 vormt, wordt nu bepaald door het signaal D1, die de poort G14 kan beïnvloeden. Normaal is het uitgangssignaal van poort G14 logisch "hoog" en is de poort G30 "laag". Bij het verschijnen van een negatieve impuls aan de ingangsklem 1 met amplitude in absolute zin groter dan Dpi wordt de poort G14 "laag" en de poort G30 "hoog", zodat de flipflop 53 wordt gezet.
Konkluderend kan men dus stellen dat het "setten" van de flipflop 53 wordt bepaald door een negatieve impuls met amplitude in absolute zin groter dan Upi en niet door een negatieve impuls met amplitude in absolute zin groter dan Up2 (doch kleiner dan Hp^!). Bovendien kan de poort G12 "hoog" worden als er een negatieve impuls mei amplitude in absolute zin groter dan Up^ aan de ingangsklem 1 zou verschijnen. Dit, vanwege het signaal B2' toegevoerd aan de klem 98. Poort.. G11 wordt nu "laag" waardoor het signaal A2 geen invloed meer kan uitoefenen. Poort G1 wordt "hoog" waardoor "geset" wordt. Volgens figuur 7 betekent dit dat de schakelaar in de stand c-b staat. Het “setten" van is dus gerealiseerd door een negatieve impuls met amplitude in absolute zin groter dan Up^ en niet door een negatieve impuls met amplitude in absolute zin groter dan UD3·
Zou niet eerst "geset" zijn door een impuls met amplitude groter dan UD·} (of U^), dan zou het "setten" van zijn bepaald door het al dan niet aanwezig zijn van een negatieve impuls met amplitude in absolute zin groter dan UDg. Immers poort G12 zou dan laag geweest zijn, ongeacht het signaal aanwezig op de klem 98.
Bij het toevoeren van een positieve impuls met amplitude groter dan ÜD2 wordt op de achterflank van deze impuls de flipflop FF1 geset. Zijn uitgang wordt dan "hoog". Door het "hoog" worden van de uitgang van de flipflop FF1 wordt gereset. Bij het toevoeren van een negatieve impuls met amplitude in absolute zin groter dan UD2 wordt de flipflop FF2 geset, zodat S^2 gereset wordt. FF1 wordt gereset door een negatieve impuls met amplitude in absolute zin groter dan UD2 door middel van het signaal D2.
Evenzo wordt FF2 gereset door een positieve impuls met amplitude groter dan Uq2, door middel van het signaal C2. Als gereset is, wordt het signaal C2 in de poort G6 geblokkeerd. Als S-|2 geset is wordt het signaal D2 in de poort G15 geblokkeerd. Dit betekent dat een positieve impuls met grote amplitude verwacht wordt vanwege het feit dat de daaraan voorafgaande negatieve impuls een grote amplitude bezat., en omgekeerd.
Een positieve impuls groter dan UD1 realiseert door middel van het signaal C1 een resetten van de flipflop 53, op dezelfde wijze als de negatieve impuls met een amplitude in absolute zin groter dan Upi door middel van het signaal D1 de flipflop 53 heeft geset.
Wordt juist een positieve impuls met amplitude kleiner dan UD1 ontvangen, dan wordt flipflop 53 niet gereset. Doordat ΒΓ nu "hoog" blijft wordt S12 niet geset via het signaalpad G9, G10. Dit betekent dat het detektieniveau aan de negatieve hand op UD2 ligt. Dit betekent weer dat poort G15 niet meer geblokkeerd is, zodat een negatieve impuls met amplitude in absolute zin groter dan ÜD2' dat .is het signaal D2, de flipflop 53 kan setten. Let wel: de flipflop 53 stond al in de "gesette" toestand aangezien de voorgaande positieve impuls geen reset signaal aan de flipflop heeft veroorzaakt. Deze negatieve impuls doorsnijdt het - IJg^ niveau niet. Ingang A2 blijft daardoor "laag" en schakelaar wordt niet geset. Bij de opvolgende positieve impuls wordt door middel van het signaal C2 de flipflop 53 gereset.
Als de impuls vervolgens kleiner dan ÜD3 blijven dan wordt de flipflop 53 telkens geset en gereset door de signalen D2 resp. C2.
Figuur 13 toont de toepassing van de schakeling volgens de uitvinding in een videorecorder, tijdens het uitlezen van een videosignaal dat in schuin ten opzichte van de lengterichting over de registratiedrager 80 verlopende sporen 81 is opgetekend. Op de registratiedrager 80 is nog een hulpspoor 82 aangebracht aan de rand van en in de lengterichting van de registratiedrager. Daarin staan stuurimpulsen 83 opgetekend die gebruikt worden voor het op de juiste wijze sturen van de transportsnelheid van de registratiedrager 80. Daartoe worden de impulsen 83 uitgelezen door middel van een vast opgestelde leeskop 84. De door de kop 84 uitgelezen impulsen worden toegevoerd aan een leesversterker 86. Als leesversterder 86 zou men bijvoorbeeld de schrijf- leesinrichting kunnen gebruiken die is beschreven in de Nederlandse oktrooiaanvrage no........ (PHN 13.054), eveneens op naam van aanvraagster. De uitgang 87 van de leesversterker 86 is gekoppeld met de ingangsklem 1 van de schakeling 85. Deze schakeling kan dus opgebouwd zijn volgens één der uifvoeringsvoorbeelden zoals beschreven aan de hand van de figuren 1 tot ►n met 8.
Voor een verdere uitleg van de werking van de videorecorder, zij verwezen naar het boek "Technik der magnetischen Videos.Lgnalaufzeichnung" van B. Morgenstern, uitgeverij B.G. Tember Stuttgart 1985, in het bijzonder hoofdstuk 6 in dit boek.

Claims (25)

1. Schakeling voor het detekteren van impulsen in een elektrisch ingangssignaal, welke impulsen zijn gesuperponeerd op een zeker referentieniveau, met een ingangsklem voor het ontvangen van het elektrische ingangssignaal, met het kenmerk, dat de schakeling is voorzien van tenminste een eerste en een tweede komparatorinrichting, welke komparatorinrichtingen elk zijn voorzien van een eerste ingang die is gekoppeld met de ingangsklem, tenminste een tweede ingang en een uitgang, de tweede ingang van beide komparatorinrichtingen elk zijn gekoppeld met een punt van een konstante potentiaal, dat de eerste komparatorinrichting is ingericht voor het afgeven van een eerste elektrische signaal aan zijn uitgang enkel bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem die een relatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau bezit die een zekere eerste waarde overschrijdt, de tweede komparatorinrichting is ingericht voor het afgeven van een tweede elektrische signaal aan zijn uitgang bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem die een relatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau bezit die een zekere tweede waarde overschrijdt, waarbij de eerste waarde groter is dan de tweede waarde, dat de uitgangen van de eerste en de tweede komparatorinrichting zijn gekoppeld met een eerste resp. tweede ingang van schakelmiddelen, welke schakelmiddelen een uitgang hebben gekoppeld met een uitgangsklem van de schakeling, dat de schakeling is voorzien van middelen voor het genereren van een stuursignaal aan een uitgang, voor toevoer van dit stuursignaal aan een stuursignaalingang van de schakelmiddelen, dat de ingangsklem is gekoppeld met een ingang van de stuursignaalgeneratormiddelen, en dat de stuursignaalgeneratormiddelen zijn ingericht voor het generen van een stuursignaal aan de schakelmiddelen zodanig dat, bij ontvangst, van N1 impulsen aan de ingangsklem met een relatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau groter dan een derde waarde, de schakelmiddelen zijn resp. worden omgeschakeld in een stand waarbij de eerste ingang en de uitgang met elkaar zijn gekoppeld, dat N1 een geheel getal is dat groter is dan of gelijk is aan 1.
2. Schakeling volgens konklusie 1, met het kenmerk, dat de stuursignaalgeneratormiddelen zijn ingericht voor het genereren van een stuursignaal aan de schakelmiddelen zodanig dat, bij ontvangst, van N1 opvolgende impulsen aan de ingangsklem met een relatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau groter dan de derde waarde, de schakelmiddelen zijn respektievelijk worden omgeschakeld in de stand waarbij de eerste ingang en de uitgang met elkaar zijn gekoppeld, en dat N1 groter is dan 1.
3. Schakeling volgens konklusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de stuursignaalgeneratormiddelen zijn ingericht voor het genereren van een stuursignaal aan de schakelmiddelen zodanig dat bij ontvangst van N2 pulsen aan de ingangsklem met een relatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau liggend tussen een vierde en een vijfde waarde, de schakelmiddelen zijn respektievelijk worden omgeschakeld in een stand waarbij de tweede ingang en de uitgang met elkaar zijn gekoppeld, dat N2 een geheel getal is dat groter is dan of gelijk is aan 1, en dat de derde waarde groter is dan of gelijk is aan vierde waarde en de vierde waarde groter is dan de vijfde waarde.
4. Schakeling volgens konklusie 3, met het kenmerk, dat de stuursignaalgeneratormiddelen zijn ingericht voor het genereren van een stuursignaal aan de schakelmiddelen zodanig dat bij ontvangst van N2 opvolgende impulsen met een relatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau liggend tussen de vierde en de vijfde waarde, de schakelmiddelen zijn respektievelijk worden omgeschakeld in de stand waarbij de tweede ingang en de uitgang met elkaar zijn gekoppeld, en dat N2 groter is dan 1.
5. Schakeling volgens konklusie 3 of 4, met het kenmerk, dat de tweede waarde tenminste ongeveer gelijk is aan de vijfde waarde.
6. Schakeling volgens konklusie 3, 4 of 5, met het kenmerk, dat de derde waarde tenminste ongeveer gelijk is aan de vierde waarde.
7. Schakeling volgens konklusie 6, met het kenmerk, dat de stuursignaalgeneratormiddelen een eerste en een tweede teller bevatten, dat de eerste teller is ingericht voor het tellen van impulsen met een relatieve amplitude groter dan de derde waarde en voor het afgeven van een signaal aan een uitgang na het tellen van N1 van deze impulsen, de tweede teller is ingericht voor het tellen van impulsen met een relatieve amplitude liggend tussen de derde en de vijfde waarde en voor het afgeven van een signaal aan een uitgang na het tellen van N2 van deze impulsen, en dat de uitgang van de eerste teller is gekoppeld met. de uitgang van de stuursignaalgeneratormiddelen.
8. Schakeling volgens konklusie 7, «iet het kenmerk, dat de eerste waarde tenminste ongeveer gelijk is aan de derde waarde.
9. Schakeling volgens konklusie 8, waarbij de tweede waarde tenminste ongeveer gelijk is aan de vijfde waarde, met het kenmerk, dat de uitgang van de eerste komparatorinrichting is gekoppeld met de ingang van de eerste teller en de uitgang van de tweede komparatorinrichting is gekoppeld met de ingang van de tweede teller.
10. Schakeling volgens konklusie 9, met het kenmerk, dat de uitgangen van de eerste en de tweede komparatorinrichtingen via een EN-· poort zijn gekoppeld met enerzijds de ingang van de eerste teller en anderzijds aan een reset-ingang van de tweede teller, en dat de uitgang van de tweede teller is gekoppeld met een reset ingang van de eerste teller.
11. Schakeling volgens één der konklusies 1 tot en met 10, met het. kenmerk, dat de komparatorinrichtingen elk één komparator bevatten.
12. Schakeling volgens konklusie 6, 7 of 8, met het kenmerk, dat de komparatorinrichtingen elk twee komparatoren bevatten, elke komparator voorzien van een eerste en een tweede ingang en een uitgang, dat de eerste ingangen van de komparatoren zijn gekoppeld met de ingangsklem, de tweede ingang van de eerste komparator in de eerste komparatorinrichting is gekoppeld met de tweede ingang van de eerste komparatorinrichting, de tweede ingang van de tweede komparator in de eerste komparatorinrichting is gekoppeld met een derde ingang van de eerste komparatorinrichting, de tweede ingang van de eerste komparator in de tweede komparatorinrichting is gekoppeld met de tweede ingang van de tweede komparatorinrichting, de tweede ingang van de tweede komparator in de tweede komparatorinrichting is gekoppeld met een derde ingang van de tweede komparatorinrichting, dat de derde ingangen van de eerste en de tweede komparatorinrichtingen elk zijn gekoppeld met een punt van een konstante potentiaal, dat de uitgangen van de eerste en de tweede komparator in elk der komparatorinrichtingen via een signaalkombineerelement zijn gekoppeld met de uitgang van de komparatorinrichting, de eerste en de tweede komparator in de eerste komparatorinrichting zijn ingericht voor het genereren van een derde resp. vierde elektrische signaal enkel bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem die een amplitude ten opzichte van het referentieniveau bezit die de genoemde eerste waarde in positieve resp. negatieve zin ten opzichte van het referentieniveau overschrijdt, en dat de eerste en de tweede komparator in de tweede komparatorinrichting zijn ingericht voor het genereren van een vijfde resp. zesde elektrische signaal bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem die een amplitude ten opzichte van het referentieniveau bezit die de genoemde tweede waarde in positieve resp. negatieve zin ten opzichte van het referentieniveau overschrijdt.
13. Schakeling volgens konklusie 12, voor zover afhankelijk van konklusie 7 of 8, waarbij de tweede waarde tenminste ongeveer gelijk is aan de vijfde waarde, met het kenmerk, dat de uitgangen van de eerste komparatoren in de beide komparatorinrichtingen via een EN-poort zijn gekoppeld met een eerste ingang van een OF-poort, de uitgangen van de tweede komparatoren in beide komparatorinrichtingen via een tweede EN-poort zijn gekoppeld met een tweede ingang van de OF-poort, dat een uitgang van de OF-poort is gekoppeld met de ingang van de eerste teller en met een reset ingang van de tweede teller, dat de uitgangen van de eerste en de tweede komparator in de tweede komparatorinrichting via een tweede OF-poort zijn gekoppeld met een ingang van de tweede teller, en dat een uitgang van de tweede teller is gekoppeld met een reset ingang van de eerste teller.
14. Schakeling volgens konklusie 2, 3 of 4, met het kenmerk, dat de stuursignaalgeneratormiddelen een eerste en een tweede komparatorinrichting bevatten, elk met een eerste ingang gekoppeld met de ingangsklem, tenminste een tweede ingang gekoppeld met een punt van konstante potentiaal, en een uitgang, dat de uitgangen van de eerste en de tweede komparatorinrichtingen in de stuursignaalgeneratormiddelen zijn gekoppeld met een eerste en een tweede ingang van een signaalkombineereenheid, die is voorzien van een uitgang die is gekoppeld met de uitgang van de stuursignaalgeneratormiddelen, dat de eerste komparatorinrichting in de stuursignaalgeneratormiddelen is ingericht voor het afgeven van een derde elektrische signaal bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem met een amplitude ten opzichte van het referentieniveau groter dan de derde waarde, dat de tweede komparatorinrichting in de stuursignaalgeneratormiddelen is ingericht. voor het afgeven van een vierde elektrische signaal bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem met een amplitude ten opzichte van het referentieniveau liggend tussen de derde en een vierde waarde, dat na ontvangst van N1 impulsen aan de ingangsklem met een relatieve amplitude groter dan de derde waarde de stuursignaalgeneratormiddelen zijn ingericht voor het genereren van een stuursignaal zodanig dat, na ontvangst van een daarop volgende impuls aan de ingangsklem met een relatieve amplitude groter dan de vierde waarde, de schakelmiddelen blijven staan in een stand waarbij de eerste ingang is gekoppeld met de uitgang, en dat de derde waarde groter is dan de vierde waarde.
15. Schakeling volgens konklusie 14, voor zover afhankelijk van konklusie 3 of 4, met het kenmerk, dat de tweede komparatorinrichting verder is ingericht voor het afgeven van een vijfde elektrische signaal bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem met een amplitude ten opzichte van het referentieniveau liggend tussen de vierde en de vijfde waarde, dat na ontvangst van N2 impulsen aan de ingangsklem met een relatieve amplitude liggend tussen de vierde en de vijfde waarde, de stuursignaalgeneratormiddelen zijn ingericht voor het genereren van een stuursignaal zodanig dat, na ontvangst van een daaropvolgende impuls aan de ingangsklem met een relatieve amplitude kleiner dan de derde waarde, de schakelmiddelen blijven staan in een stand waarbij de tweede ingang is gekoppeld met de uitgang.
16. Schakeling volgens konklusie 15, met het kenmerk, dat N -i-N2= 1
17. Schakeling volgens konklusie 16, met het kenmerk, dat de signaalkombineereenheid in de stuursignaalgeneratormiddelen is voorzien van schakelmiddelen en een flipflop, dat de eerste en tweede ingang van de signaalkombineereenheid zijn gekoppeld met een eerste resp, tweede ingang van de schakelmiddelen, waarvan een uitgang is gekoppeld met een ingang van de flipflop, en dat een uitgang van de flipflop is gekoppeld met zowel de uitgang van de stuursignaalgeneratormiddelen als met de stuursignaalingang van de schakelmiddelen in de stuursignaalgeneratormiddelen.
18. Schakeling volgens konklusie 17, met het kenmerk, dat de stuursignaalgeneratormiddelen zijn ingericht voor het genereren van een stuursignaal aan de schakelmiddelen in de stuursignaalgeneratormiddelen zodanig dat, bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem met een amplitude ten opzichte van het referentieniveau groter dan de derde waarde deze schakelmiddelen zijn resp. worden omgeschakeld in een stand waarbij de tweede ingang is gekoppeld met de uitgang, en dat bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem met een amplitude ten opzichte van het referentieniveau liggend tussen de vierde en de vijfde waarde, deze schakelmiddelen zijn resp. worden omgeschakeld in een stand waarbij de eerste ingang met de uitgang is gekoppeld.
19. Schakeling volgens konklusie 14, voor zover afhankelijk van konklusie 1 of 2, met het kenmerk, dat N^=1, dat de komparatorinrichtingen elk twee komparatoren bevatten, elke komparator voorzien van een eerste en een tweede ingang en een uitgang, dat de eerste ingangen van de komparatoren zijn gekoppeld met de ingangsklem, de tweede ingang van de eerste komparator in de eerste komparatorinrichting is gekoppeld met de tweede ingang van de eerste kompartorinrichitng, de tweede ingang van de tweede komparator in de eerste komparatorinrichting is gekoppeld met een derde ingang van de eerste komparatorinrichting, de tweede ingang van de eerste komparator in de tweede komparatorinrichting is gekoppeld met de tweede ingang van de tweede kompartorinrichting, de tweede ingang van de tweede komparator in de tweede komparatorinrichting is gekoppeld met een derde ingang van de tweede komparatorinrichting, dat de derde ingangen van de eerste en de tweede komparatorinrichtingen elk zijn gekoppeld met een punt van een konstante potentiaal, dat de uitgangen van de eerste en de tweede komparator in de eerste komparatorinrichting zijn gekoppeld met een eerste resp. tweede deelingang van de eerste ingang van de schakelmiddelen, de uitgangen van de eerste en tweede komparator in de tweede komparatorinrichting zijn gekoppeld met een eerste resp. tweede deelingang van de tweede ingang van de schakelmiddelen, de eerste en de tweede komparator in de eerste komparatorinrichting zijn ingericht. voor het genereren van een zesde resp. zevende elektrische signaal enkel bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem die een amplitude ten opzichte van het referentieniveau bezit die de genoemde eerste waarde in positieve resp. negatieve zin ten opzichte van het referentieniveau overschrijdt, en dat de eerste en de tweede komparator in de tweede komparatorinrichting zijn ingericht voor het genereren van een achtste resp. negende elektrische signaal bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem die een amplitude ten opzichte van het referentieniveau bezit die de genoemde tweede waarde in positieve resp. negatieve zin ten opzichte van het referentieniveau overschrijdt, dat de eerste en de tweede komparatorinrichtingen in de stuursignaalgeneratormiddelen elk twee komparatoren bevatten, elke komparator voorzien van tenminste een eerste en een tweede ingang en een uitgang, dat de eerste ingangen van de komparatoren zijn gekoppeld met de ingangsklem, de tweede ingang van de eerste komparator in de eerste komparatorinrichting is gekoppeld met de tweede ingang van de eerste komparatorinrichting, de tweede ingang van de tweede komparator in de eerste komparatorinrichting is gekoppeld met een derde ingang van de eerste komparatorinrichting, de tweede ingang van de eerste komparator in de tweede komparatorinrichting is gekoppeld met de tweede ingang van de tweede komparatorinrichting, de tweede ingang van de tweede komparator in de tweede komparatorinrichting is gekoppeld met een derde ingang van de tweede komparatorinrichting, dat de derde ingangen van de eerste en de tweede komparatorinrichtingen elk zijn gekoppeld met een punt van een konstante potentiaal, dat de uitgangen van de eerste en de tweede komparator in elk der komparatorinrichtingen via een signaalkombineerelement zijn gekoppeld met de uitgang van de stuursignaalgeneratormiddelen, de eerste en de tweede komparator in de eerste komparatorinrichting zijn ingericht voor het. genereren van een tiende resp. elfde elektrische signaal enkel bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem die een amplitude ten opzichte van het referentieniveau bezit die de genoemde derde waarde in positieve resp. negatieve zin ten opzichte van het referentieniveau overschrijdt, en dat de eerste en de tweede komparator in de tweede komparatorinrichting zijn ingericht voor het genereren van een twaalfde resp. dertiende elektrische signaal bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem met een amplitude die in positieve resp. negatieve zin ten opzichte van het referentieniveau ligt tussen de derde en vierde waarde, en dat de signaalkombineerinrichting is ingericht voor het genereren van een stuursignaal uit de tiende tot en met dertiende signalen zodanig dat, bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem met een relatieve amplitude die in positieve zin ten opzichte van het referentieniveau de derde waarde overschrijdt de schakelmiddelen zijn resp. worden omgeschakeld in een stand waarbij de tweede deelingang van de eerste ingang is gekoppeld met de uitgang, dat bij ontvangst van een impuls aan de ingangsklem met een relatieve amplitude die in negatieve zin ten opzichte van het referentieniveau de derde waarde overschrijdt, de schakelmiddelen zijn resp. worden omgeschakeld in een stand waarbij de eerste deelingang van de eerste ingang met de uitgang is gekoppeld.
20. Schakeling volgens konklusie 19, met het kenmerk, dat na ontvangst van een impuls aan de ingangsklem met een relatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau die de derde waarde in positieve zin ten opzichte van dit referentieniveau overschrijdt, de stuursignaalgeneratormiddelen zijn ingericht voor het genereren van een stuursignaal zodanig dat, na ontvangst van een daaropvolgende impuls aan de ingangsklem met een relatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau die de vierde waarde in negatieve zin ten opzichte van dit referentieniveau overschrijdt, de schakelmiddelen zijn resp. worden omgeschakeld in een stand waarbij de eerste deelingang van de eerste ingang met de uitgang is gekoppeld.
21. Schakeling volgens konklusie 19, met het kenmerk, dat, na ontvangst van een impuls aan de ingangsklem met een relatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau die de derde waarde in negatieve zin ten opzichte van dit referentieniveau overschrijdt, de stuursignaalgeneratormiddelen zijn ingericht voor het genereren van een stuursignaal zodanig dat, na ontvangst van een daaropvolgende impuls aan de ingangsklem met een relatieve amplitude ten opzichte van het referentieniveau die de vierde waarde in positieve zin ten opzichte van dit referentieniveau overschrijdt, de schakelmiddelen zijn resp. worden omgeschakeld in een stand waarbij de tweede deelingang van de eerste ingang is gekoppeld met de uitgang.
22. Schakeling volgens konklusie 19, met het kenmerk, dat, na ontvangst van een positieve impuls ten opzichte van het referentieniveau, de stuursignaalgeneratormiddelen zijn ingericht voor het genereren van een stuursignaal zodanig dat de schakelmiddelen zijn resp. worden omgeschakeld in een stand waarbij de eerste deelingang van de tweede ingang met de uitgang is gekoppeld.
23. Schakeling volgens konklusie 19, met het kenmerk, dat, na ontvangst van een negatieve impuls ten opzichte van het referentieniveau, de stuursignaalgeneratormiddelen zijn ingericht voor het genereren van een stuursignaal zodanig dat de schakelmiddelen zijn resp. worden omgeschakeld in een stand waarbij de tweede deelingang van de tweede ingang met de uitgang is gekoppeld.
24. Schakeling volgens één der konklusies 19 tot en met 23, met het kenmerk, dat de schakelmiddelen een eerste en een tweede schakelaar en een flipflop bevatten, elke schakelaar is voorzien van een eerste en een tweede ingang en een uitgang, de eerste ingang van de ene schakelaar is gekoppeld met de eerste deelingang van de eerste ingang van de schakelmiddelen, de tweede ingang van deze schakelaar is gekoppeld met de eerste deelingang van de tweede ingang van de schakelmiddelen, de eerste ingang van de andere schakelaar is gekoppeld met de tweede deelingang van de eerste ingang van de schakelmiddelen, de tweede ingang van de andere schakelaar is gekoppeld met de tweede deelingang van de tweede ingang van de schakelmiddelen, de uitgangen van de twee schakelaars zijn gekoppeld met de set resp. resetingang van de flipflop, een uitgang waarvan is gekoppeld met de uitgang van de schakelmiddelen.
25. Videorecorder, voorzien van een uitleeseenheid voor het uitlezen van CTL-pulsen uit een spoor op een magnetische registratiedrager, welke uitleeseenheid is voorzien van een leeskop, met het kenmerk, dat de uitleeseenheid de schakeling volgens een der voorgaande konklusies bevat, waarvan de ingangsklem is gekoppeld met een uitgang van de leeskop.
NL8902225A 1989-09-05 1989-09-05 Schakeling voor het detekteren van impulsen, en videorecorder voorzien van de schakeling. NL8902225A (nl)

Priority Applications (8)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8902225A NL8902225A (nl) 1989-09-05 1989-09-05 Schakeling voor het detekteren van impulsen, en videorecorder voorzien van de schakeling.
AT90202326T ATE146007T1 (de) 1989-09-05 1990-09-03 Impulsdetektionsschaltung und videorekorder mit dieser schaltung
DE69029299T DE69029299T2 (de) 1989-09-05 1990-09-03 Impulsdetektionsschaltung und Videorekorder mit dieser Schaltung
ES90202326T ES2097131T3 (es) 1989-09-05 1990-09-03 Circuito para detectar pulsos, y grabador de video comprendiendo el circuito.
EP90202326A EP0416695B1 (en) 1989-09-05 1990-09-03 Circuit for detecting pulses, and video recorder comprising the circuit
KR1019900013965A KR100190790B1 (ko) 1989-09-05 1990-09-05 펄스검출용회로및이회로를포함하는비디오레코더
JP2233430A JP2992584B2 (ja) 1989-09-05 1990-09-05 パルス検出回路
US08/332,615 US5539340A (en) 1989-09-05 1994-10-31 Circuit for detecting pulses, and video recorder comprising the circuit

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8902225 1989-09-05
NL8902225A NL8902225A (nl) 1989-09-05 1989-09-05 Schakeling voor het detekteren van impulsen, en videorecorder voorzien van de schakeling.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8902225A true NL8902225A (nl) 1991-04-02

Family

ID=19855263

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8902225A NL8902225A (nl) 1989-09-05 1989-09-05 Schakeling voor het detekteren van impulsen, en videorecorder voorzien van de schakeling.

Country Status (8)

Country Link
US (1) US5539340A (nl)
EP (1) EP0416695B1 (nl)
JP (1) JP2992584B2 (nl)
KR (1) KR100190790B1 (nl)
AT (1) ATE146007T1 (nl)
DE (1) DE69029299T2 (nl)
ES (1) ES2097131T3 (nl)
NL (1) NL8902225A (nl)

Families Citing this family (10)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
KR940004592B1 (ko) * 1991-07-19 1994-05-25 삼성전자 주식회사 Viss 오동작 방지 회로
EP0774726A1 (en) * 1995-11-03 1997-05-21 STMicroelectronics S.r.l. Device for selecting analog voltage signals
US5889419A (en) * 1996-11-01 1999-03-30 Lucent Technologies Inc. Differential comparison circuit having improved common mode range
DE19702303A1 (de) * 1997-01-23 1998-07-30 Philips Patentverwaltung Schaltungsanordnung zum Erzeugen eines Ausgangssignals
JPH11345447A (ja) 1998-03-30 1999-12-14 Mitsubishi Electric Corp Viss信号検出回路
US6038266A (en) * 1998-09-30 2000-03-14 Lucent Technologies, Inc. Mixed mode adaptive analog receive architecture for data communications
DE19905053C2 (de) * 1999-02-08 2003-05-08 Infineon Technologies Ag Komparatorschaltung
US7130340B1 (en) * 2000-10-27 2006-10-31 Sun Microsystems, Inc. Noise margin self-diagnostic receiver logic
JP4254683B2 (ja) * 2004-10-04 2009-04-15 株式会社デンソー コンパレータ切替え回路
US8519744B2 (en) * 2011-06-28 2013-08-27 General Electric Company Method of utilizing dual comparators to facilitate a precision signal rectification and timing system without signal feedback

Family Cites Families (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3593334A (en) * 1968-11-29 1971-07-13 Burroughs Corp Pulse discrimination system
US4167028A (en) * 1978-04-13 1979-09-04 Recortec, Inc. Method and an apparatus for time signal encoding/decoding
DE3030531C2 (de) * 1980-08-13 1982-05-19 Institut für Rundfunktechnik GmbH, 8000 München Verfahren und Schaltungsanordnung zum Demodulieren eines von einem magnetischen Informationsträger abgenommenen, ternär modulierten Datensignals
JPS5753809A (en) * 1980-09-16 1982-03-31 Toshiba Corp Waveform shaping circuit of digital signal processor
GB2120030B (en) * 1982-03-04 1986-11-12 Sansui Electric Co Digital signal demodulator circuit
DE3619359A1 (de) * 1986-06-09 1987-12-10 Gen Service Electronics Gmbh Verfahren zum uebertragen eines informationskodes auf der synchronspur eines videobandes, vorrichtung zur durchfuehrung des verfahrens sowie nach dem verfahren hergestelltes videoband
KR910003457B1 (ko) * 1987-09-17 1991-05-31 삼성전자 주식회사 광 디스크 드라이버의 데이타 트랙 카운터회로
JPH01265718A (ja) * 1988-04-18 1989-10-23 Toshiba Corp シュミットトリガ回路

Also Published As

Publication number Publication date
JP2992584B2 (ja) 1999-12-20
EP0416695B1 (en) 1996-12-04
DE69029299T2 (de) 1997-05-28
ATE146007T1 (de) 1996-12-15
US5539340A (en) 1996-07-23
EP0416695A1 (en) 1991-03-13
KR910006953A (ko) 1991-04-30
KR100190790B1 (ko) 1999-06-01
ES2097131T3 (es) 1997-04-01
DE69029299D1 (de) 1997-01-16
JPH0393063A (ja) 1991-04-18

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4697098A (en) Composite gate generator circuit for detecting valid data signals
NL8902225A (nl) Schakeling voor het detekteren van impulsen, en videorecorder voorzien van de schakeling.
JPS62236381A (ja) ブラシレス直流モ−タの制御回路
US4137504A (en) Digital filter
US5077540A (en) Minimum pulse width switching power amplifier
KR930008725A (ko) 자기기록 운반체상의 트랙으로부터 디지탈 신호를 재생시키는 장치
US4380034A (en) Track centering servo pulse noise filter
US5483390A (en) Device for switching a video tape recorder head to write/read mode
US4994692A (en) Quantizer system
US5381277A (en) Method and apparatus for decreasing a transition time of a read head from a write mode to a read mode
US4132954A (en) Noise suppression circuit adapted for use with bifilar windings
US4130844A (en) Method and means for tracking magnetic tracks
US4768111A (en) Circuit arrangement for shaping an analog read output signal in a rotating mass memory
US4426623A (en) Ripple free amplitude demodulator
US4044387A (en) Magnetic head switching system
US3402402A (en) Apparatus for translating magnetically recorded binary data
US3441747A (en) Detector for bipolar digital signals
GB2258079A (en) A video index search system (viss) with residual signal compensation
US3458725A (en) Semiconductor switch circuit
KR890000948B1 (ko) 합성 비디오 신호에 포함되어 있는 디지탈 정보신호 분리 집적회로
SU1057984A1 (ru) Способ воспроизведени цифровой информации и устройство дл его осуществлени
JP2933449B2 (ja) 自動利得制御回路及びこれを用いたデータ記憶装置
JPH0486569A (ja) ピークホールド回路
EP0992036B1 (en) Device for write compensation in magnetic-media recording
SU1277185A1 (ru) Устройство дл магнитной записи

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed