NL8700667A

NL8700667A - Endovascular connector.

Info

Publication number: NL8700667A
Application number: NL8700667A
Authority: NL
Original assignee: Rogier Guido Marie Biemans
Priority date: 1987-03-20
Filing date: 1987-03-20
Publication date: 1988-10-17
Also published as: AU1571588A; WO1988006865A1

Description

%.·

875019/Ti/MB

* - 1 -

Korte aanduiding: Endovascular connector.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verbinden van de ruimten van bloedvaten en/of grafts (kunstmatige bloedvaten). Een dergelijke inrichting zal in het nu volgende worden aangeduid als een "endovascular connector", of: connector.

Ondanks de sinds de jaren '50 spectaculair verbeterde operatietechnieken mislukken in de huidige vaatchirurgie nog vele reconstructies. Bij dergelijke ingrepen worden vaten - hetzij natuurlijke vaten, hetzij natuurlijke vaten enerzijds en kunstmatige vaten (grafts) anderzijds - door, door de vaatwanden verlopende hechtingen met elkaar verbonden.

Op de hechtingsplaats treden krachten op met een gecompliceerde onderlinge samenhang. Enerzijds zijn er in de vaat-langsrichting gerichte krachten en anderzijds treden circulaire krachten op die het gevolg zijn van de, door de passerende bloedgolf veroorzaakte, uitzetting van het vat. Bovendien treden er nog radiaal gerichte krachten op. Deze krachten worden gezien als oorzaak van het optreden van hyperplasie (een reactieve verdikking van de vaatwand die de vrije doorlaat van het vat verkleint). Het is duidelijk dat daardoor de kans op mislukken der reconstructie aanzienlijk wordt vergroot.

Bij de verbinding van een graft met een natuurlijk vat is er uiteraard een verschil in stijfheid (in de Angelsaksische vakliteratuur aangeduid als "compliance mismatch") tussen de graft en het natuurlijke vat welke in het bijzonder bij een distale anastomose leidt tot een schok-belasting op de overgang tussen graft en bloedvat.

Onafhankelijk van het type anastomose is het voorts zeer gewenst dat er vrijwel geen diameterverloop tussen aanvoerend bloedvat, anastomose en afvoerend bloedvat optreedt. Met de bekende technieken is dit echter vrijwel niet te realiseren.

De uitvinding beoogt voor bovenomschreven problemen een oplossing te verschaffen en berust op het inzicht dat 8/00667 + - 2 - f ** dit mogelijk is wanneer de beide vaten met elkaar worden verbonden door een connector die zodanig is uitgevoerd dat voor de beide vaten optimale hechtings- resp. verbindings-plaatsen met het betreffende vat kunnen worden gerealiseerd. Aldus wordt de plaats van fixatie - welke overeenkomt met de plaats van reactieve verdikking der vaatwand - gescheiden van de plaats waar de lumina der vaten (graft) in elkaar overgaan, en deze overgang kan tevens vrijwel isometrisch zijn. Hierdoor wordt het optreden van turbulenties tot een minimum beperkt.

De uitvinding stelt aldus het gebruik voor van een buisvormig koppeldeel met een eerste einde, ingericht te worden ingestoken in het open einde van het lichaamsvat en een tweede einde ingericht ter opname van het open einde van het andere vat.

Deze connector moet enerzijds voldoende stevigheid hebben en anderzijds het lumen zo groot mogelijk houden; met de gebruikelijke, op zich bekende en voor grafts reeds toegepaste materialen (zoals bijvoorbeeld bekend uit de Nederlandse octrooischriften 164470 en 165647) kan aan deze eisen worden voldaan, in het bijzonder voor wat betreft de keuze der maaswijdte voor een optimale incorporatie. Voorkeursuitvoeringsvormen zijn beschreven in de volgende conclusies.

De in het voorgaande beschreven krachten worden opgenomen daar waar de ligatuur is aangebracht; zo er al reactieve vaatwandverdikking optreedt is dit dus op afstand van het einde van het insteekdeel zodat de vrije doorsnede van het bloedvat daardoor niet zal worden beïnvloed. Voorts zal er aan beide einden van de connector ingroei optreden die de bevestiging en afdichting verbetert.

De connector volgens de uitvinding betekent een aanzienlijke vereenvoudiging van de anastomose techniek welke daardoor ook door niet-vaatchirurgen kan worden toegepast. Dit is in het bijzonder van belang bij het behandelen van patiënten met ernstig letsel als gevolg van calamiteiten en ongevallen; de arteriële en/of veneuze circulatie 67 0 0 66 7 - 3 - * r kan snel worden hersteld waardoor de ischaemie-tijd sterk wordt verkort en daardoor de kans op blijvende beschadigingen van organen of lichaamsdelen sterk afneemt.

Eventueel kan later een definitieve reconstructie worden uitgevoerd.

Andere toepassingen zijn het gebruik bij arterio-veneuze fistels voor haemodialyse welke reeds kort na het aanbrengen bruikbaar zijn en het gebruik bij arterioveneuze shunts die bij toepassing van de connector volgens de uitvinding gemakkelijk (geheel of gedeeltelijk) kunnen worden vervangen.

Verder kan worden gedacht aan toepassing bij orgaan-transplantaties en reconstructieve chirurgie van de aderen.

De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de tekening. Hierin is:

Figuur la een perspectivische afbeelding van een eerste uitvoeringsvorm volgens de uitvinding, bestemd voor het verbinden van vaten en/of grafts met onderling verschillende diameter.

Figuur 1b is een langsdoorsnede door deze uitvoeringsvorm.

Figuur 2a is een perspectivische afbeelding van een tweede uitvoeringsvorm volgens de uitvinding, eveneens bestemd voor het verbinden van vaten en/of grafts met onderling verschillende diameter.

Figuur 2b is een langsdoorsnede door deze uitvoeringsvorm.

Figuur 3 is een langsdoorsnede door een derde uitvoeringsvorm bestemd voor het onderling verbinden van vaten en/of grafts met in hoofdzaak gelijke diameter.

Figuur 4 is een langsdoorsnede door een vierde uitvoeringsvorm, eveneens bestemd voor het onderling verbinden van vaten en/of grafts met in hoofdzaak gelijke diameter.

Figuur 5a is een perspectivische afbeelding van een vijfde uitvoeringsvorm bestemd voor het maken van een aftakking op een vat.

Figuur 5b is een langsdoorsnede door deze uitvoeringsvorm.

fc · v 7 7 C 7 * 4 - 4 -

De inrichting volgens de uitvinding zal in het nu volgende worden aangeduid als "endovascular connector", of: connector .

De in figuur la afgebeelde uitvoeringsvorm van deze connector is in zijn geheel aangegeven met het verwijzings-cijfer 1.

Deze, enigszins trechtervormige, connector is uitgevoerd met een insteekeinde 2 bestemd te worden ingestoken in een bloedvat 3 welk insteekeinde 2 overgaat in een naar het, zich vanaf het insteekeinde 2 verwijdend lijfdeel 4 waarvan de wand nabij de monding 5 over een gedeelte 6 dunner is uitgevoerd, zodat een inwendige schouder 7 wordt gevormd. Deze schouder 7 dient als aanslag voor de eindrand 8 van een in de monding 5 in te steken tweede vat 9. Deze connector is bestemd te worden gebruikt voor het tot stand brengen van een endovasculare verbinding waarin het bloed stroomt in de richting van de pijl 10.

Het vat 3 wordt met een ligatuur 11 vastgezet op het insteekeinde 2 en een omtreksgroef 12, gevormd ter plaatse van de overgang tussen het insteekeinde 2 en het lijfdeel 4 verbetert de met dit ligatuur verkregen bevestiging.

Eventueel kan naast deze groef een, niet in de figuur aangegeven, ringvormige verdikking zijn gevormd. De in de figuren la en lb afgebeelde uitvoeringsvorm is bestemd te worden gebruikt daar waar de diameters van de vaten waartussen een verbinding tot stand moet worden gebracht verschillen .

De connector 16 volgens figuur 2a en 2b is bestemd te worden gebruikt in het geval waarin het bloed stroomt van het insteekeinde naar het andere einde, dus in de richting van de pijl 15. In deze figuren zijn met delen uit de figuren la en lb overeenkomende delen aangegeven met gelijke, echter van een accent voorziene, verwijzingscijfers.

Bij de uitvoeringsvorm volgens de figuren 2a en 2b wordt het vat 9’ over de monding 5' geschoven waartoe de eindzone 17 van het lijfdeel 4' een wat kleinere diameter heeft zodat een uitwendige schouder 18 is ontstaan die bij BHu rif; 7.

5 £ - 5 - het aanbrengen van het vat 9' dient als aanslag voor de eindrand 8' van dit laatste.

De uitvoeringsvorm volgens figuur 3 komt in hoofdzaak overeen met die volgens de figuren la en 1b, echter met dit verschil dat de diameter van de in zijn geheel met het verwi jzingsci jfer 20 aangegeven connector over de gehele lengte in hoofdzaak gelijk is; het insteekeinde 21 dat in het vat 22 wordt ingestoken is ook hier voorzien van de om-treksgroef 23 voor het lokaliseren van de ligatuur 24 terwijl het opneemeinde 25 over een gedeelte van de lengte een kleinere diameter heeft zodat ook hier de schouder 26 wordt gevormd die een aanslag vormt voor de eindrand 27 van het in te steken vat 28.

Deze uitvoeringsvorm is bestemd voor die toepassingen waarin het bloed stroomt in de richting van de pijl 29.

De uitvoeringsvorm volgens figuur 4 komt in hoofdzaak overeen met die volgens figuur 3; overeenkomstige delen zijn ook hier aangegeven met gelijke verwijzingscijfers, echter voorzien van een accent.

Deze, in zijn geheel met het verwijzingscijfer 30 aangegeven connector is bestemd voor toepassing in het geval waarin het bloed stroomt in de richting van de pijl 31 en hiertoe is het opneemeinde 32 voor het vat 33 uitgevoerd met een gedeelte 34 met kleinere diameter zodat een uitwendige schouder 35 wordt gevormd die dient als aanslag voor het einde 36 van het vat 33.

De uitvoeringsvorm volgens de figuren 5a en 5b is bestemd voor het maken van een aftakking aan een bloedvat; dit laatste is in de figuur 5a aangegeven met het verwijzingscijfer 40.

De in zijn geheel met het verwijzingscijfer 41 aangegeven connector bestaat uit een buisvormig deel 42 met twee insteekeinden 43 en 44, elk voorzien van een omtreksgroef 45, resp. 46 en een aftakking 47 waarvan het versmalde einde 48 dat via de schouder 49 overgaat in het deel 47 is bestemd ter opname van het vat 50.

.*>.0 0 66 7 - 6 - 'l

Figuur 5a toont het gebruik van deze connector; in het vat 40 wordt een langssnede 51 gevormd van zodanige lengte dat het buisvormig deel 42 daarin kan worden ingebracht door dit deel bijvoorbeeld eerst in te steken en geheel naar rechts te bewegen totdat het linker einde via de insnijding in het vat kan worden gebracht en het vervolgens naar links te schuiven totdat de aftakking 47 in het midden der insnijding ligt; met de ligaturen 52 en 53 kan de . connector vervolgens worden vastgezet.

Het vat 50 wordt over het opneemeinde 48 geschoven.

Voor wat betreft de verbinding tussen de in de figuren met de verwijzingscijfers 6, 17, 25, 34 en 48 aangegeven einden der respectievelijke connectors en de daarmee samenwerkende vaten kan nog worden opgemerkt dat deze vaten met een geschikt aantal hechtingen kunnen worden gefixeerd waarbij de hechtingen zodanig kunnen worden gelegd dat zij geheel buiten het lumen blijven.

p Ί ft n r λ* «? * ·· W ƒ

Claims

1. Inrichting voor het verbinden van de ruimten van bloevaten en/of grafts, gekenmerkt door een buisvormig koppeldeel met een eerste einde, ingericht te worden ingestoken in het lichaamsvat en een tweede einde, ingericht ter opname van het open einde van het andere vat.

2. Inrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk dat het tweede einde is voorzien van een op afstand van de eindrand ervan gelegen uitwendige aanslag voor de eindrand van een over dit einde aan te brengen vat.

3. Inrichting volgens conclusie 2 met het kenmerk dat deze aanslag wordt gevormd door de getrapte overgang van de buitenwand van de, versmalde, eindzone naar de wijdere buitenomtrek van het koppeldeel.

3 fc - 7 -

4. Inrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk dat het tweede einde is voorzien van een op afstand van de eindrand ervan gelegen inwendige aanslag voor de eindrand van een in dit einde in te steken vat.

5. Inrichting volgens conclusie 4 met het kenmerk dat deze aanslag wordt gevormd door de getrapte overgang van de binnenwand van de, verwijde, eindzone naar de smallere binnenboring van het koppeldeel.

6. Inrichting volgens conclusie 1-4 met het kenmerk dat het koppeldeel is voorzien van een buisvormige, met de ruimte daarbinnen in verbinding staande, aftakking, bestemd te worden ingestoken in, of ter opname van, een derde vat.

7. Inrichting volgens conclusie 1-6 met het kenmerk dat in de buitenwand van het insteekeinde een omtreksgroef en/of ring is gevormd. 87 0 0 6 6 7