NL8802767A - Inrichting voor het inwendig behandelen van pijpleidingen. - Google Patents

Description

Inrichting voor het inwendig behandelen van pijpleidingen.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het inwendig behandelen van pijpleidingen of delen daarvan, welke inrichting in hoofdzaak bestaat uit een ruim in de pijp passend lichaam, en een aantal door dit lichaam gedragen de binnenwand van de pijp rakende bewerkingsorganen, alsmede een voorziening aan het lichaam teneinde dit in de pijp te kunnen voortbewegen.

Dergelijke inrichtingen worden veelal gebruikt voor het reinigen van pijpleidingen, maar kunnen tevens worden uitgevoerd om lagen aan de binnenkant van de pijp aan te brengen na het reinigen daarvan. Van dit soort inrichtingen wordt telkens een bepaalde afmeting vervaardigd behorend bij een bepaalde binnendiameter van de te behandelen pijp, waardoor vele inrichtingen noodzakelijk zijn, hetgeen vooral bij pijp-diametervariatie problemen met zich meebrengt wat betreft de bedrijfsvoering.

De uitvinding beoogt een inrichting te verschaffen waarmee verschillende behandelingen aan de binnenwand van de pijp kunnen worden uitgevoerd, en wel met een zelfde toestel met gemakkelijk uitwisselbare en bedienbare bewerkingsorganen.

De inrichting volgens de uitvinding onderscheidt zich doordat elk orgaan door middel van een in het holle lichaam ingebracht mechanisme ten opzichte daarvan verstelbaar is.

Met een dergelijk mechanisme is het mogelijk om de organen aan de diameter van de pijp aan te passen, waardoor de werkdruk van het orgaan op de binnenwand van de pijp kan worden ingesteld en de inrichting voor meer dan een pijpdiameter geschikt is.

Een bijzonder gemakkelijke verstelling vindt plaats door alle of een groep bewerkingsorganen gelijktijdig door een gemeenschappelijk verstelmechanisme ten opzichte van het draag-lichaam te verstellen.

Het verdient hierbij de voorkeur om elk bewerkingsorgaan op een ten opzichte van het draaglichaam radiaal beweegbare drager te bevestigen, waarbij elke drager via een koppelstuk met een in axiale zin in het draaglichaam beweegbaar element is verbonden.

Volgens de uitvinding kan het element zijn uitgevoerd als moer dat langs een verdraaibare schroefas axiaal beweegbaar is. Anderzijds kan het element zijn verbonden met een in het draaglichaam ondergebrachte cilinder van hydraulische of pneumatische aard.

Het bewerkingsorgaan kan verschillende uivoeringsvormen hebben, zoals een borstel of een plaat welke zich onder een hoek ten opzichte van de binnenwand van de pijp radiaal uitstrekt. De platen kunnen stekend of slepend ten opzichte van de voortbewegingsrichting van de inrichting in de pijp zijn gesteld. Bovendien kunnen zij volgens een schroeflijnvorm zijn gesteld, zodat de inrichting tijdens de voortbeweging een draaiing ten opzichte van de pijp kan ondergaan resp. het afgeschraapte materiaal kan afvoeren waardoor een bulldozer-effect wordt voorkomen.

De inrichting kan tevens zijn voorzien van middelen voor het tegen de binnenwand van de pijp aanbrengen van materiaal. Dit materiaal kan bijvoorbeeld water, verf of ongehard cement zijn welke tegen de binnenwand van de pijp kan worden aangespoten.

Het verdient de voorkeur om het of elk bewerkingsorgaan verend op de drager te bevestigen, zodat tijdens de voortbeweging in de pijp bij niet te verwijderen oneffenheden, bijvoorbeeld doorlassingen, het bewerkingsorgaan kan wegzwenken.

De uitvinding wordt nader toegelicht in de hieronder- staande figuurbeschrijving van een aantal uitvoeringsvoor-beelden.

In de tekening toont:

Pig. 1 is een perspektivisch vooraanzicht met gedeeltelijk weggebroken pijpmantel, in welke pijp de inrichting volgens de uitvinding in een eerste uitvoeringsvorm is getoond.

Pig. 2 is een axiaal aanzicht van de inrichting uit fig. 1,

Fig. 3 een axiale langsdoorsnede van de inrichting volgens een tweede uitvoeringsvorm,

Pig. 4 een detail van de bewerkingsorganen volgens een derde uitvoeringsvorm,

Pig. 5 en 6 een boven- resp. staand aanzicht van de bewerkingsorganen van de uitvoering volgens fig. 4.

In de tekeningen is met het cijfer 1 de te behandelen pijp aangegeven, welke van willekeurig materiaal kan zijn, bijv. metaal, beton, kunststof enz. Deze pijp dient aan de binnenzijde te worden behandeld, dat wil zeggen te worden gereinigd en eventueel van een nieuwe bekleding worden voorzien waartoe de inrichting van de uitvinding geschikt is.

De inrichting bestaat uit een draaglichaam B, hier in de vorm van een holle cilinder, van een vooraf bepaalde lengte. De lengte wordt bepaald door de hoeveelheid onder te brengen bedieningsmiddelen voor de hieronder nader toe te lichten bewerkingsorganen. De lengte mag echter niet te lang zijn teneinde de inrichting geschikt te maken voor bochtstukken in de pijpleiding 1. De holle draagcilinder 2 is voorzien van door-laatopeningen 3, in elk waarvan een leiding 4 is opgenomen.

De leiding is hier een in dwarsdoorsnede vierkant pijpstuk dat zich hoofdzakelijk aan de binnenzijde van de mantel van de cilinder 2 in radiale zin uitstrekt. In de geleiding 4 is een passend stafelement 5 opgenomen dat dient als drager voor de hieronder nader toe te lichten bewerkingsorganen 6. Het stafstuk 5 is eveneens in dwarsdoorsnede vierkant, zodat het stafstuk 5 wel in de geleiding 4 in radiale zin verschuifbaar is, echter ten opzichte daarvan niet verdraaibaar. Het stafstuk 5 heeft aan het naar buiten gekeerde einde een zich in axiale zin parallel aan de mantel van het draaglichaam 2 uitstrekkende steunplaat 7, waarop aan wêerseinden een paar schroefveren 8 zijn bevestigd. De veren 8 dragen een tweede draagplaat 9, waarop het bewerkingsorgaan 6 is bevestigd.

Het bewerkingsorgaan 6 kan van verschillende aard zijn, bijv. zijn uitgevoerd als een borstel van willekeurig materiaal, bijv. staal, kunststof enz. Het buitenvlak 10 van het bewerkingsorgaan komt overeen met de kromming van de binnenwand van het pijpstuk 1 .

Het zal uit bovenstaande duidelijk zijn dat het bewerkingsorgaan 6 door middel van de schuifbare drager 5 tegen de binnenwand van het pijpstuk 1 te brengen valt, hetgeen door een hieronder nog nader toe te lichten mechanisme kan plaatsvinden. De hoeveelheid geleidingen 4 over een dwarsvlak van het draaglichaam 2 is zodanig dat de bewerkingsorganen welis waar dicht tegen elkaar komen te liggen, maar door de radiale verstelbaarheid daarvan toch enige tangentieële speling ten opzichte van elkaar moeten hebben. Teneinde een volledige behandeling van het pijpstuk 1 aan de binnenzijde te kunnen ί verkrijgen is over een tweede of derde dwarsvlak van het draaglichaam 2 opnieuw een aantal geleidingen 4 en derhalve opnieuw een aantal bewerkingsorganen tegen het pijpstuk 1 te brengen. De plaatsing is zodanig dat in axiaal aanzicht de bewerkingsorganen elkaar overlappen, zie fig. 2, waarbij met de onderbroken lijn de bewerkingsorganen over een ander dwarsvlak is getoond.

De verschuiving van de dragers 5 vindt plaats door een stelmiddel aan de binnenzijde van het cilinderlichaam 2. Dit stellichaam is aangegeven met het cijfer 15 en bestaat uit een centraal in het cilindrische lichaam 2 aangebrachte schroefspil 16, welke over een deel met rechtsgangige schroefdraad en over een ander deel met linksgangige schroefdraad is voorzien. Op elke schroefdraad volgt een bijpassend moerlichaam 17, waaraan scharnierend een koppelstuk 18 is bevestigd. Het andere einde van het koppelstuk 18 grijpt scharnierend op het van het bewerkingsorgaan 6 afgekeerde einde van het schuifstuk 5 aan, zodat elk schuifstuk telkens door twee paar koppelelementen 18 is ondersteund.

De schroefspil 16 is op zichzelf draaibaar gelagerd in het cilindrische lichaam 2 op elke passende wijze.

Door het verdraaien van de schroefspil 16 in de richting van de pijl p1 kunnen de moerlichamen 17 naar elkaar toe of van elkaar af worden bewogen, hetgeen tot gevolg heeft een naar buiten of naar binnen gerichte verplaatsing van het schuifstuk 5 en derhalve van het bewerkingsorgaan 6. Aangezien elk schuifstuk 5 op gelijke wijze via de koppelstukken 18 met de moerlichamen 17 is verbonden, kunnendoor het verdraaien van de schroefspil 16 alle schuifstukken tegelijkertijd dezelfde beweging ondergaan! Op deze wijze kan de druk van het bewerkingsorgaan tegen de binnenwand van de pijp 1 worden geregeld, en het cilindrische lichaam 2 worden gecentreerd. Door via een kabel 20 welke bij 21 aan het cilindrische lichaam is verbonden in de richting van de pijl p2 te trekken wordt het gehele cilindrische lichaam 2 met de be-werkingsorganen 6 axiaal door de pijp 1 gevoerd. Door deze langsbeweging zullen de borstels 6 de binnenwand van de pijp 1 schoonvegen.

De schoonmakende werking kan nog worden verbeterd door aan de buitenzijde van het cilindrische lichaam 1 een ringvormige toevoerpijp 22 aan te brengen, welke is aangesloten op een niet nader getoonde voedingsbron voor een vloeistof.

De ringvormige pijp heeft spuitmondstukken 23 of spuit-openingen, waardoor vloeistof tegen de binnenwand van de pijp 1 kan worden gesproeid.

Pig. 3 laat een uitvoeringsvorm zien dat eveneens bestaat uit een cilindrisch draaglichaam 2, waarin het stel-mechanisme 15 in een andere uitvoeringsvorm is ondergebracht. Hier is het stelmechanisme 15 uitgevoerd met een hydraulische cilinder 24, waarvan de ene zijde met een verschuifbaar lichaam 25 en de zuigerstang met een verschuifbaar lichaam 26 is verbonden. De lichamen 25, 26 zijn weer scharnierend gekoppeld met koppelstukken 18, welke op de hier-bovenbeschreven wijze met het schuifstuk 5 zijn verbonden. Door de bekrachtiging van de cilinder 24 kunnen de lichamen 25, 26 naar elkaar toe en van elkaar af worden bewogen. De werking komt daarbij overeen met die volgens de uitvoeringsvorm van fig . 1.

Het bewerkingsorgaan is hierbij uitgevoerd als een tweetal parallelle platen 30, 31 welke op de draagplaat 9 vast is bevestigd. De richting is zodanig, dat de platen 30, 31 loodrecht op de wand van de pijp 1 zijn gericht. De draagplaat 9 is via veren 8 afgesteund op een steunplaat 7, welke met het stafstuk 5 is verbonden.

In plaats van borstels zijn derhalve schraaporganen 30, 31 aangebracht, welke de binnenwand van de pijp 1 schoon kunnen schrapen. De configuratie van de totale inrichting kan overeenstemmen met de uitvoeringsvorm volgens fig. 1.

Pig. 4 laat een detail zien van het stafstuk 5 welke in de geleiding 4 van het ten dele getoonde draaglichaam 2 verschuifbaar is. De steunplaat 7 is via de veren 8 met de draagplaat 9 verbonden, waarop in deze uitvoeringsvorm de pa rallelle platen 30, 31 niet loodrecht op de draagplaat 9 zijn bevestigd, derhalve zich niet loodrecht op de binnenwand van de pijp T uitstrekken, maar onder een van 90° afwijkende hoek daarvan, waardoor afhankelijk van de bewegingsrichting de platen 30, 31 stekend of slepend zijn gesteld.

Indien de platen 30, 31 slepend zijn gesteld, kunnen zij als afsmeerorganen dienen, van het vooraf door middel van de spuitinrichting 23 tegen de binnenwand van de pijp 1 gespoten materiaal, bijvoorbeeld cement. Daarmee wordt de binnenkant van de pijp van een nieuwe laag cement voorzien.

Fig. 5 laat zien dat de parallelle platen 30, 31 niet alleen parallel aan elkaar kunnen verlopen, maar tevens onder een hoek ten opzichte van de axiale richting A-A waardoor de platen volgens een schroeflijn ten opzichte van de langs-richting van de pijp 1 zijn gesteld. Met deze stand van de platen 30, 31 kan het afgeschraapte materiaal gemakkelijker worden afgevoerd en voorkomt men een bulldozereffect in de pijp 1.

Fig. 6 laat een zijaanzicht zien van de platen 30, 31 waarbij wordt opgemerkt dat de vrije eindrand 33 een gebogen vorm vertoont, welke overeenkomt met de kromtestraal van de binnenwand van de pijp 1.

Het zal tevens duidelijk zijn dat door toepassing van de schroefveren 8 de draagplaat 9 ten opzichte van de steun-plaat 7 kan inveren, hetgeen van belang is bij obstakels in de pijp 1 waarbij de platen 30, 31 kunnen wegzwenken.

De uitvinding is niet beperkt tot de hierbovenbeschreven uitvoeringsvormen. Zo kan het bewerkingsorgaan 6 op elke willekeurige wijze zijn uitgevoerd en kunnen ook combinaties van verschillende soorten bewerkingsorganen op een draaglichaam 2 worden toegepast. Bijvoorbeeld kan eerst een tweetal borstel-rijen op het draaglichaam zijn aangebracht, vervolgens een sproei- of spuitmondinrichting en tenslotte een afstrijkin-richting volgens fig. 4.

Claims (12)

1. inrichting voor het inwendig behandelen van pijpleidingen of delen daarvan, welke inrichting in hoofdzaak bestaat uit een ruim in de pijp passend lichaam, en een aantal door het lichaam gedragen de binnenwand van de pijp rakende bewerkingsorganen, en een voorziening aan het lichaam ter voortbeweging daarvan in de pijp, met het kenmerk, dat elk orgaan door middel van een in het holle lichaam ondergebracht mechanisme ten opzichte daarvan verstelbaar is,

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat alle of een groep bewerkingsorganen gelijktijdig door een gemeenschappelijk verstelmechanisme ten opzichte van het draag-lichaam verstelbaar zijn.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat elk bewerkingsorgaan op een ten opzichte van het draag-lichaam radiaal beweegbare drager is bevestigd, waarbij elke drager via een koppelstuk met een in axiale zin in het draag-lichaam beweegbaar element is verbonden.

4. Inrichting volgens conclusies 1-3, met het kenmerk, dat het element een met een axiaal gerichte schroefas samenwerkende moer is.

5. Inrichting volgens conclusies 1-3, met het kenmerk, dat het element op een met een aandrijfcilinder verbonden schuifstuk is.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het bewerkingsorgaan een borstel is.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het bewerkingsorgaan een of meer plaatvormige onder een hoek op de binnenwand van de pijp staande platen omvat.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het lichaam middelen heeft voor het tegen de binnenwand van de pijp aanbrengen van een materiaal.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de aanbrengmiddelen zijn uitgevoerd als spuitmondstukken voor een vloeistof zoals water, verf, ongeharde cement enz.

10. Inrichting volgens conclusies 7-9, met het kenmerk, dat de platen slepend zijn gesteld.

11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies 7 t/m 10, met het kenmerk, dat de platen schroeflijnvormig zijn gesteld.

12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het of elk bewerkingsorgaan ten opzichte van de drager verendgevend is bevestigd.