NL8802284A - Inrichting voor het prikkelen van dieren. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Inrichting voor het prikkelen van dieren.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het prikkelen van dieren teneinde deze ertoe te brengen zich in een gewenste richting te bewegen.

Het in een bepaalde richting "opjagen" van dieren zoals dit bijvoorbeeld plaatsvindt in fokkerijen of slachterijen danwel bij het laden en lossen van vee-transportwagensgeschiedt in het algemeen door lawaai-inwer-king (bijvoorbeeld door slaan op de zijwanden van een vee-transportwagen) of door het direkt fysisch inwerken op de dieren met bijvoorbeeld stokken of elektrische prikkeltoestellen. Deze handelingen kunnen moeilijk "diervriendelijk" worden genoemd en hebben bovendien het bezwaar dat de dieren zenuwachtig ongerust worden, en in een zeer ongewenste stress-toestand kunnen geraken.

De uitvinding beoogt een inrichting als bovenomschreven te verschaffen welke deze bezwaren ondervangt.

Volgens de uitvinding is deze inrichting hiertoe voorzien van tenminste één op een bron van drukmedium aangesloten uitstroommondstuk met middelen voor het intermitterend en pulsvormig daaraan toevoegen van een drukmedium.

In de praktijk is gebleken dat de daardoor opgewekte, op de dieren inwerkende drukstoten de dieren ertoe brengen zich van het mondstuk te verwijderen - en dus in de gewenste richting te bewegen - zonder dat zij daardoor worden verontrust, mede doordat geen enkele direkte aanraking van het lichaam van het dier plaatsvindt.

Het berokkenen van pijn en het toebrengen van lichamelijk letsel wordt dan ook volkomen vermeden.

Voorkeursuitvoeringsvormen der inrichting zijn beschreven in de conclusies 2 tot en met 8.

Bij voorkeur zullen tenminste twee inrichtingen als bovenbedoeld kunnen worden gecombineerd tot een installatie die bijvoorbeeld kan zijn aangebracht in een veefokkerij of slachthuis voor het in een gewenste richting opdrijven van de dieren.

Een bijzondere gunstige toepassing der uitvinding is het gebruik ervan in een veetransportwagen. Tot nu toe is het gebruikelijk in een dergelijke wagen getransporteerde dieren te lossen door een sterke lawaai-ontwikkeling, bijvoorbeeld door met knuppels op de zijwanden te slaan; in vele gevallen kan een dergelijke wagen slechts worden gelost doordat personeel zich in de wagen begeeft (wat door het feit dat dergelijke wagens veelal uit twee of meer, elk op zich lage, verdiepingen bestaan reeds moeilijk en onaangenaam is) en de, door het transport toch reeds verontruste, dieren door schreeuwen of direkte lichamelijke inwerking uit de wagen drijft. Daarentegen kan een van een inrichting resp. installatie volgens de uitvinding voorziene veetransportwagen, zoals deze onderwerp is der conclusies 10-12, snel en probleemloos worden ontruimd.

De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de tekening. Hierin is:

Figuur 1 een schematische afbeelding die het principe der uitvinding verduidelijkt; figuur 2 een schematische afbeelding van een eerste uitvoeringsvorm van een installatie volgens de uitvinding; figuur 3 een schematische afbeelding van een tweede uitvoeringsvorm van een dergelijke installatie; figuur 4 een perspectivische afbeelding van een veetransportwagen, voorzien van een installatie volgens de uitvinding.

In figuur 1 is met het verwijzingscijfer 2 aangegeven een compressor waarvan de zuigleiding 4 in verbinding staat met de buitenlucht en waarvan de drukleiding 6 is verbonden met twee mondstukken 8a, 8b via bestuurbare kleppen 10a resp. 10b; de drukleiding 6 is tevens verbonden met een buffervat 12. De beide kleppen 10a resp. 10b worden via de bestu-ringsleidingen 14a, 14b bestuurd door een geschikte besturingsinrichting 16. De kleppen 10a, 10b kunnen de op zich bekende elektrisch bestuurbare kleppen zijn doch bij voorkeur zal gebruik worden gemaakt van pneumatisch be- stuurde kleppen, bijvoorbeeld kleppen van het fabrikaat FESTO en in dat geval is de besturingsinrichting 16 een pneumatische besturingsinrichting zoals deze door dezelfde firma in de handel wordt gebracht. Deze besturingsinrichting 16 is, zoals aangegeven, via de leiding 18 verbonden met de drukzijde van de compressor en het buffervat 12.

De kleppen 10a, 10b worden met een naar wens te kiezen herhalingsfrequentie pulsvormig open gestuurd wat betekent dat uit de mondstukken 8a, 8b drukluchtstoten uittreden - schematisch aangegeven met 20a resp. 20b.

In de praktijk is gebleken dat dergelijke drukstoten voor een dier 22, bijvoorbeeld een varken, een onweerstaanbare prikkel vormen om zich van de bron der drukstoten, in het geval dus van de mondstukken 8a, 8b, af te bewegen. Dit heeft tot gevolg dat het dier zich in de richting van de pijl 24 zal gaan bewegen wat uiteraard het beoogde effekt is.

Hoewel men in bepaalde gevallen met slechts weinig mondstukken zal kunnen volstaan zullen er ongetwijfeld omstandigheden zijn waarin de dieren een betrekkelijk lang trajekt moeten afleggen en over de gehele lengte van dit trajekt moeten worden geprikkeld om in beweging te blijven.

Een daarvoor geschikte installatie is schematisch aangegeven in figuur 2. Aan weerskanten van het af te leggen trajekt, dat moet worden afgelegd in de richting van de pijl 26, is een rij mondstukken 30a, 32a, 34a resp. 30b, 32b, 34b aangebracht.

Deze mondstukken zijn paarsgewijs via de leidingen 30c, 32c, 34c verbonden met de uitgangen -van een centrale klepbesturing 36 die wordt gevoed vanuit een compressor 38 waarvan de perszijde is verbonden met het buffervat 40. De klepbesturing is dan bij voorkeur zodanig dat de paren kleppen 30a-30b, 32a-32b, 34a-34b achtereenvolgens met een geschikte herhalingsfrequentie met luchtstoten worden bekrachtigd zodat de dieren 42, 44 regelmatige prikkels krijgen om zich in de gewenste bewegingsrichting, aangegeven met de pijl 26, te verplaatsen.

De inrichting volgens de uitvinding kan worden toegepast wanneer dieren in een gewenste richting moeten worden gedreven, bijvoorbeeld in fokkerijen of slachtplaatsen, en met bijzonder voordeel daar waar de dieren een lage doorgang moeten passeren, doch ook voor het uitdrijven van dieren uit een veetransportwagen. Bij voorkeur zal de inrichting zijn opgebouwd uit gemakkelijk te installeren eenheden, elk bestaande uit een verbindingskanaal waarop de mondstukken, elk via een klep, zijn aangesloten. Volgens de uitvinding is dit verbindingskanaal dan bij voorkeur zo ruim gedimensioneerd dat het tevens dient als buffervolume. Hoe een dergelijke installatie volgens de uitvinding kan zijn opgebouwd is schematisch aangegeven in figuur 3.

Het verbindingskanaal is in deze uitvoeringsvorm een ruim gedimensioneerde buis 50 welke via de leiding 52 is aangesloten op de uitgang van een compressor 54 die wordt aangedreven door een aandrijfmotor 56, bijvoorbeeld een elektromotor met de bijbehorende netaansluiting 58; uiteraard kan de elektromotor 56 ook worden gevoed door een stroomaggregaat. Regelmatig over de lengte der buis 50 verdeeld is een aantal uitstroomeenheden aangebracht, aangegeven met 60a-70a. Elke dergelijke eenheid bestaat uit een uitstroommondstuk 72 en een pneumatisch bestuurbare klep 74; via de besturingsleidingen 76a zijn de respectievelijke kleppen aangesloten op de pneumatische besturingseenheid 88.

De gewenste bewegingsrichting is aangegeven met de pijl 90.

In vrijwel alle gevallen zal men er de voorkeur aan geven aan weerskanten van het door de dieren af te leggen trajekt een buis met uitstroomeenheden aan te brengen zoals aangegeven met het tegenover de buis 50a getekend gedeelte van de buis 50b.

Door een geschikte achtereenvolgende sturing van de kleppen 74 der uitstroomeenheden wordt bereikt dat een serie luchtpulsen wordt uitgestoten voortschrijdend in de richting van de pijl 90 waardoor de dieren zich in de gewenste richting zullen gaan bewegen.

Figuur 4 tenslotte toont hoe een installatie volgens de uitvinding gemakkelijk kan worden ondergebracht in een nieuw te construeren of reeds bestaande veetransportwagen; deze is aangegeven met het verwijzingscijfer 92. Langs de opstaande wanden 94a, 94b en onder het dak 94c zijn de buizen 50a-50d aangebracht elk uitgevoerd op de aan de hand van figuur 3 toegelichte wijze en elk voorzien van uitstroom-eenheden 96 overeenkomstig die welke zijn besproken aan de hand van figuur 3 en eveneens gestuurd op de aan de hand van deze figuur toegelichte wijze. Via de leidingen 52 staan de buizen 50a-50d in verbinding met een, niet getekende, motor-compressorcombinatie ondergebracht in het compartiment 98 aan de achteronderzijde van de transportwagen 92.

Opgemerkt wordt dat figuur 4 eenvoudigheidshalve een veewagen met hoog compartiment toont terwijl in de praktijk dergelijke wagens veeal uit twee of meer boven elkaar gelegen lage compartimenten of etages bestaan waarin men zich slechts gebukt kan bewegen - een feit dat het uitdrijven der dieren aanzienlijk bemoeilijkt.

Gebleken is dat de in het voorgaande beschreven wijze van prikkelen der dieren bijzonder effektief is en een diervriendelijk alternatief vormt voor de tot nu toe toegepaste methoden waarbij de dieren door de inwerking van lawaai, bijvoorbeeld door het slaan op de wanden der transportwagen danwel door zich in de transportwagen bevindende personen, veelal onder het uitoefenen van lichamelijk geweld, uit de wagen worden gedreven.

Claims (12)

1. Inrichting voor het prikkelen van dieren teneinde deze ertoe te brengen zich in een gewenste richting te bewegen, gekenmerkt door tenminste één, op een bron van een onder druk staand medium aangesloten, uitstroommondstuk met middelen voor het intermitterend en pulsvormig daaraan toevoeren van dit medium.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het mondstuk via een bestuurbare klep is verbonden met de bron.

3. Inrichting volgens conclusie 1-2, gekenmerkt door een aantal in de gewenste bewegingsrichting in een rij opgestelde mondstukken.

4. Inrichting volgens conclusie 1-3, met het kenmerk, dat het mondstuk in de gewenste bewegingsrichting is gericht.

5. Inrichting volgens conclusie 2-4, gekenmerkt door een klepbesturingsinrichting waarmee pulsduur en -herhalingsfre-quentie naar wens instelbaar zijn.

6. Inrichting volgens conclusie 1-5, gekenmerkt door een langwerpig mediumkanaal dat een aantal, elk met een mondstuk verbonden, bestuurbare kleppen draagt.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat dit kanaal zodanig is gedimensioneerd dat het als mediumbuffer-volume werkzaam is.

8. Inrichting volgens conclusie 1-7, met het kenmerk, dat het medium lucht is.

9. Installatie voor het prikkelen van dieren teneinde deze ertoe te brengen zich in een gewenste richting te bewegen, gekenmerkt door tenminste twee, aan weerskanten van de gewenste door de dieren te volgen baan opgestelde inrichtingen volgens één of meer der conclusies 1-8.

10. Veetransportwagen gekenmerkt door een installatie volgens conclusie 9.

11. Veetransportwagen volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat onder het dak daarvan een inrichting volgens conclusie 1-8 is aangebracht.

12. Veetransportwagen volgens conclusie 10-11, gekenmerkt door een vast aan de wagen gemonteerd motor-compressoraggregaat.