NL8900672A - Stuurinrichting voor een elektrisch fornuis of oven met een zelf-diagnose functie. - Google Patents

Description

Stuurinrichting voor een elektrisch fornuis of oven met een zelfdiagnose functie.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een stuurinrichting voor een elektrisch fornuis of oven met een zelf-diagnose functie. Meer in het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een stuurinrichting voor een elektrisch fornuis of oven waarmee het mogelijk is om de werking van het elektrische fornuis of oven te besturen binnen een voorafbepaald temperatuurtraject door het correct meten van de temperatuur in het inwendige van de oven, en verder de betrouwbaarheid en veiligheid van het elektrische fornuis of oven te verbeteren door automatisch fouten van de hardware te detecteren en te diagnostiseren.

In een conventionele stuurinrichting voor een elektrisch fornuis of oven is een mechanische schakeleenheid aanwezig voor het kiezen van elke functie, een temperatuurregelaar die AAN/UIT schakelt afhankelijk van de temperatuur binnen de oven, en een verwarmingseenheid-stuur-schakeling voor het sturen van de verwarmingseenheid in overeenstemming met de AAN/UIT toestand van de temperatuurregelaar. De temperatuur binnen de oven wordt aangegeven op de temperatuurregelaar door middel van een schaal met een cijfer. Wanneer derhalve een gebruiker de temperatuur instelt op een voorafbepaald traject door aan de knop van de temperatuurregelaar te draaien dan wordt de verwarmingseenheid door bijbehorende stuurschakeling ingeschakeld voor het verhogen van de temperatuur binnen de oven en op het moment dat de temperatuur de vast-gestelde temperatuur bereikt, wordt een schakelaar in de temperatuurregelaar uitgeschakeld en wordt de verwarmingseenheid door zijn stuurschakeling gestopt, zodat de temperatuur binnen de oven weer gaat dalen. Als daarna de temperatuur binnen de oven lager wordt dan de voorafbepaalde temperatuur dan zal de schakelaar in de temperatuurregelaar weer ingeschakeld worden en de temperatuur binnen de oven zal weer stijgen tot aan de vastgestelde temperatuur.

In een dergelijke conventionele elektrische oven is het echter niet alleen moeilijk om een nauwkeurige temperatuurregeling te realiseren binnen het vastgestelde temperatuurtraject, omdat de temperatuur-stuurschakeling een mechanische constructie heeft, maar er treden ook vaak defecten op, omdat de gebruikslevensduur van dergelijke tempera-tuurstuurschakelingen te kort is. Bovendien is de beveiliging van een dergelijke oven gebrekkig, omdat er geen enkele voorziening aanwezig is waarmee het in werking stellen van de verwarmingseenheid en de bijbehorende stuurschakeling wordt voorkomen in het geval er een defect is opgetreden.

De onderhavige uitvinding heeft nu ten doel een stuurinrichting voor een elektrisch fornuis te verschaffen waarmee de bovengenoemde problemen en nadelen van de uit de stand der techniek bekende apparatuur wordt geëlimineerd.

Verder heeft de onderhavige uitvinding ten doel een stuurinrichting te verschaffen voor een elektrisch fornuis, waarmee het mogelijk is om de temperatuur in de oven elektrisch te detecteren en te vergelijken met een insteltemperatuur via spanningsvergelijking met een referen-tiespanning en waarmee het mogelijk is automatisch de toestand te bepalen van de hardware bestemd voor het afgeven van de referentiespanningen na detectie van de huidige temperatuur.

In overeenstemming hiermee verschaft de uitvinding stuurinrichting voor een elektrisch fornuis of oven, voorzien van een zelf-diagnose functie en omvattende: een constante spanningsbron, die een constante spanning levert aan diverse delen van de schakeling, een sensorvoedings-eenheid die deze constante spanning Versterkt en als sensorvoedingsspan-ning afgeeft, een temperatuurdetector die de temperatuur in de oven detecteert en afhankelijk van deze temperatuur de sensorvoedingsspanning van de sensorvoedingseenheid modificeert, een overtemperatuurdetector die een toestand met te hoge temperatuur detecteert door de uitgangs-spanning van de genoemde temperatuurdetector te vergelijken met een overtemperatuurreferentiespanning, een comparator/versterkerschakeling die de uitgansspanning van de temperatuurdetector vergelijkt met een referentiespanning, een analoog/digitaal-omvormer, die stappulssignalen omvormt in analoge signalen, een comparator, die het uitgangssignaal van de comparator/versterkerschakeling vergelijkt met de uitgangsspanning van de digitaal/analoog-omvormer, een functiekeuzetoetssectie waarmee een functiekeuzesignaal kan worden afgegeven, een stuureenheid die het functiekeuzesignaal van de genoemde functiekeuzetoetssectie en het uitgangssignaal van de genoemde comparator dis ingangssignalen ontvangt en die een functiekeuze-indicatiesignaal, een vermogenstuursignaal en stappulssignalen afgeeft, een verwarmingseenheid-uitstuurtrap, die wordt bestuurd door het vermogenstuursignaal van de genoemde stuureenheid en een indicator die het functieselectie-indicatiesignaal van de stuureenheid ontvangt en daarop reageert.

De bovenstaande en andere doeleinden, kenmerken en voordelen van de onderhavige uitvinding zullen duidelijk worden aan de hand van de navolgende gedetailleerde beschrijving, waarbij verwezen wordt naar de bijgaande figuren.

Figuur 1 toont een mogelijfe schema van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding;

Figuur 2A toont de spanningsvorm met stapvormige variaties die gegenereerd wordt met behulp van de stuureenheid uit figuur 1;

Figuur 2B is een tabel van toestanden voor elke uitgang van de stuureenheid uit figuur 1 waarop de stappulssignalen optreden;

Figuur 3A is een hoofdstroomschema van de stuureenheid uit figuur 1;

De figuren 3B en 3C zijn stroomschema's van de functies waarmee onderscheid wordt gemaakt tussen normale en abnormale toestanden en waarmee de temperatuur wordt gemeten;

De figuur 4A en 4B tonen in de vorm van diagrammen de werking van de schema's uit de figuren 3B en 3C.

Figuur 1 toont een stuurschakeling volgens de onderhavige uitvinding voorzien van een voedingsschakeling 1, die aan zijn uitgang een constante spanning (B~) genereert en bestaat uit een transformator T-,, een diodebrug BD,, de condensatoren C-, en C2 en een spanningsregelaar REG. De genoemde uitgang is verbonden met de voedingsspanningsaanslui-ting Vcc van een geïntegreerde stuureenheid 2 en met de ingang van een sensorvoedingseenheid 3 bestaande uit de weerstanden R-,-R3 en een operationele versterker 0ΡΛ. De uitgang van de sensorvoedingseenheid 3 is verbonden met de ingang van een temperatuurdetector 4 bestaande uit de weerstanden R4 en Rs, een temperatuursensor SNi en een operationele versterker 0P2, . De uitgang van de temperatuurdetector 4 en de uitgang van de sensorvoedingseenheid 3 zijn beiden verbonden met een overtempe-ratuur-detectie-ingang Ii van de stuureenheid 2 via een overtemperatuur-detector 5 bestaande uit de weerstanden R6-Ra en de operationele versterker 0P3, welke de ingangssignalen vergelijkt en een toestand met te hoge temperatuur detecteert. De uitgang van de genoemde temperatuurdetector 4 is verder verbonden met een inverterende ingangsaansluiting (-) van een operationele versterker 0P5 via een comparator/versterker-schakeling 6 bestaande uit de weerstanden R9-Ri2 en de comparator 0P4 met aan de uitgang een weerstand R,3. De stuureenheid 2 is voorzien van stappuls-uitgangen Ρ·,-Ρβ die zijn verbonden met de niet-inverterende ingangsaansluiting (+) van de genoemde comparator 0PS via een digitaal/-analoog-omvormer 7 bestaande uit de weerstanden Ri4-R29. De uitgangsaan-sluiting van de comparator 0P= is verbonden met de temperatuur-detectie-ingang I2 van de genoemde stuureenheid 2. De uitgang van een functie-keuzetoetseenheid 8 is verbonden met een functie-ingang I3 van de stuureenheid 2; een vermogenstuuruitgang PPn van de stuureenheid 2 is verbon- (jen met de ingang van een verwarmingseenheid-uitstuurtrap 9 die voorzien is van een weerstand R3, een transistor TRi, een relaisschakelaar RS-, en een verwarmingseenheid HTt; en de functie-indicatie-uitgang PP2 is verbonden met een indicator 10. In het bovenstaande is de temperatuur-sensor SN, een bekend statisch element.

De werking van de bovenbeschreven schakeling volgens de uitvinding zal in het navolgende in detail worden beschreven met verwijzing naar de begeleidende stroomschema's.

De wisselspanning AC op de ingang van de voedingsschakeling wordt via de transformator T, toegevoerd aan de diodebrug BD, daarin gelijk-gerichtt en afgevlakt door een condensator C·,, en vervolgens toegevoerd aan een relaisschakelaar RS, van de verwarmingseenheid-uitstuurtrap 9. De uitgangsspanning van de diodebrug BD·! wordt toegevoerd aan de span-ningsregelaar REG die een constante uitgangsspanning (B-) afgeeft. Deze uitgangsspanning (B*) wordt toegevoerd aan de voedingsspanningsaanslui-ting Vcc van de stuureenheid 2. De constante spanning (B*) wordt bovendien toegevoerd aan de sensorvoedingseenheid 3, daarin versterkt en vervolgens toegevoerd aan de ingangen van de temperatuurdetector 4 en de overtemperatuurdetector 5.

De uitgangsspanning V-, van de sensorvoedingseenheid 3 wordt daardoor verstrekt tot een waarde V-i = (1 + R3/R2) · B* en vervolgens gedeeld met een factor, die afhankelijk is van de weerstandswaarden van een’ weerstand R4 en van de temperatuursensor SN-, in de temperatuurdetector 4. De resulterende spanning wordt afgegeven door de operationele versterker 0P2 die functioneert als spanningsvolger. De uitgangsspanning V2 van de temperatuurdetector 4 wordt vergeleken met een referentiespanning V*.·*·, opgewekt met behulp van de weerstanden Rn en R,2 in een comparator/versterkerschakeling 6. De uitgangsspanning V3 van deze comparator/versterkerschakeling 6 voldoet aan de formule V3 = Rio/Rs» (Vr.tl - V2) + Vr.*n. Deze uitgangsspanning wordt toegevoerd aan de inverterende ingangsaansluiting van een comparator 0Ρ3·

Anderzijds wordt de uitgangsspanning V2 van de temperatuurdetector 4 vergeleken met een overtemperatuur-referentiespanning die opge wekt wordt met behulp van de weerstanden Rs en R7 in de overtemperatuurdetector 5 en het resultaat van deze vergelijking wordt toegevoerd aan overtemperatuur-detectie-ingang I, van de stuureenheid 2. Als de uitgangsspanning V2 van de temperatuurdetector 4 lager is dan de overtempe-ratuur-referentiespanning Vr«f2 dan wordt een signaal met hoge potentiaal afgegeven vanaf de comparator OP3 en toegevoerd aan de overtempe-ratuur-detectie-ingang I, van de stuureenheid 2. Als daarentegen de uitgangsspanning V2 van de temperatuurdetector 4 hoger is dan de over-temperatuur-referentiespanning Vr.C2 dan wordt een signaal met lage potentiaal afgegeven door de comparator 0P3 en toegevoerd aan de over-temperatuur-detectie-ingangsaansluiting Ii van de stuureenheid 2.

Wordt een signaal met lage potentiaal, zijnde een overtemperatuur-detectiesignaal, toegevoerd aan de overtemperatuur-detectie-ingangs-aansluiting It van de stuureenheid 2, dan wordt aan de vermogenstuur-uitgang PP·, een signaal met lage potentiaal af gegeven voor het stoppen van de werking van de verwarmingseenheid-uitstuurtrap 9, en tevens wordt een fout-indicatie zichtbaar gemaakt op een indicator 10 via de functie-indicatie-uitgang PP2. De wijze waarop dit gebeurt valt af te leiden uit het stroomschema van figuur 3A. Als anderzijds, een signaal met hoge potentiaal, niet zijnde een overtemperatuur-detectiesignaal, wordt toegevoerd aan de overtemperatuurdetectie-ingang I, van de stuureenheid 2, dan worden alle stappulsuitgangen P-,-PB op een lage potentiaal gebracht en worden de waarden die opgeslagen zijn in een aantal geheugens RAMi-RAM3/ die intern in de stuureenheid 2 aanwezig zijn, gelijk gemaakt aan "0". Het geheugen RAM·, is een geheugen waarin toenemende stapwaarden worden opgeslagen, RAM= is een geheugen waarin afnemende stapwaarden worden opgeslagen, en RAM3 is een geheugen waarmee de voltooiing van de huidige temperatuurmeting wordt vastgesteld.

Nadat de temperatuurinstelling op "0" gesteld is en ook de huidige temperatuur op "0" gesteld is wordt gecontroleerd of er een functie-keuzesignaal is ingevoerd vanaf het functiekeuzetoetsenbord 8 in de stuureenheid 2. In dat geval wordt de selectie van de functie geïndiceerd op de indicator 10. Daarna wordt de gecombineerde foutcontrole/-temperatuurmeetroutine uitgevoerd op de wijze als getoond is in de figuren 3B en de 3C.

De stuureenheid 2 geeft achtereenvolgens stapsignalen af aan de stappulsuitgangen Ρ·,-Ρβ op de wijze als getoond in figuur 2B, zodanig dat de digitale waarde op deze uitgangen stap voor stap verandert van 0 naar 255. Gedurende de eerste stap d.w.z. stap 0, voeren alle stappulsuitgangen P·,-Pb signalen met een lage potentiaal. Gedurende de tweede stap, d.w.z. stap 1 wordt alleen op de stappulsuitgang ΡΛ een signaal met hoge potentiaal gegenereerd, terwijl alle andere stappulsuitgangen Pa-Pe een signaal met lage potentiaal voeren. In de volgende stap, d.w.z. stap 2, genereert de stappulsuitgang P2 een signaal met hoge potentiaal, terwijl alle andere stappulsuitgangen P,, P3-Pe signalen met een lage potentiaal voeren en op overeenkomstigè wijze genereren alle stappulsuitgangen Pi-Pa signalen met een hoge potentiaal gedurende de laatste stap, d.w.z. stap 255.

De stappulssignalen aan de uitgangen Pi-Pa van de stuureenheid 2 worden omgevormd tot analoge signalen door de digitaal/analoog-omvormer 7 en toegevoerd in de niet-inverterende ingangsaansluiting (+) van de comparator 0P= als referentiespanning V4. De waarde van deze referentie-spanning V* wordt bepaald door de volgende vergelijking:

Dat wil zeggen, zoals in figuur 2B is getoond wordt de referentiespanning V* voor stap 1 gelijk aan (1 /256)B*' voor stap 2 wordt de referentiespanning V* gelijk aan (2/256)B* en op corresponderende wijze wordt de referentiespanning V4 voor stap 255 gelijk aan (255/256)B*-

De resulterende stapvormige variatie in de referentiespanning V4 is geïllustreerd door middel van de golfvorm in figuur 2A.

De gedurende elke stap waargenomen temperatuur in graden Fahrenheit kan worden berekend door het nummer van de stap te vermenigvuldigen met 5 en van het resultaat 35 af te trekken.

Zoals in figuur 2B is getoond wordt in stap 0 een temperatuur waargenomen van -35 °F en daarna wordt, telkens wanneer een stap verder wordt gegaan, de temperatuur met 5°F verhoogd.

Wordt nu een spanning Va toegevoerd aan de inverterende ingangsaansluiting (-) van de comparator 0PS in de comparator/versterkerschake-ling 6, welke spanning V3 stijgt vanaf lagere waarde dan de referentiespanning Va die wordt toegevoerd aan de niet-inverterende ingangsaansluiting (+) van de comparator 0P=, dan zal, zodra de temperatuur binnen de oven gelijk wordt aan de temperatuur die correspondeert met de waar-neemstap, een signaal met hoge potentiaal afgegeven worden aan de uitgang van de comparator 0P=.

Als bijvoorbeeld de temperatuur in de oven gelijk is aan 0°F, hetgeen de in stap 7 waargenomen temperatuur is, dan wordt in stap 7 de referentiespanning V«, die gelijk is aan (7/256)B en die toegevoerd wordt aan de niet-inverterende ingang (+) van de comparator 0PS enigszins hoger dan de uitgangsspanning V3 van de comparator/versterkerscha-keling 6, die toegevoerd wordt aan de inverterende ingangsaansluiting (-) van de comparator 0P=, waardoor de comparator 0P= een signaal met hoge potentiaal afgeeft aan zijn uitgang. Op soortgelijke wijze geldt voor het geval de temperatuur binnen de oven 5°F is, hetgeen de waargenomen temperatuur in stap 8 is, dat in stap 8 door de comparator OP5 een signaal met hoge potentiaal wordt afgegeven aan de huidige temperatuur-detectie-ingangsaansluiting I2 van de stuureenheid 2. Als derhalve de uitgang van de comparator 0PS wordt omgeschakeld naar een signaal met hoge potentiaal dat aangeboden wordt aan de huidige temperatuurdetectie-ingangsaansluiting Iz van de stuureenheid 2 dan wordt op dat moment de huidige temperatuur binnen de oven waargenomen en deze wordt bepaald door het nummer van de stap (de digitale waarde), die op dat moment door de stappulsaansluitingen P-,-Pa wordt afgegeven.

Als op een bepaald moment een van de weerstanden Ri4-R2a van de digitaal/analoog-omvormer 7 defect raakt en een open schakeling veroorzaakt dan kan de juiste referentiespanning V« van de stapsignalen op de stappulsaansluitingen Pi-Pa niet worden toegevoerd aan de niet-inver-terende ingangsaansluiting van de comparator 0PS. Als bijvoorbeeld de weerstand R24 van de digitaal/analoog-omvormer 7 defect raakt en ter plaatse een open schakeling veroorzaakt, dan zal, in stap 8 waarin een signaal met hoge potentiaal moet worden afgegeven door de stappuls-aansluiting P4 van de stuureenheid 2 de referentiespanning V* die wordt toegevoerd aan de niet-inverterende ingangsaansluiting (+) van de comparator 0P5 gelijk worden aan de O-potentiaal, dat wil zeggen dezelfde potentiaal als in stap 0, in welk geval derhalve een foutieve huidige temperatuur zou worden gedetecteerd.

Na het waarnemen en vastleggen van de huidige temperatuur in de oven op de bovenbeschreven wijze wordt nu de hardware, dat wil zeggen de digitaal/analoog-omvormer 7, gecontroleerd op al dan niet normaal functioneren op de wijze als getoond is in figuur 3B.

Nadat de stuureenheid 2 de huidige temperatuur heeft waargenomen en vastgelegd worden via de stappulsaansluitingen Pi-Pa stappulssignalen afgegeven in omgekeerde richting, namelijk afnemend vanaf de hoogste stap 255, net zolang tot die stap wordt bereikt waarbij een lage potentiaal verschijnt aan de uitgang van de comparator 0PB. Indien op dit moment het nummer van de stap gelijk is aan het nummer van de stap tijdens de waarneming van de huidige temperatuur, dan kan vastgesteld worden dat de digitaal/analoog-omvormer 7 normaal functioneert. Indien dit echter niet zo is dan kan vastgesteld worden dat de digitaal/analoog-omvormer 7 in een abnormale toestand functioneert. Deze procedure is aan de hand van golfvormen in figuur 4A verduidelijkt.

In afwijking met de bovenbeschreven procedure is het anderzijds ook mogelijk om de meting van de huidige temperatuur en de foutcontrole-procedure uit te voeren aan de hand van het stroomschema volgens figuur 3C. Dat wil zeggen de procedure kan worden uitgevoerd door telkens om en om de stapsignalen die aan de stappulsuitgangen Pi-Pa van de stuureenheid 2 worden afgegeven, te verhogen met een stap vanaf stap 0 en te verlagen met een stap vanaf stap 255 en niet achtereenvolgens de verhogen vanaf de laagste stap 0 of achtereenvolgens te verlagen vanaf de hoogste stap 255.

Dat wil zeggen, de stappulsuitgangssignalen worden vanaf de stap-pulsaansluitingen Ρ-,-Ρβ van de stuureenheid 2 af gegeven in de volgorde stap 0 -4 stap 255 -4 stap 1 -» stap 245 -» stap 2-4----

Als een signaal met hoge potentiaal wordt aangeboden aan de huidige temperatuurdetectie-ingangsaansluiting I2 van de stuureenheid 2 op het moment dat de stap wordt verhoogd, dan wordt de huidige temperatuur in de oven waargenomen en deze temperatuur wordt aan de hand van het huidige stapnummer vastgesteld. Als een signaal met lage potentiaal wordt aangeboden aan de huidige temperatuurdetectie-ingangsaansluiting I2 van de stuureenheid 2 op het moment waarop de stap wordt verlaagd, dan wordt het nummer van de huidige stap vergeleken met het nummer van de stap die genoteerd werd op het tijdstip waarop de huidige temperatuur werd waargenomen, en als deze identiek zijn dan functioneert de digi— taal/analoog-omvormer 7 in een normale toestand. Indien deze niet identiek zijn dan kan vastgesteld worden dat er een abnormale toestand is opgetreden in de digitaal/analoog-omvormer 7. De bovenbedoelde procedure is aan de hand van een golfvorm in figuur 4B geïllustreerd.

Als wordt vastgesteld dat er een abnormale toestand is opgetreden in de digi taal/analoog-omvormer 7 dan geeft de stuureenheid 2 een signaal met lage potentiaal af via zijn vermogenstuuruitgangsaansluiting PP-, zodat de werking van de verwarmingseenheid-uitstuurtrap 9 wordt gestopt en een foutsignaal wordt afgegeven via zijn functie-indicatie-uitgangsaansluiting PP2, waardoor de indicator 10 een "fout" laat zien.

Als door de stuureenheid 2 wordt vastgesteld dat de analoog/digi-taal-omvormer 7 normaal functioneert dan wordt de bovenbeschreven procedure herhaald uitgevoerd, in het geval er geen temperatuur is vastgesteld, zoals blijkt uit het stroomschema van figuur 3B, terwijl in het geval er wel een temperatuur is vastgesteld de waargenomen huidige temperatuur, die opgeslagen is in de stuureenheid 2 wordt vergeleken met de vastgestelde temperatuur. Als op dat moment de huidige temperatuur lager is dan de vastgestelde temperatuur dan geeft de stuureenheid 2 een signaal met hoge potentiaal af via de vermogenssturinguitgangsaan-sluiting PP-,, teneinde de verwarmingseenheid-uitstuurtrap 9 in werking te stellen, terwijl in het geval de huidige temperatuur hoger is dan de voorafbepaalde temperatuur de stuureenheid 2 een signaal met lage potentiaal afgeeft aan de vermogensturing-uitgangsaansluiting PPt, teneinde het functioneren van de verwarmingseenheid-uitstuurtrap 9 te stoppen.

Als daarna een "fout” wordt geïndiceerd op de indicator 10 dan wordt de bovenbeschreven procedure herhaald uitgevoerd en als er geen "fout" wordt geïndiceerd op de indicator 10 dan wordt de bovenbeschreven procedure herhaald uitgevoerd, nadat de huidige temperatuur op de indicator 10 zichtbaar is gemaakt door afgifte van een signaal als representant van de huidige temperatuur via de functie-indicatie-uitgangsaansluiting PP2.

Zoals in detail in het bovenstaande wordt beschreven, wordt de verwarmingseenheid precies zo lang in werking gehouden totdat de huidige temperatuur in de oven de voorafbepaalde temperatuur heeft bereikt en daardoor is het mogelijk om de temperatuur in de oven nauwkeurig te besturen. Als de hardware in een abnormale toestand terecht komt, dan wordt deze abnormale toestand automatisch gedetecteerd en wordt de verwerking van de verwarmingseenheid gestopt en wordt een foutsignaal zichtbaar gemaakt op een indicatiepaneel. Daardoor wordt de betrouwbaarheid en de veiligheid van het elektrische fornuis aanzienlijk verhoogd.

Claims (4)

1. Stuurinrichting voor een elektrisch fornuis of oven, voorzien van een zelf-diagnose functie en omvattende: een constante spanningsbron (1), die een constante spanning (B+) levert aan diverse delen van de schakeling, een sensorvoedingseenheid (3) die deze constante spanning (B*·) versterkt en als sensorvoedingsspanning afgeeft, een temperatuur-detector (4) die de temperatuur in de oven detecteert en afhankelijk van deze temperatuur de sensorvoedingsspanning van de sensorvoedingseenheid (3) modificeert, een overtemperatuurdetector (5) die een toestand met te hoge temperatuur detecteert door de uitgangsspanning van de genoemde temperatuurdetector (4) te vergelijken met een overtemperatuur-referentiespanning, een comparator/versterkerschakeling (6) die de uitgansspanning van de temperatuurdetector (4) vergelijkt met een refe-rentiespanning, een analoog/digitaal-omvormer (7), die stappulssignalen omvormt in analoge signalen, een comparator (0P5), die het uitgangssignaal van de comparator/versterkerschakeling (6) vergelijkt met de uitgangsspanning van de digitaal/analoog-omvormer (7), een functiekeuze-toetssectie (8) waarmee een functiekeuzesignaal kan worden afgegeven, een stuureenheid (2) die het functiekeuzesignaal van de genoemde func-tiekeuzetoetssectie (8) en het uitgangssignaal van de genoemde comparator (OPs) als ingangssignalen ontvangt en die een functiekeuze-indica-tiesignaal, een vermogenstuursignaal en stappulssignalen afgeeft, een verwarmingseenheid-uitstuurtrap (9), die wordt bestuurd door het vermogenstuursignaal van de genoemde stuureenheid (2) en een indicator (10) die het functieselectie—indicatiesignaal van de stuureenheid (2) ontvangt en daarop reageert.

2. stuurinrichting volgens conclusie 1, wélke stuurinrichting zodanig is uitgevoerd dat, indien de overtemperatuurdetector (5) een overtempe-ratuurdetectiesignaal toevoert aan de stuureenheid (2) de werking van de verwarmingseenheid-uitstuurtrap (9) wordt gestopt en de stoptoestand op de indicator (10) zichtbaar wordt gemaakt.

3. Stuurinrichting volgens conclusie 1 of 2, welke inrichting zodanig is uitgevoerd, dat indien een functiekeuzesignaal van de functiekeuze-toetssectie (8) wordt aangeboden aan de stuureenheid (2) de functiekeuze op de indicator (10) zichtbaar wordt gemaakt en de huidige temperatuur wordt waargenomen en vastgelegd aan de hand van het nummer van de stap waarin een potentiaalverandering optreedt aan de uitgang van de comparator (OPs), indien achtereeenvolgens stap voor stap de digitale waarde van de stappulssignalen wordt verhoogd vanaf de laagste stap 0 totdat de potentiaalverandering aan de uitgang van de comparator (0PS) optreedt, waarna een controle op abnormale toestanden in de hardware wordt uitgevoerd door de digitale waarde van de stappulssignalen achtereenvolgens telkens met een stap, vanaf de hoogste stap 255, te verlagen totdat een signaal potentiaalverandering optreedt aan de uitgang van de comparator OPs, waarna, indien het nummer van de stap identiek is aan het nummer van de stap op het tijdstip waarop de huidige temperatuur werd geobserveerd en waargenomen, de toestand van de hardware als normaal wordt beoordeeld en indien dit niet zo is de toestand van de hardware als abnormaal wordt beoordeeld waarna bij het vaststellen van een abnormale toestand de werking van de verwarmingseenheid-uitstuurtrap (9) wordt gestopt en de indicator (10) een "fout" indiceert en bij een normale toestand van de hardware de verwarmingseenheid-uitstuurtrap (9) verder functioneert totdat de huidige waargenomen temperatuur een ingestelde temperatuur heeft bereikt, waarbij tegelijkertijd de huidige temperatuur op de indicator (10) telkens zichtbaar wordt gemaakt.

4. Stuurinrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, welke inrichting zodanig is geconstrueerd dat, indien een functiekeuzesignaal vanaf de functiekeuzetoetssectie (8) wordt toegevoerd aan de stuureenheid (2) de functiekeuze wordt zichtbaar gemaakt op de indicator (10), waarna om en om dedigitale waarde van het stappulssignaal wordt verhoogd vanaf de laagste stap 0 en verlaagd vanaf de hoogste stap 255, en de huidige temperatuur wordt waargenomen en vastgelegd aan de hand van het nummer van de stap, waarbij een potentiaalverandering optreedt aan de uitgang van de comparator (0P=) op het tijdstip waarop de stap werd verhoogd, en het nummer van de stap, waarbij, tijdens het verlagen van de stappen, een potentiaalverandering optreedt aan de uitgang van de comparator (OPs), wordt vergeleken met het nummer van de stap genoteerd op het tijdstip waarop de huidige temperatuur werd waargenomen, waarna, indien beiden identiek zijn, wordt vastgesteld dat de hardware normaal functioneert, maar indien beiden niet identiek zijn een abnormale toestand van de hardware wordt vastgesteld, waarna, bij vaststelling van een abnormale toestand van de hardware de werking van de verwarmingseenheid-uitstuurtrap (9) wordt gestopt en een "fout" wordt zichtbaar gemaakt op de indicator (10), terwijl onder normale omstandigheden de verwarmings-eenheid-uitstuurtrap (9) verder functioneert totdat de huidige waargenomen temperatuur de ingestelde temperatuur heeft bereikt, waarna tegelijkertijd de huidige temperatuur op de indicator (10) zichtbaar wordt gemaakt.