NL8801871A - Vat bestaande uit een houder en een zak. - Google Patents

Description

Vat bestaande uit een houder en een zak.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een vat bestaande uit een houder en uit een zich in de houder bevindende, niet vormvaste zak, waarbij de houder voorzien is van een gat ter opname van een afsluitbare vulopening van de zak.

Dergelijke vaten zijn bekend. Slechts de zak komt daarbij in aanraking met de in het vat opgenomen poedervormige of vloeibare stoffen. Derhalve moet daarvoor een materiaal gekozen worden dat in chemisch opzichte bestand is tegen deze stoffen. De houder moet het vat de vereiste vormvastheid verschaffen, zodat het gemakkelijk gestapeld of verrold kan worden. Aangezien de houder niet in aanraking komt met de opgenomen stoffen, kan daarvoor een willekeurig materiaal gekozen worden dat de gewenste sterkte- en stijfheidseigenschappen bezit.

Het voordeel van een dergelijk vat is dat de keuzemogelijkheid voor de genoemde materialen groter is dan bij een vat dat geen aparte zak bezit. Het bekende vat bezit echter verscheidene nadelen die samenhangen met de sterkte. Zoals genoemd verschaft de houder de vereiste stevigheid aan het vat. Dit betekent dat de niet-vormvaste zak op de juiste wijze ondersteund moet worden door de houder. In het bijzonder mag de zak daarbij niet blootgesteld worden aan hoge plaatselijke belastingen of puntlassen, zodat de houder moet zorgen voor een gelijkmatige verdeling van ondersteuningskrachten of schokken.

In de praktijk blijkt een gelijkmatige belastingoverdracht tussen houder en zak echter niet goed bereikbaar. De verbindingsplaats tussen zak en houder rond de vulopening is in het bijzonder kwetsbaar. Bij schokken of wisselende belastingen treden daarbij vaak te hoge belastingen op in het zakmateriaal, waardoor dit uiteindelijk scheurt en de in-houd weg kan lopen. Ook bij onderlinge verbindingen op andere plaatsen van houder en zak doet zich dit probleem voor. Bekend is bijvoorbeeld dat het bevestigen van de zak in de wederzijdse kraalrand tussen deksel en romp van een cilindrisch vat tot hetzelfde probleem leidt.

Doel van de uitvinding is derhalve een vat van het in de aanhef genoemde soort te verschaffen, dat betere sterkte-eigenschappen bezit. Dit doel wordt bereikt doordat de zak los in de houder ligt zodanig dat de vulopening beweegbaar is ten opzichte van dat gat. Bij het vat volgens de uitvinding is de houder niet verbonden met de zich daarin bevindende zak, ook niet bij de vulopening. Ondanks dat blijken ook bij ronde vaten geen al te grote verplaatsingen op te treden tussen de vulopening van de zak en het gat in de houder, zodat de vulopening steeds goed toegankelijk blijft. Daarbij zorgt de wederzijdse wrijving tussen houder en zak, vooral wanneer het vat gevuld is, voor de nodige stabiliteit. Indien het vat niet een ronde vorm bezit, bijvoorbeeld vierkant is, is de stabiliteit natuurlijk nog groter.

Een verder probleem bij de bekende vaten is, dat ter plaatse van lasverbindingen in de zak scheuren kunnen optreden. Bepaalde belastingtoestanden blijken daarbij bijzonder ongunstig te zijn. Een voorbeeld daarvan is het op de grond vallen van het vat in niet geheel gevulde toestand. De door de traagheid van het vulmateriaal veroorzaakte schok kan daarbij tot zulke hoge trekspanningen in het zakmateriaal leiden, dat dit op de lasnaden scheurt. Volgens de uitvinding kan ook in dit opzicht een verbetering verkregen worden doordat de maximale uitwendige afmetingen van de zak groter zijn dan de bijbehorende inwendige afmetingen van de houder. De bij het vallen opgewekte schok wordt nu niet opgenomen door de zak, doch door de houder die daar beter tegen bestand is.

Het is bekend om de vulopening te voorzien van een kraag. Daarin kan bijvoorbeeld een afsluitdop geschroefd worden. Bij het vat volgens de uitvinding is daarbij voorzien dat de afmetingen van het gat in de houderwand groter zijn dan de uitwendige afmetingen van de kraag. Ook in deze uitvoering kan nu het zakmateriaal niet te hoog belast worden.

Zoals genoemd wordt de zak door wrijving in de juiste stand gehouden in de houder. Indien nodig kan daarbij voorzien zijn dat de zak uitwendig en/of de houder inwendig ten minste gedeeltelijk voorzien zijn/is van een lostrekbaar kleefmiddel. Het kleefmiddel kan daarbij in een rondlopende strook zijn aangebracht. Hierbij kan, zelfs wanneer de wrijving minimaal is, zoals bij een leeg vat, wederzijdse verschuiving geheel vermeden worden.

Aangezien de vulopening beweegbaar is ten opzichte van de houder, kan deze ook zover daarin worden gedrukt, dat hij niet buiten de houder uitsteekt. Dit is niet alleen gunstig in verband met de stapelbaarheid van de vaten, doch ook voor de bescherming van de kraag. Door de tegendruk van het soepele zakmateriaal wordt verhinderd dat de kraag al te ver zou wegzakken in de houder, zodat hij goed bereikbaar blijft in verband met vullen of ledigen van het vat. Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding is daarbij de kraag voorzien van een strook stijf materiaal, waarvan de afmeting in één richting kleiner is en in een andere richting groter is dan die van het gat, zodanig dat kraag en strook in de richting met de grootste afmeting naar buiten uit de houder beweegbaar zijn, en zodanig dat de strook met zijn in die richting buitenste einden aan de buitenzijde van de houder op het, het gat omgevende, gedeelte van de wand van de houder kan steunen. In verband met het vullen of ledigen van het vat kan nu de strook buiten de houder ondersteund worden. Daardoor wordt een min of meer vastliggende plaats voor de vulopening verzekerd, zodat deze op normale wijze gebruikt kan worden voor het vullen of ledigen. Verder vormt de strook een geschikt aan-grijpingsmiddel voor het vasthouden van de daaraan verbonden kraag, zodat deze stevig afgesloten kan worden door daarin een stop te schroe- * ven.

Zoals genoemd kan de strook met kraag weggeduwd worden in de houder. Daarbij kan de houder geheel afgesloten worden doordat ten minste nabij het gat de houderwand dubbellagig is, waarbij de buitenste laag voorzien is van een daaruit gesneden klep waarmee het gat in de binnenste laag afsluitbaar is. Bij deze laatste uitvoeringsvorm is het vat, wanneer de klep gesloten is, volkomen vlak aan de buitenzijde. De klep is bij voorkeur groter dan het gat, en vastzetbaar op de binnenste laag rond het gat door middel van een lostrekbaar kleefmiddel.

Ten slotte kan bij een houder met een dubbellagige wand zoals hiervoor genoemd zijn voorzien dat de omtrek van de uitsnijding voor de klep in de buitenste laag onrond is en dat de uiteinden van de strook volgens zijn grootste lengte overeenkomstig twee tegenover elkaar liggende gedeelten van de uitsnijding gevormd zijn en dezelfde onderlinge afstand bezitten als die gedeelten, zodanig dat de strook onverdraaibaar kan worden vastgehouden wanneer hij op de binnenste laag van de houderwand steunt tussen die gedeelten.

Het voordeel van deze uitvoering is dat de strook, nadat hij buiten op de houderwand is aangebracht, automatisch vergrendeld is tegen verdraaien. Bij het in- of uitschroeven van de stop wordt bovendien voortdurend een drukkracht uitgeoefend op de strook, waardoor hij in zijn vergrendelde stand aangedrukt wordt en waardoor het risico van meedraaien verregaand wordt vermeden.

Het vat volgens de uitvinding bezit, aangezien de zak geheel los is van de houder, het voordeel dat de voering "inzakt" bij het leeglopen. Derhalve is geen apart ontluchtingsgat nodig. Wanneer de zak nagenoeg of geheel leeg is, kan deze uit de houder genomen worden via het zich daarin bevindende gat. Daarna kan ook de laatste rest vulstoffen uit de zak verwijderd worden door deze open te knippen en uit te laten lekken. Bij stoffen met hoge viscositeit kan de zak ook "uitgewrongen" worden. De zak, met de daarin nog aanwezige resten vulstof, kan nu gescheiden van de houder behandeld worden.

Vooral bij vulstoffen die een belasting voor het milieu zouden kunnen vormen is dit een voordeel. De zak die, gezien zijn niet-vormvaste karakter, teruggebracht kan worden tot een klein pakketje, kan daarbij afgevoerd worden naar een speciaal daarvoor bestemde afvalverwerkings-inrichting, terwijl de vormvaste volumineuze houder op eenvoudiger wijze verwerkti of eventueel opnieuw gebruikt kan worden. Ook kan daarbij een aantal tot een klein pakketje teruggebrachte zakken verzameld worden in één houder, die vervolgens afgevoerd wordt naar een verwerkingsinrichting ("back-in-box" principe).

Vervolgens zal de uitvinding aan de hand van een uitvoeringsvoor-beeld verder worden toegelicht.

Fig. 1 toont het vat met het deksel in gesloten toestand.

Fig. 2 toont het vat van fig. 1 met het deksel geopend.

Fig. 3 toont het vat van fig, 2 met de vulopening en de strook vastgezet op de houderwand.

Fig. 4 toont volgens lijn IV-IV van fig. 5 de fase waarin de vulopening met de strook uit de houder bewogen wordt.

Fig. 5 toont een bovenaanzicht overeenkomstig fig. 4.

Het in fig. 1 afgebeelde vat 1 bestaat uit een houder 2 van stijf materiaal, bijvoorbeeld een laminaat van kraftpapier, in combinatie met metaal of kunststofelementen, dan wel alleen metaal of kunststof, alsmede een zak 3 van soepel materiaal, bijvoorbeeld een samengestelde metaal-kunststoffolie, dan wel alleen een kunststoffolie. De afgebeelde houder 2 is cilindrisch, welke vorm de zak 3 ruwweg eveneens vertoont. De zak 3 kan daarbij vervaardigd zijn uit afzonderlijke onder- en bovenstukken 4, 5 die langs hun rand vastgelijmd zijn aan het rompstuk 6. Het bovenstuk 5 van de zak bezit verder een bekende kraag 7 waarin een stop 8 is geschroefd. Deze vulkraag 7 is op bekende wijze vastgelast in een gat in het bovenstuk 5.

De houder 2 bezit een bekende constructie. De romp 9 daarvan is afgesloten door een onderschijf 10 en een bovenschijf 11, die op bekende wijze aan elkaar bevestigd kunnen zijn door een hoekverstijvingsrand 12. De bovenschijf bestaat in de afgebeelde uitvoeringsvorm uit twee op elkaar gelijmde lagen 13, 14. De buitenste laag 13 is voorzien van een uitgesneden deksel 17 met achthoekige vorm, de binnenste laag 14 bezit een gat 15 met kleinere afmetingen dan het deksel 17. In gesloten toestand kan het deksel 17 daarom op het materiaal van de laag 14 rond het gat 15 rusten. Door een lostrekbaar kleefmiddel kan het deksel 14 gesloten gehouden worden.

Zoals te zien is in fig. 1 is, wanneer het deksel gesloten is, de kraag 7 naar binnen in het vat gedrukt, onder het deksel 14. Wanneer het deksel 14 wordt geopend (fig. 2), zijn de kraag 7 en de stop 8 direct bereikbaar.

Ten einde de kraag 7 en de stop 8 gemakkelijk te kunnen hanteren, bijvoorbeeld voor het vullen van het vat 1, is de kraag 7 voorzien van een strook 16 van stijf materiaal. De breedte van deze strook 16 is kleiner dan de diameter van het gat 15, de lengte groter. Daardoor kan, zoals afgebeeld in fig. 3, deze strook 16 door het gat 15 naar buiten worden bewogen en vervolgens met zijn uiteinden op de binnenste laag 14 worden gelegd. Aangezien de uiteinden van de strook 16 overeenkomstig het dekselgat gevormd zijn, wordt daarbij de strook 16 overdraaibaar vastgehouden.

In fig. 4 en 5 is weergegeven hoe de strook 16 met daaraan bevestigd de kraag 7 en de zak 3 buiten de houder 2 gebracht wordt. De strook 16 wordt daartoe eerst gekanteld, zodat hij met één eind uit het gat 15 bewogen kan worden. Daarna wordt hij in die gekantelde stand verder naar buiten getrokken, totdat het andere eind buiten het gat 15 komt. Vervolgens wordt de strook plat op de binnenste laag 14 gelegd, zoals afgebeeld in fig. 3. Aangezien de zak 3 slechts verbonden is aan de kraag 7 of de strook 16 en niet aan de houder 2, kan deze zak 3 die bewegingen van de strook 16 goed volgen.

Ten slotte kan, zoals afgebeeld in fig. 1, de zak 3 in de houder 2 worden gepositioneerd door middel van een laag lostrekbaar kleefmiddel 18.

Claims (8)

1. Vat bestaande uit* een houder en uit een zich in de houder bevindende, niet vormvaste zak, waarbij de houder voorzien is van een gat ter opname van een afsluitbare vulopening van de zak, aet het kenaerk, dat de zak los in de houder ligt zodanig dat de vulopening beweegbaar is ten opzichte van dat gat.

2. Vat volgens conclusie 1, waarbij de zak bij benadering dezelfde vorm bezit als de houder, aet het kenaerk, dat de maximale uitwendige afmetingen van de zak groter zijn dan de bijbehorende inwendige afmetingen van de houder.

3. Vat volgens conclusie 1 of 2, waarbij de vulopening voorzien is van een kraag, aet het kenaerk, dat de afmetingen van het gat in de houderwand groter zijn dan de uitwendige afmetingen van de kraag.

4. Vat volgens conclusie 1, 2 of 3, aet het kenaerk, dat de zak uitwendig en/of de houder inwendig ten minste gedeeltelijk voorzien zijn/is van een lostrekbaar kleefmiddel.

3. Vat volgens conclusie 1, 2, 3 of 4, aet het kenaerk, dat de kraag voorzien is van een strook stijf materiaal, waarvan de afmeting in één richting kleiner is en in een andere richting groter is dan die van het gat, zodanig dat kraag en strook in de richting met de grootste afmeting naar buiten uit de houder beweegbaar zijn, en zodanig dat de strook met zijn in die richting buitenste einden aan de buitenzijde van de houder op het, het gat omgevende, gedeelte van de wand van de houder kan steunen.

6. Vat volgens conclusie 1, 2, 3, 4 of 5, aet het kenaerk, dat ten minste nabij het gat de houderwand dubbellagig is, waarbij de buitenste laag voorzien is van een daaruit gesneden klep waarmee het gat in de binnenste laag afsluitbaar is.

7. Vat volgens conclusie 6, aet het kenaerk, dat de klep groter is dan het gat, en vastzetbaar is op de binnenste laag rond het gat door middel van een lostrekbaar kleefmiddel.

8. Vat volgens conclusie 6 of 7, aet het kenaerk, dat de omtrek van de uitsnijding voor de klep in de buitenste laag onrond is en dat de uiteinden van de strook volgens zijn grootste lengte overeenkomstig twee tegenover elkaar liggende gedeelten van de uitsnijding gevormd zijn en dezelfde onderlinge afstand bezitten als die gedeelten, zodanig dat de strook onverdraaibaar kan worden vastgehouden wanneer hij op de binnenste laag van de houderwand steunt tussen die gedeelten.