NL8700453A

NL8700453A - Laadvloer van een vrachtvoertuig.

Info

Publication number: NL8700453A
Application number: NL8700453A
Authority: NL
Original assignee: Talson Transport Engineering
Priority date: 1987-02-24
Filing date: 1987-02-24
Publication date: 1988-09-16
Also published as: DE3863796D1; EP0282122B1; US4887937A; EP0282122A1

Description

P & c *

* W 6331-2 Ned.B/EvF

*9

Korte aanduiding: Laadvloer van een vrachtvoertuig.

De uitvinding heeft betrekking op een laadvloer, meer in het bijzonder van een vrachtvoertuig, voorzien van een aantal evenwijdig aan elkaar lopende draagstroken van het type, waarop een last met geringe wrijvingsweerstand over de laadvloer kan worden verplaatst, waarbij 5 selectief in de ene of de andere richting aandrijfbare veroplaatsings- middelen aanwezig zijn, die op een ondergrond met lage wrijvingscoëfficiënt zijn ondersteund en die in wrijvingscontact met de onderzijde van een last kunnen treden om deze in de ene of andere richting evenwijdig aan de draagstroken te verplaatsen. Dergelijke laadvloeren treft men o.a. aan 10 bij voor het vervoer van containers en/of pallets ingerichte vrachtwagens.

De draagstroken bestaan daarbij veelal uit smalle rollenbanen, waarvan de rollen vrij draaibaar zijn gemonteerd en in hun werkzame draagstand met hun bovenste gedeelte juist boven laadvloerniveau uitsteken.

Afhankelijk van de (uniforme) breedte van de pallets c.q. containers kan 15 het laadvloeroppervlak daarbij uit meerdere naast elkaar gelegen secties bestaan, die elk bijvoorbeeld twee rollenbanen bevatten om de betreffende pallets c.q. containers nabij hun langsranden te ondersteunen. Voor het verplaatsen van zelfs zware lasten over een dergelijke, met rollenbanen uitgeruste laadvloer zijn naar verhouding geringe horizontale krachten 20 voldoende. In bepaalde situaties, zoals bij een hellende laadvloer, zouden zelfs ongecontroleerde, gevaar opleverende verplaatsingen kunnen optreden.

Daarom zijn speciale, aan te drijven verplaatsingsmiddelen toegepast om elke lastverplaatsing over de laadvloer gecontroleerd te doen plaatsvinden.

In een bekende uitvoering nu worden de verplaatsingsmiddelen gevormd 25 door ten minste één, tussen twee rollenbanen lopende ketting zonder einde, waarvan het bovenste part op een glijstrook rust en in zijn werkzame ver-plaatsingspositie juist boven laadvloerniveau uitsteekt om in wrijvingscontact met de onderzijde van de pallets c.q. containers te treden. Een nadeel van deze uitvoering is, dat het terugkerende of onderste part van 30 de ketting(en) een speciale constructie van de laadvloer, alsmede extra bouwhoogte vraagt, terwijl de (stalen) kettingschalmen gevaar voor beschadiging van de onderzijde van de pallets respectievelijk containers inhouden.

Volgens de uitvinding nu wordt aan dit bezwaar tegemoet gekomen 35 doordat de verplaatsingsmiddelen worden gevormd door een of meer wrijvings-banden, waarvan de einden elk op een nabij het betreffende einde van de laadvloer opgestelde trommel op- respectievelijk afwikkelbaar zijn bevestigd. De benodigde op- respectievelijk afwikkeltrommels vragen weinig 8700453 ί

A

- 2 - plaatsruimte en zijn betrekkelijk eenvoudig aan de einden (van de betreffende sectie) van de laadvloer te monteren. De wrijvingsband vormt voorts een effectief meeneemorgaan, dat bij eventuele slip geen noemenswaardige beschadigingen aan het grondvlak van de last veroorzaakt, weinig onderhoud 5 vraagt en gemakkelijk is te vervangen.

In een praktische uitvoeringsvorm, waarbij de draagstroken op bekende wijze uit rollenbanen bestaan, vormt ten minste één van deze rollenbanen tevens de ondergrond voor de wrijvingsband.

Aldus kan een bekend type laadvloer met uitsluitend draagstroken in 10 de vorm van rollenbanen op eenvoudige wijze tot een laadvloer met gecontroleerde en gestuurde lastverplaatsing worden omgebouwd door eenvoudig over ten minste één (bijvoorbeeld centraal gelegen) rollenbaan een wrijvingsband te leggen.

Opgemerkt wordt, dat het begrip "wrijvingsband" hier ruim dient te 15 worden opgevat en dat daaronder ook snaar- of kabelachtige trekorganen vallen.

De constructie volgens de uitvinding is voorts in het bijzonder geschikt om te worden toegepast bij een zogenaamde "getrapte laadvloer", die bovendien is uitgerust met een als hefplateau fungerend laadvloer-20 deel, zoals beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage 8502471.

De uitvinding wordt hieronder aan de hand van de tekening met een uitvoeringsvoorbeeld nader toegelicht.

Fig. 1 is een schematisch aanzicht in perspectief van een getrapte laadvloer van een vrachtvoertuig van het zwanenhalstype; 25 fig. 2 is een langsdoorsnede volgens de lijn II-II in fig. 1; fig. 3 is een dwarsdoorsnede door een wrijvingsband en zijn ondersteuning, waarbij de linkerhelft in de onwerkzame of verzonken positie en de rechterhelft in de geheven of werkzame positie is weergegeven en fig. 4 toont het hydraulische schema van de aandrijving van de 30 wrijvingsband.

De in fig. 1 afgebeelde laadvloer 1 is bijvoorbeeld van het type als beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage 8502471, waarbij de tussensectie 1C als hefplateau vanuit het vlak van de achterste sectie IA tot in het vlak van de voorste sectie 1B kan worden geheven. In het 35 getekende voorbeeld is de laadvloer voorzien van twee zich over de gehele laadvloerlengte uitstrekkende rolbanen 2, waarover de lasten, bijvoorbeeld containers of pallets, gemakkelijk te verplaatsen zijn. De toepassing van dergelijke rolbanen in laadvloeren is bekend. De afzonderlijke rollen zijn daarbij in het algemeen vrij draaibaar om hun dwars gerichte assen ύ “? ti ƒ. %.

f * - 3 - gemonteerd. Veelal worden de rollen daarbij in groepen ondersteund op in de laadvloer ingelaten holle dragers. Deze dragers zijn met behulp van een in de holle ruimte ervan in te laten drukmedium in de hoogterichting uitzetbaar teneinde de rollen vanuit een onwerkzame, in de laadvloer 5 verzonken positie in een werkzame draagstand te kunnen brengen, waarin zij met hun bovenste gedeelte juist boven het laadvloeroppervlak uitsteken. Tussen de beide rolbanen 2 is een zich over de gehele laadvloerlengte uitstrekkende wrijvingsband 3 volgens de uitvinding aangebracht. De vrije einden van deze wrijvingsband zijn elk op- respectievelijk afwikkelbaar 10 bevestigd op een aan de voorzijde respectievelijk achterzijde onder de laadvloer 1 opgestelde trommel 4 resp. 5. De wrijvingsband 3 is bestemd om in wrijvingscontact met de onderzijde van de op de rolbanen geplaatste last te worden gebracht teneinde deze last bij aandrijving in voor-respectievelijk achterwaartse beweging mee te nemen. De wrijvingsband 15 3 is onder geringe wrijving beweegbaar op een in de eigenlijke laadvloer ingelaten ondergrond 6 ondersteund. In het in de tekening weergegeven uit-voeringsvoorbeeld is als ondergrond een rollenbaan toegepast van het type als hiervoor reeds werd beschreven met betrekking tot de beide rollen-banen 2 (zie fig. 3). In de laadvloer 1 is een zich in langsrichting 20 uitstrekkend huis 15 ingelaten, waarin de draaibaar in een freem 16 gemonteerde rollen 2' onder tussenkomst van een drager 17 worden ondersteund.

De drager is hol uitgevoerd en bestaat uit elastisch materiaal, zodat door het toevoeren respectievelijk uitlaten van een drukmedium aan respectievelijk uit de koele dragerruimte een regeling van de hoogte van 25 het freem met rollen 16, 2’ tussen een onderste en een bovenste stand ten opzichte van de laadvloer 1 mogelijk is.

De bovenste stand is in de rechterhelft van fig. 3 weergegeven. In deze stand is de drager 17 door het toevoeren van een geschikt drukmedium, zoals perslucht, als het ware tot zijn door een aanslag van het freem 16 30 tegen een schouder van het huis 5 bepaalde maximumhöogte ,,opgepömpt,,.

De rollen 2r steken daarbij door passende openingen in een het huis 15 aan de bovenzijde bedekkende dekselplaat 15a heen naar boven en heffen de wrijvingsband 3 aldus op tot een boven het laadvloeroppervlak gelegen niveau.

35 In de onderste stand, die in de linkerhelft van fig. 3 is getoond, bevindt de drager 17 zich in een ingezakte toestand, doordat de holle dragerruimte is geëvacueerd en daardoor het volume ervan (praktisch) tot nul is gereduceerd. In deze laagste stand liggen de rollen 2' juist onder de dekselplaat 15a, terwijl de wrijvingsband 87 0 P 45 3 η <ψ - 4- onder het niveau van de laadvloer 1 op de dekselplaat 15a aanligt en juist vrij is van de rollen 2'.

Bij voorkeur zijn het freem en de drager in zelfstandige langssecties onderverdeeld, zoals bij de rollenbanen op zich zelf bekend is. Deze 5 langssecties kunnen dan onafhankelijk van elkaar met drukmedium worden gevoed, zodat zij onafhankelijk van elkaar, tezamen met de erdoor gedragen wrijvingsbandsectie, in hoogte verstelbaar zijn.

De wrijvingsband 3 wordt aan het voor- en achtereinde van de laadvloer 1 via een geleidingsrol 7 respectievelijk 8 naar de trommel 5 10 respectievelijk 4, geleid (fig. 2). De assen 4a en 5a van de trommels 4 en 5 zijn gekoppeld met in fig. 1 niet nader weergegeven, doch in het schema van fig. 4 als hydromotoren voorgestelde aandrijfmotoren 18 en 19.

De wrijvingsband 3 wordt voorts zowel in de overgangszone tussen de laadvloersecties 1B en 1C als in die tussen de laadvloersecties 1C en 15 IA geleid over drie extra rollen 9, 10, 11 resp. 12, 13, 14. De as van de rol 9 heeft daarbij een vaste positie ten opzichte van de voorste laadvloersectie 1B, terwijl de assen van de rollen 13 en 14 een vaste positie ten opzichte van de achterste laadvloersectie IA innemen. De rollen 10, 11 en 12 worden gedragen door de middelste laadvloersectie 1C en volgen 20 deze laatste dus in diens op- resp. neergaande beweging ten opzichte van de beide andere, vaste laadvloersecties. Het zal duidelijk zijn dat bij een aldus uitgevoerd geleiderollensysteem de totale wrijvingsbandlengte tussen de trommels 4 en 5 zich niet wijzigt bij het op- en neerbewegen van de laadvloersectie 1C.

25 In fig. 2 geven de dik getrokken lijnstukken 3' de toestand aan, waarin de voor de transportfunctie benodigde vrije wrijvingsbandlengte geheel op de (achterste) trommel 4 is gewikkeld en de voorste trommel 5 (praktisch) "leeg" is.

Vanuit deze toestand kan het inladen plaatsvinden. Hiertoe worden 30 de wrijvingsband 3 en de rollenbanen 2 in hun werkzame transportstand gebracht door drukmedium aan de betreffende drager(secties) 17 toe te voeren. De wrijvingsband komt daarbij onder druk aan te liggen tegen de onderzijde van een op het achterste gedeelte van de laadvloer geplaatste last, zoals een container.

35 Vervolgens wordt het stuurventiel 20 (zie het schema van fig. 4) onder tussenkomst van bijvoorbeeld een elektrisch signaal vanuit de getekende neutrale stand naar rechts (de inlaadstand) verplaatst. Hierdoor komt de hydromotor 19 met de drukleiding P in verbinding te staan en gaat deze in een met de opwikkelrichting I (fig. 2) van trommel 5 corresponderende richting draaien, terwijl de hydromotor 18 op de retourleiding 67' 0 iuij ? ( * - 5 - T wordt aangesloten en daardoor tegen de opwikkelrichting II van trommel 4 in wordt meegenomen.

Door de bij het meenemen van de motor 18 ondervonden (eventueel regelbare) tegendruk wordt de wrijvingsband daarbij strak gehouden.

5 Zodra een last of de gehele last op zijn eindbestemming op de laad vloer is gekomen, kan men de rollenbanen en de wrijvingsband, dan wel secties daarvan in hun onwerkzame stand laten zakken om de last in wrijvingscontact met de eigenlijke laadvloer te brengen. Aan het einde van het inlaadproces zal althans het grootste gedeelte van de vrije 10 wrijvingsbandlengte zich op de voorste trommel 5 bevinden. Vanuit die positie kan dan weer het uitladen geschieden, waartoe de rollenbanen 2 en de wrijvingsband 5 weer in hun werkzame stand worden gebracht en het ventiel in fig. 4 naar links (de uitlaadstand) wordt verplaatst.

Zowel tijdens het laden als het lossen kan men daarbij gebruik maken 15 van de hefplateausectie lc van de laadvloer op de wijze als beschreven in octrooiaanvrage 8502471.

Het is duidelijk, dat het op zich zelf bekende pneumatische boogte-regelsysteem voor de rollenbanen 2 en de wrijvingsband 3 eenvoudig zodanig met het hydraulische aandrijfsysteem voor de band 3 is te koppelen, dat 20 daarmede de gewenste veiligheid wordt bereikt.

De uitvinding is overigens niet tot het in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeeld beperkt. Binnen het kader van de uitvinding zijn andere systemen voor de hoogteregeling van de rollenbanen 2 en/of de wrijvingsband 3 denkbaar.

87 0.0 45 3 .

Claims

1. Laadvloer, meer in het bijzonder van een vrachtvoertuig, voorzien van een aantal evenwijdig aan elkaar lopende draagstroken van het type, waarop een last met geringe wrijvingsweerstand over de laadvloer kan worden verplaatst, waarbij selectief in de ene of de andere richting aan- 5 drijfbare verplaatsingsmiddelen aanwezig zijn, die op een ondergrond met lage wrijvingscoëfficiënt zijn ondersteund en die in wrijvingscontact met de onderzijde van een last kunnen treden om deze in de ene of andere richting evenwijdig aan de draagstroken te verplaatsen, met het kenmerk, dat de verplaatsingsmiddelen worden gevormd door één of meer wrijvings-10 banden, waarvan de einden elk op een nabij een einde van de laadvloer opgestelde trommel op- resp. afwikkelbaar zijn bevestigd.

2. Laadvloer volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de ondergrond . voor de wrijvingsband wordt gevormd door een reeks met hun assen dwars geplaatste, in de laadvloer ingelaten gelegen steunrollen.

3. Laadvloer volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de steunrollen zijn gemonteerd op een in de laadvloer verzonken aangebrachte drager, waarvan de hoogte regelbaar is tussen een werkzame stand, waarin de steunrollen en de daardoor gedragen wrijvingsband(en) boven het laadvloer-oppervlak uitsteken en een werkzame stand, waarin steunrollen en wrijvings-20 band(en) onder het laadvloeroppervlak zijn gelegen.

4. Laadvloer volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de drager uit een aantal langssecties bestaat, die onafhankelijk van elkaar in hoogte regelbaar zijn.

5. Laadvloer volgens één of meer der voorafgaande conclusies, waarbij 25 de draagstroken uit rollenbanen bestaan, met het kenmerk, dat tenminste één van deze rollenbanen tevens de ondergrond voor de wrijvingsband vormt.

6. Laadvloer volgens één of meer der voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de trommels voor het op- en afwikkelen van de wrijvingsband (en) door hydromotoren worden aangedreven. SI Λ ft ' K « / W: y Li 3 3