NL8900542A - Inrichting voor bodemonderzoek onder water. - Google Patents

Description

Inrichting voor bodemonderzoek onder water.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor bodemonderzoek volgens de aanhef van conclusie 1.

Uit US-A 3 633 685 is een dergelijke inrichting bekend, waarbij het vaartuig, dat voor aan- en afvoer van de inrichting dient, tijdens het werken bij de boei blijft liggen en voor de energievoorziening en voor het besturen van de inrichting zorgt.

Het bezwaar van deze bekende inrichting is, dat dit kostbare vaartuig steeds met slechts één inrichting kan samenwerken, en gedurende het gehele onderzoek ter plaatse moet blijven.

De uitvinding verschaft een verbetering van deze inrichting, die de in de conclusies genoemde kenmerken heeft.

Het vaartuig kan nu na het op de waterbodem plaatsen van de inrichting wegvaren, en nog andere soortgelijke inrichtingen in andere punten aanbrengen, terwijl de besturing van de verschillende inrichtingen en het verwerken van de tijd-uitkomsten langs draadloze weg vanuit dit vaartuig of vanaf het vasteland kan plaatsvinden. Het vaartuig behoeft derhalve niet langer te worden gebruikt dan voor het plaatsen resp. weghalen van de inrichtingen nodig is, hetgeen tot een aanmerkelijke besparing aanleiding zal geven.

Een verder voordeel is, dat de op de waterbodem geplaatste inrichtingen ook bij slecht weer kunnen werken, daar het vaartuig na het plaatsen naar een haven kan terugvaren.

Wanneer de energiebron een verbrandingsmotor en een daardoor aangedreven elektrische generator of pompstelsel omvat, kan een dergelijke inrichting langdurig onafhankelijk werken.

Het gebruik van een over de waterbodem verplaatsbare inrichting maakt het mogelijk onderzoek in verschillende punten uit te voeren zonder de noodzaak van het steeds ophijsen, verplaatsen en weer neerlaten van de inrichting.

De uitvinding zal in het onderstaande nader worden toegelicht aan de hand van een vereenvoudigde schematische teke- iiing van een uitvoeringsvoorbeeld.

In de tekening is een vaartuig X afgebeeld, dat is voorzien van een hijskraan 2f waarmede een boei 3, die tijdens het vervoer op het vaartuig 1 op een bok 4 is ondersteund, op het wateroppervlak 5 kan worden neergelaten en weer daaruit kan worden opgehesen.

De boei 3 is voorzien van twee drijvers 6, en ondersteunt een liertrommel 7, waarmede een kabel 8 kan worden open afgewikkeld. Deze kabel 8 dient voor het op de waterbodem 9 neerlaten van een meetinrichting 10, die bestemd is voor bodemonderzoek, in het bijzonder voor het sonderen van de waterbodem, zoals nog nader zal worden beschreven.

Wanneer deze meetinrichting 10 op de waterbodem 9 is neergelaten, dient deze inrichting 10 als een verankering voor de boei 3, die op het wateroppervlak 5 drijft, waarbij de boei 3 door de waterstroom wordt meegesleept en de kabel 8 wordt strakgetrokken, zoals dit ook bij een gewone boei met een ankerkabel het geval is.

De kabel 8 is een samengestelde kabel, die niet alleen voor de voornoemde doeleinden dient, doch ook voor de energietoevoer naar de meetinrichting 10, en eventueel ook voor overdracht van signalen, zoals stuursignalen voor de inrichting 10 en in deze inrichting voortgebrachte meetsignalen.

Deze meetinrichting 10 kan, zoals schematisch aangeduid, zijn ingericht voor bodemsondering, en kan daartoe zijn voorzien van een of meer aandrijfrollenparen 11, waarmede een son-deerstang of -buis 12 met wrijving kan worden vastgegrepen om deze stang 12 in de bodem te drijven of weer terug te trekken. Deze rollen worden door middel van een geschikte aandrijfmotor aangedreven. Deze aandrijving kan van een geschikte programma-besturing zijn voorzien, of op afstand bestuurbaar zijn, bij voorbeeld met behulp van over de kabel 8 gezonden stuursignalen. Voorts kan een automatisch werkend of op afstand bestuurd toestel 13 voor het aanbrengen of verwijderen van verleng-stangen of -buizen in de inrichting 10 aanwezig zijn.

De meetinrichting 10 kan voorts zijn voorzien van een schematisch aangeduid zuiganker 14 van de bij onderwatertoe-stellen gebruikelijke vorm, zodat dit niet nader behoeft te worden beschreven. Verder zijn wielen 15, eventueel voorzien van rupsbanden, aangebracht, waarmede de meetinrichting 10 over de waterbodem 9 kan worden verplaatst, wanneer deze wielen door een bijbehorende aandrijfmotor worden aangedreven, waarbij op afstand bestuurbare besturingsmiddelen aanwezig kunnen zijn.

De voor de verschillende aandrijvingen bestemde energie is afkomstig van een schematisch aangeduide energiebron 16, bijvoorbeeld een dieselmotor of dergelijke met een elektrische generator, die door tussenkomst van in de kabel 8 opgenomen leidingen energie aan de inrichting 10 kan toevoeren, welke energie in de inrichting 10 in vloeistof- of luchtdruk kan worden omgevormd. Het is ook mogelijk in de kabel 8 slangen voor door een met de dieselmotor aangedreven pomp geleverde lucht- of vloeistof onder druk op te nemen, doch bij grotere diepten is elektrische energie-overdracht dikwijls gunstiger.

In het beschouwde geval is de energiebron in het inwendige van de liertrommel 7 opgenomen, waarin deze bron doeltreffend tegen omgevingsinvloeden is afgeschermd. In het bijzonder wanneer, zoals afgebeeld, de liertrommel 7 geheel of gedeeltelijk onder de waterlijn is gelegen, komt bij het opnemen van deze energiebron in de liertrommel 7 het zwaartepunt van de boei 3 zo laag mogelijk te liggen. In het bijzonder wordt deze energiebron cardanisch opgehangen om zo min mogelijk door de golfbeweging te worden gehinderd. Het is uiteraard ook mogelijk deze energiebron buiten de liertrommel op de boei aan te brengen.

Het aanbrengen van de energiebron in of op de boei 3 heeft het voordeel, dat aldus de meetinrichting 10 geheel onafhankelijk van een vaartaag kan werken, en dat verder geen kostbaar vaartuig met automatisch bestuurde liertrommel nodig is, dat voortdurend met de meetinrichting verbonden moet blijven.

Voor het naar de meetinrichting 10 zenden van stuursignalen en het vanaf deze inrichting terugzenden van meetsigna-len kan gebruik worden gemaakt van een zender-ontvanger 17 met antenne 18 op de boei 3, waarbij de signaaloverdracht verder over de kabel 8 plaatsvindt. Ook kunnen programmeertoestellen in de inrichting 10 op de boei 3 zijn aangebracht.

Het neerlaten en ophijsen van de meetinrichting 10 kan bijvoorbeeld geschieden terwijl de boei 3 nog op de bok 4 rust, waarbij de liertrommel 7 door middel van een op het vaartuig 1 aanwezige aandrijving kan worden aangedreven. Het is ook mogelijk de op of in de boei aanwezige energiebron hiertoe te gebruiken, waartoe zonodig een afzonderlijke aan-drijfmotor voor de liertrommel 7 aanwezig kan zijn.

Binnen het kader van de uitvinding zijn nog vele wijzigingen mogelijk.

Claims (9)

1. Inrichting voor bodemonderzoek onder water, omvattende een op de waterbodem te plaatsen meetinrichting, die door middel van een hijskabel met een op een op het wateroppervlak drijvende boei geplaatste en met een aandrijfmotor gekoppelde liertrommel is verbonden, en door middel van een kabel met een boven het water geplaatste energiebron in verbinding staat, met het kenmerk, dat de liertrommel (7) is bestemd voor het op- en afwikkelen van een hijskabel en verbindingsleidingen (8), terwijl de boei is voorzien van een energiebron (16) voor het voeden van de meetinrichting (10) door tussenkomst van de kabel of kabels (8), welke kabel (8) dient voor het door middel van deze meetinrichting (10) verankeren van de boei (3), nadat de meetinrichting (10) op de waterbodem (9) is geplaatst.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de energiebron (16) een verbrandingsmotor en een daardoor aangedreven generator of pompstelsel omvat.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de boei (3) is voorzien van twee drijvers (6), waartussen de liertrommel (7) draaibaar is ondersteund.

4. Inrichting volgens een van de conclusies 1..3, met het kenmerk, dat de energiebron (16) in het inwendige van de liertrommel (7) is opgesteld.

5. Inrichting volgens een van de conclusies 1..4, met het kenmerk, dat de meetinrichting (10) is voorzien van wielen of rupsbanden (15).

6. Inrichting volgens een van de conclusies 1..5, met het kenmerk, dat de meetinrichting (10) is voorzien van een aantal aandrijfrollenparen (11), die een sondeerstang (12) of dergelijke met wrijving kunnen omgrijpen om deze in of uit de bodem te drijven.

7. Inrichting volgens conclusie 6, gekenmerkt door automatische middelen voor het aanbrengen en verwijderen van verlengstukken voor de meetstang (12).

8. Inrichting volgens een van de conclusies 1..7, gekenmerkt door een signaal-overdrachtstelsel (8f 17, 18) teneinde de meetinrichting (10) op afstand te kunnen besturen en desgewenst meetsignalen naar dit vaartuig te zenden. oj m Inrichting volgens een van de conclusies 1..8, met het kenmerk, dat de energiebron van de boei (3) is ingericht voor het aandrijven van de liertrommel (7).

10. Inrichting volgens een van de conclusies 1..8, met het kenmerk, dat op het vaartuig (1) voor het vervoeren van de boei (3) in de meetinrichting (10) aandnjf-middelen voor het aandrijven van de liertrommel (7) aanwezig zijn.